Plan: | Herstructurering Slakhorst Heerlen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0917.OV010300W000005-0301 |
In het begin van de 20e eeuw is de wijk Slakhorst gerealiseerd, één van de eerste mijnkoloniën, ontworpen door architect Jan Stuyt. De wijk bestaat uit 169 kleinschalige grondgebonden gezinswoningen, waarvan een beperkt deels reeds gesloopt is, een kleine cafetaria aan de Ridder Hoenstraat 77 en een kleine detailhandelsvestiging aan de Ridder Hoenstraat 75, beide gevestigd in voormalige woningen. Gelet op de zeer slechte staat van de woningen is eigenaar Woonpunt voornemens om alle woningen te slopen en hiervoor 147 nieuwe woningen terug te bouwen die voldoen aan de eisen van deze tijd. In basis doen de beoogde nieuwe woningen daarbij zowel stedenbouwkundig als architectonisch eer aan het oorspronkelijke ontwerp van architect Jan Stuyt. Tegelijk met de beoogde sloop en nieuwbouw van de woningen is ook een herinrichting van het openbaar gebied voorzien.
Hoewel de stedenbouwkundige structuur van Slakhorst overeind blijft en de nieuwe woningen overwegend ter hoogte van de bestaande woningen worden gebouwd, past de realisatie van de beoogde woningen en bijbehorende voorzieningen niet geheel binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan 'Hoensbroek Zuid', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen op 2 juni 2009.
De beoogde ontwikkeling kan vanuit juridisch-planologisch oogpunt echter mogelijk worden gemaakt door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan conform artikel 2.12, eerste lid onder a onder 3° Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiervoor dient de uitgebreide omgevingsvergunningprocedure te worden doorlopen.
Een voorwaarde om medewerking te kunnen verlenen aan het initiatief is dat middels een goede ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat het initiatief van een goede ruimtelijke ordening getuigt. Hieraan wordt met deze ruimtelijke onderbouwing invulling gegeven.
De begrenzing van het besluitgebied is op de onderstaande afbeelding weergegeven. Het besluitgebied wordt grofweg begrensd door de Ridder Hoenstraat aan de westzijde en de Slakkenstraat aan de noordzijde. Aan de zuidkant grenst het besluitgebied grotendeels aan de achterkanten van de bebouwing aan de Kasteel Hoensbroeklaan. Aan de oostzijde grenst het besluitgebied grotendeels aan de achterkanten van de bebouwing aan de Nieuwstraat.
Begrenzing besluitgebied (blauw omlijnd weergegeven).
Voor het besluitgebied geldt het bestemmingsplan 'Hoensbroek Zuid', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen op 2 juni 2009. Voor de gronden binnen het besluitgebied gelden overwegend de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin', 'Erf', 'Groen' en 'Verblijfsdoeleinden'.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan voor het westelijke deel van het besluitgebied en de omgeving.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan voor het oostelijke deel van het besluitgebied en de omgeving.
Voor een groot deel past de beoogde ontwikkeling binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan, waarbij de woningen over het algemeen gesitueerd zijn binnen de reeds bestaande bestemming 'Wonen'. Op enkele vlakken is sprake van beperkte afwijkingen. De afwijkingen zijn gedetailleerd weergegeven op de in bijlage 1 bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen tekeningen. Onderstaand worden de afwijkingen in algemene zin genoemd.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan, waarbij de woningen/woonblokken binnen het besluitgebied met een maximale bouwhoogte van 8 meter op grond van het vigerende bestemmingsplan zijn aangeduid met een rode pijl.
Conclusie
Gelet op de diverse afwijkingen kan de beoogde ontwikkeling niet in z'n geheel binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan gerealiseerd worden.
Hoofdstuk 2 bevat een bespreking van de planologische beleidskaders die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van deze ruimtelijke onderbouwing. In Hoofdstuk 3 wordt het besluitgebied beschreven. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling. Hoofdstuk 5 behandelt de voor het besluitgebied relevante omgevingsaspecten, zoals water, archeologie, externe veiligheid en luchtkwaliteit. In Hoofdstuk 6 wordt ingegaan op handhaving en uitvoerbaarheid en Hoofdstuk 7 geeft een beeld van de te doorlopen procedurele stappen en het gevoerde overleg.
Dit hoofdstuk bevat een bespreking van de planologische beleidskaders die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan. In paragraaf 2.1 wordt voor het thema wonen op thematische wijze (dus over alle bestuurslagen heen) het relevante beleidskader geschetst. Vervolgens wordt in paragraaf 2.2 tot en met 2.5 achtereenvolgens het overige relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid besproken.
Wonen en leefomgeving
Een woningaanbod en planvoorraad waarbij vraag en aanbod goed in evenwicht zijn is benoemd als provinciaal belang. Dat evenwicht is nodig op zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. Kort gezegd, voldoende (betaalbare) woningen, op het juiste moment beschikbaar, op de juiste locatie en van de juiste kwaliteit.
De provincie wil het voorgaande graag samen met haar partners realiseren. Het streven is een leefomgeving te (blijven ) bieden waar mensen zich prettig voelen en waarin mensen kunnen wonen in een zelf gekozen woning en woonomgeving, die past bij zowel hun mogelijkheden als hun levensfase. Daarbij gaat het niet alleen om de spreekwoordelijke stenen, maar door in samenhang naar woonopgaven te kijken, leggen we op wijk-/buurtniveau de juiste verbindingen tussen sociale en fysieke woonopgaven (wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid) en een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving met gevarieerde woonmilieus. Daarmee willen we verdere segregatie voorkomen en ruimtelijk sturen door te prioriteren op inbreiding (herstructurering/ herbestemming), conform de principes van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In deze regionale structuurvisie, die op 11 oktober 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen, maken de 16 Zuid-Limburgse gemeenten onderlinge afspraken over de wijze waarop de transformatie van de woningvoorraad in Zuid-Limburg gestalte dient te krijgen. De woningmarkt in Zuid-Limburg heeft te maken met een kwantitatieve én kwalitatieve mismatch: er zijn te veel woningen en tevens sluit het aanbod niet meer aan op de toekomstige vraag. Daarom worden er afspraken gemaakt over een gezamenlijke aanpak. In de visie wordt op hoofdlijnen de gewenste kwaliteitsslag beschreven die nodig is om het aanbod beter aan te laten sluiten op de vraag. De belangrijkste conclusies hierbij zijn, dat de grootste problemen thans optreden in het particulier bezit en dat er naar verhouding meer huurwoningen gewenst zijn. Kansrijke doelgroepen zijn onder meer jongeren, ouderen en zorgbehoevenden.
Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is evenwel dat de woningvoorraad in omvang niet meer mag groeien, dit om te voorkomen dat de leegstand toeneemt. Leegstand leidt tot verloedering en ook tot waardedaling. Dit basisprincipe leidt ertoe dat nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad zullen moeten worden gecompenseerd, hetzij met sloop, hetzij met het schrappen van harde bouwtitels, hetzij met een financiële bijdrage (waarmee sloop kan worden gefinancierd).
Voor iedere gemeente wordt daarom aan de hand van actuele demografische gegevens en leegstandscijfers een transformatieopgave afgesproken, zijnde de kwantitatieve koers die de gemeente dient te varen. Die kwantitatieve koers moet worden beschouwd als richtinggevend wat betreft het maken van beleidsmatige keuzes en niet als een harde slooptaakstelling. De transformatieopgave wordt tweejaarlijks herijkt.
Gemeenten worden verplicht een woningbouwprogrammering op te stellen welke is geënt op zowel de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgaven. In de Structuurvisie Wonen Zuid-limburg staat de transformatieopgave per gemeente centraal in de ontwikkeling van de woningvoorraad. Om de gewenste kwantitatieve omvang van de woningvoorraad te bepalen wordt de transformatieopgave per gemeente uit de Woonmonitor gebruikt als de kwantitatieve koersbepalende opgave om te komen tot een gezonde woningmarkt met voldoende marktspanning. De transformatieopgave wordt bepaald door de combinatie van de leegstand in de woningvoorraad (minus een gezonde frictieleegstand van 2%) en de huishoudensontwikkeling. De transformatieopgave die per gemeente tweejaarlijks wordt vastgesteld, is een koersbepalende opgave voor de ontwikkeling van de woningvoorraad en is beleidsneutraal. Het betreft daarmee geen afdwingbare bouw- of sloopopgave.
Aan de structuurvisie liggen drie onderzoeken ten grondslag. Het betreft de onderzoeken 'Woonmilieus in Zuid-Limburg' (Companen), 'Woonmilieu Zuid-Limburg fase 2' (Atrivé) en het 'Regionaal afwegingskader wonen Maastricht-Heuvelland' (Stec-groep). De onderzoeken hebben geleid tot de volgende algemene inzichten.
Woonmilieus
Er zijn drie milieus in deze woonregio: stedelijk, suburbaan en landelijk:
Kansen
Afspraken
In de regio zijn de volgende afspraken gemaakt:
Naar aanleiding van gewijzigde omstandigheden op de woningmarkt is de SVWZL medio 2020 geëvalueerd. Vanuit diverse stakeholders is verzocht om coulanter om te gaan met de compensatieplicht omdat in sommige marktsegmenten tekorten zijn ontstaan. Om aan deze vraag vanuit de samenleving tegemoet te komen, is het structuurvisiebesluit "Beleidsregel Ruim baan voor goede woningbouwplannen" ontwikkeld. Dit besluit bepaalt dat goede woningbouwplannen: waaraan aantoonbaar behoefte is, die leiden tot een maatschappelijke meerwaarde, die planologisch 'aanvaardbaar' zijn en die regionaal zijn afgestemd, niet meer hoeven te worden gecompenseerd. De raad heeft dit structuurvisiebesluit op 27 januari 2021 vastgesteld.
De nieuwe beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' is door de gemeenteraad van Heerlen vastgesteld op 27 januari 2021. Op grond van deze nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd (door middel van sloop of een financiële bijdrage).
Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:
Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Voor dit criterium geldt als ruimtelijk uitgangspunt dat een inbreiding boven een uitbreiding gaat. Daarnaast beschikt een plan over een maatschappelijke meerwaarde, als het plan bijvoorbeeld aantoonbaar bijdraagt aan de verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen, wanneer sprake is van herstructurering of vervangingsbouw, of als bestaand waardevol vastgoed wordt hergebruikt middels passende woningbouw. Verder is het van belang dat een plan voorziet in de lokale woonbehoefte.
In het voorliggende geval is sprake van meerwaarde doordat bestaande verouderde bebouwing wordt vervangen door hoogwaardige en duurzame nieuwbouw. Daarnaast wordt het openbaar gebied vergroend. Er wordt hiermee bijgedragen aan de verbetering van de leefbaarheid van het gebied.
Het plan is planologisch aanvaardbaar
In dit verband dient het plan te voldoen aan de systematiek van de 'Ladder van duurzame verstedelijking'. Dit betekent dat een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering bevat waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Zoals reeds aangegeven in paragraaf 2.2.2 kan onderhavig planvoornemen niet worden aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', er is immers sprake van een afname van het aantal woningen. Desalniettemin kan worden geconcludeerd dat het initiatief geheel in lijn is met de principes van de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte en er wordt gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied.
Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Ten slotte geldt als derde criterium dat een (sub)regionale afstemming dient plaats te vinden waarmee het plan aan de Regionale Woningmarktprogrammering wordt toegevoegd.
In de loop der jaren heeft de regio Parkstad, waar Heerlen onderdeel van uitmaakt, het nodige regionale woonbeleid vastgesteld. De actuele 'Regionale en lokale Woonvisie 2023-2028, gemeente Heerlen', is op 28 juni 2023 is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen. Deze Woonvisie bestaat uit een regionaal en een lokaal beleidsgedeelte.
Het is het integrale beleidsdocument waarin wordt aangegeven hoe de regio en de gemeenten samen met de op de woningmarkt actief zijnde partijen, de opgaven op de totale woningmarkt gaan aanpakken.
De visie van de Parkstadgemeenten is dat een gezonde regio kansrijk wonen biedt voor iedereen, dat het sociale stijgers - vaak jongere gezinnen - een reden geeft te blijven en mensen van buiten een reden geeft om zich in de regio te vestigen.
De gemeenten in de regio Parkstad willen daarbij dat de woningmarkt bijdraagt aan een samenleving die in balans is. De regio heeft de kwaliteiten die dit streven rechtvaardigen. De samenwerkende gemeenten pakken de handschoen op om - vanuit de kracht die er is - dat (verhuis)gedrag in het voordeel van Parkstad te beïnvloeden. Dat is nadrukkelijk een keuze voor een nieuw verhaal. In plaats van sec de demografische trends te volgen, gaat Parkstad proactief en verstandig (ver)bouwen aan de toekomst. De demografische ontwikkeling is daarmee één van de ontwikkelingen waarmee rekening wordt gehouden, maar er wordt niet uitsluitend gestuurd op basis van die demografische ontwikkeling.
In de Woonvisie wordt per oogmerk (aanjagen bestaande en ontwikkeling nieuwe plannen, herstructurering en transformatie, bijzondere doelgroepen, betaalbaarheid en beschikbaarheid, balans woningmarkt, waardevol, duurzaamheid, goed verhuurderschap) een visie verwoord.
De herstructurering van de wijk Slakhorst geeft uitvoering aan de ambitie 'een woning voor iedereen' door herstructurering. Door een kwaliteitsimpuls te geven aan woningen en buurten ontstaan kansen om het woningaanbod te diversifiëren. Daarbij gaat het onder andere om de woonkwaliteit, duurzaamheid, architectuur en uitstraling van de woonomgeving.
Zoals beschreven in paragraaf 4.3.1 Woningbouw zullen in Slakhorst levensloopbestendige woningen en gezinswoningen worden gerealiseerd, in verschillende grootten. De levensloopbestendige woningen zullen zorggeschikt worden uitgevoerd. Het merendeel van de woningen zal als sociale huurwoning worden uitgevoerd en een klein deel valt in de categorie middenhuur. Hierdoor zullen de toekomstige woningen worden bewoond door een mix van de doelgroepen: senioren, gezinnen en kleine huishoudens.
De woningen worden zo uitgevoerd dat ze voldoen aan de eisen van nu en de toekomst.
De Bestuurscommissie Wonen Parkstad heeft op 21 maart 2019 de geactualiseerde Regionale Woningmarktprogrammering 2019-2022 vastgesteld. Sinds 2019 vindt jaarlijks een update plaats met de plannen die lopende het jaar zijn toegevoegd, afgerond of zijn afgevoerd. Met deze programmering wordt kwalitatief en kwantitatief gestuurd op de ontwikkeling van de woningvoorraad in Parkstad Limburg.
De kwantitatieve opgave bestaat uit het terugdringen van de leegstand ten gevolge van de bevolkingsdaling tot 2% frictieleegstand. De huidige leegstand (ca. 4,1% in de envelop 2017-2020), de bevolkingsdaling en de omvang van de planvoorraad zorgen in Heerlen, bij ongewijzigd beleid, dat er in 2028 ca. 3700 woningen te veel zijn.
De kwalitatieve opgave bestaat uit het wegwerken van mismatches. Ondanks het overaanbod aan woningen en het ruime planaanbod, vindt niet iedereen die dat wil een passende woning in Heerlen. Met passend wordt bedoeld dat de woning aan de woonwensen moet voldoen én in financieel opzicht bereikbaar is voor de woningzoekende.
Om die kwalitatieve woonbehoefte beter in beeld te krijgen, is gekeken naar de ontwikkeling van de omvang van diverse doelgroepen, hun kwalitatieve woonwensen en financiële mogelijkheden. Ook is gekeken naar de kracht van woonbuurten. De combinatie van het type woning, de prijsklasse en de woonomgeving, bepaalt de PMC (productmarktcombinatie).
Uit deze gegevens is de indicatieve behoefte afgeleid. Deze is vervolgens afgezet tegen de bestaande plannen op de programmering. Aan de hand hiervan kan worden ingeschat of een plan op de programmering in voldoende mate in een kwalitatieve behoefte voorziet.
Dat geldt zeker ook voor nieuwe plannen die nog niet op de programmering staan. Aan de hand van diverse indicatoren (volkshuisvestelijk, sociaal-maatschappelijk, ruimtelijk) kan de planscore van een project worden berekend. En daarmee een inschatting worden gemaakt of een plan in voldoende mate tegemoet komt aan de kwalitatieve behoefte. Het toevoegen aan of wijzigen van plannen op de programmering is een bevoegdheid van de Bestuurscommissie Wonen Parkstad.
De Regionale Woningmarktprogrammering 2019-2022 biedt zo een kwalitatief kader over hoe om te gaan met bestaande plannen en met nieuwe initiatieven.
In het voorliggende geval is sprake van herstructurering met sloop en vervangende nieuwbouw, waarbij het aantal woningen afneemt. Zowel in de bestaande als toekomstige situatie is sprake van huurwoningen. Het initiatief is afgestemd met de Bestuurscommissie Wonen Parkstad en past binnen de regionale woningmarktprogrammering.
Op 31 oktober 2011 heeft het Parkstadbestuur een structuurvisiebesluit genomen, dat onder meer ingaat op het thema wonen. Zoals geschetst in het regionale woonbeleid (o.a. Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad, Parkstad Limburg) is het, mede uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van het aantal huishoudens in Parkstad Limburg, niet gewenst om de regionale woningvoorraad verder te laten toenemen om het (toekomstige) overschot aan woningen niet nog verder te laten toenemen. Wel blijft de noodzaak aanwezig om de samenstelling van de woningvoorraad aan te passen aan de veranderende woonwensen. Daarvoor zullen nieuwe woningen moeten worden gerealiseerd die dienen als vervanging van bestaande voorraad.
Geen verdere toename van de omvang van de regionale woningvoorraad betekent dat het wenselijk is dat nog beschikbare vigerende plancapaciteiten die leiden tot een toename van de regionale woningvoorraad niet per definitie moeten worden gerealiseerd en dat in voorbereiding zijnde uitbreidingen van de regionale woningvoorraad niet altijd worden omgezet in daadwerkelijke additionele plancapaciteit.
Beleidsbesluit
In haar regionaal woonbeleid, gepubliceerd als eigen beleid door de Parkstadgemeenten, geeft de Stadsregio aan wat de opgave in de regionale woningvoorraad t/m 2020 is (regionale kaders). Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient de woningvoorraad binnen de gemeenten in Parkstad Limburg zich te bewegen binnen deze gestelde kaders.
Vigerende bestemmingen woningbouw, waarvan op 1 januari 2013 nog geen gebruik is gemaakt, zullen daartoe bij actualisatie van het bestemmingsplan worden herzien tenzij de locatie is opgenomen / past binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. woningbouwprogrammering).
Dit betekent dat bij een actualiserende herziening van het bestemmingsplan Hoensbroek Zuid alleen de woningen die nu vergund worden positief zullen worden bestemd. Per saldo zal het aantal woningen in het gebied dan afnemen met 22.
