Op 22 september 2006 is het POL 2006 vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Net als het eerste POL (uit 2001) is POL 2006 een integraal plan dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de provincie een rol heeft de ambities, de context en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio, die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat is een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hún behoeften te voorzien. Medio 2008, 2009, 2010 en voor het laatst in 2011 zijn beperkte delen van het POL aangevuld op basis van gewijzigde beleidsstukken, waaronder POL-aanvullingen.
Op 'Kaart 1 Perspectieven' van het POL is het plangebied aangeduid als 'Stedelijke bebouwing' en valt daarmee onder perspectief P9 (zie navolgend kaartje)
De stedelijke bebouwing is gelegen binnen de aan de stadsregio’s gekoppelde ‘grens stedelijke dynamiek’. De stadsregio’s vormen de vertaling van de bundelingsgebieden zoals het Rijk die hanteert in de Nota Ruimte. Het zo compact mogelijk houden van de steden is daarbij het uitgangspunt. Iedere stadsregio is voorzien van een grens stedelijke dynamiek (paarse contour, zie vorig kaartje). Deze grenzen zijn vastgelegd op basis van de natuurlijke waarden in het omliggende gebied en een goede functionele en stedelijk samenhang, rekening houdend met de verwachte groei en zoveel mogelijk samenvallend met bestaande elementen zoals wegen. Deze begrenzing laat onverlet dat er sprake is van een sterke wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden. Voor veel voorzieningen is men vanuit het landelijk gebied aangewezen op de steden. Omgekeerd is de kwaliteit van het landelijk gebied mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van de stedelijke gebieden als vestigingsgebied. Binnen de stadsregio’s dienen nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing.
Het perspectief Stedelijke bebouwing (P9) omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon- en winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld, met in achtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Ook dient aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgaven ten aanzien van wateroverlast, afkoppeling, riolering en ecologisch water. Waar nodig wordt hier door herstructurering de vitaliteit van buurten en wijken en de kwaliteit van werklocaties geborgd dan wel verbeterd. De milieukwaliteit in dit gebied dient te worden afgestemd op aard en functie van de deelgebieden. Binnen de bestaande bebouwing verdienen de stedelijke centrumgebieden bijzondere aandacht, levendige gebieden met een sterke menging van functies. Hier komt de stedelijke dynamiek bij uitstek tot uiting. Behoud en versterking van die vitaliteit van centrumgebieden is uitgangspunt. Bijzonder belang wordt gehecht aan de aanwezigheid in centrumgebieden van woonfuncties en stedelijke voorzieningen (publieksgerichte kantoren, stedelijke recreatie, recreatief winkelen).
Het POL bevat geen andere kwaliteitsomschrijvingen en uitgangspunten volgend uit de bij het POL behorende themakaarten met betrekking tot Kristallen- en Groene Waarden. Volgend uit de themakaart Blauwe Waarden blijkt het plangebied in een beekdal gelegen te zijn. Om voldoende ruimte voor water te bewaren met het oog op de klimaatverandering, maar ook vanuit landschappelijke en ecologische waarden, moeten beekdalen zo veel als mogelijk gevrijwaard blijven van bebouwing. Dit neemt niet weg dat de afweging inzake het al dan niet toestaan van bebouwing binnen het plangebied reeds ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eijsden - Maastricht' heeft plaatsgevonden. Hierbij dient wel nadrukkelijk aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgaven.
Voor wat betreft het aspect detailhandel geldt dat op provinciaal niveau geen planningsopgave voor detailhandel wordt geformuleerd. Stadsregio's en gemeenten worden opgeroepen voorzichtig om te gaan met uitbreiding van detailhandel waarbij de nadruk ligt op kwaliteitsverbetering en versterking van de detailhandelsstructuur. Nieuwe ontwikkelingen kunnen met name mogelijk gemaakt worden door herschikking van het aanbod of in combinatie met sanering. De provincie streeft naar het waarborgen van de kwaliteit van de binnensteden en een goede verzorgingsstructuur in wijken, buurten en kernen. Of een uitbreiding van detailhandel aan de orde is zal moeten blijken uit een door het lokaal bestuur op te stellen rapportage. Hierbij gaat de voorkeur van de provincie uit naar het uitbreiden van bestaande locaties in plaats van de realisatie van nieuwe locaties.
De provincie hanteert voorkeursmilieus voor de detailhandelsontwikkeling in stadsregios. Er dient een goede balans te zijn tussen de winkelvoorzieningen in de binnenstad, de verzorgingsstructuur van wijken en buurten en grootschalige detailhandel op perifeer gelegen dienstenterreinen. Het stadscentrum heeft hierbij vooral een functie voor recreatief winkelen met het accent op kleinschalige, gespecialiseerde winkels. Woonwijken bieden plaats aan een verzorgingsstructuur (met stadsdeelcentra, wijk- en buurtwinkelcentra) gericht op een volwaardig en compleet pakket aan winkelvoorzieningen voor dagelijkse aankopen. De voorkeur voor vestiging van megasupermarkten gaat uit naar stadsdeelcentra of de randzone van binnensteden, mits ruimtelijk en verkeerstechnisch inpasbaar. De stedelijke dienstenterreinen bieden uitsluitend ruimte aan detailhandelsfuncties voor minder frequent benodigde, doelgerichte aankopen‘, die moeilijk inpasbaar zijn in bestaande winkelgebieden vanwege volumineuze aard en dagelijkse bevoorrading. Hierbij wordt gedacht aan grotere winkels (1.000 m2 of meer) voor aankopen op het gebied van wonen, vervoer en outdoor.
Resumerend kan worden aangegeven dat het voorliggende plan past binnen de kaders van het POL 2006 (actualisatie 2011).