Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Heerlerbaan 232 - 240
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0917.BP040100W000006-0401

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen

 
1.1 plan:
het bestemmingsplan Heerlerbaan 232 - 240 met identificatienummer NL.IMRO.0917.BP040100W000006-0401 van de gemeente Heerlen.
 
1.2 bestemmingsplan:
 de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
 
1.3 aanbouw:
een gebouw -  een zogenoemd bijbehorend bouwwerk - dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.4 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.5 bebouwingspercentage:
een in dit plan aangegeven percentage dat de omvang van het deel van een bouwperceel, bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
 
1.6 begane grond:
een bouwlaag geen verdieping zijnde.
 
1.7 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.8 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.9 bestaande situatie:
  • bebouwing: zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • het gebruik van gronden en opstallen: zoals dat werd uitgeoefend ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.
     
1.10 Bevi:
Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.11 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
1.12 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw - een zogenoemd bijbehorend bouwwerk - behorende bij een architectonisch ondergeschikt aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.13 (koude) BLEVE:
Van een koude BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) is sprake wanneer een drukvat bezwijkt door een andere oorzaak dan verhoogde temperatuur.
 
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.16 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
 
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.18 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.20 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.21 bouwwerk, geen gebouw zijnde:
de categorie bouwwerken die niet onder de definitie van 'gebouw' valt.
 
1.22 bruto-vloeroppervlak:
de som van de horizontale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten.
 
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.24 dienstverlening:
  • commerciële dienstverlening: het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten, seksinrichtingen uitgezonderd;
  • publieke dienstverlening: het verlenen van diensten voortvloeiend uit de overheidstaken;
  • maatschappelijke dienstverlening: het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting.
     
1.25 erf- of perceelsafscheiding:
fysieke begrenzing van een erf of een perceel van een aangrenzend erf, perceel of van de openbare ruimte.
 
1.26 functieaanduiding:
een aanduiding waarmee wordt aangegeven dat binnen een bestemming specifieke gebruiksmogelijkheden zijn toegestaan of juist niet.
 
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw dat door zijn constructie of afmetingen valt aan te merken als belangrijkste gebouw op een bouwperceel.
 
1.29 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf niet zijnde prostitutie, waarbij de volgende onderverdeling wordt gehanteerd: 
  • horeca 1:
een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorziening en waar overwegend niet ter plaatse bereide kleine etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije danken worden verstrekt; 
  • horeca 2:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood-, broodjeszaken en lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, koffie- en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkel, restaurant, kantine alsmede cateringbedrijf; 
  • horeca 3:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het vertrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar;  
  • horeca 4:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nacht-café en een zalencentrum (met nachtvergunning). 
  • horeca 5:
een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pensioen en overige logiesverstrekkers.
  
1.30 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatieve, woonzorgcomplex en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening.
 
1.31 monument:
een aangewezen onroerend goed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.
 
1.32 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes en telefooncellen.
 
1.33 omgevingsvergunning:
een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
 
1.34 onderbouw:
het doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat maximaal 1,50 meter boven het straatpeil is gelegen en niet als ondergrondse bouwlaag wordt aangemerkt.
 
1.35 ondergeschikte functie:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en financieel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de ingevolge de bestemming toegestane hoofdfunctie.
 
1.36 ondergrondse bouwlaag:
een volledig onder peil gelegen doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
 
1.37 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.38 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.39 prostitué(e):
degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.40 prostitutiebedrijf:
een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt, waaronder begrepen een seksclub en een erotische massagesalon.
 
1.41 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal,  een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.42 sekswinkel:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd.
 
1.43 straatprostitutie:
een vorm van prostitutie waarbij degene die zich op de openbare weg respectievelijk in de openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimten bevindend voertuig, beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
 
1.44 verdieping:
een bouwlaag niet zijnde de begane grond.
 
1.45 vloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.
 
1.46 voorgevel:
de naar de openbare weg gerichte gevel van een hoofdgebouw, met dien verstande dat bij hoekbebouwing sprake kan zijn van meerdere voorgevels.
 
1.47 voorgellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
 
1.48 voorgevelrooilijn:
de naar de openbare weg gekeerde grens van één of meerdere bouwvlakken, of indien het een bouwvlak betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grens, die grenzen die kennelijk als zodanig moeten worden aangemerkt.
 