Doel van de Geactualiseerde envelop herstructureringsvisie Parkstad Limburg 2017– 2020/2030 is om beleidsmakers in de regio inzicht te geven in de kwantitatieve transformatieopgave van de woningvoorraad in de regio, gemeenten en stadsdelen met een doorkijk naar de verschillende woongebieden en wijken. Het is als het ware de onderlegger voor de regionale volkshuisvestingsvisie en een basis voor de Regionale Woonstrategie voor de komende jaren.
De in Geactualiseerde envelop herstructureringsvisie Parkstad Limburg 2017– 2020/2030 weergegeven trends en ontwikkelingen zijn beleidsneutraal. Dit betekent dat, afhankelijk van het te voeren beleid, de woningmarktontwikkelingen in de praktijk zullen afwijken van de geschetste theoretische trends. De Geactualiseerde envelop herstructureringsvisie Parkstad Limburg 2017– 2020/2030 dient dan ook als basisinstrument om het woningmarktbeleid voor de komende jaren vorm te kunnen geven en niet als voorspelling van de daadwerkelijke woningmarktontwikkelingen.
Conclusie:
Slakhorst ligt in het stadsdeel Hoensbroek. De transformatieopgave voor Hoensbroek in de periode 2017-2030 is negatief. Dit betekent dat het aantal woningen in dit stadsdeel dient af te nemen, zodat in 2030 sprake zal zijn van een evenwichtige woningmarkt. De herstructurering Slakhorst draagt hieraan bij door een afname van het aantal woningen met 22.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Deze opgaven zijn nodig om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons.
De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt samengewerkt aan de prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio’s en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De belangrijkste in de NOVI gemaakte keuzes zijn:
Doorwerking besluitgebied
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan doelstellingen zoals genoemd in de NOVI, waaronder het zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woningbehoefte en het meer klimaatbestendig maken van Slakhorst. Verder is slechts sprake van een lokale ontwikkeling waarbij geen nationale belangen zoals genoemd in het NOVI in het geding zijn.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder) geïntroduceerd. De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 Bro dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk.
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Hieronder wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd. Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 6.3)
Er dient nadrukkelijk te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt of voldaan wordt aan de Ladder.
In het voorliggende geval is sprake van een herontwikkeling van de woonwijk Slakhorst, waarbij verouderde woningen worden vervangen door nieuwbouw. Het totale aantal woningen neemt daarbij af. Het doorlopen van de ladder is daarmee niet aan de orde. Desalniettemin kan worden opgemerkt dat de ontwikkeling geheel in lijn is met de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Er wordt invulling gegeven aan een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte en er wordt gebouwd binnen bestaande stedelijk gebied.
Om de in de SVIR opgenomen nationale belangen juridisch te borgen is door het Rijk het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
Conclusie
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen zoals genoemd in het Barro in het geding. Vanuit dit kader bestaan er kortom geen belemmeringen.
Samen werken aan een toekomstbestendig Limburg
Uitdagingen op het gebied van gezondheid en veiligheid, veranderingen in de samenleving, het klimaat en de energietransitie, de landbouwtransitie, digitalisering en de circulaire economie. Dit zijn heel in het kort de uitdagingen waar Limburg voor staat. Het zijn opgaven én kansen die vragen om een integrale aanpak, zowel in ruimtelijk opzicht alsook ten aanzien van sociale en economische aspecten.
In de Omgevingsvisie Limburg neemt de Provincie ons in de lange termijn visie mee. Er wordt getoond hoe steeds de balans wordt gezocht tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsvisie worden de vraagstukken opgepakt waarvoor de Provincie wettelijk verantwoordelijk is. Daarnaast heeft de provincie autonoom vraagstukken naar zich toegetrokken met een groot belang voor onze provincie. Het Rijnlands model, dat staat voor overleg en samenwerking, solidariteit en vakmanschap en dat zich richt op de lange termijn, op waarden als kwaliteit en geluk, is hierbij uitgangspunt. Dat betekent dat er aandacht is voor alle stakeholders én de samenleving als geheel.
De Omgevingsvisie Limburg is ingedeeld in twee delen; een thematisch deel waarin gedetailleerd wordt ingegaan op de ambities en opgaven voor de diverse thema’s en een gebiedsgericht deel waarin de thema’s op hoofdlijnen verbonden worden op bovenregionale schaal voor de drie regio’s Noord-, Midden- en Zuid-Limburg. De regiovisies zijn in nauwe samenwerking met de partners uit de regio’s opgesteld. Hierdoor heeft elke regiotekst zijn eigen accenten en zijn er verschillen wat betreft onderwerpen en detaillering.
Uitdagingen voor de Limburgse fysieke leefomgeving
Er worden drie hoofdopgaven onderscheiden. Deze opgaven spelen Limburg-breed, de accenten verschillen echter per gebied en per sector. De hoofdopgaven zijn:
De Omgevingsvisie Limburg is een dynamisch document met een modulair karakter; hierdoor kan het steeds op onderdelen geactualiseerd worden.
Toekomstbeeld 2030 - 2050
De Provincie Limburg ziet de toekomst als volgt:
Limburgse principes en algemene zonering
De Limburgse principes
Er wordt gezocht naar de balans tussen het beschermen én het benutten van de fysieke leefomgeving waarin we leven, wonen, werken, leren en onze vrije tijd besteden. Als de provincie hierin afwegingen maakt, wordt dat gedaan op basis van de onderstaande Limburgse principes:
Algemene zonering
Het besluitgebied ligt volledig binnen het als zodanig aangewezen 'Stedelijk gebied'. Het stedelijk gebied omvat de bebouwde gebieden van de Westelijke Mijnstreek, Heerlen, Brunssum, Landgraaf en Kerkrade en de steden Maastricht, Venlo, Roermond, Weert en Venray. Hier vind je een breed scala aan locaties met functies zoals wonen, winkels, scholen, voorzieningen, wegen en openbare ruimte. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten. Het is belangrijk dat onder meer in de overgangsgebieden stad-land wordt ingespeeld op ruimte voor klimaatadaptatie via het watersysteem en de groen- voorzieningen.
Stedelijke (her)ontwikkelingen in de vorm van woningbouw dienen bij uitstek binnen het stedelijk gebied plaats te vinden. Op dat vlak past de ontwikkeling binnen het provinciaal beleid.
Kaart 'Limburgse principes' uit de Provinciale Omgevingsvisie Limburg.
Provinciaal belang
De provincie Limburg werkt net als andere overheden aan het algemeen belang. Daarbij heeft zij speciale aandacht voor het algemeen belang van de bevolking en het bedrijfsleven in Limburg. Naast de autonome taakopvatting, richt zij zich op haar kerntaken.
In de Omgevingswet is het begrip ‘provinciaal belang’ niet afgebakend. Aan de hand van de volgende criteria wordt het provinciaal belang bepaald:
Deze criteria gelden zowel afzonderlijk van elkaar als in combinatie. In de Omgevingsvisie worden bij de diverse thema’s of gebieden de provinciale rol en belangen benoemd. De inzet van financiële middelen wordt bepaald in afzonderlijk vast te stellen provinciale beleidskaders en programma's.
Provinciale belangen in de Omgevingsvisie Limburg
In het voorliggende geval is met name het provinciaal belang 'wonen' van toepassing.
De grootste opgave op korte en middellange termijn zit in het toekomst geschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad. Conjuncturele ontwikkelingen en migratiestromen beïnvloeden vraag en aanbod op de woning- markt. Daarnaast zien we dat de woonvraag verandert waardoor het woningaanbod niet altijd aansluit op de vraag. Daardoor is er op korte termijn een vraag naar woningen voor specifieke doelgroepen en lokaal een overschot aan incourante plannen en woningen. Voor zover (harde en zachte) planvoorraad voorziet in de mogelijkheid om woningen te bouwen waar niet langer behoefte aan is, zal de provincie in overleg met de gemeenten onderzoeken hoe deze planvoorraad aangepakt kan worden.
Volgens de huidige prognoses kunnen we vanaf ongeveer 2030 overschotten in de woningvoorraad verwachten. Lokaal zijn die er nu al of ontstaat dit overschot juist later. Getalsmatig zijn er voldoende woningen en liggen er meer dan genoeg plannen klaar. Kwalitatief gezien zijn dit echter niet overal de juiste woningen en de juiste plannen. Met name in de middenhuur en sociale huur is er een steeds diverser wordende groep mensen aangewezen op nieuwe woon(zorg)concepten. Daarnaast is er behoefte aan passende, en mogelijk tijdelijke, huisvesting voor bijvoorbeeld internationale werknemers, vluchtelingen, statushouders en woonurgenten.
Limburg kent daarnaast een relatief oude, incourante woning- en planvoorraad. Deze woningen moeten toekomst- en levensloopbestendig én verduurzaamd worden. Denk hierbij aan bijvoorbeeld isoleren, het plaatsen van zonnepanelen, woningen van het gas halen. Dit leidt tot sloop- en/of herstructureringsopgaven in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied, om daarmee de woningvoorraad up-to-date en passend bij de woonbehoefte te maken. Bovendien dragen we hiermee bij aan het verbeteren van de sociaal-economische en gezondheidssituatie van de inwoners en het voorkomen van segregatie.
De betaalbaarheid van woningen blijft een belangrijk aandachtspunt. Voor sommige doelgroepen nemen de kansen op de woningmarkt af. Dit komt door stijgende huurprijzen en hoge inkomenseisen, lossere arbeidsrelaties, passend toewijzen, hogere studieschulden, strengere hypotheekeisen en weinig doorstroming.
Het succes van de fysieke opgave op de woningmarkt is wat onze ambitie betreft onlosmakelijk verbonden met de sociaal-economische- en gezondheidssituatie van de inwoners in de steden en dorpen en het voorkomen van segregatie. Door het in balans brengen van vraag en aanbod kunnen we een tekort aan woningen voor bepaalde doelgroepen voorkomen. Daarnaast heeft dit een positief effect op ongewenste leegstand met de bijbehorende ondermijnings- en leefbaarheidsproblemen.
Samen met de partners wil de provincie Limburg een voortreffelijke woon- en leefomgeving realiseren; een leefomgeving waar mensen zich prettig voelen. Het is belangrijk dat mensen kunnen wonen in een zelf gekozen woning en woonomgeving (die past bij hun mogelijkheden en levensfase) waar ze zich thuis voelen. Dit doet zij door toe te werken naar een toekomstbestendige Limburgse woningmarkt met voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek, die waar mogelijk op het juiste moment beschikbaar én betaalbaar zijn.
Het faciliteren van flexibiliteit op de woningmarkt én flexibele woonvormen worden gestimuleerd waardoor aan de veranderende woonwensen en –behoeften van een meer diverse groep mensen tegemoet wordt gekomen in zowel de bestaande bouw als in de nieuwbouw. Daarnaast is de component ‘wonen’ méér zijn dan alleen de spreekwoordelijke stenen. Door in samenhang naar woonopgaves te kijken, worden op wijk-/buurtniveau de juiste verbindingen gelegd tussen sociale en fysieke woonopgaven (wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid) en een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving met gevarieerde woonmilieus. Daarmee wil zij verdere segregatie voorkomen en ruimtelijk sturen door te prioriteren op inbreiding (herstructurering/ herbestemming), conform de principes van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
De beoogde herontwikkeling vindt volledig plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt verder invulling gegeven aan diverse opgaven zoals opgenomen in de Provinciale Omgevingsvisie Limburg. Incourante verouderde woningen worden vervangen door hoogwaardige en energiezuinige nieuwbouw. Daarnaast is sprake van een beperkte afname van het aantal woningen, waarmee tevens wordt ingespeeld op de te verwachten overschotten in de woningvoorraad vanaf ongeveer 2030.
Op 12 december 2014 is de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die het omgevingsbeleid van het POL2014 juridische binding geven. Inmiddels is ook de opvolger, de 'Omgevingsverordening Limburg' vastgesteld, maar deze treedt pas in werking op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, dus daarom wordt in deze toelichting ingegaan op de thans van toepassing zijnde Omgevingsverordening Limburg 2014.
De Omgevingsverordening Limburg 2014 bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL 2014 juridische binding te geven. Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.
In de verordening is onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen krijgt hierbij bijzondere aandacht.
Verder bevat de Omgevingsverordening de bepaling dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet voorziet in de toevoeging van nieuwe woningen aan de bestaande planvoorraad (ofwel de woningen die zijn opgenomen in de voor 5 juli 2013 vastgestelde ruimtelijke plannen en die nog niet zijn gerealiseerd). Uitzondering hierop vormt een woningbouwplan dat voldoet aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde 'Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg'.
Een belangrijk onderdeel van het POL, zoals dat in december 2014 is vastgesteld, betreft de opgave voor de drie regio's Noord, Midden en Zuid-Limburg om voor die thema's waarvoor dynamisch voorraadbeheer aan de orde is, regionale structuurvisies op te stellen en daarover ook op regionaal niveau bestuursafspraken te maken.
Om de naleving van de nieuwe regionale afspraken ook juridisch te borgen is op 11 november 2016 door Provinciale Staten de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 geamendeerd vastgesteld. Hierdoor wordt invulling gegeven aan de bestuursafspraken met betrekking tot de regionale uitwerking POL 2014 door middel van zogenoemde voorzorgsbepalingen.
Concreet komt het er op neer, dat gemeenten geen nieuwe woningen meer mogen toevoegen aan de voorraad, tenzij de raad van de desbetreffende gemeente de "Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg" heeft vastgesteld waarin is geregeld dat er een regionale programmering dient te zijn, waarin afspraken zijn gemaakt over compenserende maatregelen in geval van nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad. Bedoelde structuurvisie is door de raad van Heerlen vastgesteld op 23 november 2016.
Conclusie
In het voorliggende geval is sprake van een herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied, waarbij verouderde woningen worden vervangen door hoogwaardige nieuwbouw en waarbij het aantal woningen afneemt. De ontwikkeling past daarmee geheel binnen de kaders zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Op 17 december 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld. Deze verordening is gebaseerd op artikel 2.6 van de Omgevingswet. Op het tijdstip van vaststelling van die verordening was de verwachting dat de Omgevingswet op 1 juli 2022 in werking zou treden. Inmiddels is de inwerkingtredingsdatum van de wet verschoven naar 1 januari 2023. De nieuwe omgevingsverordening kan niet eerder in werking treden dan de Omgevingswet. Tot dat tijdstip blijft de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden. Aangezien de Omgevingsverordening Limburg (2021) grotendeels een beleidsneutrale omzetting is van de Omgevingsverordening Limburg 2014, maakt het voor de meeste onderwerpen inhoudelijk weinig verschil of de ene of de andere verordening van kracht is. De Omgevingsverordening Limburg (2021) bevat echter een aantal onderwerpen die nieuw zijn, dan wel aanmerkelijk inhoudelijk gewijzigd, namelijk instructieregels met betrekking tot:
Het uitstel van de Omgevingswet maakt het wenselijk dat deze onderwerpen ook al geregeld worden in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Daarom is op 30 september 2022 de 'Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Voor het voorliggende plan zijn met name de regels met betrekking tot het aspect wonen van belang. Hiertoe zijn de volgende instructieregels opgenomen voor wat betreft de nieuwe planvoorraad wonen:
Artikel 2.4.2 Instructieregels nieuwe planvoorraad wonen
De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:
In het voorliggende geval is:
Artikel 2.16.1 Instructieregel na-ijlende effecten steenkoolwinning
De voormalige steenkoolwinning in Zuid-Limburg leidt tot na-ijlende effecten, met name in de vorm van bodembeweging. Deze brengen mogelijk belemmeringen met zich mee in het gebruik van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld in geval van verzakkingen. Het is van belang goed met deze risico’s om te gaan.
In de Provinciale Omgevingsvisie Limburg is daarom de ambitie opgenomen dat de Provincie Limburg ernaar streeft negatieve effecten als gevolg van voormalige steenkoolwinning samen met haar partners te voorkomen, en daar waar deze optreden adequaat te handelen.
Om hier mede invulling aan te geven is een instructieregel opgenomen voor de gemeenten in de voormalige mijnbouwregio die bepaalt dat de motivering van een ruimtelijk plan dat het bouwen van een nieuw bouwwerk in deze gemeenten mogelijk maakt, beschrijft op welke wijze rekening is gehouden met de na-ijlende effecten van de voormalige steenkoolwinning.
Mede naar aanleiding van de instructieregel is een verkenning uitgevoerd naar mogelijk na-ijlende effecten binnen het besluitgebied. De notitie hiervan is als bijlage 3 bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.
Op basis van de verkenning blijkt dat de locatie zich niet bevindt in nu bekende en belangrijkste risicogebieden. Dit betekent dat er op voorhand geen bijzondere belemmeringen zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling of het beoogde bouwprogramma. Maar tegelijkertijd wordt wel ontwikkeld in een gebied waar in de ondergrond op grote schaal steenkool is gewonnen en kan niet worden uitgesloten dat er in de ondergrond scheuren e.d. aanwezig zijn die kunnen leiden tot differentiële bodemstijging. Bovendien is in het gebied sprake van hoge grondwaterstanden. Op de lange termijn kan de hoogste grondwaterstand door stijgend mijnwater nog iets stijgen. Bij de bouw van de woningen (o.a. mogelijk verhoogd peil) en het ontwerp van infiltratievoorzieningen moet hiermee rekening worden gehouden.
Aanbevolen wordt daarom het reguliere bodem- en geotechnisch onderzoek dat wordt uitgevoerd ten behoeve van vergunningverlening en/of constructief ontwerp zodanig in te richten, dat ook een gedetailleerd beeld wordt verkregen van de (variaties in de) ondergrond. Mocht uit de onderzoeken blijken dat er aanwijzingen zijn voor scheurvorming, verzakkingen of verminderde draagkracht, dan moeten aanvullende constructieve maatregelen worden getroffen. Ook bij de realisatie, bijvoorbeeld bij hei- of boorwerkzaamheden moet hier dan rekening mee worden gehouden, zeker ook op plekken met bekende drempels.
Ten slotte is het raadzaam om de bij de gebiedsontwikkeling of de bouw betrokken partijen bewust te maken van de na-ijlende effecten, zodanig dat zij hiermee bij hun werkzaamheden rekening kunnen houden.
Conclusie
De ontwikkeling past binnen de kaders van de 'Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 (regels inzake o.a. wonen en zonne-energie)'.
Op 16 december 2022 is de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 (samenhang OVL2021) vastgesteld. In deze wijzigingsverordening zijn in artikel 2.19.1 'Klimaatadaptatie' nadere regels opgenomen ten aanzien van klimaatadaptatie:
Ad 1.
