Plan: | Schout van Heeckerenring te Heerlen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0917.OV020300W000002-0401 |
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de verlening van een vergunning voor het aanleggen van een deel van de ontsluitingsweg, van het bouwplan 'Litscherveld', de 'Schout van Heeckerenring' te Heerlen. Voor het woningbouwproject 'Litscherveld' inclusief het nu voorliggende deel van de toegangsweg is het bestemmingsplan 'Heerlerheide Zuid deelgebied Litscherveld' opgesteld.
De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft bij uitspraak van 10 juni 2009 enkele onderdelen, waaronder een deel van de toegangsweg goedkeuring onthouden. Hierdoor is de bestemming als definitieve ontsluitingsweg niet geregeld voor een deel van de Schout van Heeckerenring. Dit gedeelte van de weg heeft op dit moment het karakter van een bouwweg.
![]() |
Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt een omgevingsvergunning aangevraagd voor het afwijken van het bestemmingsplan conform artikel 2.12, eerste lid onder a onder 3° Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het planvoornemen betreft het vergunnen van een deel van de toegangsweg Schout van Heeckerenring. Om in aanmerking te komen voor de omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat het toekomstige gebruik 'niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening'. In de voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt het plan getoetst aan de geldende beleidskaders en aan diverse omgevingsaspecten.
Het besluitgebied, het deel van de toegangsweg Schout van Heeckerenring waar de bestemming als ontsluitingsweg niet is geregeld, is gelegen in de wijk Litscherveld en is aangesloten op de Huisbergerstraat in Heerlen. Het besluitgebied staat kadastraal bekend als Heerlen, sectie Q en is deels gelegen binnen de kadastrale perceelnummers 990 en 951.
![]() |
Het besluitgebied is gelegen binnen het bestemmingsplan "Litsch Leyenhoes", vastgesteld bij raadsbesluit van 11 februari 1974.
Hierna is een uitsnede weergegeven van het relevante deel van de plankaart en het relevante deel van de legenda. Hieruit blijkt dat de Schout van Heeckerenring de bestemming "Stadspark" heeft.
![]() |
![]() |
Deze ruimtelijk onderbouwing is als volgt opgebouwd:
In hoofdstuk 1 wordt allereerst een beschrijving van zowel de bestaande situatie als de toekomstige ontwikkeling gegeven. De hoofdlijnen van het beleid zijn vervolgens beschreven in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 en 4 wordt een beschrijving van respectievelijk het gebied en plan gegeven. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de omgevingsaspecten. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid en handhaving weergegeven en in hoofdstuk 7 overleg en procedure.
In dit hoofdstuk wordt, voor zover het voor het onderhavige voornemen relevant is, ingegaan op het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
Aangezien er sprake is van een vergunningverlening voor een deel van de Schout van Heeckerenring waar de bestemming als ontsluitingsweg niet is geregeld, waarbij geen nationale belangen in het geding zijn, bestaan er vanuit rijksbeleid zoals de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit- en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening geen belemmeringen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op voorliggend initiatief, omdat blijkens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2017 (Uitspraak 201608869/1/R3, ECLI:NL:RVS:2017:1724, 28 juni 2017) bij een dermate kleinschalige ontwikkeling geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Gezien het feit dat het een geringe ontwikkeling in de vorm van het vergunnen van een deel van een toegangsweg tot een bestaande woonwijk binnen de bebouwde kom betreft, zijn er geen provinciale belangen in het geding en bestaan er geen belemmeringen voor het initiatief vanuit het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) en de Omgevingsverordening Limburg 2014.
De gemeenteraad van Heerlen heeft op 7 juli 2015 de Structuurvisie Heerlen 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.
De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed. Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaand vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt. Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema's centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.