1.49 Wabo:
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.50 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.
 
1.51 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
 
1.52 Wro:
de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwdonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.5 ondergeschikte bouwdelen:
bij toepassing van het in de regels bepaalde ten aanzien van het bouwen, meer in het bijzonder bouwhoogte en bouwdiepte, worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de aangegeven bouwmogelijkheid met niet meer dan 0,50 meter wordt overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouwgrens met niet meer dan 1,00 meter mag worden overschreden.
 
2.6 peil:
  1. voor bouwwerken op een bouwperceel waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, plusminus 0,50 meter.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf

 
3.1 Bestemmingsomschrijving

 
3.1.1 Doeleinden
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten genoemde bedrijven van categorie 1 en 2;
en daarnaast geldt dat:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - carwash' een carwash is toegestaan.
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - LPG vulpunt’ een lpg vulpunt is toegestaan.
3.1.2 Inrichting
Ten behoeve van deze bestemming zijn toegelaten:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. verhardingen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. overige bijbehorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.
 
3.2.1 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 100% van het bouwvlak, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' een ander percentage is aangegeven.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,00 meter.  
 
3.3 Specifieke gebruiksregels

 
3.3.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik en verboden laten gebruiken van de in dit artikel bedoelde gronden en daarop voorkomende bouwwerken wordt ten minste verstaan het gebruik voor bedrijfsactiviteiten anders dan is bepaald in artikel 3 lid 1.1.
 
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
  1. Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van bedrijven in een hogere milieucategorie, die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits het geen geluidszoneringplichtige inrichtingen betreft.
  2. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder a., kan slechts worden verleend indien:
    1. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische uitvoerbaarheid en de stedenbouwkundige en landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond, en
    2. de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen bedrijven niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
Artikel 4 Natuur

 
4.1 Bestemmingsomschrijving

 
4.1.1 Doeleinden
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende waarden;
  2. de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden.
4.1.2 Inrichting
Ten behoeve van deze bestemming zijn tevens toegelaten:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. verhardingen, zoals wegen en paden;
  3. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. overige bijbehorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.
 
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,00 meter.
 
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
4.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden of picknickplaatsen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 50 m²;
  2. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  4. het tot stand brengen of in exploitatie nemen van boor- of pompputten;
  5. het wijzigen van de grondwaterstand of het uitvoeren van werkzaamheden die direct of indirect de grondwaterstand beïnvloeden;
  6. het vellen of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden die de dood of ernstige beschadiging van het houtgewas tot gevolg kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand;
  7. het verrichten van exploratie- exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, olie of gas;
  8. het bebossen van gronden die ten tijde van het van kracht worden van het plan niet als bos konden worden aangemerkt. 
4.3.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden genoemd in artikel 4 lid 3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 4 lid 3.1 omschreven doeleinden niet onevenredig worden aangetast.
 
4.3.3 Uitzonderingen op het verbod
Het in artikel 4 lid 3.2 bepaalde is niet van toepassing op:
  1. werkzaamheden die behoren tot de normale onderhoudswerkzaamheden;
  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  3. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  4. werken of werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of vrijstelling mogen worden uitgevoerd;
  5. het periodiek kappen van griendhout en ander hout, voor zover het betreft de normale uitoefening van het ten tijde van het van kracht worden van het plan bestaande bodemgebruik;
  6. werken of werkzaamheden die gericht zijn op het behoud of de versterking van de bestemming.
Artikel 5 Tuin

 
5.1 Bestemmingsomschrijving

 
5.1.1 Doeleinden
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen;
  2. erkers.
5.1.2 Inrichting
Ten behoeve van deze bestemming zijn toegelaten:
  1. gebouwen, uitsluitend in de vorm van erkers;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. verhardingen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. overige bijbehorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
 
Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.
 
5.2.1 Gebouwen
Als gebouwen mogen uitsluitend erkers worden gebouwd. Voor het bouwen van erkers geldende volgende regels:
  1. situering: binnen het bestemmingsvlak, waarbij:
    1. de afstand van een erker tot de naar de weg gekeerde perceelgrens minimaal 2,00 meter moet bedragen;
    2. de diepte van een erker niet meer dan 1,5 meter bedragen, en
    3. de breedte van een erker niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de gevel van de woning waaraan de erker gebouwd wordt;
  2. bouwhoogte, de bouwhoogte van een erker mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning waaraan de erker gebouwd wordt.
5.2.2 Bijgebouwen
Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn in afwijking van het bepaalde in lid artikel 5 lid 2.1 bestaande bijgebouwen met een afwijkende maatvoering toegestaan; de bestaande maatvoering geldt daarbij als maximum maatvoering.
 