In het voorliggende geval is sprake van de transformatie van een woonwijk met weinig openbaar groen en verouderde niet duurzame woningen, tot een woonwijk met duurzame energiezuinige woningen, meer openbaar groen en waterbergende voorzieningen die voldoen aan de meest actuele eisen van gemeente en Waterschap Limburg. In het kader van de beoogde ontwikkeling is kortom in ruime mate rekening gehouden met risico's en gevolgen van klimaatverandering en worden voldoende voorzieningen getroffen om te voldoen aan de gestelde eisen.
Ad 2.
Voor de wijze waarop rekening is gehouden met aspecten als wateroverlast, overstroming en droogte, wordt hier kortheidshalve verwezen naar paragraaf 5.3. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de wijze waarop binnen het besluitgebied met water en voornoemde aspecten worden omgegaan, in nauw overleg met Waterschap Limburg is uitgewerkt. Zoals beschreven onder ad 1. wordt voorzien in meer openbaar groen en waterbergende voorzieningen die voldoen aan de meest actuele eisen van gemeente en Waterschap Limburg. Daarnaast wordt het peilniveau van woningen waar nodig opgehoogd om problemen bij wateroverlast c.q. overstroming zoveel mogelijk te voorkomen. Zie tevens paragraaf 4.3.2.
Ad 3.
Zie onder ad 1 en 2.
De regio Parkstad Limburg heeft in 2009 een intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' . De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:
De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:
De Bestuurscommissie Ruimte van de regio Parkstad Limburg heeft de Structuurvisie in 2015 kritisch tegen het licht gehouden en onderzoekt de mogelijkheden voor een aanscherping of actualisatie van dit beleid. Belangrijkste opgave hierbij is dat de samenwerkende gemeenten in de toekomst dienen te beschikken over een instrument dat hen in staat moet stellen om integraal in plaats van sectoraal, proactief in plaats van reactief en op het regionale schaalniveau te kunnen sturen op ruimtelijke ontwikkelingen en programma's. Daarbij zal ook expliciet aandacht zijn voor urgente, nieuwe ruimtelijke thema's zoals klimaat, milieu, water, grondstoffen en voedsel
De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op de beoogde ontwikkeling.
In het voorliggende geval wordt invulling gegeven aan het streven naar meer kwaliteit voor een veranderende bevolking en het principe dat herstructurering voor uitbreiding gaat. Er wordt invulling gegeven aan de kwalitatieve vervangingsopgave door de sloop van verouderde woningen en nieuwbouw van kwalitatief hoogwaardige en duurzame woningen, binnen de huidige stedelijke contour. Het initiatief past binnen de algemene beleidskaders van de Structuurvisie Parkstad Limburg.
Op 7 juli 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Heerlen 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.
De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed.
Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaand vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.
Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema's centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.
In het thema Vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant willen we inzetten op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant willen we goede voorzieningen blijven aanbieden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen zetten we in op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen.
In het thema Centrale stad beschrijven we hoe we de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio kunnen versterken. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Services Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. Cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.
In het thema Innovatieve stad geven we aan hoe we anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderende omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien willen we mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaat-neutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven, niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.
In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe we bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar en tastbaar kunnen maken in de stad. Door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het “Verhaal van Heerlen” tot uitdrukking komt.
Op basis van de kaart Visie: Bouwen aan de compactere stad' uit de Structuurvisie Heerlen 2035, ligt het besluitgebied voor een belangrijk deel binnen de zone 'groene transformatiezone'.
Kaart 'Visie: Bouwen aan de compactere stad' uit de Structuurvisie Heerlen 2035, met de globale ligging van het besluitgebied aangeduid met een blauwe pijl.
Ook de onbebouwde, groene gebieden van Heerlen ondergaan een transitie. Door onder meer de concentratie van allerlei voorzieningen komen aan de randen van de stad gronden vrij. Deze gronden kunnen niet allemaal worden heringericht als parkjes, dus kiest de gemeente ervoor om hier groene transformatiezones van te maken. Hierdoor ontstaat bijvoorbeeld ruimte om in de eigen voedselproductie te voorzien, of een aandeel te leveren voor duurzame energieopwekking. Zowel Gebrookerbos als de Zandgroevengebieden zijn experimenteergebieden welke voorzien in een groen netwerk met recreatieve verbindingen, waarbij ook nieuwe waarde wordt gegeven aan de twee nog resterende mijnsporen.
Gebrookerbos
In de ontwikkelvisie voor het Gebrookerbos wordt een groot gebied ontwikkeld dat mede dient als verbinding tussen het Geleenbeekdal en het landschappelijk knooppunt met Kasteel Hoensbroek tot aan de Brunssummerheide. Doel van deze transitieopgave is het creëren van een nieuwe economische groene motor waarbij groene economie, duurzame energie, natuur en landschap, leefbaarheid en sociale cohesie op integrale wijze met elkaar in verband worden gebracht. Dat gebeurt aan de hand van een innovatieve ontwerpstrategie waarbij ‘ondernemerschap’ met respect voor cultuurhistorisch erfgoed centraal wordt gesteld. Het gebied is daarmee een experimenteerzone voor lokale en duurzame energie- en voedselproductie. Bovendien zal ook in dit gebied groene interactie met de aanliggende woonwijken worden bevorderd.
De woningvoorraad in Heerlen/Parkstad is in vele buurten sterk verouderd. Gelet op het streven om Heerlen aantrekkelijk en leefbaar te houden, zal de woningvoorraad een forse kwaliteitsslag moeten maken. Het gaat daarbij in hoofdzaak om drie zaken: het verduurzamen van de bestaande voorraad, het zorgbestendig maken van de bestaande voorraad en het binden van kansrijke doelgroepen aan de stad door middel van het aanbieden van hoogwaardige woonmilieus op aantrekkelijke plekken. Deze kwaliteitsslag zal bovendien gerealiseerd moeten worden binnen de kwantitatieve kaders die hierover in regionaal verband zijn/worden opgesteld.
Daarnaast zal de omvang van de woningvoorraad beter moeten worden afgestemd op de bevolkingsontwikkeling in Parkstad. Er is nu sprake van een aanbodoverschot aan woningen hetgeen leidt tot een hogere leegstand (Heerlen 4,5%, 2035 woningen, peildatum 31-12-2013, Parkstad 4,3%) dan de 2% frictieleegstand die nodig is voor een soepel functionerende woningmarkt. Dit leidt derhalve per saldo tot een verdunningsopgave in de woningvoorraad. De omvang van die verdunningsopgave wordt door stadsregio Parkstad bepaald in “De Envelop” en is gebaseerd op actuele leegstands- en bevolkingsgegevens. Deze envelop wordt tweejaarlijks geactualiseerd. Binnen die verdunningsopgave stuurt Heerlen op het versterken van de woonfunctie (ook kwantitatief) in de (stadsdeel)centra en op verdunning daarbuiten.
Heerlen wil in 2040 een ‘klimaatneutrale stad’ zijn. Dat is een stad waar processen rond wonen, werken en leven niet bijdragen aan klimaatverandering. Deze ambitie is vastgelegd in het regionaal document PALET (Parkstad Limburg Energie Transitie). We zullen onze inspanningen richten op het integreren van duurzaamheidsuitdagingen in de overige transitieopgaven in de stad en de regio. Hierdoor ontstaan win-win situaties waardoor de benodigde kwaliteitsimpulsen in de stad, vanuit diverse invalshoeken worden opgepakt.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan het streven naar enerzijds minder woningen c.q. het afstemmen van de woningvoorraad op de bevolkingsontwikkeling in Parkstad, en anderzijds vooral ook het streven naar woningen met meer kwaliteit c.q. het verbeteren van de bestaande sterk verouderde woningvoorraad.
Verder wordt bijgedragen aan de verduurzamingsopgave doordat verouderde woningen worden vervangen door kwalitatief hoogwaardige en duurzame nieuwbouw. Er wordt door de realisatie van de energiezuinige woningen een bijdrage geleverd aan de energietransitie.
Doordat het openbaar gebied wordt vergroend, wordt tevens een bijdrage geleverd aan het verminderen van hittestress in relatie tot de klimaatverandering.
Op 10 januari 2012 heeft de gemeenteraad de stadsdeelvisie "Òs Gebrook" vastgesteld. In deze visie zijn diverse eerder opgestelde beleidsdocumenten en programma's geïntegreerd, zoals het Masterplan Hoensbroek (2009), Strategisch Masterplan Hoensbroek 2025 en het Woningbouwprogramma Hoensbroek. De visie is in samenwerking met de woningbouwcorporaties De Voorzorg en Woonpunt, Stadsregio Parkstad Limburg en de Provincie Limburg tot stand gekomen.
Aanleiding voor de visie vormt een aantal samenhangende problemen waar het stadsdeel Hoensbroek mee kampt. Het betreft hierbij problemen op fysiek, sociaal en economisch gebied, alsook veiligheid. Deze problemen zetten de leefbaarheid onder druk.
Daarnaast ervaart de gehele regio Parkstad Limburg, en met name de gemeente Heerlen, op diverse plaatsen de gevolgen van de krimp. Al jaren wordt samengewerkt om de gevolgen daarvan om te buigen tot kansen en via herstructurering te zorgen voor vitale stadsdelen met toekomst, integraal ontwikkeld vanuit de fysieke, sociale en economische pijlers in de gemeente. De stadsdeelvisie "Òs Gebrook" gaat in op die kansen en benoemt enkele concrete projecten waar op korte termijn mee gestart kan worden. De stadsdeelvisie is het integrale kader voor de fysieke, sociale en economische structuurversterking van Hoensbroek voor de periode tot 2025.
De visie vormt een perspectief en tegelijkertijd een sturingsinstrument om de leefbaarheid in Hoensbroek duurzaam te verbeteren (people, planet en profit). Uiteindelijk is de doelstelling om het stadsdeel Hoensbroek zodanig duurzaam her in te richten en te transformeren door middel van een gebiedsontwikkeling, dat:
Voor Hoensbroek is de volgende ambitie geformuleerd: "Een vitaal duurzaam Hoensbroek, waar het goed en prettig leven is in een groene, dorpse omgeving." Om deze hoofdambitie concreet te maken zijn binnen verschillende thema's subambities en doelen benoemd. Deze komen voort uit een uitgebreide analyse. De doelen zijn gewenste effecten die betrokken partijen de komende jaren gezamenlijk in Hoensbroek willen bereiken. Vervolgens zijn per thema strategische keuzes gemaakt.
In kwalitatieve zin wordt onder meer ingezet op de sloop van te kleine en niet levensloopbestendige woningen. Hieraan wordt met de voorgenomen ontwikkeling invulling gegeven. Vanuit kwantitatief oogpunt wordt verder invulling gegeven aan de krimpopgave aangezien sprake is van een afname van het aantal woningen.
De beoogde ontwikkeling past binnen de algemene beleidskaders van de stadsdeelvisie "Òs Gebrook".
Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. In dit plan is het vorige groenstructuurplan geïntegreerd.
Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit.
In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:
De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt.
Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gewenste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid wordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte.
Hoensbroek
In het Groenbeleidsplan is aangegeven dat er als gevolg van herstructureringsvraagstukken kansen liggen in Hoensbroek voor de versterking van de groenstructuur en de samenhang tussen verschillende delen van de groenstructuur. Het Masterplan Hoensbroek vormt daarvoor de basis. Tegelijkertijd wordt invulling gezocht voor de vrijkomende ruimte in en aan de rand van de hoofdgroenstructuur. Dit is onderdeel van het project Gebrookerbos.
Vanuit het Groenbeleidsplan is de doelstelling voor het stadsdeel Hoensbroek om een op harmonieuze wijze samenhangende groenstructuur te realiseren die de identiteit van Hoensbroek optimaal versterkt. Door een duidelijke verweving tot stand te brengen tussen de groenstructuur van het Caumerbeekdal, het mijnspoor en het stadsdeel ontstaan aantrekkelijke verblijfsgebieden voor zowel bewoners als bezoekers.
Conclusie
Het besluitgebied maakt geen onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur van Heerlen in z'n algemeenheid of Hoensbroek in het bijzonder. Desalnietteming geldt dat in lijn met het Groenbeleidsplan, door de herinrichting van het openbaar gebied, invulling wordt gegeven aan het algemene streven naar vergroening.
Op 26 juni 2019 heeft de gemeenteraad van Heerlen de Mobiliteitsvisie 'Heerlen in Beweging' vastgesteld. Het samen leven in een groene en gezonde stad staat hierbij centraal. Mobiliteit is één van de puzzelstukjes om deze ambitie te bereiken. Zo wordt er richting gegeven aan de wijze waarop de gemeente Heerlen in 2040 op het gebied van mobiliteit energieneutraal wil zijn. Duurzaamheid en mobiliteit gaan in dit plan hand in hand. Zo wordt er invulling gegeven aan de ambitie van de Parkstadgemeenten om in 2040 energieneutraal te zijn (Palet).
![]() |
Onze visie voor de stad |
Met 'Heerlen in Beweging' zet de gemeente Heerlen een transitie in gang om de toekomst van duurzame mobiliteit in Heerlen samen met inwoners, bezoekers, maatschappelijke organisaties en ondernemers vorm te geven. De ambitie gaat ook over de wens om mensen vaker te laten kiezen voor actieve en gezonde mobiliteit zodat de visie steeds een stapje dichterbij komt. De ambitie van 'Heerlen in beweging' is vertaald in een drietal langetermijndoelen. Deze doelen, ook wel outcome indicatoren genoemd, geven het gewenste maatschappelijke effect weer van de maatregelen die van Heerlen een groene en gezonde stad moeten maken. De doelen voor de lange termijn zijn:
Doorwerking besluitgebied
Bij de herinrichting van het openbaar gebied en de heraanleg van de ondergrondse infrastructuur wordt reeds ingespeeld op de te toename van het aandeel elektrische voertuigen. Op deze wijze wordt een bijdrage geleverd aan het verschuiven naar een duurzamere vervoerwijze.
Op 20 april 2016 heeft de gemeenteraad van Heerlen de 'Parkeernota Heerlen – Visie en Ambitiedocument' vastgesteld. Op hoofdlijnen dient het nieuwe parkeerbeleid te zorgen voor een betere afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van parkeren, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid en de kwaliteit van de openbare buitenruimte.
Het college heeft inmiddels ingestemd met de nieuwe parkeenormen. De nieuwe parkeernormen worden naar verwachting in de december 2023 vastgesteld door de gemeenteraad. Aangezien de huidige parkeernormen niet meer gangbaar zijn, worden in afwachting van het nieuwe beleid al de nieuwe kencijfers hanteert.
Het hanteren van deze nieuwe normen leidt niet tot een hogere parkeerdruk voor de straten grenzend aan de ontwikkeling. Door aan te sluiten bij de nieuwe parkeernormen ontstaat meer ruimte om de nieuwe wijk groen en klimaat adaptief in te richten.
De nieuwe parkeernormen gaan uit van 1,1 parkeerplaats per woning voor sociale huurwoningen. het bezoekersaandeel bedraagt 0,1 parkeerplaats per woning. Dit is een minimumnorm. Dit betekent dat er geen bezwaren bestaan tegen de aanleg van meer dan de vereiste parkeerplaatsen.
Doorwerking besluitgebied
Binnen het besluitgebied wordt de bestaande parkeerproblematiek aangepakt door te voldoen aan de actuele parkeernormen. Dit houdt in dat er voor de 147 te realiseren woningen minimaal 162 parkeerplaatsen op eigen terrein zullen worden gerealiseerd. Tevens wordt het parkeren meer gebundeld, waardoor er in vergelijking met de huidige situatie minder sprake zal zijn van 'blik op straat'. De 15 parkeerplaatsen die nodig zijn voor bezoekers zullen openbaar toegankelijk zijn.
Duurzaamheid betreft een integrale afweging van belangen voor de korte en de lange termijn, voor alle relevante stakeholders in het gebied. In de duurzaamheidsvisie van Heerlen 2017 kiest de gemeente voor drie pijlers binnen duurzaamheid: Energietransitie, Gezonde Stad (leefomgeving) en Circulaire Economie. Deze pijlers bevatten de belangrijkste gemeenschappelijke doelstellingen van zowel de gemeente als de bedrijven en instellingen in de stad:
Er zijn geen normen vastgelegd voor het begrip duurzaamheid. Op enkele thema's binnen duurzaamheid, zoals leefomgeving, water en groen, is sectorale wet- en regelgeving van toepassing. De toetsing aan deze kaders komt elders in de onderbouwing aan de orde.
Voor energietransitie is een regionaal beleidskader geformuleerd (zie hieronder), voor klimaatadaptatie en circulaire economie is het in ontwikkeling. Waar mogelijk en nodig sluiten we aan bij de landelijke akkoorden klimaatakkoord, deltaplan ruimtelijke adaptatie en grondstoffenakkoord. Op termijn zullen hieruit beleidsregels volgen die zullen landen in het omgevingsplan.
Het Parkstad Limburg Energietransitie ambitiedocument (PALET) geeft een vooruitblik op de kansen en mogelijkheden voor een energieneutrale regio in 2040. Vanuit ruimtelijk oogpunt worden er gebieden benoemd die potentieel geschikt zouden kunnen zijn voor de opwekking van zonne- en windenergie en gebruik van bodemenergie.
In 2015-2016 is de lange termijn doelstelling om in 2040 als regio energieneutraal te zijn, vertaald in een uitvoeringsprogramma voor de korte termijn (2016 - 2020). In dit programma zijn concrete acties, maatregelen en projecten benoemd die er toe moeten leiden dat in 2020 ten minste 8% van de totaalopgave tot 2020 wat betreft energiebesparing en duurzame energieopwekking is gerealiseerd.
Eén van de thematafels van PALET 3.0 is het 'regionaal afwegingskader grootschalige duurzame energieopwekking'. De Bestuurscommissie Ruimte incl. Duurzaamheid heeft hiertoe op 14 juli 2016 besloten incl. financiële middelen toegekend. Aanleiding voor dit afwegingskader was de constatering dat de ruimtelijke component weliswaar stevig is verankerd in het PALET-beleid, maar te grofmazig en globaal is om op project- en locatieniveau invulling te geven aan een zorgvuldige ruimtelijke afwegingen landschappelijke inpassing. Het afwegingskader, zijnde een beleidsregel, fungeert als:
Het 'PALET Regionaal Afwegingskader Grootschalige Duurzame Energieopwekking' bestaat uit:
De Parkstad-gemeenten kunnen individueel besluiten om de bouwstenen van het regionaalafwegingskader op lokaal niveau aan te vullen, zij het in nauwe afstemming met de andere gemeentenvia de PALET-Broedkamer.
Het mijnwaterproject is een alternatief duurzaam energieconcept, gebaseerd op aardwarmte in combinatie met de bestaande mijngangen. Het is ontwikkeld als experiment onder beheer van de gemeente Heerlen en met steun van de Europese Unie. Het mijnwaternetwerk zal steeds verder worden uitgebreid, waarbij onder andere voor gemeentelijke gebouwen onderzocht zal worden of aansluiting op het netwerk mogelijk en haalbaar is. Het mijnwaterproject is beoogd als aanjager en hefboom voor een grootschalige energietransitie in Heerlen.