![]() |
Het besluitgebied is in de Structuurvisie Heerlen 2035 gelegen in een 'substedelijk woonmilieu' en een 'groene transformatiezone'. Gebieden gelegen in de 'groene transformatiezone' wil de gemeente Heerlen niet alleen herinrichten ten behoeve van parkjes, maar ook om bijvoorbeeld ruimte te bieden aan eigen voedselproductie of een aandeel te leveren voor duurzame energieopwekking. Het doel van de 'groene transformatiezone' is om te voorzien in een groen netwerk met recreatieve verbindingen. Het 'substedelijk wonen' betreft veelal wonen in buurten en wijken die dateren uit de wederopbouwperiode. Het gaat vaak om monofunctionele buurten met een grotere afstand tot het centrum. Uit de structuurvisie blijkt dat Heerlen een overaanbod heeft aan woonmilieus in de categorie 'substedelijk wonen'. De wijk Litscherveld is een jonge wijk die de kansen biedt om variatie aan te brengen.
Afweging
Het planvoornemen past binnen de gestelde kaders van de Structuurvisie Heerlen 2035, aangezien het bijdraagt aan het behoud van de toegangsweg ten behoeve van de bereikbaarheid van de woningen in de wijk Litscherveld.
Concluderend kan gesteld worden dat de voorgenomen realisatie van de definitieve toegangsweg past binnen het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Middels de voorliggende omgevingsvergunning aanvraag met ruimtelijke onderbouwing, wordt de ontwikkeling planologisch- juridisch geregeld. In het volgende hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de overige (milieutechnische) randvoorwaarden.
Het besluitgebied betreft een deel van de Schout van Heeckerenring. Deze dient als toegangsweg ten behoeve van 39 woningen in de wijk Litscherveld in Heerlen. In de nabije toekomst wordt verwacht dat er nog 15 woningen bij komen. Dit betekent dat het totaalplan 54 woningen omvat. De locatie is centraal gelegen in Heerlen tussen de wijken Rennemig, Heksenberg en Beersdal.
![]() |
De Schout van Heeckerenring wordt al vanaf het moment dat de eerste woningen zijn gerealiseerd gebruikt als toegangsweg. In het begin volledig als bouwweg, inmiddels is een aanzienlijk deel permanent afgewerkt. Echter door een, reeds in de inleiding aangehaalde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, is het eerste deel van de ontsluitingsweg nog steeds niet formeel geregeld.
Op dit moment maken 39 huishoudens gebruik van de bouwweg. In de toekomst zal het gebruik, met het oog op de nog 15 te realiseren woningen, beperkt toenemen.
De voorliggende ontwikkeling betreft het vergunnen van een deel van de bestaande Schout van Heeckerenring die al geruime tijd gebruikt wordt als bouw- c.q. toegangsweg. De Schout van Heeckerenring is de enige toegangsweg ten behoeve van de bereikbaarheid van het totaalplan van 54 woningen in de wijk Litscherveld. Bij het legaliseren van het huidige gebruik van de toegangsweg vindt ten opzichte van de feitelijke situatie geen wijziging van het wegprofiel plaats. Vanaf ongeveer 2005 is de toegangsweg in gebruik ten behoeve van de wijk Litscherveld. Dit heeft in die periode en tot op heden niet geleid tot onoverkomelijke overlast voor de omgeving. Derhalve is er geen sprake van negatieve ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat het plan, zowel op de korte als op (middel) lange termijn, geen negatieve ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten tot gevolg heeft voor de omgeving.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van ruimtelijke functies dient te worden onderzocht welke milieuhygiënische aspecten daarbij een rol spelen. In dit hoofdstuk worden de verschillende voor deze ruimtelijke onderbouwing relevante milieuaspecten behandeld.
Wet geluidhinder
Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidsgevoelig object, dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In deze wet wordt aangegeven hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.
Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidgevoelige objecten. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een geluidzone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling waarbij een geluidzone geldt, dient een onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidbelasting van de ontwikkeling op de geluidgevoelige gebouwen binnen de geluidzone.