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erfscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn maximaal 1,00 meter en achter de voorgevellijn maximaal 2,00 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,00 meter.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

 
6.1 Bestemmingsomschrijving

 
6.1.1 Doeleinden
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen met hoofdzakelijk een functie voor verblijf, alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden.
  
6.1.2 Inrichting
Ten behoeve van deze bestemming zijn toegelaten:
  1. gebouwen, waaronder tunnels;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. geluidsafschermende en veiligheidsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. verhardingen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. speelplaatsen en speelvoorzieningen;
  8. in- en uitritten;
  9. kruisende wegen en water;
  10. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  11. overige bijbehorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.
 
6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende eisen:
  1. situering, binnen het bestemmingsvlak;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4,00 meter.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende eisen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen en schermen bedraagt maximaal 3,00 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 10,00 meter.
6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan te plaats en afmeting van de bebouwing ten behoeve van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de milieusituatie;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 7 Wonen

 
7.1 Bestemmingsomschrijving

 
7.1.1 Doeleinden
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woondoeleinden;
  2. bedrijfsruimten op de begane grond, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’ en passend binnen de in de bijlage bij deze regels opgenomen ’Staat van bedrijfsactiviteiten’;
  3. tuinen.
7.1.2 Inrichting
Ten behoeve van deze bestemming zijn toegelaten:
  1. woningen;
  2. aanbouwen en bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. verhardingen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  7. overige bijbehorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen
7.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.
 
7.2.1 Bebouwingsoppervlakte
Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen, met dien verstande dat maximaal 60% van het bouwperceel mag worden bebouwd, mits de volgende oppervlaktes niet worden overschreden:
 
Oppervlakte bouwperceel  Maximaal bebouwbare oppervlakte  
kleiner dan 750 m²  200 m²  
750 m² tot en met 1.000 m²  250 m² 
groter dan 1.000 m²  300 m²  

7.2.2 Woningen
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 lid 2.1 gelden voor het bouwen van woningen de volgende regels:
  1. er mogen uitsluitend grondgebonden woningen worden gebouwd;
  2. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  3. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan één, behalve ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', waar het aangegeven maximum aantal woningen mag worden gebouwd;
  4. de goot- respectievelijk bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  5. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 100% van het bouwvlak, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 lid 2.1.
7.2.3 Aanbouwen
Voor het bouwen van aanbouwen gelden de volgende eisen:
  1. situering, binnen het bestemmingsvlak en tenminste 3,00 meter achter de voorgevellijn;
  2. goothoogte, maximaal 4,00 meter;
  3. bouwhoogte, maximaal de goothoogte van het hoofdgebouw;
  4. oppervlakte, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 lid 2.1.
7.2.4 Bijgebouwen
Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:
  1. situering: binnen het bestemmingsvlak en tenminste 3,00 meter achter de voorgevellijn;
  2. goothoogte: maximaal 4,00 meter;
  3. bouwhoogte: maximaal 6,00 meter;
  4. oppervlakte: met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 lid 2.1.
7.2.5 Afwijkende regeling aanbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen geldt in afwijking van het bepaalde onder artikel 7 lid 2.3 en artikel 7 lid 2.4 dat:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' de volgende eisen:
    1. aanbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan, waarvan de goot- en bouwhoogte, niet meer mag bedragen dan zoals is aangegeven in lid artikel 7 lid 2.3 onder b en c, in geval van aanbouwen en dan zoals is aangegeven in lid artikel 7 lid 2.4 onder b en c, in geval van bijgebouwen;
    2. het bepaalde in lid artikel 7 lid 2.1 niet in acht genomen hoeft te worden.
7.2.6 Erkers
Voor het bouwen van erkers geldende volgende eisen:
  1. situering, binnen het bestemmingsvlak, waarbij:
    1. de afstand van een erker tot de naar de weg gekeerde perceelgrens minimaal 2,00 meter moet bedragen;
    2. de diepte van een erker niet meer dan 1,5 meter bedragen, en
    3. de breedte van een erker niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de gevel van de woning waaraan de erker gebouwd wordt;
  2. bouwhoogte, de bouwhoogte van een erker mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning waaraan de erker gebouwd wordt.
7.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erfscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn maximaal 1,00 meter en achter de voorgevellijn maximaal 2,00 meter;
  2. ten aanzien van overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    1. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt maximaal 3,50 meter;
    2. de overkapping dient op een afstand van ten minste 1,00 meter achter de voorgevellijn te worden gebouwd;
    3. de bebouwde oppervlakte inclusief overkappingen bedraagt niet meer dan het bepaalde in artikel 7 lid 2.1;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,00 meter.
7.3 Specifieke gebruiksregels