In het kader van de energietransitie wordt gewerkt aan een samenleving waar sprake is van duurzaam opgewekte hernieuwbare energie. Deze transitie is essentieel om de nationale doelstellingen op het gebied van CO2-reductie te behalen. De Klimaatwet zegt ons dat we 49% CO2 moeten reduceren in 2030 ten opzichte van onze uitstoot in 1990. Naast het gebruik van duurzame energie, draagt het verminderen van energieverbruik (isoleren) ook bij aan het reduceren van CO2 uitstoot.
Bouwplannen worden beoordeeld op hun bijdrage aan de lokale, regionale of nationale duurzaamheidsdoelstellingen. Het absolute minimum staat beschreven in het Bouwbesluit, waarin eisen ten aanzien van de EPC en geluidisolatie zijn opgenomen. Sinds januari 2021 is de BENG-eis ingevoerd (Bijna Energie Neutraal Gebouw). De beoogde bebouwing wordt conform deze BENG-eis uitgevoerd. De woningen worden gasloos uitgevoerd en daarnaast wordt gebruik gemaakt van zonnepanelen op de daken.
In het openbaar gebied is verder sprake van vergroening en de aanleg van waterbuffers, waarmee hittestress ten opzichte van de bestaande situatie wordt beperkt. Verder wordt bij de herinrichting van het openbaar gebied en de aanleg van ondergrondse infrastructuur rekening gehouden met de toename van elektrische motorvoertuigen.
In het kader van de beoogde herontwikkeling binnen het besluitgebied is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het besluitgebied, goed in beeld worden gebracht. In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van het besluitgebied en de directe omgeving. Zowel de historie van het besluitgebied als de huidige ruimtelijke en functionele structuur worden beschreven.
Om de woningnood in de mijnstreek beter aan te pakken, is ruim honderd jaar geleden door woningbouwcorporatie 'Ons Limburg' het initiatief genomen tot de realisatie van de wijk Slakhorst in Hoensbroek.
De Slak is de eerste mijnwerkerskolonie die door de overkoepelende woningcorporatie ‘Ons Limburg’ is gerealiseerd. De wijk, ontworpen door Jan Stuyt, is de eerste mijnkolonie volgens de opzet van een tuindorp. Het wijkje met de toepasselijke naam 'de Eerste Stap', bestaat uit 100 woningen, heeft een pionierskarakter en is vanuit stedenbouwkundig oogpunt gaaf bewaard gebleven. Later volgden aansluitend aan de Slak, de koloniën Metten en Horst.
De oorspronkelijke bebouwing van Metten werd in de jaren ’80 van de vorige eeuw afgebroken waarna nieuwbouw volgde. Horst, eveneens door Jan Stuyt ontworpen, is echter ook bewaard gebleven, net als De Slak.
Op de navolgende afbeelding is de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet van het besluitgebied weergegeven.
Oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet.
Navolgend zijn enkele historische foto's opgenomen.
Historische foto's.
De wijk Slakhorst is gelegen aan de zuidzijde van de kern Hoensbroek in de dalhelling van de Caumerbeek die aan de zuidkant van het besluitgebied stroomt. De wijk is gesitueerd in de nabijheid van de voormalige Staatsmijn Emma en ook Kasteel Hoensbroek, gelegen ten zuidwesten van het besluitgebied.
De ruimtelijke structuur van het besluitgebied wordt in belangrijke bepaald door de bebouwingsstructuur en de wegenstructuur. Het gebied is opgebouwd uit een combinatie van rechte en gebogen straten, met hofjes en pleintjes met een duidelijk tuinstadkarakter.
Het Pastoor Röselaersplein vormt de centrale groenvoorziening van de uit 1913 daterende eerste fase (Slakken). In de tweede uitleglocatie (Horst) vormt het Horstplein de centrale groenplek. De historisch ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur van Slakken-Horst is gaaf bewaard gebleven.
Binnen het besluitgebied is sprake van sociale huurwoningen, grotendeels bestaande uit rijwoningen bestaande uit één of twee bouwlagen met een kap. Relatief veel woningen hebben in de huidige situatie smalle en diepe achtertuinen die veelal verhard en/of bebouwd zijn, hetgeen een rommelige indruk geeft en hier en daar ook leidt tot ongewenste achterkantsituaties.
De navolgende foto's geven een impressie van de bestaande situatie binnen het besluitgebied.
Woningen aan het Horstplein.
Zicht op het Horstplein, gezien in noordwestelijke richting.
Woningen langs de Slakkenstraat.
Rijwoningen langs de Van Rossumstraat.
Rijwoningen langs de Paludestraat.
Ongewenste achterkantsituatie aan de zuidwestzijde van het besluitgebied.
Het besluitgebied is goed ontsloten, zowel voor autoverkeer als per openbaar vervoer. Voor autoverkeer is het besluitgebied voor het (boven)regionale verkeer ontsloten via de N281, N300 en de A76. In de directe omgeving van het besluitgebied vormen de Nieuwstraat en de Juliana Bernhardlaan de belangrijkste lokale ontsluitingsroutes.
Via het openbaar vervoer is het besluitgebied ontsloten per bus met enkele haltes in de omgeving van het besluitgebied aan de Nieuwstraat ten oosten van het besluitgebied en de Juliana Bernhardlaan aan de noordzijde van het besluitgebied. Per bus zijn zowel centraal treinstation Heerlen als treinstation Hoensbroek te bereiken. Beiden zijn gelegen ten zuiden van het besluitgebied.
Het besluitgebied betreft feitelijk een afgerond woongebied, met in beperkte mate ruimte voor groenvoorzieningen en verder met name (openbare) infrastructurele voorzieningen zoals wegen en nutsvoorzieningen. Er zijn binnen het besluitgebied, naast een kleinschalige detailhandelsvoorziening aan de Ridder Hoenstraat 75 en een cafetaria aan de Ridder Hoenstraat 77 (beiden gevestigd in voormalige woonbebouwing) geen overige solitaire functies aanwezig zoals bijvoorbeeld maatschappelijke functies, bedrijven, detailhandel, horeca et cetera.
Gezien de zeer slechte staat van de woningen is Woonpunt voornemens om de 169 kleinschalige grondgebonden gezinswoningen het cafetaria en de kleine detailhandelsvestiging binnen de wijk Slakhort te slopen en hiervoor 147 nieuwe woningen terug te bouwen die qua maatvoering ruimer en moderner zijn. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de woningen aan de Van Rossumstraat 2 tot en met 12 reeds gesloopt zijn.
De beoogde nieuwe woningen doen architect Jan Stuyt in de basis zowel stedenbouwkundig als architectonisch eer aan. De positie van de voorgevels worden in hoofdlijn op de huidige positie geplaatst, de goot- en bouwhoogte worden afgestemd op het huidige beeld en de dakhelling is in de geest van het bestaande dakenplan. De achtererven worden zoveel mogelijk omsloten door muren en hagen. Tegelijk bieden ze woonplattegronden voor zowel ouderen (levensloopbestendig) als voor kleine en grote gezinnen.
Toen de wijk gebouwd werd had niemand een auto. Inmiddels is het autogebruik sterk toegenomen. Er is sprake van een versteende en verblikte toestand, die geen recht meer doet aan het Stuyt-beeld van een autoloze groene wijk met voortuinen waar ontmoeting centraal staat.
De gemeente Heerlen zal daarom aanvullend investeren in de opwaardering van de openbare ruimte, waarbij ook Jan Stuyt’s erfenis aanleiding en leidend is. Dit wordt bewerkstelligd door weer groen terug te brengen (voortuinen en borders) en ruimte te creëren voor ontmoeting op verschillende pleintjes. Hierbij worden diverse kenmerkende 'details', zoals de erfscheidingsmuren en waterpompen (toen de wijk gebouwd werd was er geen stromend water), waar mogelijk teruggebracht in de nieuwbouwsituatie. Tevens wordt geïnvesteerd in de ondergrondse voorzieningen om zo bijvoorbeeld te anticiperen op de toename van elektrisch rijden.
Woonpunt en gemeente pakken samen de parkeerproblematiek aan door het parkeren voor een groot deel naar de achtergebieden te brengen. Hierdoor worden de momenteel erg grote en deels volgebouwde tuinen kleiner en beheersbaarder voor bewoners. Ook wordt geïnvesteerd in een betere waterhuishouding door het creëren van grootschalige en kleinschalige waterbuffers boven en ondergronds en groeninfiltratie. Verder komt er een langzaamverkeersverbinding tussen Horst en Slak die zorgt voor meer bereikbaarheid en levendigheid. Daarnaast wordt vanuit de mobiliteitsvisie meer ingezet op fietsen en lopen. De langzaamverkeersverbinding past daar goed in.
Op een aantal vlakken wordt afgeweken van de kader van het vigerende bestemmingsplan. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 1.3.
Oorspronkelijk
De wijk Slakhorst is ruim een eeuw geleden gebouwd met de technische inzichten van destijds. Het materiaalgebruik is traditioneel en de constructieve opzet volgens regionale inzichten op staal gefundeerd.
De fundering is gemetseld, evenals het opgaand werk. De vloeren bestonden uit houten balklagen en vloerplanken. De kap bestond uit gordingen met sporen, panlatten en pannen. De kozijnen waren van hout.
De ondergrond van de wijk Slakhorst is nat vanwege de lage ligging van het beekdal. De draagkracht was slap maar voldoende voor de traditionele bouw.
Renovaties
In de jaren '80 van de vorige eeuw heeft er een grootschalige renovatie plaatsgevonden. De begane grond vloeren waren slecht en zijn vervangen door betonvloeren op zand. De vloeren waren slecht door de natte ondergrond en de natte funderingen en trasramen. De trasramen zijn indertijd voor een groot deel uitgekapt en voorzien van nieuwe hardere stenen.
De kozijnen zijn destijds grotendeels vervangen door kunststof kozijnen en de daken zijn voorzien van beschot.
Volkshuisvestelijk voldeden de woningen niet meer aan de verwachtingen. De woningen zijn aan de achterzijde uitgebreid ten behoeve van sanitaire voorzieningen in de woning en een adequate keuken. Het metselwerk en de architectuur zijn destijds niet afgestemd op de bestaande architectuur. Het stedenbouwkundig ensemble en het architectuurbeeld is destijds verstoord.
Technisch onderzoek
Na renovatie bleken de woningen nog steeds van onvoldoende kwaliteit, de vochtproblematiek in de muren op de begane grond was niet verholpen. Daaropvolgend heeft er in 2017 constructief onderzoek plaatsgevonden naar de kwaliteit van de fundering door constructeur Castermans. De slappe ondergrond kwam in dat onderzoek weer naar voren. De verzwaarde begane grondvloer in de vorm van beton heeft de zettingen negatief beïnvloed. De ventilatie onder de houten begane grondvloer is komen te vervallen en de nieuwe bakstenen in het trasraam hebben het vocht transport negatief beïnvloed.
Doorexploiteren
Na de hoge investering van de renovatie is het doorexploiteren van de woningen de meest verstandige keuze gebleken. Ruim 25 jaar na de renovatie worden de technische staat en de noodzakelijke herinvestering opnieuw onderwerp van onderzoek. Met de onderzoeken uit het verleden met betrekking tot de technische staat en met het volkshuisvestelijke vraagstuk van deze nieuwe tijd is er geopteerd voor sloop en herbouw.
Volkshuisvestelijk
Na een eeuw bewoning zijn er een groot aantal oud bewoners die gehecht zijn aan de wijk, maar die geen passend woonproduct kunnen huren. De bestaande woningen zijn door de smalle beukmaat en door de traditionele opzet van plattegrond niet levensloopbestendig te maken.
Voor een goede mix in de wijk zijn naast grote en kleine gezinswoningen ook grote en kleine levensloopbestendige woningen noodzakelijk.
Onderzoek naar gedeeltelijk behoud
De wijk heeft een bijzondere karakteristiek. Het stedenbouwkundig ensemble vormt het sterkste karakter. Dit ensemble bestaat uit aaneengesloten lijnen en vormt een sterke overgang tussen de straatruimte, het openbaar gebied, de achtertuinen en het achtererf. Het achtererf wordt afgeschermd door bebouwing of tuinmuren. De rooilijnen, de bouwhoogten en de accenten in de voorgevel en in de dakvormen zijn kenmerkend voor het ensemble.
Het architectuurbeeld heeft sterk aan kwaliteit ingeboet tijdens de grote renovatie in de jaren '80. Kunststofkozijnen, nieuwe voordeuren, achteraanbouwen en vernieuwend materiaalgebruik met niet passende detailleringen.
Desondanks is onderzocht of met behoud van het oorspronkelijk casco de woningen een toekomstig woonproduct voor de komende 50 jaar kunnen zijn. Dat houdt in, constructief veilig, vochtproblematiek opheffen, energetisch naisoleren en gasloos maken. Daarnaast de woningen voorzien van een toekomst gerichte plattegrond voor de diverse noodzakelijke doelgroepen.
Het onderzoek laat zien dat bepaalde woningen voor een beperkte doelgroep geschikt te maken zijn, met doorgerekende meerkosten van circa €150.000,- per woning ten opzichte van de gebudgetteerde nieuwbouw.
Maatschappelijke afweging
De initiatiefnemer en de gemeente Heerlen hebben uitvoerig over deze investeringen gesproken en hebben in een brede maatschappelijke en economische afweging geconcludeerd dat behoud geen haalbaar en gewenst scenario is. Slakhorst is op de eerste plaats een (sociale) woonwijk die bijdraagt aan de volkshuisvestelijke opgave. Veiligheid, gezondheid en modern wooncomfort staan voorop in de integrale afweging. Daarnaast is dus nadrukkelijk gekeken naar de bijdrage aan passend wonen voor verschillende doelgroepen zoals grote en kleine gezinnen, alleenstaanden en ouderen en de betaalbaarheid van de woningen en de energierekening.
Uiteraard is ook de historische waarde en technische staat (zoals in onderzoek beschreven) meegenomen in de afweging. Het behouden van (delen van) de wijk zou een grote extra kostenpost meebrengen (150.000 euro per woning) maar op veel gebieden een suboptimaal product ten opzichte van nieuwbouw opleveren.
Alles afwegende is besloten om de hele wijk te amoveren en te herbouwen.
Het programma voor de bouw van de woningen bestaat uit de volgende onderdelen:
Op de navolgende situatietekening zijn de woningblokken weergegeven. Een tekening op schaal is als bijlage 4 bij deze ruimtelijke onderbouwing te raadplegen.
Situatietekening ligging toekomstige woningblokken.
Op de navolgende situatietekening zijn ook de overige functies weergegeven. De situatietekeningen op schaal zijn als bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing te raadplegen.
Situatietekening toekomstige woningblokken en overige functies.
Impressie vergelijking bestaande en beoogde toekomstige situatie.
De openbare ruimte is technisch momenteel in orde, er is vanuit gemeente geen noodzaak dit op zeer korte termijn aan te pakken. Echter is wel sprake van veroudering. Zo ligt er deels nog asfalt uit de jaren '60 van de vorige eeuw.
Door de woningbouw ontstaat een logisch moment om daarop aansluitend ingrepen te doen op basis van de volgende uitgangspunten:
De navolgende situatietekening geeft de beoogde fasering van de herontwikkeling weer, onderverdeeld in een drietal fasen, fase 1, fase 2 en fase 3. Fase 1 betreft het centrale deel van het besluitgebied en omvat 70 woningen. Fase 2 betreft het oostelijke deel van het besluitgebied en omvat 38 woningen. Fase 3 tot slot betreft het westelijke deel van het besluitgebied en omvat 39 woningen.
Situatietekening toekomstige situatie, met weergave van de fasering van fase 1 tot en
met 3.
De navolgende tekening geeft een impressie van de beoogde vergroening van de openbare ruimte. Doordat de huidige lange diepe tuinen op diverse plaatsen binnen het besluitgebied worden ingeruild voor openbaar gebied, ontstaat er extra ruimte voor vergroening van de openbare ruimte.
Situatietekening met weergave vergroening openbare ruimte.
De navolgende 3D-tekeningen geven een impressie van de toekomstige situatie voor het totale besluitgebied.
3D-impressies toekomstige situatie totale besluitgebied.
De navolgende 3D-beelden geven een impressie van de beoogde toekomstige situatie voor zowel de toekomstige woningen als het openbaar gebied. Hieruit komt ook duidelijk het streven naar vergroening naar voren en het van de straat halen van de auto's om de huidige versteende en verblikte beeld situatie om te vormen naar een woonwijk waar het aangenaam wonen is.
3D-impressies toekomstige situatie deellocaties binnen het besluitgebied.
Op een aantal vlakken wordt voor de herinrichting van de openbare ruimte afgeweken van de kaders van het vigerende bestemmingsplan. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 1.3.
Tot slot dient te worden opgemerkt dat de waterhuishouding een voornaam aandachtspunt binnen het plan voor de ontwikkeling Slakhorst vormt. Ten behoeve van het rioleringsplan zijn een aantal scenario's doorgerekend om te bekijken wat de impact is van diverse regenbuien met verschillende intensiteiten. Uit deze berekeningen vloeit voort dat de vloerpeilen in de Slakkenstraat op een aantal plaatsen dienen te worden bijgesteld naar ten minste 72,90+ NAP. Dit is hoger dan in de huidige situatie. Zie ook de situatietekeningen in bijlage 2, waarop de te hanteren peilniveaus binnen het besluitgebied zijn aangegeven.
Doordat de vloerpeilen worden aangepast dient het trottoir in de Slakkenstraat tevens gereconstrueerd te worden in verband met de toegankelijkheid van de woningen. Doordat de woningen ook toegankelijk moeten zijn voor minder valide personen worden er naast trappenpartijen ook hellingbanen aangelegd om het hoogteverschil in het trottoir ten opzichte van de dorpelhoogte van de woningen te overbruggen.
Het hoogteverschil varieert van ca. 15 tot 50 cm en wordt ter plaatse van de hellingbanen opgevangen middels betonnen keerwanden en ter plaatsen van de trappen middels prefab betonnen trapelementen.
Op de hoogste punten wordt ter plekke van de voordeur een valbeveiliging geplaatst bovenop de keerwand.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de diverse relevante omgevingsaspecten in het kader van de beoogde ontwikkeling.
Beoordeling directe m.e.r.-plicht
De voorgenomen ontwikkeling betreft de herstructurering van de wijk Slakhorst. Dit kan leiden tot een m.e.r.-plicht. De beoogde ontwikkeling en de hiervan deel uitmakende onderdelen komen in lijst C van de bijlage van het Besluit m.e.r. niet als activiteit voor. Met betrekking tot de ontwikkeling is in onderdeel D (11.2) van de bijlage van het Besluit milieueffectrapport (Besluit m.e.r.) het volgende opgenomen: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen." De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht. Er dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
Op basis van paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer (Wm), dient degene die een activiteit wil ondernemen, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, en voornemens is een verzoek in te dienen tot het nemen van een besluit als bedoeld in het vierde lid van dat artikel, dit voornemen schriftelijk mee te delen aan het bevoegd gezag. Bij de mededeling dient in ieder geval de informatie te worden verstrekt zoals omschreven in artikel 7.16 lid 2 tot en met 4 Wm. Op basis van artikel 7.17 Wm, dient het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst een beslissing te nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Middels deze paragraaf wordt invulling gegeven aan de vereisten van artikel 7.16 Wm, op basis waarvan het bevoegd gezag op grond van artikel 7.17 Wm een beslissing kan nemen.