Aangezien ter plaatse geen geluidszone geldt, geldt er geen onderzoeksplicht in het kader van de Wet geluidhinder.
Wet ruimtelijke ordening
Om in het kader van onderhavige ontwikkeling een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen voor omliggende woningen, is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai van de Schout van Heeckerenring (K+ Adviesgroep bv, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Schout van Heeckerenring Heerlen, 25 april 2019). De conclusies van dit onderzoek zijn hieronder samengevat. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport.
Uitgaande dat de maximumsnelheid 30 km/u betreft van de als toegangsweg in gebruik zijnde weg, blijkt dat de hoogste gevelbelasting bij twee maatgevende woningen maximaal 47 dB bedraagt. Dit is onder de gestelde grenswaarden voor de gevelbelasting. Vanwege de verkeersaantrekkende werking is er geen sprake van een slecht woon- en leefklimaat bij de omliggende woningen. Kortom, naar aanleiding van het planvoornemen zal het woon- en leefklimaat bij de bestaande woningen niet worden aangetast.
Conclusie
Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Bodembeleidsplan
Voor de gemeente Heerlen is sinds 28 september 2016 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. In het bodembeleidsplan is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen opgenomen. De bodem in de gemeente Heerlen is beschreven in een bodemkwaliteitskaart die conform de Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten is vervaardigd. Er kan worden geconcludeerd dat de lokale bodemkwaliteit over het algemeen voldoende wordt beschreven door de bodemkwaliteitskaart voor alle zones.
![]() |
||
Homogene deelgebiedenkaart. | ||
Deelgebied | Bovengrond | Ondergrond |
1 Agrarisch en natuur | <AW | <AW |
2 Woonwijken | <AW | Industrie |
3 Industrie | <AW | <AW |
4 Mijnsteengebieden | Wonen | Wonen |
AW | = Achtergrondwaarde | |
Wonen | = Maximale waarde klasse Wonen | |
Industrie | = Maximale waarde klasse Industrie |
Onderhavig besluitgebied is gelegen in deelgebied Woonwijken.
De bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet zijn onderzocht of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem.
Aeres Milieu heeft in de nabijheid van onderhavig besluitgebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Aeres Milieu B.V., Historisch bodemonderzoek Plan Litscherveld Heerlen, 25 oktober 2019).
Uit de verzamelde (historische) informatie en het uitgevoerde locatiebezoek blijkt dat in de bovengrond alsook in de ondergrond, licht verhoogde gehalten cadmium, zink, nikkel, PAK en PCB's gemeten zijn ten opzichte van de achtergrondwaarde. De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot aanvullend of nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor het voorliggende initiatief. In de bijlage bij deze toelichting is het volledige bodemonderzoeksrapport opgenomen.
Conclusie
Vanuit de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Algemeen
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood en koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in Nederland met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2,5 en PM10) van belang. De vigerende grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof zijn in de navolgende tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet en op plaatsen die niet toegankelijk zijn voor publiek en waar geen vaste bewoning is, zoals akkerland en de rijbaan en ontoegankelijke middenbermen van wegen.
![]() |
Grenswaarden Wlk |
Besluit niet in betekenende mate (NIBM)
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 ?g/m³).
Het Besluit NIBM
Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekenende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.
Regeling NIBM
Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:
![]() |
Getalsmatige grenzen Regeling NIBM |
Het planvoornemen betreft de verlening van een vergunning voor het aanleggen van een deel van de toegangsweg Schout van Heeckerenring waar de bestemming als ontsluitingsweg niet is geregeld. De Schout van Heeckerenring dient als toegangsweg ten behoeve van de woningen in de wijk Litscherveld in Heerlen. Uit de bovenstaande tabel kan worden geconcludeerd dat de norm van 1.500 woningen niet wordt overschreden en dat het planvoornemen dus niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Achtergrondwaarden
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu - RIVM) bedraagt de concentratie PM2,5 ter plaatse minder dan 12 µg/m³, de concentratie PM10 minder dan 18 µg/m³ en de concentratie NO2 minder dan 20 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse ruimschoots voldoende. Daarnaast zal naar verwachting de luchtkwaliteit in de toekomst nog verder verbeteren door voortschrijdende technologie.