 
7.3.1 Aan huis gebonden beroep
Ten aanzien van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep gelden de volgende bepalingen:
  1. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep is toegestaan in de woning en de bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van overkappingen;
  2. degene die het aan huis gebonden beroep verricht is de bewoner van de woning;
  3. de woonfunctie van het betreffende perceel blijft in overwegende mate behouden.
7.3.2 Gebruik bijgebouw
Een bijbehorend bouwwerk in de hoedanigheid van een bijgebouw wordt niet gebruikt als zelfstandige of niet-zelfstandige woonruimte.
 
7.4 Afwijken van de gebruiksregels

 
7.4.1 Consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 1.1 ten behoeve van het gebruik van de woning en de bijbehorende aan- en bijgebouwen voor de uitoefening van consumentenverzorgende bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
  1. de dienstverlenende bedrijfsactiviteit het bedrijfsmatig verlenen van diensten betreft;
  2. de ambachtelijke bedrijfsactiviteit het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van het handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen alsook het - als ondergeschikte activiteit - verkopen en/of leveren van goederen die verband houden met het ambacht betreft;
  3. de woonfunctie van het betreffende pand in overwegende mate behouden blijft, hetgeen ondermeer inhoudt dat in totaal maximaal 30% van het grondvloeroppervlak, maar nooit meer dan 80 m² mag worden gebruikt;
  4. het een eenmanszaak betreft;
  5. het geen detailhandelsactiviteiten betreft, tenzij deze van ondergeschikte aard zijn;
  6. er geen onevenredige hinder wordt toegebracht aan woon- en leefmilieu;
  7. het geen bedrijfsactiviteit betreft die onder de categorieën B of C van het Activiteitenbesluit valt, tenzij er geen overlast voor de omgeving zal optreden;
  8. de bedrijfsactiviteit geen onevenredige hinder voor wat betreft de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden geeft;
  9. de bedrijfsactiviteit niet zodanig verkeersaantrekkend is, dat er verkeersoverlast ontstaat, of dat verkeersmaatregelen, zoals het creëren van extra parkeervoorzieningen noodzakelijk worden;
  10. aan of bij de woning geen grote bedrijfs- of reclameborden (groter dan 0,5 meter) worden bevestigd of geplaatst;
  11. degene die de bedrijfsactiviteit verricht bewoner van de woning in kwestie is.
Artikel 8 Leiding - Gas

 
8.1 Bestemmingsomschrijving

 
8.1.1 Doeleinden
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer en onderhoud van een gasleiding.
 
8.1.2 Inrichting
Ten behoeve van deze bestemming zijn toegelaten:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. overige bijbehorende voorzieningen.
8.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en de andere voor deze gronden geldende bestemmingen met inachtneming van de volgende bepalingen.
 
8.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.
 
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat deze uitsluitend ten dienste van de leiding mogen worden gebouwd en dat de bouwhoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen.
 
8.2.3 Coördinatie met andere bestemmingen
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd, indien:
  1. dit in overeenstemming is met de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, en
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 2.3 voor het bouwen overeenkomstig andere bestemmingen, mits positief advies is verkregen van de beheerder van de leiding.
 