Indien het bevoegd gezag degene is die een activiteit wil ondernemen, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b (besluiten waarvoor het bevoegd gezag een beslissing dient te nemen inzake de noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapport), dient zij in een zo vroeg mogelijk stadium en uiterlijk voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp-besluit deze beslissing te nemen (artikel 7.19, lid 1 en 2 Wm).
De achterliggende gedachte bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r.-procedure nodig is. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In deze paragraaf wordt getoetst of op basis van de criteria die genoemd zijn in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd moet worden. Het gaat hierbij om de volgende criteria (zie ook onderstaande tabel):
Kenmerken van het project |
- Omvang van het project - Cumulatie met andere projecten - Gebruik van natuurlijke grondstoffen - Productie van afvalstoffen - Verontreiniging en hinder - Risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën |
Plaats van het project |
- Bestaand grondgebruik - Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied - Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang |
Kenmerken van het potentiële effect |
- Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking) - Grensoverschrijdende karakter van het effect - Waarschijnlijkheid van het effect - Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect |
Criteria EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Omdat het plan voorziet in de realisatie van woningbouw, maar ruimschoots onder de drempelwaarden valt zoals aangegeven in categorie D.11.2 van het Besluit m.e.r. (2.000 woningen of meer), volgt hierna een toets of op basis van de hiervoor genoemde criteria een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd moet worden. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is mede opgesteld op basis van de onderbouwing in relatie tot de onderzoeksaspecten zoals beschreven in dit hoofdstuk.
Kenmerken van het project
Criteria | Toets |
Omvang van het project | Het project heeft betrekking op de sloop van 169 woningen, een detailhandelspand en een cafetaria en de nieuwbouw van 147 woningen, met bijbehorende voorzieningen en herinrichting van het openbaar gebied. |
Cumulatie met andere projecten | Nee, er is geen sprake van cumulatie met andere projecten. |
Gebruik van natuurlijke grondstoffen | Bij de ontwikkeling wordt niet permanent gebruik gemaakt van natuurlijke hulpbronnen. |
Productie van afvalstoffen | Naast het reguliere afval van de toekomstige bebouwing en functies zal geen sprake zijn van de productie van andere afvalstoffen. |
Verontreiniging en hinder | De ontwikkeling vindt plaats in stedelijk gebied. Tijdens de aanlegfase is er mogelijk sprake van tijdelijke hinder als gevolg van bouwverkeer en bouwwerkzaamheden, maar dit betreft geen hinder groter dan bij reguliere bouwwerkzaamheden. Dit zal geen permanente nadelige gevolgen hebben aangezien het slechts om een tijdelijke situatie gaat. Er is geen sprake van een activiteit die leidt tot onevenredige verontreiniging of hinder voor het milieu. Zie hiervoor mede paragraaf 5.2 tot en met 5.13 van deze ruimtelijke onderbouwing. |
Risico van ongevallen | In paragraaf 5.7 is nader ingegaan op het aspect externe veiligheid. Geconcludeerd is dat er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen bestaan. |
Conclusie kenmerken van het project
Vanuit de kenmerken van het project zijn er geen negatieve effecten op het milieu te verwachten.
Plaats van het object
Criteria | Toets |
Bestaand grondgebruik | In de huidige situatie is reeds sprake van een woonwijk, bestaande uit verouderde bebouwing die grotendeels in slechte staat verkeert, met bijbehorend voor een groot deel versteend openbaar gebied. |
Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied |
n.v.t. |
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor: - gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) - gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden |
Het besluitgebied ligt, met uitzondering van het aspect stikstofdepositie, niet binnen de invloedssfeer van door Wet natuurbescherming beschermde gebieden. Zie ook paragraaf 5.5. Uit de stikstofdepositie berekeningen voor de aanlegfase komt een tijdelijke toename van stikstofdepositie naar voren. Voor de gebruiksfase wordt geen toename van stikstofdepositie berekend. Sterker nog, tijdens de gebruiksfase is structureel sprake van een afname van de depositie van stikstof aangezien het aantal woningen afneemt en daarmee ook het aantal verkeersbewegingen en daarnaast de toekomstige woningen gasloos worden uitgevoerd, terwijl alle gebouwen in de huidige situatie gasgestookt zijn uitgevoerd. In verband met de tijdelijke toename van stikstofdepositie gedurende de aanlegfase is een voortoets opgesteld om te bepalen of er sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Gebleken is dat dit niet het geval is, op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat er vanuit dit kader geen belemmeringen bestaan voor de beoogde ontwikkeling. Nee |
gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid | Nee |
landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang |
Archeologie
Op basis van het uitgevoerde archeologisch booronderzoek wordt de kans op het verstoren van archeologische waarden als gevolg van de geplande ingrepen laag ingeschat. De geplande nieuwbouw zal namelijk bijna geheel binnen de contouren van de huidige bebouwing vallen, waarvan bekend is dat de bodem hier minimaal 1,0 m -mv en plaatselijk 2,1 m -mv verstoord is. Buiten de contouren van de bebouwing bleek de bodem grotendeels verstoord te zijn. In acht boringen werd een begraven bouwvoor waargenomen die verspreid over het besluitgebied liggen, waardoor slechts sprake is van enkele puntlocaties met een intacte bodem. Hierdoor zal de waarneembaarheid en aanwezigheid van archeologische waarden naar verwachting beperkt zijn. In aanvulling hierop geldt dat buiten de nieuwbouw volgens de huidige plannen ook wadi's en parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Er wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek uit te laten voeren. Enkel ter plaatse van de geplande wadi's, waar een hoge verwachting geldt voor zogenaamde 'natte' archeologie (zoals afvaldumps, rituele deposities, visvangst), zou het archeologisch niveau verstoord kunnen raken. Daarom is door de gemeente Heerlen het selectiebesluit genomen om de aanleg van deze wadi's archeologisch te begeleiden. De archeologische begeleiding dient plaats te vinden op basis van een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Heerlen dient goedgekeurd te zijn alvorens de werkzaamheden starten. Omdat er eerder puntvondsten verwacht worden, dient het PvE opgesteld te worden als een opgraving-variant archeologische begeleiding. Voor de rest van het besluitgebied geldt een vrijstelling van de ingrepen omdat de bouw van de (deels) onderkelderde huizen en aanleg van de infrastructuur voor verstoring heeft gezorgd en de nieuwe bebouwing nagenoeg op dezelfde locatie ligt als de oude bebouwing. Cultuurhistorie Binnen het besluitgebied zijn geen rijksbeschermde stads- of dorpsgezichten aanwezig. Evenmin zijn er rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Desalniettemin heeft de wijk een bijzondere karakteristiek. Het stedenbouwkundig ensemble vormt daarbij het sterkste karakter. In het kader van de herontwikkeling wordt daarom zowel vanuit stedenbouwkundig als architectonisch oogpunt zoveel mogelijk in de geest van het oorspronkelijke ontwerp van architect Jan Stuyt gewerkt. |
Conclusie plaats van het project
Vanuit de plaats van het project zijn er geen negatieve effecten op het milieu te verwachten.
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Gevoelig gebied (conform onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r.)
Gevoelig gebied | Toets |
Beschermd natuurmonument | Nee |
Habitat en vogelrichtlijngebieden | Nee |
Watergebied van internationale betekenis |
Nee |
Natuurnetwerk Nederland | Het besluitgebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Limburg. Het dichtstbijzijnde deel van het Natuurnetwerk Limburg ligt op ongeveer 50 meter ten zuiden van het besluitgebied. Gelet op het feit dat sprake is van vervangende nieuwbouw wordt naar verwachting geen significant negatief effect uitgeoefend op het Natuurnetwerk Limburg. |
Landschappelijk waardevol gebied | Het besluitgebied maakt geen onderdeel uit van landschappelijk waardevol gebied. |
Waterwinlocaties, waterwingebieden, en grondwaterbeschermingsgebieden | Nee (zie ook paragraaf 5.3) |
Beschermd monument | Nee |
Belvédère-gebied | Nee |
Conclusie gevoelig gebied
Het besluitgebied is niet gelegen binnen een gevoelig gebied en op een zodanige afstand van gevoelige gebieden dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn.
Kenmerken van het potentiële effect
Criteria | Toets |
Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking) | Er zijn geen effecten te verwachten die uit te drukken zijn in geografische zone en/of grootte van de getroffen bevolking. |
Grensoverschrijdende karakter van het effect | N.v.t. |
Waarschijnlijkheid van het effect | Van onevenredige effecten voor de omgeving is geen sprake. |
Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect | Er is sprake van een tijdelijke en éénmalige sloop- en aanlegfase, waarna een nieuwe onomkeerbare en duurzame(re) situatie ontstaat. Er is dus sprake van een tijdelijk effect voor wat betreft sloop en aanleg en vervolgens een permanent effect voor wat betreft de verduurzaming van het besluitgebied, het terugdringen van de uitstoot van stikstof en bijvoorbeeld ook een afname van het aantal verkeersbewegingen. |
De beoogde ontwikkeling komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er hoeft dus geen milieueffectrapport te worden opgesteld. De activiteit valt wel onder categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er geldt echter geen m.e.r.-beoordelingsplicht omdat de in kolom 2 bij categorie D11.2 genoemde 'drempelwaarden' bij lange na niet worden overschreden.
Omdat de activiteiten wel worden genoemd in één van de categorieën in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar de drempelwaarden niet worden overschreden, is voor dit plan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
Gezien het vorenstaande en indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er, rekening houdend met:
1. De kenmerken van het project;
2. De plaats van het project; en
3. De kenmerken van het potentiële effect;
sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Bij elk plan is sprake van invloed op het milieu, maar deze is niet zodanig dat normen worden overschreden. De potentiële effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het plan, zijn dusdanig beperkt van aard en omvang dat geen sprake is van significant nadelige milieugevolgen die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen heeft op 23 februari 2024 besloten dat voor de omgevingsvergunning voor de voorgestelde herstructurering van de wijk Slakhorst in Hoensbroek, vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, geen milieueffectrapport opgesteld hoeft te worden. Het besluit is als bijlage 5 bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. De normen uit de Wet geluidhinder hebben tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient dan ook rekening te worden gehouden met het aspect 'geluid'.
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
In de navolgende subparagrafen wordt nader ingegaan op de aspecten wegverkeerslaai, spoorweglawaai en industrielawaai.
Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Wel dient hier in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd te worden.
In het kader van de omgevingsvergunningprocedure moeten de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een onderzoek uitgevoerd naar eventueel nabijgelegen zoneringsplichtige geluidbronnen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de relevante 30 km/uur-wegen in de directe nabijheid van het plan onderzocht. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies van het onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar de volledige onderzoeksrapportage die als bijlage 6 bij deze ruimtelijke onderbouwing is opgenomen.
Wet geluidhinder
De ontwikkeling is niet gelegen binnen de geluidzone van (spoor)wegen of gezoneerd bedrijventerreinen, noch binnen een geluidcontour van een luchthaven.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting ten gevolge van niet zoneplichtige wegen (30 km/uur wegen) berekend en cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van alle wegen inzichtelijk gemaakt. De normen uit de Wet geluidhinder zijn op deze wegen niet van toepassing. Ter vergelijking zijn de geluidbelastingen wel beoordeeld aan de hand van het toetsingskader uit de Wet geluidhinder voor gezoneerde wegen (voorkeurswaarde 48 dB en maximale ontheffingswaarde 63 dB).
De geluidbelasting vanwege verkeer op de Ridder Hoenstraat en de Slakkenstraat bedraagt ter plaatse van de voorgevels van de aan deze wegen gelegen bouwblokken meer dan de voorkeurswaarde, maar minder dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB die de Wet geluidhinder voor 50 km/uur-wegen stelt. Vanwege verkeer op de Kasteel Hoensbroeklaan en de Nieuwstraat zijn de geluidbelastingen ruim minder dan de voorkeurswaarde. Deze geluidbelastingen zijn ruimtelijk aanvaardbaar.
De berekende cumulatieve geluidbelastingen variëren van minder dan 50 dB tot maximaal 58 dB. Dit betekent dat de MilieuKwaliteitsMaat (MKM) geclassificeerd is als 'goed' tot 'matig'. Voor de woningen met een MKM van 'goed' en 'redelijk' geldt dat op basis daarvan sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de woningen waarvoor de MKM ter plaatse van de voorgevels als 'matig' wordt geclassificeerd, is toch sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat omdat deze woningen beschikken over een geluidluwe gevel en een buitenruimte die gelegen is aan deze gevel. Vanuit ruimtelijk oogpunt wordt dit als acceptabel geacht.
Grafische weergave contouren cumulatieve geluidbelasting omliggende wegen.
In het kader van een goed woon- en leefklimaat wordt geadviseerd de geluidwering van de geluidbelaste gevels af te stemmen op de gecumuleerde geluidbelastingen exclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder.
Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat de beoogde herontwikkeling vanuit het oogpunt van indirecte hinder op bestaande woningen in de omgeving geen negatieve gevolgen heeft. Sterker nog, de ontwikkeling leidt gelet op de afname van het aantal woningen en de daarmee gepaard gaande afname van het aantal motorvoertuigbewegingen, in combinatie met het feit dat de bestaande wegenstructuur behouden blijft, juist tot een afname van de indirecte hinder op omliggende woningen.
Artikel 4.1 Besluit geluidhinder bepaalt voor spoorweglawaai hetzelfde als artikel 76 Wet geluidhinder voor wegverkeerlawaai. In het voorliggende geval is geen sprake van de bouw van nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen binnen de geluidszone van een spoorweg. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar de invloed van spoorweglawaai is niet noodzakelijk.
Op grond van de Wgh worden industrieterreinen waarop 'grote lawaaimakers' zijn gevestigd ruimtelijk gescheiden van woningen en andere geluidgevoelige objecten. Daarom moet voorzien zijn in een geluidszone – een gebied rondom het industrieterrein waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan (Art. 40 Wgh).
Het besluitgebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een gezoneerd industrieterrein. Er hoeft zodoende in dit kader geen akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Het klimaat is aan het veranderen en leidt tot meer extremere buien. Het (hemel) watersysteem en de afvalwaterketen moet deze neerslag zo goed als mogelijk kunnen verwerken. Het besef groeit dat dit niet meer uitsluitend met grotere rioolbuizen op te vangen is.
Om de waterbelangen (hemelwater en grondwater) bij ruimtelijke ontwikkelingen te borgen dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de Watertoetsprocedure doorlopen te worden.
In het kader van deze toets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het besluitgebied, is eerst het relevant beleid samengevat en worden vervolgens de beleidsregels (eisen) aangehaald waarmee in de watertoets gerekend moet worden.
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.
Specifiek voor wat betreft de omgang met hemelwater is de perceeleigenaar primair verantwoordelijk gesteld voor de verwerking van het op zijn perceel gevallen hemelwater. Alleen in uitzonderingsgevallen kan rechtstreeks geloosd worden.
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.
Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:
Nederland is een waterland. Wateropgaven in Nederland worden door klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk steeds groter en complexer. Om ons land ook voor de komende generaties veilig, aantrekkelijk en leefbaar te houden, is het Nationaal Water Programma 2022-2027 ontwikkeld dat in het voorjaar van 2022 is vastgesteld. Dit is de opvolger van Het Nationaal Waterplan (NWP), het Rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2016-2021.
In het Nationaal Water Programma 2022-2027 worden de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen beschreven aan de hand van drie hoofdambities voor het waterbeleid:
Belangrijke onderdelen van het Nationaal Water Programma 2022-2027 zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee, die als wettelijke bijlagen zijn opgenomen.
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. Centraal staat hierbij het realiseren van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem dat kan omgaan met wateroverlast en droogte en dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit.
Met het waterbeheerprogramma geeft het waterschap invulling aan de verplichting vanuit de Waterwet en de Verordening Water om een WBP op te stellen. Volgens de planning gaat de Waterwet per 1 januari 2024 op in de Omgevingswet. Daarin staat de verplichting om een waterbeheerprogramma op te stellen. De eisen aan zo'n programma zijn vergelijkbaar met de huidige eisen aan een WBP. Het grootste verschil is dat de hoofdlijnen van het watersysteembeleid een plek krijgen in het Omgevingswet-instrument 'omgevingsvisie' van rijk, provincie en gemeenten. Dit hoeft strikt genomen niet in dit WBP terug te komen. Het waterschap gaat hier echter wel op in, om de maatregelen in dit WBP in de goede context te kunnen plaatsen. De samenhang tussen de omgevingsvisies en dit WBP vraagt om goede afstemming.
Kort samengevat worden in het programma de volgende doelen benoemd:
Vanaf 1 april 2019 is de momenteel vigerende Keur van Waterschap Limburg officieel in werking getreden. De Keur is een document met regels die het waterschap hanteert om beken, dijken, waterwerken en grondwater in Limburg te beschermen. Het is een belangrijk document voor iedereen die bij, of met water, activiteiten onderneemt.
In de keur zijn o.a. de normen opgenomen waaraan de verwerking van (hemel)water aan dient te voldoen. Deze normen heeft de gemeente Heerlen overgenomen en verwerkt in het Watertakenplan Heerlen 2020-2024.
Goede riolering is nodig voor de bescherming van de volksgezondheid, het milieu en het tegengaan van wateroverlast in onze gemeente. Aanleg en beheer van de riolering is een gemeentelijke taak, die zijn wettelijke basis vindt in de Wet Milieubeheer en de Waterwet.
Al sinds 2011 wordt in de regio Parkstad met onze waterpartners samengewerkt aan het verbeteren van de waterketen (riolering en afvalwaterzuivering) en het watersysteem (beken). Het Integraal Waterplan is het eerste gezamenlijke visiedocument. In het plan is de regionale ambitie en visie beschreven van de samenwerkingsregio Parkstad. De speerpunten zijn: "Een klimaatbestendige stad", "Gezond, schoon en voldoende water", "Werken aan waterbewustzijn", "Anticiperen op de Omgevingswet" en "Samenwerken in de waterketen".
Goede riolering is nodig voor de bescherming van de volksgezondheid, het milieu en het tegengaan van wateroverlast en droogte in onze gemeente. Aanleg en beheer van de riolering is een gemeentelijke taak, die zijn wettelijke basis vindt in de Wet Milieubeheer en de Waterwet.