Conclusie
Gezien de bestaande concentraties is er geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde en wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5.16 Wm lid 1 onder a. Daarnaast draagt het project niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging, waarmee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5.16 Wm, lid 1 onder c. Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet bezwaarlijk is in het kader van de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer en dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is.
Goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkómen van hinder en gevaar. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) kan dit gerealiseerd worden. Het is aan de ene kant zaak om te voorkomen dat er hinder en gevaar voor gevoelige bestemmingen ontstaat en aan de andere kant dient aan bedrijven voldoende zekerheid te worden geboden dat zij niet in hun activiteiten worden beperkt door nieuwe gevoelige functies. Om te bepalen of tussen de milieubelastende activiteiten en de gevoelige functies voldoende afstand in acht wordt genomen, is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. De publicatie gaat uit van richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Ten aanzien van de zogenaamde 'gemengde gebieden' (gebieden waar naast woningen ook andere voorzieningen aanwezig zijn) zijn deze richtafstanden korter dan ten aanzien van rustige woonwijken of rustig buitengebied.
In dit geval betreft de ontwikkeling de vergunning van een deel van de toegangsweg tot de woonbuurt "Litscherveld". Het besluitgebied grenst aan de achterzijde van het autobedrijf die gelegen is aan de Schelsberg 175. Dit bedrijf krijgt in het kader van het onderhavige planvoornemen niet de mogelijkheid om middels een inrit aan te sluiten op de Schout van Heeckerenring.
In de omgeving van de toegangsweg zijn voornamelijk woningen gelegen. Uit het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is gebleken dat deze woningen in de omgeving van het besluitgebied geen nadelige gevolgen ondervinden en/of belemmeringen ondervinden door de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast betreft onderhavige ontwikkeling de vergunning van de toegangsweg, die nu nog als bouwweg is uitgevoerd, zodat de definitieve afwerking van deze weg op termijn mogelijk is. Vanuit het aspect bedrijven- en milieuzonering bezien, bestaan er derhalve geen belemmeringen voor de onderhavige ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen.
Beleidskader
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het besluitgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Verder is op 1 april 2015 het Basisnet in werking getreden.
Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze toevoeging omvat regels voor het vaststellen van het maximaal toegestane risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hierlangs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant).
In de Regeling basisnet (Stcrt 2014, 8242) zijn de basisnetafstanden voor de weg, het spoor en het water vastgelegd. Verder is de afstand van het plasbrandaandachtgebied vastgelegd. De basisnetafstand geeft aan voor welke afstand een risicoplafond geldt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een PR-plafond en een GR-plafond.
Een PR-plafond is in de Regeling basisnet omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Het GR-plafond is in dezelfde regeling omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-7 of 10-8 per jaar is.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin het overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
In het Bevi en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Dit houdt in dat over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico verantwoording moet worden afgelegd (de zogeheten verantwoordingsplicht). Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer (c.q. Omgevingsdienst).
Risicovolle activiteiten
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied komen geen objecten voor met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid. De beoogde ontwikkeling betreft de verlening van een vergunning voor het aanleggen en gebruiken van een deel van de ontsluitingsweg om de bereikbaarheid van de woningen in de wijk Litscherveld te kunnen garanderen. Hierbij is geen sprake van een plaatsgebonden risico, omdat er geen sprake is van een verblijfsruimte voor een (beperkt) kwetsbaar object binnen het besluitgebied. Inrichtingen in de omgeving vormen derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Spoor
Er zijn in de directe omgeving van het besluitgebied geen spoorwegen gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wegverkeer
Het planvoornemen betreft de verlening van een vergunning voor het aanleggen en gebruiken van een deel van de ontsluitingsweg om de bereikbaarheid van de woningen in de wijk Litscherveld te kunnen garanderen. Over deze weg vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Derhalve vormt onderhavige ontwikkeling geen belemmering voor het plaatsgebonden risicocontour 10-6 en zal de beoogde ontwikkeling geen gevolgen hebben voor het groepsrisico ter plaatse.
Buisleidingen
Er zijn in de directe omgeving van het besluitgebied geen buisleidingen gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Water
Er is in de directe omgeving van het besluitgebied geen water gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, die een belemmering kan vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in het kader van voorliggende planvoornemen.
Toets directe m.e.r.-plicht
Het planvoornemen betreft de verlening van een vergunning voor het aanleggen van een deel van de ontsluitingsweg om de bereikbaarheid van de woningen in de wijk Litscherveld te kunnen garanderen. Deze ontwikkeling komt niet voor in lijst C van de bijlage van het Besluit m.e.r. Er is hiermee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.
Toets m.e.r.-beoordelingsplicht
In onderdeel D van de bijlage bij het besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd. Onderhavige ontwikkeling komt niet overeen met een van de in onderdeel D aangegeven activiteiten, plannen en besluiten. Er hoeft dan ook geen milieueffectrapport te worden opgesteld.
Conclusie
Het aspect m.e.r.-plicht vormt geen belemmering in het kader van voorliggende planvoornemen.
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
![]() |
Afstand tot het Natura 2000-gebied 'Brunssumerheide'. |
Het besluitgebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gelegen Natura 2000-gebied betreft de Brunssumerheide. Dit gebied ligt op een afstand van circa 1,2 kilometer. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als licht en geluid uitgesloten. Waar de voorgenomen ontwikkeling het vergunnen van een deel van een reeds bestaande toegangsweg betreft om de bereikbaarheid van de woningen in de wijk Litscherveld te kunnen garanderen, kan echter een significante toename aan stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied redelijkerwijs niet worden uitgesloten. Derhalve is er stikstofdepositieberekening uitgevoerd.
Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat bij zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op het Natura-2000 gebied vanwege stikstofdepositie worden uitgesloten. Voor meer informatie wordt verwezen naar de stikstofdepositieberekeningen in de bijlage van deze onderbouwing.
Gezien het huidige gebruik en de aanwezige bebouwing ter plaatse, is de kans dat er beschermde soorten binnen het besluitgebied aanwezig zijn nihil. Een onderzoek naar beschermde soorten in het besluitgebied wordt, gezien de aard van het planvoornemen, niet noodzakelijk geacht. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen dient ten behoeve van eventueel aanwezige individuen wel een algemene zorgplicht in acht te worden genomen.
Conclusie
Vanuit het aspect ecologie bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
De beoogde ontwikkeling betreft het vergunnen van een deel van een toegangsweg om de bereikbaarheid van de woningen in de wijk Litscherveld te kunnen garanderen. In het kader van dit planvoornemen zullen er geen aanpassingen aan het oppervlak van de nu aanwezige bouwweg worden verricht. Het planvoornemen leidt niet tot een toename van het aantal vierkante meters oppervlakte verhardingen. Dit betekent dat het voorliggende initiatief hydrologisch neutraal wordt uitgevoerd en geen effecten heeft op het grondwater, oppervlaktewater, hemel- en afvalwater.
Tevens is binnen het besluitgebied geen oppervlaktewater aanwezig. In het kader van dit planvoornemen zullen ook geen aanpassingen worden verricht aan het aanwezige rioleringsstelsel.
Er is verder geen sprake van de ligging binnen een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
Verkeer
In het onderhavige geval is er sprake van het vergunnen van een deel van een bestaande toegangsweg, die nu nog het karakter van een bouwweg heeft, om de bereikbaarheid van de woningen in de wijk Litscherveld te kunnen garanderen. In de huidige situatie betreft het de toegangsweg ten behoeve van 39 woningen. In de nabije toekomst zullen er nog 15 woningen bij komen. Dit betekent dat het totaalplan 54 woningen omvat en dat het gebruik, met het oog op de nog 15 te realiseren woningen, zal toenemen.
De Schout van Heeckerenring is aangesloten op de Huisbergerstraat (50 km/u) die in verbinding staat met de gebiedsontsluitingswegen Schelsberg (richting Brunssum) en Beersdalweg (richting het centrum van Heerlen).
De maximale verkeersaantrekkende werking van het planvoornemen is berekend op basis van de CROW rekentool 'Verkeersgeneratie en parkeren'. Hierbij is uitgegaan van 54 vrijstaande woningen/ twee-onder-een-kap binnen resterend bebouwde kom. Op een gemiddelde dag wordt een verkeersgeneratie verwacht van maximaal (worstcase) 466 voertuigbewegingen per etmaal.
De Schout van Heeckerenring, die nu nog het karakter van een bouwweg heeft, wordt vanaf het moment dat de woningen ter plaatse gerealiseerd waren, al als zodanig gebruikt als toegangsweg. Mede gelet op de conclusies in paragraaf 5.1.1 heeft deze verkeersaantrekkende werking geen negatieve invloeden op het woon- en leefklimaat ter plaatse. Daarnaast is de huidige ontsluiting van de wijk Litscherveld de enige mogelijkheid om de wijk te ontsluiten.
Parkeren
Het parkeerbeleid van de gemeente Heerlen is geregeld in de 'Parkeernota Visie- en Ambitiedocument' zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 20 april 2016. Voor wat betreft parkeernormen is de op 2 november 2010 door de gemeenteraad vastgestelde 'Parkeernota Heerlen 2010' van toepassing.
Gezien de aard van het planvoornemen, het vergunnen van een deel van de Schout van Heeckerenring als toegangsweg, is er geen sprake van (noodzaak tot de realisatie van) het realiseren van parkeerplaatsen. Dit betekent dat de gemeentelijke parkeernormen geen belemmering vormen voor het voorgenomen initiatief.
Uit raadpleging van het vigerende bestemmingsplan en de Risicokaart Nederland, blijkt dat er binnen het besluitgebied geen kabels of leidingen gelegen zijn die een zodanige bescherming behoeven, dat zij voorzien dienen te zijn van een bestemmingsplanplichtige beschermingszone. Hiermee hoeft dan ook geen rekening gehouden te worden.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sedert september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988, die vanaf 1 juli 2016 deels is overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet gaan (naar verwachting) in 2021 over naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.
De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.
Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Monumentenwet geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar onder. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.
Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld, de archeologische beleidskaart. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat haar neerslag heeft gevonden in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart die door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld op 1 oktober 2013.
Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.
In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.
Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten
Voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Erfgoedwet vereist.
Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen
Voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De monumentenwet geeft geen minimum voor de diepte van verstoring. Voor de gemeente Heerlen is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden minder dan 40 cm diep.
Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde
Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.
Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde
In gebieden met een lage trefkans, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.
Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde
In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.
In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".
Volgens de Archeologische Verwachtings- en Cultuurhistorische Advieskaart voor Parkstad Limburg en de gemeente Nuth, deelkaart gemeente Heerlen (noord) geldt voor het besluitgebied een lage verwachtingswaarde tot en met hoge verwachtingswaarde. Wanneer bij een bodemingreep, in het kader van een ontwikkeling, de grenswaarde van de verstoringsdiepte en het oppervlak worden overschreden is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Voor het onderhavige besluitgebied gelden de volgende waarden:
In het onderhavige geval is er sprake van het vergunnen van een deel van een bestaande toegangsweg, die nu nog het karakter van een bouwweg heeft, om de bereikbaarheid van de woningen in de wijk Litscherveld te kunnen garanderen. In het kader van dit initiatief zullen er geen bodemingrepen plaatsvinden waardoor de bodem op enige wijze verstoord zal worden.
Dit betekent dat in het kader van de voorliggende omgevingsvergunningaanvraag een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Derhalve vormt het aspect archeologie geen belemmering voor onderhavig initiatief.
In het besluitgebied zijn geen waardevolle objecten of cultuurhistorische elementen aanwezig. Gezien de aard van dit planvoornemen worden er geen fysieke aanpassingen gedaan. Het initiatief heeft geen effect op cultuurhistorische waarden in de omgeving. Derhalve vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.
Door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, kan het initiatief mogelijk worden gemaakt. Middels de voorliggende omgevingsvergunning aanvraag met ruimtelijke onderbouwing, wordt de ontwikkeling planologisch- juridisch geregeld. Buiten de strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan bestaan er vanuit vigerend beleid geen belemmeringen.
Tegen het voornemen bestaan uit beleidstechnisch, milieutechnisch, ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen overwegende bezwaren. Met de beoogde ontwikkeling wordt het deel van de toegangsweg Schout van Heeckerenring planologisch juridisch vastgelegd en wordt het behoud en bereikbaarheid van de woningen ter plaatse gegarandeerd. Hiermee levert de beoogde ontwikkeling een positieve bijdrage aan de woon- en leefklimaat van omwonden.
De ruimtelijke relevante aspecten zijn betrokken en beoordeeld en geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen initiatief niet bezwaarlijk is en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepalingen omtrent de grondexploitatie (Afdeling 6.4 Wro) in werking getreden. In de Grondexploitatiewet is bepaald dat de gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel waarin mogelijkheden voor een bouwplan gecreëerd worden, verplicht is maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan.
Indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd, kan de gemeente afzien van het opstellen van een exploitatieplan. Eveneens is de gemeente niet verplicht een exploitatieplan vast te stellen in bij het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven gevallen waar de verhaalbare kosten uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, of niet opweegt tegen de bestuurlijke lasten (artikel 6.12, lid 2, aanhef, juncto artikel 6.2, lid 1 Bro).
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt onder andere aangewezen een bouwplan voor de bouw van een of meer woningen. Aangezien de voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet in het vergunnen van een deel van de bestaande Schout van Heeckerenring en er geen wijzigingen zijn voorzien voor wat betreft het wegprofiel en/of wegvak, is er geen sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Er geldt daardoor geen verplichting tot kostenverhaal. De gemeentelijke kosten bestaan uitsluitend uit plankosten. Deze worden middels een overeenkomst en/ of via leges verhaald op de initiatiefnemer. Het vaststellen van een exploitatieplan is als gevolg hiervan niet nodig.
Er is gebleken dat er geen onvoorziene hoge kosten zijn te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Om het project planologisch mogelijk te maken is gekozen voor het aanvragen van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan conform artikel 2.12, eerste lid onder a onder 3° Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het planvoornemen betreft het vergunnen van een deel van de toegangsweg Schout van Heeckerenring. Om in aanmerking te komen voor de omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat het toekomstige gebruik 'niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening'. Dit document vormt de motivatie daarvoor en maakt daarmee onderdeel uit van de omgevingsvergunning.
Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan dient de uitgebreide procedure, zoals beschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te worden gevolgd. Hiertoe is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. De Wabo geeft hierop enkele aanvullingen. Dit zijn onder andere:
In artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht is artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing verklaard. Voor onderhavige procedure dient dan ook vooroverleg te worden gevoerd met diensten van het Rijk, provincie en het waterschap. Deze instanties kunnen aangeven dat in bepaalde gevallen vooroverleg niet noodzakelijk is. Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan moeten burgemeester en wethouders, indien niet is aangegeven dat van vooroverleg kan worden afgezien, daarom overleg plegen met het Waterschap, met andere gemeenten wiens belangen bij het plan betrokken zijn en met de betrokken rijks- en provinciale diensten.