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
8.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen;
  2. het aanleggen van kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven.
8.4.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden bedoeld in lid artikel 9 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar:
  1. indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de in lid artikel 9 lid 1 omschreven doeleinden niet onevenredig worden aangetast, én
  2. indien positief advies van de beheerder van de leiding is verkregen.
8.4.3 Uitzonderingen op het verbod
Het in lid artikel 9 lid 4.1 genoemde verbod geldt niet voor:
  1. werkzaamheden die behoren tot de normale onderhoudswerkzaamheden;
  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  3. werken of werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  4. werken of werkzaamheden die gericht zijn op het behoud of de versterking van de bestemming.
Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding

 
9.1 Bestemmingsomschrijving

 
9.1.1 Doeleinden
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer en onderhoud van een hoogspanningsverbinding.
 
9.1.2 Inrichting
Ten behoeve van deze bestemming zijn toegelaten:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. overige bijbehorende voorzieningen.
9.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en de andere voor deze gronden geldende bestemmingen met inachtneming van de volgende bepalingen.
 
9.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.
 
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende eisen:
  1. de bouwhoogte van een hoogspanningsverbinding bedraagt maximaal 80 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,00 meter.
9.2.3 Coördinatie met andere bestemmingen
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd, indien:
  1. dit in overeenstemming is met de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, en
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 2.3 voor het bouwen overeenkomstig andere bestemmingen, mits positief advies is verkregen van de beheerder van de hoogspanningsverbinding.
 
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
9.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen;
  2. het aanleggen van kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven.
9.4.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden bedoeld in lid artikel 9 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar:
  1. indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de in lid artikel 9 lid 1 omschreven doeleinden niet onevenredig worden aangetast, én
  2. indien positief advies van de beheerder van de leiding is verkregen.
9.4.3 Uitzonderingen op het verbod
Het in lid artikel 9 lid 4.1 genoemde verbod geldt niet voor:
  1. werkzaamheden die behoren tot de normale onderhoudswerkzaamheden;
  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  3. werken of werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  4. werken of werkzaamheden die gericht zijn op het behoud of de versterking van de bestemming.
Artikel 10 Leiding - Water

 
10.1 Bestemmingsomschrijving

 
10.1.1 Doeleinden
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een waterleiding ter plaatse van de 'hartlijn leiding - water' en het beheer en onderhoud van deze waterleiding.
 
10.1.2 Inrichting
Ten behoeve van deze bestemming zijn toegelaten:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. overige bijbehorende voorzieningen.
10.2 Bouwregels
 
Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en de andere voor deze gronden geldende bestemmingen met inachtneming van de volgende bepalingen.
 
10.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.
 
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat deze uitsluitend ten dienste van de leiding mogen worden gebouwd en dat de bouwhoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen.
 
10.2.3 Coördinatie met andere bestemmingen
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd, indien:
  1. dit in overeenstemming is met de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, en
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 2.3 voor het bouwen overeenkomstig andere bestemmingen, mits positief advies is verkregen van de beheerder van de leiding.
 
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
10.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen;
  2. het aanleggen van kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven.
10.4.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden bedoeld in artikel 10 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar:
  1. indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 10 lid 1 omschreven doeleinden niet onevenredig worden aangetast, én
  2. indien positief advies van de beheerder van de leiding is verkregen.
10.4.3 Uitzonderingen op het verbod
Het in lid artikel 9 lid 4.1 genoemde verbod geldt niet voor:
  1. werkzaamheden die behoren tot de normale onderhoudswerkzaamheden;
  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  3. werken of werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  4. werken of werkzaamheden die gericht zijn op het behoud of de versterking van de bestemming.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 3 (hoge waarde)

 
11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 (hoge waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
11.2 Bouwregels

 
11.2.1 Bouwverbod
Op de voor Waarde - Archeologie 3 (hoge waarde) (hoge waarde) bestemde gronden mag niet worden gebouwd.
 
11.2.2 Uitzonderingen op het verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 11 lid 2.1 is niet van toepassing indien:
  1. het een bouwwerk, geen gebouw zijnde betreft om de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
  2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut;
  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m² beslaat of de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
11.3 Afwijken van de bouwregels

 
11.3.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 2.1 ten behoeve van grotere bodemingrepen.
 
11.3.2 Voorwaarden grotere bodemingrepen
Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 11 lid 3.1, kan slechts worden verleend indien:
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld.
11.3.3 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11 lid 3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
11.3.4 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in artikel 11 lid 3.3 sub c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
 
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
11.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 3 (hoge waarde) zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
11.4.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 11 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische resten zijn veiliggesteld.
11.4.3 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 11 lid 4.1 is niet van toepassing indien:
  1. de werkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen (proefsleuven-/ booronderzoek);
  2. de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend;
  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m² beslaat of de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt;
  4. de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
11.4.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11 lid 4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermde bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
11.4.5 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in artikel 11 lid 4.4 sub c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
 
11.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 
11.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 3 (hoge waarde) zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk of bouwwerken te slopen.
 
11.5.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 11 lid 5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door sloopwerkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
11.5.3 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 11 lid 5.1 is niet van toepassing indien:
  1. de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
  2. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m² beslaat of de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
11.5.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11 lid 5.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermde bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

11.5.5 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in artikel 11 lid 4.4 sub c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de sloopwerkzaamheden.
 
11.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
  1. de bestemming Waarde - Archeologie 3 (hoge waarde) geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden de bestemming Waarde - Archeologie 4 of 5 toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 12 Waarde - Archeologie 4 (middelhoge waarde)

 
12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4 (middelhoge waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
12.2 Bouwregels
 
12.2.1 Bouwverbod
Op de voor Waarde - Archeologie 4 (middelhoge waarde) bestemde grond mag niet worden gebouwd.
 
12.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 12 lid 2.1 is niet van toepassing indien:
  1. het een bouwwerk, geen gebouwd zijnde betreft om de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
  2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut;
  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 2.500 m² beslaat of de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
12.3 Afwijken van de bouwregels

 
12.3.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 2.1 ten behoeve van grotere bodemingrepen.
 
12.3.2 Voorwaarden grotere bodemingrepen
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 12 lid 3.1 kan slechts worden verleend indien:
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld.
12.3.3 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12 lid 3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
12.3.4 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in artikel 11 lid 3.3 sub c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
 
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
12.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 4 (middelhoge waarde) zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
12.4.2 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 12 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische resten zijn veiliggesteld.
12.4.3 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 12 lid 4.1 is niet van toepassing indien:
  1. de werkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen (proefsleuven- / booronderzoek);
  2. de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend;
  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 2.500 m² beslaat óf de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt;
  4. de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
12.4.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel artikel 12 lid 4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
12.4.5 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in artikel 12 lid 4.4, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
 
12.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 
12.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4 (middelhoge waarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk of bouwwerken te slopen.
 
12.5.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 12 lid 5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door sloopwerkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
12.5.3 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 12 lid 5.1 is niet van toepassing indien:
  1. de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
  2. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 2.500 m² beslaat óf de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
12.5.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12 lid 5.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve sloopmethoden of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
12.5.5 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in artikel 12 lid 5.4, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de sloopwerkzaamheden.
 
12.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
  1. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4 (middelhoge waarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 13 Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)

 
13.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
13.2 Bouwregels

 
13.2.1 Bouwverbod
Op de voor 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)' bestemde grond mag niet worden gebouwd.
 
13.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 13 lid 2.1 is niet van toepassing indien:
  1. het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, betreft om de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
  2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut;
  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 10.000 m² beslaat óf de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
13.3 Afwijken van de bouwregels

 
13.3.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13 lid 2.1 ten behoeve van grotere bodemingrepen.

13.3.2 Voorwaarden grotere bodemingrepen
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 13 lid 3.1, kan slechts worden verleend indien:
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
13.3.3 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel artikel 13 lid 3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

13.3.4 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in artikel artikel 13 lid 3.3, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
 
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
13.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, waaronder begrepen het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage; het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
13.4.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 13 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
13.4.3 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 13 lid 4.1 is niet van toepassing indien:
  1. de werkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen (proefsleuven- / booronderzoek);
  2. de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend;
  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 10.000 m² beslaat óf de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt;
  4. de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
13.4.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13 lid 4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
13.4.5 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in artikel artikel 13 lid 4.4, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
 
13.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 
13.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk of bouwwerken te slopen.
 
13.5.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 13 lid 5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door sloopwerkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
13.5.3 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 13 lid 5.1 is niet van toepassing indien:
  1. de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
  2. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 10.000 m² beslaat óf de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
13.5.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13 lid 5.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve sloopmethoden of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
13.5.5 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in artikel 13 lid 5.4, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de sloopwerkzaamheden.
 