Het Watertakenplan 2020-2024 omvat de volgende items:
Het ontwerp van de watersysteem dient te voldoen aan de eisen gesteld in het watertakenplan.
Bij deze ontwikkeling worden de bestaande woningen in de wijk gesloopt en komen er nieuwe woningen voor terug. Het betreft een herinrichtingslocatie. Hierdoor is er een kans om binnen dit plan regenwater te scheiden. De particuliere kavels worden kleiner en de openbaar toegankelijke ruimte wordt groter. Daarbij is vanuit stedenbouwkundig oogpunt gestreefd naar een zo groen mogelijk plan waar bewoners van de wijk elkaar kunnen ontmoeten, waar ruimte is voor zichtbaar water en waar op warme dagen verkoeling optreedt vanwege de aanwezige bomen in het groen.
De uitsnede van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) laat zien dat het besluitgebied lager is gelegen ten opzichte van de omgeving. Aan de oost- en zuidgrens ligt het maaiveldniveau het hoogst op circa NAP +74,8 m en dit loopt af richting het noordwesten naar circa NAP +72,0 m op het laagste punt. In het laagste deel van het dal is de Caumerbeek gelegen die zorgt voor de ont- en afwatering.
Voor de planvorming dient met de lage ligging rekening te worden gehouden. Bij extreme neerslag zal oppervlakkig afstromend regenwater afkomstig van binnen maar ook van buiten het besluitgebied zonder maatregelen voor wateroverlast zorgen.
AHN besluitgebied en omgeving, met de globale ligging van het besluitgebied rood omlijnd weergegeven.
Vanuit DINOloket (Regis 2 v 2.2) zijn twee dwarsprofielen van de ondergrond gegenereerd, de langsdoorsnede noord-zuid en de langsdoorsnede west-oost.
In de toplaag is de Formatie van Boxtel Laagpakket van Schimmert (Boxtel-klei) aanwezig bestaande uit leem gevolgd door de mariene zanden van de Rupel Formatie (Rupel-zand). Deze zanden zijn gelardeerd met lagunaire afzettingen bestaande uit klei en veen. Deze zanden zijn glauconiethoudend. Het Rupel-zand wordt gevolgd door de mariene klei van de Rupel Formatie (Rupel-klei).
Verticale doorsnede noord-zuid.
Verticale doorsnede west-oost.
De hydrologische parameters (doorlatendheid k verticaal en horizontaal, transmissiviteit kD en weerstand c) geldig voor het besluitgebied zijn in navolgende afbeelding opgenomen.
De waterdoorlatendheid van de top van het systeem, Boxtel en Rupel-zand, is zeer beperkt. De Rupel-klei is als ondoorlatende basis te beschouwen.
Gemiddelde hydrologische parameters besluitgebied (bron Regis-2).
De stromingsrichting van het freatisch grondwater is naar de Caumerbeek gericht. Het grondwaterverhang onder het besluitgebied is relatief klein.
Isohypsen jaargang 2018 laag 1(bron Grondwatertools).
Binnen het besluitgebied is de GHG bepaald op + 72,00 m NAP. In het besluitgebied zijn in december 2022 peilbuizen geplaatst en deze worden sinds die tijd gemonitord. Op basis van de metingen in december 2022 en januari 2023 is een ontwateringskaart van het besluitgebied gemaakt. Deze ontwateringskaart laat zien dat op sommige plekken hele hoge grondwaterstanden voor kunnen komen. Voor de locaties met hoge grondwaterstanden is gekeken naar het maaiveld en een voorstel gedaan voor een toekomstig maaiveld om grondwateroverlast te voorkomen. Meer informatie over grondwatermonitoring is te vinden in het basisrioleringsplan.
Ontwateringskaart op basis van Interpolatie van grondwaterstanden.
Voor de herontwikkeling bestemmingsplan Slakhorst in Hoensbroek is in opdracht van de gemeente Heerlen door Geonius een oriënterend bodem-hydrologisch onderzoek uitgevoerd. Deze werkzaamheden zijn uitgevoerd om inzicht te krijgen in de kansen voor het realiseren van de wateropgave voor de herontwikkeling.
De waterdoorlatendheid van de meest open zandlagen (minste bijmenging) is gemeten door middel van Hooghoudt (leegpompen buis en registratie van de vulsnelheid). De kleilagen zijn niet gemeten omdat gewacht moet worden totdat de ongestoorde grondwaterstand zich heeft ingesteld. Daarnaast is het niet zinvol omdat metingen zeer lage waarden zullen opleveren. De meetwaarden van het meest open zand liggen in de range van 1 m/d tot 3 m/d. Omdat de zandlagen verschillen in textuur moet voor berekeningen lagere waarden worden gehanteerd.
Het verhard oppervlak verminderd na de herinrichting en er komt meer openbare groene ruimte in het besluitgebied. Hierdoor is er meer ruimte voor de infiltratie van regenwater. Op een aantal plekken worden wadi's ingericht waar regenwater de kans krijgt om de bodem in te trekken. Daarbij wordt wel aandacht gegeven aan het feit dat de grondwaterstand met name in winterse perioden hoog kan zijn. De wadi's worden zodanig uitgevoerd dat er niet langdurig water in blijft staan. Deze herinrichting draagt bij aan het vasthouden van regenwater in het gebied.
Met behulp van de leggerkaart van Waterschap Limburg is nagegaan of er zich in de omgeving van het besluitgebied oppervlaktewateren bevinden. Deze zijn weergegeven in onderstaande afbeelding. Op de afbeelding is te zien dat circa 100 - 150 m ten zuiden van het besluitgebied een A-watergang ligt, de Caumerbeek. Deze watergang ligt zo dichtbij het besluitgebied dat deze mogelijk gebruikt kan worden voor eventuele (vertraagde) afwikkeling van het hemelwater.
Het is bekend dat de Caumerbeek behoorlijk is belast en dat het goed zou zijn om regenwater in stedelijk gebied meer vast te houden. Er wordt in dit plan naar gestreefd om ten minste 80 mm berging aan te leggen voor het nieuwe verhard oppervlak. Hiermee wordt de Caumerbeek aanzienlijk ontlast ten opzichte van de huidige situatie. Vanwege de hoge grondwaterstanden en de lage infiltratiewaarden wordt een vertraagde leegloop van de waterberging aangelegd die loost op de Caumerbeek.
Leggerkaart.
De gemeente stelt dat ook bij herinrichtingen het uitgangspunt is dat er 80 mm berging wordt gerealiseerd per vierkante meter nieuw verhard oppervlak. Bovendien is sprake van vertraagde leegloop naar de Caumerbeek waardoor Waterschap Limburg dit uitgangspunt ook hanteert. Vanwege de relatief hoge grondwaterstanden en de zeer matige doorlatendheid van de bodem is een combinatie van wadi's met ondergrondse dichte waterbergingen en vertraagde leegloop een acceptabele maatregel om op deze locatie toe te passen.
Het is bekend dat regenwater van buiten dit besluitgebied tot afstroming komt naar de planlocatie. Dit gebeurt zowel bovengronds over straat als ondergronds via het gemengde stelsel. Een doorrekening van de riolering inclusief de toestromende wijken moet worden meegenomen in de verdere uitwerking om tot een gedragen rioleringsplan te komen. Het kan zijn dat hiervoor in de wijk de bouwpeilen verhoogd moeten worden en/of extra waterberging moet worden gerealiseerd om wateroverlast bij de nieuwe woningen te voorkomen.
Het is bekend dat regenwater van buiten dit besluitgebied tot afstroming komt naar het besluitgebied. Dit gebeurt zowel bovengronds over straat als ondergronds via het gemengde stelsel. Een doorrekening van de riolering inclusief de toestromende wijken is meegenomen in de uitwerking van het rioleringsplan. Bij de uitwerking is naar voren gekomen dat een aantal bouwpeilen binnen het besluitgebied wordt verhoogd om wateroverlast in de nieuwe woningen te voorkomen.
Het huidige verhard oppervlak bedraagt ongeveer 3,6 ha. Het nieuwe verhard oppervlak bedraagt ongeveer 2,7 ha. Met deze herinrichting vindt ontstening van de woonwijk plaats. Er komt substantieel meer ruimte voor groen dat voor iedereen toegankelijk is. Er komen schaduwrijke plekken die tijdens zomerse dagen voor verkoeling zorgen.
Samen met de stedenbouwkundige is gekeken om zo min mogelijk verharding toe te passen. De parkeerplaatsen worden daar waar mogelijk uitgevoerd in een halfverharding. Ook is gekeken of er bij de woningen minder verharding kan worden gerealiseerd door toepassing van groene daken. Het toekomstig verhard oppervlak binnen het besluitgebied is bepaald aan de hand van het stedenbouwkundig plan en weergegeven in de navolgende tabel.
Afvoerend oppervlak en wateropgave.
Afstroomgebieden afvoerend oppervlak.
Op basis van dit nieuwe verhard oppervlak ontstaat er binnen het besluitgebied een waterbergingsopgave van 2.198 m3.
Om het regenwater binnen het besluitgebied te bergen is gekeken naar de locaties waar wadi's zijn geprojecteerd. Deze liggen allemaal in de buurt waar ook parkeerkoffers aanwezig zijn. In de groene ruimte met wadi's wordt gestreefd naar het creëren van natuurwaarden en het zichtbaar krijgen van water tijdens regenbuien. Infiltratie is op deze locaties niet overal even goed mogelijk, daarom is voor de waterberging gekeken naar een combinatie van wadi's met ondergrondse waterbergende voorzieningen. De wadi's worden zo ingericht dat zij een bodempassage vormen voor de eerste hoeveelheid neerslag. Bij grote hoeveelheden neerslag wordt regenwater naar de ondergrondse waterbergingen getransporteerd zodat er een vertraagde afvoer naar de Caumerbeek kan plaatsvinden.
Het hemelwaterstelsel is ontworpen met hemelwaterriolen die het water afvoeren naar de bestaande bronwaterleiding in het plangebied. Door opstuwing worden de centrale buffers (kelders 1 tot en met 3) gevuld met regenwater. Via oppervlakkige afstroming worden ook de wadi's in het plan gevuld met regenwater. De ondergrondse centrale buffers zijn zodanig ontworpen dat deze onder vrijverval via de bronwaterleiding kunnen leeglopen richting de Caumerbeek.
Waterbergingskelders binnen het besluitgebied.
De onderstaande tabel geeft een indruk van de afmetingen van de centrale buffers (kelders 1 t/m 3). Deze krijgen een inhoud van 1.821 m³.
Afmeting waterbergende kelders.
Om te voldoen aan de wateropgave van 2.198 m³ is nog extra ruimte voor water benodigde binnen het besluitgebied. Deze is gevonden in de vorm van 8 wadi's op diverse locaties binnen het besluitgebied. Samen hebben deze wadi's een inhoud van 394 m³. De totale waterberging binnen het besluitgebied bedraagt daarmee 2.215 m³. Binnen het besluitgebied is voldoende ruimte om te voldoen aan de waterbergingsopgave.
Locatie wadi's binnen het besluitgebied.
Inhoud wadi's binnen besluitgebied.
Voor het besluitgebied zijn de nodige rioleringsberekeningen uitgevoerd waarbij ook rekening is gehouden met regenwater dat tot afstroming komt vanuit de omgeving. Het basisrioleringsplan geeft hier detailinformatie over en is toegevoegd als bijlage 8.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water geeft aan dat bij de bui T = 100 geen water in de woningen mag komen. Toetsing van deze bui heeft ertoe geleid dat de bouwpeilen van met name de nieuwe woningen aan de Slakkenstraat in overleg met de architect omhoog zijn getrokken tot NAP + 72,9 m. Op deze manier krijgen de nieuwe woningen bij deze bui geen water in de woningen. In navolgende afbeelding zijn de water op straat hoogten bij bui T=100 weergegeven op een aantal locaties. De bouwpeilen liggen hoger dan deze peilen zodat daarmee wordt voorkomen dat water in de woningen komt. In de afbeelding is ook te zien dat er op geen enkele locatie water tot aan de woningen komt te staan.
Resultaten composiet bui T=100 met water op straat hoogten op een aantal locaties.
Dit houdt overigens niet in dat de woningen geen risico lopen om bij nog extremere buien water in de woning te krijgen. Het besluitgebied is nu eenmaal laaggelegen dus er bestaat altijd een risico op water in de woningen bij extreme neerslag. Voor deze ontwikkeling is er met de beoogde bouwpeilen wel voor gezorgd dat het risico zoveel mogelijk is beperkt.
Naast het bouwpeil van de woningen is ook de aanleghoogte van de openbare ruimte en tuinen van invloed op de stijghoogte van water op straat. Van de peilen opgenomen in het basisrioleringsplan (22 december 2023) mag niet worden afgeweken.
Uit het onderzoek naar de gevolgen van deze ontwikkeling op de waterhuishouding blijkt dat in basis een waterbergingsvolume van 2.198 m³ aan ruimte voor water dient te worden gerealiseerd.
Met de beoogde waterberging (boven en ondergronds) kunnen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse worden uitgesloten. Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
In het rioleringsplan is gekeken naar het besluitgebied zelf maar ook kritisch gekeken naar de invloed van de omgeving. Hierop zijn de maatregelen bepaald in de openbare ruimte. Dit heeft bijvoorbeeld ook geleidt tot verhoging van bouwpeilen om wateroverlast in woningen zoveel mogelijk te beperken.
De watertoets/waterhuishoudkundig plan in bijlage 7 geeft een toelichting over het beoogde watersysteem. Het basisrioleringsplan bijlage 8 is de uitwerking van de watertoets/waterhuishoudkundig plan en geeft een gedetailleerde toelichting over het beoogde watersysteem.
In het kader van de beoogde herontwikkeling moet het bevoegd gezag op basis van de Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de toekomstige functies.
De Wet bodembescherming (Wbb) stelt regels om de bodem te beschermen. De Wbb maakt duidelijk dat grondwater een onderdeel van de bodem is. Daarnaast worden de sanering van verontreinigde bodem en grondwater door middel van de Wbb geregeld. Ook lozingen in of op de bodem kunnen op grond van de Wbb worden gereguleerd. De waterbodemregelgeving die voorheen was opgenomen in de Wbb is overgegaan naar de Waterwet.
Het landelijke Besluit bodemkwaliteit (Bbk) heeft als doel duurzaam bodembeheer. Het Bbk geeft regels voor de toepassing van grond en baggerspecie. Hiermee wordt gewaarborgd dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater als gevolg van de toepassing voldoende wordt beschermd.
Voor de gemeente Heerlen is sinds 28 september 2016 het Bodembeleidsplan 2016 van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (in aanvulling op de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.
Het landelijke Besluit bodemkwaliteit (Bbk) heeft als doel duurzaam bodembeheer. De gemeentelijke Nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. Op 28 september 2016 is de Nota bodembeheer met daarin opgenomen de Bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen vastgesteld. Heerlen heeft gekozen voor een zogenaamd gebiedsspecifiek beleid. Op basis van dit beleid zijn lokale maximale waarden opgesteld. De gemiddelde kwaliteit van de bodem is ingedeeld in drie algemene categorieën te weten: industrie, wonen en achtergrondwaarde. Voor gebieden waar lokale maximale waarden zijn opgesteld gelden de waarden uit de algemene categorieën niet meer.
De bodem in de gemeente Heerlen is beschreven in een bodemkwaliteitskaart die conform de Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten is vervaardigd. Er kan worden geconcludeerd dat de lokale bodemkwaliteit over het algemeen voldoende wordt beschreven door de bodemkwaliteitskaart voor alle zones.
Het besluitgebied is gelegen in deelgebied Woonwijken.
In het kader van de beoogde herontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Onderstaand wordt kort ingegaan op de onderzoeksresultaten. Voor meer informatie wordt verwezen naar de volledige rapportage die als bijlage 9 bij deze ruimtelijke onderbouwing is opgenomen.
Conclusies
Asfalt
Het asfalt ter hoogte van de Paludestraat en Horstplein kan als teervrij asfalt beschouwd worden. Het teervrije asfalt kan warm in asfaltmengsels worden herverwerkt dan wel worden afgevoerd naar een erkend verwerker als niet teerhoudend asfalt. Indien het (gebroken) asfalt zal worden hergebruikt als een niet-vormgegeven bouwstof (b.v. fundatiemateriaal) is onderhavig onderzoek ontoereikend en dient een partijkeuring niet-vormgegeven bouwstof uitgevoerd te worden.
Fundatie
De aangetroffen fundatielagen onder de verhardingen bestaande uit repac, mijnsteen en/of slakken voldoen indicatief getoetst aan het Bbk aan een toepasbare bouwstof.
Bodem
De bovengrond, bestaande uit zand/leem, is niet tot licht verontreinigd met zware metalen en of PAK. Indien de resultaten indicatief worden getoetst aan het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit varieert de kwaliteit van indicatief “achtergrondwaarde” tot “industrie”.
De ondergrond, bestaande uit leem/zand/klei, is niet tot plaatselijk licht verontreinigd met enkele zware metalen. Indien de resultaten indicatief worden getoetst aan het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit varieert de kwaliteit van indicatief “achtergrondwaarde” tot “wonen”.
In de boringen 109 (barium), 230 (lood), 238 (barium), 244(zink) en 246 (PAK) zijn in de bovengrond sterk verhoogde gehalten aan zware metalen en/of PAK aangetoond.
Op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit dient de hypothese “verdacht” te worden aanvaard.
Uit de toetsing van de analyseresultaten aan de toepassingsnormen (voor het toepassen van grond en baggerspecie) uit het Handelingskader PFAS blijkt dat de kwaliteit van de onderzochte bodem voor de stofgroep PFAS indicatief voldoet aan klasse Achtergrondwaarde.
Asbest
In de proefgaten 114, 120, 202, 221 en 236 wordt asbesthoudend plaatmateriaal (hechtgebonden) aangetroffen. In deze proefgaten 202, 221 en 236 wordt de interventiewaarde overschreden. De omvang, mate en ruimtelijke verdeling van de asbest in de bodem zijn echter nog onvoldoende betrouwbaar bekend. Aanvullend of nader onderzoek is noodzakelijk.
Grondwater
Het grondwater in peilbuizen 108, 115, 206, 219, 239, 247 en 255 is niet tot licht verontreinigd met xylenen, naftaleen, barium, molybdeen en/of minerale olie. Een duidelijke oorzaak voor deze lichte verontreiniging kan niet worden gegeven. Mogelijk heeft deze een natuurlijke oorzaak of wordt veroorzaakt door een bron die stroomopwaarts is gelegen.
Op basis van de resultaten van onderhavig verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat milieuhygiënische belemmeringen bestaan voor het huidige en geplande gebruik van de locatie.
Aanbevelingen
Naar aanleiding van de bevindingen uit het bodemonderzoek worden de volgende aanbevelingen gedaan:
Tot slot
Naar aanleiding van de conclusies uit het verkennend bodemonderzoek is nader onderzoek noodzakelijk. Aan de omgevingsvergunning wordt daarom de voorwaarde verbonden dat de bodem voor de realisatie geschikt dient te zijn voor het beoogde gebruik.
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In deze paragraaf is daarom een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan kan hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.
Beleid
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
De provinciale groenstructuur, bestaande uit beschermingszones van verschillende typen (waaronder het Natuurnetwerk Limburg en de Groenblauwe mantel, is ruimtelijk vastgelegd in de Provinciale Omgevingsvisie Limburg zoals vastgesteld op 1 oktober 2021. Het Natuurnetwerk Limburg vormt het netwerk aan bestaande natuurgebieden die het Natuurnetwerk Nederland vormen en nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden.
Daarnaast geeft de Omgevingsverordening bescherming aan natuurlijke en landschappelijke waarden in de 'Groenblauwe mantel'. Deze Groenblauwe mantel bestaat uit het Maasdal, de beekdalen en steilere hellingen (voorheen de bronsgroene landschapszone en zilvergroene natuurzone). De gebieden liggen als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg. De focus ligt hier op het versterken van het klimaatadaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap.
Gemeenten hebben de motiveringsplicht om in de toelichting op nieuwe omgevingsplannen of omgevingsplanactiviteiten in de groenblauwe mantel aan te geven hoe met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten in de betreffende gebieden wordt omgegaan. Bij nieuwe ontwikkelingen zal rekening gehouden moeten worden met de aanwezige omgevingskwaliteiten, maar ook met regionale afspraken ten aanzien van de ontwikkeling van onder meer wonen, bedrijventerreinen, detailhandel en vrijetijdseconomie.
Soortenbescherming vanuit Wet Natuurbescherming
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
1. soorten van de Vogelrichtlijn;
2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn, met uitzondering van vogels;
3. 'andere soorten' (Bijlage A 'fauna' en onderdeel B 'flora' van de Wet natuurbescherming).
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.
Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Soortenbescherming vanuit het provinciale beleid
Op 6 december 2017 zijn de beleidsregels ten behoeve van de passieve soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming in Limburg in werking getreden. Dit beleid is erop gericht om ruimte te bieden voor ontwikkeling, soorten in een gunstige staat te behouden en administratieve lasten en onderzoekslasten te minimaliseren. De voornaamste aspecten uit dit beleid zijn:
In het besluitgebied is in 2018 een flora- en faunaonderzoek (zie bijlage 10) en vervolgens een nader flora- en faunaonderzoek (zie bijlage 11) uitgevoerd ten behoeve van de uit te voeren sloopwerkzaamheden. Hieruit is gebleken dat in het besluitgebied de gewone dwergvleermuis en de huismus voorkomen. In februari 2023 is een inspectiebezoek uitgevoerd (zie bijlage 12). Tot slot is in maart 2023 aan activiteitenplan opgesteld (zie bijlage 13).
De onderzoeken uit 2018 worden momenteel geactualiseerd. De eerste onderzoeksresultaten van deze actualisatie in de vorm van een najaarsonderzoek, zijn opgenomen als bijlage 14. Tijdens dit onderzoek is één paarverblijf vastgesteld van de gewone dwergvleermuis ter hoogte van de Paludestraat 19. Zeker zeven aanvullende territoria van gewone dwergvleermuizen zijn vastgesteld op basis van vliegpatroon en consistente baltsroep ter plaatse van Ridder Hoenstraat 65 – 75, Horstplein 1 – 3 en Slakkenstraat 79, Slakkenstraat 57 – 65, Pastoor Röselaersplein 8 – 9, Pastoor Röselaersplein 1 – Poelsstraat 18 en Poelsstraat 2 – Burg. Boshouwerslaan 14. Op betreffende locaties zijn geen in- of uitvliegende vleermuizen waargenomen. Wel is er gedurende langere tijd een baltsende en/of heen-en-weer vliegende en/of langs bebouwing scherende gewone dwergvleermuis waargenomen.
Er zijn géén verblijfplaatsen van laatvliegers of ruige dwergvleermuizen waargenomen.
Op basis van de bovengenoemde onderzoeken is door de initiatiefnemer op 9 november 2023 een aanvraag tot ontheffing soorten Wet natuurbescherming ingediend bij de provincie Limburg.
Vooruitlopend op de verlening van de ontheffing geldt dat bij de sloopwerkzaamheden mitigerende maatregelen zullen worden genomen om negatieve effecten voor beschermde soorten te mitigeren. Dit betreft o.a. het uitvoeren van de werkzaamheden buiten de overwinteringsperiode en het plaatsen van tijdelijke vervangende verblijfsplaatsen. Bij de nieuwbouw zullen nieuwe permanente vervangende verblijfsplaatsen voor de dwergvleermuis worden geplaatst en zal worden voorzien in nieuwe nestplaatsen voor de huismus.
Indien omgevingsvergunningen voor toekomstige bouwwerkzaamheden verleend worden, dan wordt hieraan als voorwaarde gekoppeld dat deze pas kunnen worden gebruikt, nadat de ontheffting Wet natuurbescherming is verleend door de provincie. Voordat een omgevingsvergunning door de gemeente wordt verleend, dient op z'n minst zicht te zijn op ontheffingverlening.
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. Onderstaand wordt kort ingegaan op de onderzoeksresultaten. Voor meer informatie wordt verwezen naar de volledige rapportage die als bijlage 15 bij deze ruimtelijke onderbouwing is opgenomen.
Ten gevolge van de gebruiksfase bedraagt de stikstofdepositie niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Derhalve kunnen significant negatieve effecten op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Het toekomstig gebruik heeft zelfs een positieve bijdrage met een maximale afname van 0,01 mol N/ha/jaar.
Ten gevolge van de aanlegfase bedraagt de stikstofdepositie maximaal 0,03 mol N/ha/jaar en is sprake van een totale depositie van 0,05 mol N/ha over 3 jaar.
Gelet op de beperkte tijdelijke toename van stikstofdepositie gedurende de aanlegfase is een voortoets opgesteld om te bepalen of significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten. In paragraaf 5.5.3 wordt hier nader op ingegaan.
Naar aanleiding van de resultaten van het stikstofdepositieonderzoek is een ecologische voortoets opgesteld. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies van de voortoets. Voor meer informatie wordt verwezen naar de volledige rapportage die als bijlage 16 bij deze ruimtelijke onderbouwing is opgenomen.
Als gevolg van natuurlijke invloeden en door mensen beïnvloede oorzaken (o.a. industrieën, landbouw en verkeersbewegingen) vindt op alle Natura 2000-gebieden in Nederland depositie van stikstof plaats. De landelijk gemiddelde stikstofdepositie is in de afgelopen decennia sterk gedaald. Deze daling is de laatste jaren afgevlakt. Dit komt onder andere doordat de ammoniakuitstoot niet meer daalde. Volgens de 'Emissieramingen luchtverontreinigende stoffen Nederland - rapportage-2017' van het Planbureau voor de Leefomgeving zal de totale uitstoot en daardoor ook de depositie van stikstof in de toekomst weer verder afnemen. Modelmatig is vastgesteld dat de gemiddelde stikstofdepositie over Nederland naar verwachting daalt met ca. 20 mol N/ha/jaar van 2020 tot 2030 (Wichink & Pul, 2018).
In de praktijk wisselt de depositie op een specifieke locatie van jaar tot jaar en zijn er verschillende factoren die hier invloed op hebben, waaronder: windkracht en -richting, temperatuur en hoeveelheid neerslag. Bij gelijke emissies kunnen variaties in meteorologische omstandigheden jaarlijks leiden tot fluctuaties in de depositie van de orde van grootte van 10% (Rijksoverheid, 2023).
Voor de aanlegfase komt een maximale stikstofdepositie naar voren van 0,03 mol N/ha/jr in 2025 op het Natura 2000-gebied Brunssummerheide. Voor de overige jaren en Natura 2000-gebieden geldt dat de stikstofdepositie lager ligt.
Ten gevolge van de aanlegfase bedraagt de stikstofdepositie maximaal 0,03 mol N/ha/jaar en een totale depositie van 0,05 mol N/ha over 3 jaar. In rekenjaar 2027 is zelfs sprake van een maximale afname van 0,01 mol N/ha/jaar voor de Natura 2000-gebieden Brunssummerheide en Geleenbeekdal. Ook in de gebruiksfase is sprake van een afname van stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie. De oude slecht geïsoleerde en gasgestookte woningen worden met dit plan namelijk vervangen door goed geïsoleerde elektrisch verwarmde woningen.
Kijkend naar bovenstaande informatie, is met een maximale tijdelijke stikstofdepositie van 0,03 mol N/ha/jaar en een totale depositie van 0,05 mol N/ha over 3 jaar als gevolg van het project Slakhorst, de stikstofdepositie relatief gezien zeer gering. Een éénmalige tijdelijke depositie door dit project heeft geen invloed op de verwachte landelijke daling, omdat na afloop van het project de depositie zich weer op hetzelfde niveau als daarvoor bevindt. Ook draagt het project in de gebruiksfase juist bij aan verdere afname van stikstofdepositie. Zowel ten aanzien van de nauwkeurigheid waarmee de achtergronddeposities zijn vastgesteld, als de jaarlijkse afname van stikstof, kan om deze reden gesteld worden dat een maximale tijdelijke stikstofdepositie van 0,03 mol N/ha/jaar en een totale depositie van 0,05 mol N/ha over 3 jaar als gevolg van het project Slakhorst niet relevant is.
Hiermee kan geconcludeerd worden dat het project Slakhorst geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden tot gevolg heeft. Significant negatieve gevolgen kunnen derhalve in de voortoets op voorhand worden uitgesloten. Er is op basis van het voorgaand beschreven geen sprake van een vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 onder titel 2 eisen ten aanzien van luchtkwaliteit opgenomen. Daarmee hangen de volgende besluiten en regelingen samen:
Deze wet- en regelgeving omvat maatregelen om aan de ene kant de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en aan de andere kant te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.
In de AMvB 'Niet in betekenende mate' en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die binnen de getalsmatige grenzen vallen en daardoor niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Dit moet gemotiveerd worden door de gemeente.
In het voorliggende geval is sprake van de sloop van 169 woningen, een cafetaria en detailhandelsvestging en de daarop volgende nieuwbouw van in totaal 147 woningen. Deze 147 nieuwe woningen zijn er minder dan er binnen het besluitgebied gesloopt worden. Daarnaast valt de ontwikkeling binnen de in de AMvB 'Niet in betekenende mate' omschreven categorieën. Het betreft immers een woningbouwlocatie. Voor woningbouwlocaties geldt een NIBM-grens van minder dan of gelijk aan 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg of minder dan of gelijk aan 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verdeling. Aangezien in het voorliggende geval zelfs sprake is van een afname van het aantal woningen, kan worden geconcludeerd dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en er geen nader onderzoek noodzakelijk is. De luchtkwaliteitseisen zoals aangegeven in artikel 5.16 lid 1 onder c Wet milieubeheer leveren daarom geen beperkingen op voor de ontwikkeling. er worden geen wettelijke eisen ten aanzien van luchtkwaliteit overschreden.
Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat de beoogde herontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit ter hoogte van bestaande woningen niet leidt tot een verslechtering. Er is immers sprake van een afname van het aantal woningen en de daarmee gepaard gaande afname van het aantal motorvoertuigbewegingen, waarbij de bestaande wegenstructuur behouden blijft.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.
Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.
Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels.
De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per bestemmingsplan beoordeeld.
Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is opgenomen in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi). Ter uitvoering van het Bevi geldt de 'Regeling externe veiligheid inrichtingen' (Revi). Hierin zijn aan te houden afstanden opgenomen voor zogenaamde categoriale inrichtingen. Daarnaast zijn in het Revi regels opgenomen voor de berekening van de aan te houden afstanden voor de niet-categoriale inrichtingen.
Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). De aanwijzing van buisleidingen, de risicoafstanden en de aanwijzing van de rekenmethodiek zijn opgenomen in de 'Regeling externe veiligheid buisleidingen' (Revb). De toetsingssystematiek uit het Bevi wordt ook toegepast bij buisleidingen.
Het beleid voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, via het spoor en via het water staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin is het 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' verankerd. Het primaire doel van dit basisnet is het creëren van een plafond voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Aan de hand van deze maximale vervoerstromen van gevaarlijke stoffen kunnen de externe veiligheidsrisico's worden bepaald.
In de 'Beleidsregel voor externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moeten worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Een aanscherping c.q. actualisatie wordt meegenomen in de nog op te stellen omgevingsvisie. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.
In 2014 is in opdracht van de provincie Limburg door Adviesgroep AVIV in beeld gebracht welke risicobronnen in de gemeente Heerlen aanwezig zijn en welke risico's deze voor de omgeving kunnen opleveren. De invloedsgebieden van respectievelijk BEVI-inrichtingen, hogedruk aardgasleidingen en spoor-, rijks- en provinciale wegen zijn op kaarten weergegeven. De invloedsgebiedenkaarten lenen zich als praktisch instrument voor een quick scan bij een ruimtelijk project om gemakkelijk vast te stellen of de externe veiligheid in beschouwing genomen moet worden en het groepsrisico verantwoord. De kaarten hebben een signaalfunctie. Ze geven ook aan waar de zoneringen voor de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico liggen die zich wettelijk verplicht dienen te vertalen in de planregels.
Voor meer informatie wordt verwezen naar de rapportage van dit onderzoek: 'Externe veiligheid: invloedsgebiedenkaart gemeente Heerlen voor de ruimtelijke ordening, Adviesgroep AVIV, 26 november 2014'. In het vervolg van voorliggende paragraaf is gebruik gemaakt van de informatie uit dit onderzoek.
Aan de hand van de studie 'Externe veiligheid: invloedsgebiedenkaart gemeente Heerlen voor de ruimtelijke ordening' (AVIV, projectnummer 142686 d.d. 26.11.2014), de Signaleringskaart EV, de Atlas Leefomgeving, het geldende bestemmingsplan, en de Regeling Basisnet zijn externe veiligheidsrisico's beoordeeld.
Onderstaand zijn de kaarten uit de rapportage met daarop de invloedsgebieden van respectievelijk Bevi-inrichtingen, spoorwegen en wegen weergegeven.
Uitsnede kaart Bevi-inrichtingen, met de ligging van het besluitgebied globaal rood omcirkeld weergegeven.
Uitsnede kaart invloedsgebieden spoorwegen, met de ligging van het besluitgebied globaal rood omcirkeld weergegeven.
Uitsnede kaart invloedsgebieden wegen, met de ligging van het besluitgebied globaal rood omcirkeld weergegeven.
Uit deze kaarten blijkt dat het besluitgebied buiten het invloedsgebied van zowel Bevi-inrichtingen, spoorwegen als wegen ligt.
Signaleringskaart EV / Atlas Leefomgeving
Onderstaand is een uitsnede vweergegeven van de Signaleringskaart EV voor het besluitgebied en de omgeving. Op basis van deze kaart ligt het besluitgebied buiten de veiligheidszones van (spoor)wegen, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.
Uitsnede Signaleringskaart EV
Transport over het water
Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het besluitgebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water zijn uitsluitend waterwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan. Het maximale invloedsgebied van een waterweg, overeenkomstig tabel 1, bedraagt maximaal 1.070 meter. Binnen deze afstand zijn geen waterwegen gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over water vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Transport over de weg
Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het besluitgebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg zijn uitsluitend de transportassen van belang waar structureel vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan. In beginsel zijn dit A- en N-wegen.
Op meer dan 1.000 meter afstand van het besluitgebied ligt de A76. Overige A- en N-wegen liggen op nog grotere afstand. Over de A76 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen is vastgelegd in de Regeling basisnet. Hierin staat vermeld dat er voor de A67 ter hoogte van het besluitgebied sprake is van een maximale PR 10-6-contour van 7 meter. Deze contour reikt niet tot het besluitgebied. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
Uit de Eindrapportage Basisnet Weg (2009) blijkt dat het groepsrisico van de A76 ter hoogte van het besluitgebied lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Ontwikkelingen op meer dan 200 meter afstand van de weg dragen niet bij aan de hoogte van het groepsrisico. De beoogde woningen binnen het besluitgebied bevinden zicht op meer dan 1,000 meter van de A76. Daarnaast is sprake van een afname van het aantal woningen en de afname van de personendichtheid binnen het besluitgebied. De hoogte van het groepsrisico neemt als gevolg van de beoogde ontwikkeling daardoor af en blijft daarmee ook in de toekomstige situatie onder 0,1 keer de oriëntatiewaarde.
Verder blijkt op basis van de Signaleringskaart EV dat over de A76 ter hoogte van het besluitgebied gevaarlijke stoffen in de categorie GF3 (brandbaar gas) worden vervoerd. Voor deze stoffen geldt op basis van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) een maximaal invloedsgebied van 355 meter. Het invloedsgebied reikt daarmee niet tot aan het besluitbied.
Het aspect transport van gevaarlijke stoffen over de weg levert geen belemmering op voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Transport over het spoor
Ook ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het besluitgebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor zijn uitsluitend spoorwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan. Op een afstand van meer dan 1.000 meter van het besluitgebied ligt de spoorlijn Sittard - Heerlen. Over dit traject vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Deze spoorlijn is opgenomen in het Basisnet spoor.
Op basis van de kaarten van de Atlas Leefomgeving blijkt dat over dit spoortraject gevaarlijke stoffen van stofcategorie A worden vervoerd. Er is geen sprake van een PR 10-6-contour en het invloedsgebied (PR 10-8-contour) bedraagt 153 meter. Deze reikt net tot aan het besluitgebied. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor vormen gelet op de afstand tot het spoor kortom geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Buisleidingen
Eventuele risico's van buisleidingen zijn pas relevant indien de effecten van een ongeval het besluitgebied kunnen overschrijden. Om inzicht te krijgen in de bandbreedte van het invloedsgebied van buisleidingen is het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen-Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen (geactualiseerde versie 2016) geraadpleegd, waarin uit tabel 5.1 1%-letaliteitsgrens bij hogedrukaardgastransportleidingen blijkt dat de grootst mogelijke 1%-letaliteitsafstand van een buisleiding 580 meter bedraagt. Voor plannen op méér dan 580 meter afstand van een buisleiding kan dan ook worden geconcludeerd dat geen beperkingen gelden voor het plan. Een de berekening van de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren of de (toename van) de hoogte van het groepsrisico is dan niet aan de orde.
Op basis van de Signaleringskaart EV en de Atlas Leefomgeving is geconstateerd dat binnen een afstand van 580 meter rondom het besluitgebied geen (hogedruk aardgas)leidingen gelegen zijn. Het aspect transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen levert geen belemmering op voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Inrichtingen
Met behulp van de Atlas Leefomgeving is bepaald of het besluitgebied binnen de plaatsgebonden risicocontouren, dan wel invloedsgebieden van omliggende risicovolle inrichtingen is gelegen. In de directe omgeving van het besluitgebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen.