13.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
  1. de bestemming 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
3 Algemene regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van later bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene bouwregels

 
15.1 Nutsvoorzieningen

Voor zover niet anders bepaald in deze regels gelden voor nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van een gebouwde nutsvoorziening bedraagt maximaal 3,00 meter;
  2. de inhoud van een gebouwde nutsvoorziening bedraagt maximaal 50 m³.
15.2 Ondergronds bouwen

Voor zover niet anders bepaalde in deze regels gelden voor ondergronds bouwen de volgende bepalingen:
  1. ondergrondse gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht waar volgens de ter plaatse geldende bestemming bovengrondse gebouwen zijn toegestaan;
  2. ondergrondse gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht tot een diepte van maximaal 3,50 meter per ondergrondse bouwlaag, met een maximum van twee ondergrondse bouwlagen;
  3. bij ondergronds bouwen is geen uitbreiding van de toegestane verkoopvloeroppervlakte of bedrijfsvloeroppervlakte toegestaan.
Artikel 16 Algemene gebruiksregels

 
16.1 Verboden gebruik

Onder het verboden gebruik en verboden laten gebruiken van de in dit plan begrepen gronden en daarop voorkomende bouwwerken wordt ten minste verstaan:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer en met uitzondering van een gebruik als stort- en/of opslagplaats zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan als stallings- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer;
  3. een gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen alsmede voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport en voor het racen of crossen van motorvoertuigen;
  4. een gebruik van gronden als kleinschalig kampeerterrein, tenzij de bestemming van de gronden dit specifiek toelaat;
  5. een gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen, tenzij de bestemming van de gronden dit specifiek toelaat;
  6. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in onderdeel D van Bijlage 1 bij het Besluit omgevingsrecht (Bor);
  7. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, tenzij de bestemming van de gronden dit specifiek toelaat;
  8. een gebruik van gebouwen, niet zijnde een woning of een ander specifiek voor permanente bewoning bestemd gebouw, voor permanente bewoning;
  9. een gebruik van gronden voor straatprostitutie;
  10. een gebruik van bouwwerken als seksinrichtingen;
  11. een gebruik van bouwwerken als sekswinkels.
 
16.2 Parkeernormen
  1. de parkeerbehoefte behorende bij de functies in het plangebied dient binnen het plangebied gerealiseerd te worden conform de beleidsnota 'Parkeernota Heerlen' (vastgesteld d.d. 02.11.2010), of diens rechtsopvolger;
  2. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, dient vast te staan dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen in de beleidsnota 'Parkeernota Heerlen' (vastgesteld d.d. 02.11.2010) of diens rechtsopvolger, wordt gerealiseerd en in stand gehouden. 
Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

 
17.1 veiligheidszone - lpg
  1. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd.
  2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het bouwen van beperkt kwetsbare objecten ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' indien de ontwikkeling om zwaarwegende redenen plaatsvindt en uit het oogpunt van het groepsrisico verantwoord wordt geacht.
  3. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
    1. de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' wordt verwijderd, mits de betreffende risicovolle inrichting/activiteit (bestaande uit een lpg-vulpunt, lpg-reservoir en lpg-afleverinstallatie) niet meer aanwezig is; 
    2. de omvang en situering van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' wordt gewijzigd indien:
      1. de hoedanigheid van de betreffende risicovolle functie is gewijzigd;
      2. de ligging van de zone is afgestemd op de risicocontouren ingevolge de van toepassing zijnde wettelijke regels.
Artikel 18 Algemene afwijkingsregels

 
18.1 Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, behoudens voor zover reeds op grond van enige andere bepaling in deze regels is afgeweken, via een omgevingsvergunning van het in dit plan bepaalde ten aanzien van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%.
 
18.2 Algemene voorwaarden voor afwijken

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18 lid 1 dient het onderstaande in acht te worden genomen:
  1. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. aan het stedenbouwkundige beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
  3. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  4. de parkeerbalans in de directe omgeving mag niet in negatieve zin onevenredig worden beïnvloed;
  5. de ruimtelijke ontwikkeling dient in overeenstemming te zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Artikel 19 Overige regels

 
19.1 Andere wettelijke bepalingen

Voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luidden op het tijdstip van de vaststelling van het plan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht

 
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan;
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, als bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: de regels behorende bij het bestemmingsplan Heerlerbaan 232 - 240 van de gemeente Heerlen.