Op grotere afstand bevinden zich wel enkele risicovolle inrichtingen. Het betreft tankstations met LPG-voorzieningen die allen op meer dan 1.000 m van het besluitgebied liggen. Voor tankstations geldt een invloedsgebied van 150 meter, vanaf het vulpunt voor LPG en het reservoir (ondergronds, ingeterpt of bovengronds). Aangezien het besluitgebied ruiimschoots buiten het invloedsgebied ligt, bestaan er vanuit dit kader geen belemmeringen. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Uit bovenstaande inventarisatie blijkt dat het besluitgebied zich niet binnen de plaatsgebonden risicocontour of het invloedsgebied van een risicobron bevindt. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan er geen belemmingen voor de beoogde ontwikkeling. Het opvragen van een advies van de veiligheidsregio is daarmee niet noodzakelijk.
Volgens het vigerende bestemmingsplan en de kaarten van de Gasunie, zijn binnen het besluitgebied en de directe omgeving geen kabels of leidingen met een planologische beschermingszone gelegen, die een belemmering zouden kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygienische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het de voorkeur om functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
In het voorliggende geval is sprake van de herontwikkeling van de wijk Slakhorst, waarbij bestaande woningen worden gesloopt en worden vervangen door nieuwbouw. Hierbij wordt over het algemeen dezelfde stedenbouwkundige opzet gehanteerd, waardoor er vanuit de ligging ten opzichte van inrichtingen in de omgeving niet of nauwelijks wijzigingen optreden.
Binnen het besluitgebied zelf zijn geen inrichtingen met een hindercontour richting milieugevoelige objecten aanwezig, buiten het cafetaria en de kleine detailhandelsvestiging aan de Ridder Hoenstraat. Wel zijn in de directe omgeving enkele functies met een hindercontour aanwezig, zoals enkele maatschappelijke functies, een kantoorfunctie en een bedrijfsfunctie (maximaal milieucategorie 2).
Zoals reeds aangegeven, wordt bij de ontwikkeling vastgehouden aan de bestaande stedenbouwkundige structuur, waardoor er niet of nauwelijks wijzigingen optreden in de afstanden tussen woningen en de betreffende inrichtingen. Dit betekent enerzijds dat de inrichtingen in de omgeving niet in hun functioneren worden beperkt. Anderzijds kan hieruit worden geconcludeerd dat binnen het besluitgebied net als in de bestaande situatie, sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Hierbij dient aanvullend te worden opgemerkt dat de gevelwering van de toekomstige woningen beter zal zijn dan van de huidige woningen, waardoor kan worden aangenomen dat het binnenklimaat voor wat betreft het aspect geluid, in de toekomstige woningen beter zal zijn dan in de bestaande situatie.
Conclusie
Vanuit het aspect bedrijfshinder bestaan er belemmeringen in relatie tot de beoogde ontwikkeling.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sedert september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988, die vanaf 1 juli 2016 deels is overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet 1988 gaan (naar verwachting) in 2024 over naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.
De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.
Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden.
Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld, de archeologische beleidskaart. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat haar neerslag heeft gevonden in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart die door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld op 1 oktober 2013.
Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.
In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.
Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten
Voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Erfgoedwet vereist.
Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen
Voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplicht. De Erfgoedwet geeft geen minimum voor de diepte van verstoring. Voor de gemeente Heerlen is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden minder dan 40 cm diep.
Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde
Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2.500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplicht en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.
Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde
In gebieden met een lage trefkans, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.
Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde
In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.
In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".
In opdracht van de gemeente Heerlen is door Geonius een Archeologisch bureauonderzoek en IVO-O (verkennend booronderzoek) Slakhorst te Hoensbroek (doc. AA230019.R01v0.1.ARG488) uitgevoerd (zie bijlage 17).
Hieruit blijkt dat het gebied in het verleden werd gebruikt als hooi- en weiland en bleef zover achterhaald kan worden onbebouwd tot in eerste kwart van de 20e eeuw. Toen werd de huidige bebouwing gerealiseerd om mijnwerkers te huisvesten. Ter plaatse van de bebouwing zullen verstoringen van minstens 1,0 m -mv voorkomen en plaatselijk (kelders) zullen deze tot 2,1 m -mv reiken.
Voor het besluitgebied geldt een lage verwachting voor resten van bewoning en begraving uit alle perioden. Enkel voor het zuidwestelijke deel van het besluitgebied (buiten de gegraven lopen die hier gedurende de Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd aanwezig zijn geweest) geldt een middelhoge verwachting voor resten van jager-verzamelaars.
Voor de perioden Neolithicum tot en met Nieuwe tijd kan de aanwezigheid van eventuele offsite sporen of vondsten gerelateerd aan natte contexten in het besluitgebied niet worden uitgesloten.
Het booronderzoek heeft aangetoond dat de bodem in het besluitgebied gevormd is onder zeer natte omstandigheden, waardoor resten van bewoning en begraving niet binnen het besluitgebied verwacht worden. Door de vastgestelde verstoringen kan de verwachting bijgesteld worden naar laag voor alle perioden. Een uitzondering hierop vormen boringen waar een begraven bouwvoor is waargenomen, hier zouden nog off-site sporen of archeologische resten gerelateerd aan natte contexten aanwezig kunnen zijn.
Op basis van het booronderzoek wordt de kans op het verstoren van archeologische waarden als gevolg van de geplande ingrepen laag ingeschat. De geplande nieuwbouw zal namelijk bijna geheel binnen de contouren van de huidige bebouwing vallen, waarvan bekend is dat de bodem hier minimaal 1,0 m -mv en plaatselijk 2,1 m -mv verstoord is. Buiten de contouren van de bebouwing bleek de bodem grotendeels verstoord te zijn. In acht boringen werd een begraven bouwvoor waargenomen die verspreid over het besluitgebied liggen, waardoor slechts sprake is van enkele puntlocaties met een intacte bodem. Hierdoor zal de waarneembaarheid en aanwezigheid van archeologische waarden naar verwachting beperkt zijn.
In aanvulling hierop geldt dat buiten de nieuwbouw volgens de huidige plannen ook wadi's en parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Er wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek uit te laten voeren. Enkel ter plaatse van de geplande wadi's, waar een hoge verwachting geldt voor zogenaamde 'natte' archeologie (zoals afvaldumps, rituele deposities, visvangst), zou het archeologisch niveau verstoord kunnen raken. Daarom is door de gemeente Heerlen het selectiebesluit genomen om de aanleg van deze wadi's archeologisch te begeleiden. Het selectiebesluit is als bijlage 18 bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.
De archeologische begeleiding dient plaats te vinden op basis van een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Heerlen dient goedgekeurd te zijn alvorens de werkzaamheden starten. Omdat er eerder puntvondsten verwacht worden, dient het PvE opgesteld te worden als een opgraving-variant archeologische begeleiding. Voor de rest van het besluitgebied geldt een vrijstelling van de ingrepen omdat de bouw van de (deels) onderkelderde huizen en aanleg van de infrastructuur voor verstoring heeft gezorgd en de nieuwe bebouwing nagenoeg op dezelfde locatie ligt als de oude bebouwing.
Tot slot dient te worden vermeld dat mochten tijdens graafwerkzaamheden archeologische resten of sporen aangetroffen worden, hiervan conform paragraaf 5.4, 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet terstond melding moet worden gemaakt bij de gemeente Heerlen of de regioarcheoloog.
Erfgoedwet: Integrale wet voor het cultureel erfgoed
Sinds 1 juli 2016 is er met de Erfgoedwet één integrale wet die betrekking heeft op museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk.
De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen, te weten de:
Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden, blijven gehandhaafd.
In de Erfgoedwet staat:
Erfgoedverordening
De monumentenzorg maakt een verbreding van haar werkterrein door. De zorg voor op zichzelf staande bouwwerken is verschoven naar de zorg voor de historisch gegroeide omgeving en als zodanig voor het cultuurhistorisch erfgoed als geheel. Deze verbreding heeft niet alleen gevolgen voor de monumentenzorg maar ook voor de ruimtelijke planvorming.
Het cultuurhistorisch erfgoed (archeologie, gebouwde monumenten, historische bebouwingstructuren en cultuurlandschap) gaat steeds meer integraal onderdeel uitmaken van de ruimtelijke ordening en bouwprocessen. De benutting van bestaande cultuurhistorische waarden in ruimtelijke processen kan in belangrijke mate bijdragen aan het behoud en de versterking van de identiteit van de gemeente.
De Erfgoedverordening voorziet in deze nieuwe ontwikkelingen. De verordening geeft de mogelijkheid om naast gemeentelijke monumenten ook gemeentelijke stadsgezichten, groen- en landschapsmonumenten en archeologische verwachtingszones aan te wijzen. In de verordening is, mede in het kader van de deregulering, waar mogelijk een koppeling gelegd tussen de verordening en de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in bestemmingsplannen. De verordening voorziet in een voorbescherming, die door het bestemmingsplan wordt overgenomen zodra een beschermend bestemmingsplan is vastgesteld.
Op 23 juni 2021 heeft de gemeenteraad van Heerlen de Erfgoedverordening Heerlen 2021 vastgesteld. In 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. De Erfgoedwet vervangt o.a. de Monumentenwet 1988, waarop de Erfgoedverordening 2012 van de gemeente Heerlen was gebaseerd. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen.
De Erfgoedwet stimuleert zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving.
In de nieuwe Erfgoedverordening wordt ook de mogelijkheid geboden tot aanwijzing en bescherming van roerend cultuurgoed. Daarnaast is een vangnetbepaling opgenomen voor gebieden waar nog geen bestemmingsplan geldt, waarin de bescherming van het archeologisch bodemarchief is opgenomen. De vangnetbepaling is gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.
Een van de andere zaken die in deze verordening is aangepast is de instandhouding van monumenten. Dit is geregeld in de vorm van een verbod om aan monumenten onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is. Hierdoor heeft de gemeente meer ruimte om de verwaarlozing van monumenten tegen te gaan.
Cultuurhistorische waardenkaart Limburg (CHW)
Limburg hecht veel waarde aan haar grote schat aan cultuurhistorie. Daarom heeft de provincie het initiatief genomen om het archeologisch, bouwhistorisch, en de historische geografie te inventariseren, en voor de hele provincie Limburg te presenteren.
Het resultaat van deze inventarisatie is de Cultuur Historische Waardenkaart (CHW) Limburg. De inventarisatiegegevens van de Cultuur Historische Waardenkaart hebben een informatieve en signaleringsfunctie, en maken de informatie zichtbaar die momenteel voorhanden is over de Limburgse cultuurhistorie. Ze vormen zo de startdocumenten om te komen tot een integrale cultuurhistorische waardenkaart voor de provincie Limburg. Zij kunnen er toe bijdragen om de cultuurhistorische dimensie te betrekken bij ruimtelijke, toeristische en culturele ontwikkelingen en voornemens.
Beleidskader Cultureel Erfgoed Heerlen 2012 – 2020
De aanleiding voor het Beleidskader Cultureel Erfgoed Heerlen 2012 – 2020 is de wens van de gemeente om een samenhangend beleidskader cultureel erfgoed te ontwikkelen, dat het Romeinse verleden, het Middeleeuwse verleden en het Mijnverleden verbindt en de identiteit van Heerlen versterkt. Behoud en beheer van erfgoed is van groot belang. De gemeente voelt zich hiervoor mede verantwoordelijk en ziet erfgoed als een verbindende kracht in de samenleving en wil ervoor zorgen dat de bijdrage van erfgoed aan de samenleving optimaal is. Dit beleidskader heeft als doel om vanuit een verbindende visie op cultureel erfgoed integrale beleidsdoelstellingen vast te leggen. In deze nota zal daarom vooral ingegaan worden op hoe het erfgoed van Heerlen nog beter ontsloten en benut kan worden. Dat resulteert in een aantal actiepunten voor de komende jaren.
Rijksbeschermde stads- en of dorpsgezichten
Binnen het besluitgebied zijn geen rijksbeschermde stads- of dorpsgezichten aanwezig. Desalniettemin heeft de wijk een bijzondere karakteristiek. Het stedenbouwkundig ensemble vormt daarbij het sterkste karakter. In het kader van de herontwikkeling wordt daarom zowel vanuit stedenbouwkundig als architectonisch oogpunt zoveel mogelijk in de geest van het oorspronkelijke ontwerp van architect Jan Stuyt gewerkt.
Rijksmonumenten
Binnen het besluitgebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig.
Gemeentelijke monumenten
Binnen het besluitgebied zijn geen gemeentelijke monumenten aanwezig.
Het besluitgebied ligt niet in een gebied dat verdacht is op het voorkomen van 'niet gesprongen explosieven', tegenwoordig ontplofbare oorlogsresten genoemd. Vervolgonderzoek is in dit kader niet noodzakelijk.
Het besluitgebied ligt in een gebied waar in het verleden steenkool is gewonnen. Hoewel er al in 1974 gestopt is met de steenkoolwinning, moet er ook nu nog rekening worden gehouden met de 'naijlende effecten' van de steenkoolwinning. Dit komt onder meer doordat mijnwater in de diepe ondergrond stijgt waardoor ook de bodem weer omhoog komt. Dit heeft gevolgen voor ruimtelijke ontwikkelingen en bouw.
In de notitie 'Na-ijlende effecten steenkoolwinningen' (8 juni 2023 , Kragten) is in beeld gebracht of er na-ijlende effecten zijn te verwachten in het besluitgebied. Slakhorst bevindt zich niet in nu bekende en belangrijkste risicogebieden. Dit betekent dat er op voorhand geen bijzondere belemmeringen zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling of het beoogde programma.
Slakhorst ligt wel in een gebied waar in de ondergrond op grote schaal steenkool is gewonnen. Daarom wordt aanbevolen om het reguliere bodem- en geotechnisch onderzoek voor de vergunningverlening en het constructief ontwerp zodanig in te richten dat ook een gedetailleerd beeld wordt verkregen van de ondergrond. Bij de realisatie kan dan rekening worden gehouden met de uitkomsten van dit onderzoek.
Binnen de gemeente Heerlen is handhavingsbeleid voor de Wabo-taken (bouwen, ruimtelijke ordening, brandveiligheid en milieu) vastgelegd in het Toezicht- en handhavingsbeleid 2019-2022 Wabo. In dit beleid staan de doelen en uitgangspunten voor toezicht en handhaving geformuleerd. Tevens is de beleidscyclus beschreven, ook wel de “dubbele regelkring” of “Big 8” genoemd. Er is een minimaal uitvoeringsniveau van de wettelijke taken voor toezicht en handhaving vastgesteld en er zijn bestuurlijke prioriteiten benoemd. Deze vormen de basis voor het beleid en voor het jaarlijks vast te stellen toezicht- en handhavingsprogramma. Om een goed naleefgedrag te bereiken zijn in het handhavingsbeleid verschillende toezicht- en handhavingsinstrumenten beschreven.
In de sanctiestrategie is de basisaanpak voor bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden bij overtredingen vastgelegd. Bij overtredingen van de Wabo en de hieraan gerelateerde wet- en regelgeving, wordt het stappenplan uit de Landelijke Handhavingsstrategie toegepast. Wat betreft klachten over bouw- of ruimtelijke ordening, worden deze geprioriteerd opgepakt. Indien er echter sprake is van een handhavingsverzoek, dient de beslissing op het handhavingsverzoek binnen een wettelijke termijn te gebeuren en kan het besluit bestaan uit handhavend optreden, daarvan af te zien of te gedogen (alleen in bijzondere omstandigheden). Tegen dit besluit is bezwaar en beroep mogelijk.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan of in een ruimtelijke onderbouwing voor een omgevingsvergunningaanvraag inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financiële uitvoerbaarheid bedoeld. Afhankelijk van de aard van het plan dient nader te worden ingegaan op de beargumentering dat het plan economisch uitvoerbaar is.
In het voorliggende geval is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat in beginsel een exploitatieplan moet worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is (artikel 6.12 lid 1 en 2 Wet ruimtelijke ordening). Het kostenverhaal wordt hier anderszins verzekerd middels het sluiten van een anterieure overeenkomst.
De grondexploitatiekosten zijn terug te vinden in de kostensoortenlijst (art. 6.2.4 Bro). In elk geval betreft het kostenverhaal het in procedure brengen van een planologische maatregel t.b.v. het exploitatiegebied en een vergoeding voor de inzet van het gemeentelijk apparaat of in opdracht van de gemeente te verrichten werkzaamheden. De kosten worden in dit project door de initiatiefnemer gedragen (de bestemmingsplanprocedure, de planschadevergoedingen).
In de anterieure overeenkomst wordt derhalve ook vastgelegd dat eventuele planschadeclaims volledig voor rekening van initiatiefnemer komen.
Voor het beoogde initiatief is een omgevingsvergunning nodig op basis van artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Omdat het plan in strijd is met het geldende bestemmingsplan dient de motivering van het besluit (de omgevingsvergunning) een goede ruimtelijke onderbouwing te bevatten. Om het project juridisch-planologisch gezien te verankeren is gekozen voor het aanvragen van de omgevingsvergunning ex artikel 2.12 lid 1, sub a., onder 3° Wabo, waarvoor de uitgebreide procedure moet worden gevolgd. Dit document vormt de ruimtelijke onderbouwing en maakt daarmee onderdeel uit van de omgevingsvergunning.
Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan dient de uitgebreide procedure, zoals beschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te worden gevolgd. Hiertoe is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. De Wabo geeft hierop enkele aanvullingen. Dit zijn onder andere:
In het kader van de ruimtelijke procedure is deze ruimtelijke onderbouwing ter toetsing voorgelegd aan diverse instanties. Het verslag van het vooroverleg is te als bijlage 19 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is een Europese verordening die de regels voor de verwerking van persoonsgegevens door particuliere bedrijven en overheidsinstanties in de hele Europese Unie standaardiseert. Het doel is niet alleen om de bescherming van persoonsgegevens binnen de Europese Unie te garanderen, maar ook om het vrije verkeer van gegevens binnen de Europese interne markt te waarborgen. De verordening geldt wereldwijd voor alle ondernemingen en organisaties die persoonsgegevens bijhouden en verwerken van natuurlijke personen in de Europese Unie, onafhankelijk of er al dan niet betaald wordt voor diensten of producten.
Op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming wordt het afgeraden persoonsgegevens elektronisch beschikbaar te stellen, i.e. op internet te publiceren. Inspraak- of zienswijzennota's, raadsbesluiten of in de toelichting opgenomen persoonsgegevens moeten voor publicatie geanonimiseerd worden. Dat betekent dat naam-, adres- en woonplaatsgegevens van natuurlijke personen verwijderd moeten worden. Deze gegevens mogen wel in de papieren versie van het bestemmingsplan opgenomen worden indien deze niet openbaar gemaakt worden. Gegevens mogen niet worden verwerkt tenzij er ten minste één wettelijke basis is om dit te doen. De AVG kent 6 grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens: