Plan: | Nieuw Erf 15 Heijen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0907.BP22127NWEERF15HEI-VA01 |
De eigenaren (hierna initiatiefnemers) van het perceel aan de Nieuw Erf 15 in Heijen zijn voornemens Hoeve Carpe Diem met de bestaande agrarische bebouwing her te bestemmen naar wonen in combinatie met een verblijfsrecreatieve functie. De bebouwing bestaande uit een woonhuis, een voormalige koeienstal, een voormalige varkensstal, een werkschuur en een voormalige graanschuur, zullen aangewend worden voor vijf B&B/appartement gastenverblijven, een gezamenlijke (ontbijt)ruimte, een terras voor lichte horeca en een brocante verkooppunt. Aanvullend hierop wordt, in plaats van de in de huidige situatie toegestane minicamping, de plaatsing van drie verhuurbare tiny houses mogelijk gemaakt.
Om de functieverandering van de bestaande agrarische bestemming naar een woonbestemming mogelijk te maken, is het noodzakelijk om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Gennep en ten zuidoosten van de kern Heijen. Kadastraal staat het plangebied bekend als gemeente Gennep, sectie H, nr 1017. Het plangebied heeft een omvang van circa 33.200 m2 en wordt begrensd door:
Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging plangebied (rode stip)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Gennep', zoals de gemeenteraad dat geconsolideerd heeft vastgesteld op 28 januari 2016. In het bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch' met deels een bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Op het achtererf is het plangebied voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping'. Deze gronden mogen mede worden gebruikt ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein met maximaal 15 kampeerplaatsen (op basis van vergunning zijn 20 kampeerplaatsen toegestaan). Ook is het volledige plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4 voor het behoud en de bescherming van de archeologische en cultuurhistorische waarden van de gronden.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Om de functiewijziging naar wonen en de beoogde verblijfsrecreatieve functies mogelijk te maken is een herziening van de bestemming voor de gronden in het plangebied nodig.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoeve Carpe Diem is een voormalige historische boerderij met opstallen, bestaande uit een woonhuis, een voormalige koeienstal, een voormalige varkensstal, een werkschuur en een voormalige graanschuur. De graanschuur dateert uit 1850.
Het voor agrarische begrippen kleine perceel van circa 3,3 ha, bestaande uit voornamelijk grasland, en de ligging van het perceel nabij een beschermd Natura 2000 gebied, maakt dat een rendabele agrarische invulling geen toekomst heeft. Het inbrengen van een duurzame economische drager is noodzakelijk voor het behoud van de historische bebouwing.
De historische boerderij en de ligging van de hoeve aan weidse landerijen en natuurgebied de Maasduinen, maken het een aantrekkelijke verblijfsrecreatieve plek. Zodoende was het perceel in de huidige situatie reeds in gebruik voor campingplaatsen, B&B gastenverblijven, één trekkershut en lichte horeca. In 2013 en 2016 heeft de gemeente hiervoor een omgevingsvergunning verleend, om in afwijking van het bestemmingsplan verblijfsrecreatie te starten.
Op navolgende afbeelding is een impressies van het ensemble als geheel weergegeven.
Impressie bestaande bebouwing
In de toekomstige situatie blijft de bestaande bebouwing behouden en is het de bedoeling om Hoeve Carpe Diem aan te wenden voor de exploitatie van vijf B&B/appartement gastenverblijven, een gezamenlijke (ontbijt)ruimte, een terras voor lichte horeca en een brocante verkooppunt. Aanvullend op de beoogde exploitatie van de bestaande bebouwing worden op het achtererf, in plaats van huidige minicamping, drie verhuurbare tiny houses gerealiseerd.
Op het gebied van verblijfsrecreatie lag de focus eerst op de camping en met het onderhavige plan wordt voorzien in het realiseren van seizoensonafhankelijke accommodaties.
Uitgangpunt is dat de boerderij met haar grasland een recreatief aantrekkelijke voorziening vormt voor het deelgebied Avontuurlijk Rivierduinen, met kwalitatief goede, duurzame en kleinschalige verblijfsaccommodaties en voldoende ruimte om te recreëren.
Op navolgende afbeelding is de beoogde ontwikkeling landschappelijk ingepast, passend in de karakteristiek van de omgeving.
Landschappelijke inpassing, zie ook bijlage 2 bij de regels
Ten opzichte van de bestaande situatie worden, ter plaatse van de voormalige kampeerplekken, drie tiny houses toegevoegd op het achtererf. Om ervoor te zorgen dat het achtererf een groen karakter behoudt, worden de bestaande groenelementen gehandhaafd en aangevuld met gebiedseigen soorten ter omkadering van de tiny houses. Tussen de tiny houses worden houtsingels aangeplant, bestaande uit struweel met enkele boomvormers. De houtsingels zorgen voor privacy voor de tiny houses, maar behouden de doorzichten naar het omliggende landschap. In totaal gaat het om circa 1.300 m2 nieuwe aanplant.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.
In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Met dit plan blijft de bestaande bebouwing gehandhaafd en worden aanvullend hierop drie tiny houses gerealiseerd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Accomodaties voor recreatie worden in beginsel aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Vandaar dat beoordeeld dient te worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
De beoogde 3 tiny houses komen in de plaats van de bestaande 20 kampeerplekken. Ook zijn ter plaatse van de minicamping op grond van het geldende bestemmingsplan drie trekkershutten toegestaan, met per trekkershut een maximum oppervlakte van 20 m2. De vloeroppervlakte van de drie tiny houses bedraagt maximaal 50 m2. Per saldo wordt maximaal 90 m2 extra bebouwing mogelijk gemaakt. Het nieuwe ruimtebeslag is qua omvang beperkt en qua aard dusdanig vergelijkbaar aan de huidige toegestane kampeerplekken en trekkershutten, dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zodoende hoeft niet getoets te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ten behoeve van de kampeerplekken is geen ruimtebaslag in de vorm van bebouwing, maar in totaliteit heeft de minicamping in groter ruimtebeslag dan de beoogde tiny houses. De andere beoogde gastenverblijven, het terras voor licht horeca en het borcante verkooppunt zijn in het geval van het terras al in de bestaande situatie aanwezig of worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing in de plaats van de in de huidige toegestane gastenverblijven, campingplaatsen en trekkershutten.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Op 1 oktober 2021 hebben de Provinciale Staten van Limburg de 'Provinciale Omgevingsvisie Limburg' vastgesteld. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
De vrijetijdssector is met dagrecreatie en verblijfsvoorzieningen een belangrijke sociaal-economische motor in Noord-Limburg. De regio heeft een afwisselend landschap en is met de grotere Nederlandse en Duitse steden in zijn nabijheid een goede uitvalsbasis. Toch loopt de ontwikkeling van de vrijetijdsbestedingen in de regio achter ten opzichte van andere regio’s. Er moet in ieder geval aandacht besteed worden aan de volgende zaken:
Planspecifiek
In de huidige situatie zijn reeds verblijfsrecreatieve voorzieningen toegestaan. De mogelijkheden voor recreatie en toersime die met het onderhavige plan worden grealiseerd zorgen ervoor dat de historische boerderij voor de lange termijn kan worden behouden en op kleinschalige wijze toegankelijk wordt voor recreanten en toeristen. Ook wordt door de beoogde faciliteiten de toegankelijkheid van de omliggende weidse landerijen en natuurgebied de Maasduinen vergroot.
De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid juridische binding te geven. Er moet voldaan worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze toets heeft reeds plaatsgevonden in het kader van het nationale beleid (zie subparagraaf 3.1.3). Tevens is aangegeven dat de mogelijkheden voor hergebruik van leegstaande monumentale en beeldbepalende panden dienen te worden bezien.
Planspecifiek
Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied niet ligt binnen (milieu)beschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. Bovendien is sprake van het hergebruiken van karakteristieke voormalige agrarische bebouwing, evenals het deels hergebruiken van de bestaande verblijfsrecreatievoorraad.
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
De 'Omgevingsvisie Gennep', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 23 september 2019, is opgesteld vooruitlopend op de invoering van de omgevingswet en geeft richting aan het beleid voor de komende tijd. In de Omgevingsvisie zijn vier speerpunten opgenomen:
Belangrijke opgave voor de gemeente Gennep is het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Voor het definiëren van het begrip 'ruimtelijke kwaliteit' hanteert de gemeente de volgende vier waarden:
Bij planvorming moet vanaf het eerste idee tot aan de realisering en het beheer samen gelet worden op de ruimtelijke kwaliteit.
Grondeigen recreatie en toersime - Gemeentelijke kwaliteitsmenu
De toeristische sector is voor Limburg en voor de gemeente Gennep een belangrijke sector. Voor de sector is de landschappelijke kwaliteit van groot belang. Het landschap vormt een trekker voor vele toeristen en vormt het aantrekkelijke decor, waarin ook inwoners graag recreëren. Het behoud en het versterken van de landschappelijke kwaliteiten is dan ook van belang voor de sector zelf. De sector heeft er mede belang bij om, ten behoeve van de kwalitatieve verbetering van het recreatief toeristisch product, bij nieuwvestiging en uitbreiding van recreatieve en toeristische functies te zorgen dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit verbeterd wordt. Gebiedseigen voor het buitengebied van Gennep zijn kleinschalige, duurzame recreatieve en toeristische initiatieven.
De uitbreiding van bestaande en de vestiging van nieuwe recreatieve en toeristische bedrijven dienen bij te dragen aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Voor de gebiedseigen recreatieve en toeristische ontwikkelingen geldt het bereiken van een groen karakter en voldoende ruimtelijke kwaliteit van de ontwikkeling en de directe omgeving als uitgangspunt. Er dient altijd een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing te worden gerealiseerd. Daar waar de ontwikkeling zelf weinig nieuw groen met zich meebrengt, dient dit via de realisatie van nieuw groen te worden gecompenseerd.
Als vaststaande tegenprestatie wordt hier een verhouding van circa 1:5 worden aangehouden. Inclusief inpassing levert de ontwikkeling circa 5 keer zoveel nieuw groen op als nieuw rood en grijs. Het groen wordt daarbij passend bestemd en beschermd. Bij voorkeur vindt de compensatie binnen de ontwikkeling of in de directe omgeving plaats.
Planspecifiek
Conform de het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu uit de Omgevingsvisie is het onderhavige planvoornemen landschappelijk ingepast. Zie hiervoor paragraaf 2.2. De tegenprestatie van circa 5 keer zoveel nieuw groen als nieuw rood en grijs wordt ruimschoots behaald. In de toekomstige situatie worden wat betreft bebouwing drie tiny houses toegevoegd van maximaal 50 m2 per tiny house, oftewel maximaal 150 m2. Qua verharding is in de bestaande situatie al een pad aanwezig naar het gedeelte van het achtererf waar de tiny houses komen. De verharding die in de toekomstige situatie wordt toegevoegd betreft een halfverhard pad naar en een terras bij de tiny houses van circa 30 m2. Oftewel in totaal 90 m2 verharding. Dit betekent dat er 1.200 m2 aan nieuw groen moet worden toegevoegd. De in de landschappelijke inpassing opgenomen nieuwe beplanting bedraagt circa 1.300 m2.
Bovendien is de versterking van de verblijfsrecreatievefunctie passend in de omgeving en zorgt de woonbestemming in combinatie met de verblijfsrecreatieve functie voor een duurzame herbestemming van de bestaande agrarische opstallen.
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig aan het beleid van de verschillende overheden.
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, is de verkeersaantrekkende werking inzichtelijk gemaakt.
Verkeersgeneratie
Met het plan wordt de realisatie van vijf B&B/appartement gastenverblijven, drie tiny house gastenverblijven, een terras voor lichte horeca en een brocante verkooppunt mogelijk gemaakt. De verkeersgeneratie is berekend aan de hand van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren en verkeersgeneratie'. De gemeente Gennep is conform de demografisch kencijfers van het CBS, aan te merken als een weinig stedelijke gemeente en het plangebied is gelegen in de stedelijke zone ‘buitengebied’.
Gastenverblijven
In de navolgende tabel is de berekening van de verkeersgeneratie voor de te realiseren gastenverblijven opgenomen. Voor zowel de B&B gastenverblijven, als voor de appartement gastenverblijven wordt aangesloten bij de verkeersgeneratie toebehorend aan sociale huurappartementen.
Functie | Aantal | Eenheid | Verkeersgeneratie per eenheid | Verkeersgeneratie totaal |
B&B/appartement gastenverblijven | 5 | 1 woning | 4,1 | 20,5 |
Tiny house gastenverblijven | 3 | 1 woning | 0,7 | 2,1 |
Totaal | 22,6 |
Uitgaande van de gemiddelde bandbreedte genereren de beoogde gastenverblijven 22,6 verkeersbewegingen per weekdag.
Lichte horeca en brocante verkooppunt
Het terras en het brocante verkooppunt zullen ondergeschikt zijn aan de gastenverblijven. Het terras zal voornamelijk in gebruik zijn voor eigen gasten en af en toe voorbijkomende recreanten. Ook het brocante verkooppunt zal nagenoeg geen afzonderlijk verkeer aantrekken. Zodoende is het niet benodgd om voor deze functies de solitaire verkeersgeneratie te berekenen. Gerekend wordt met dagelijks 3 extra verkeersbewegingen ten behoeve van het brocante verkooppunt.
Gezamenlijk genereert het totale plan 25,6 verkeersbewegingen per weekdag.
Verkeersgeneratie in bestaande situatie
Om te bepalen of er een toename of afname van verkeersbewegingen is moet bepaald worden wat de verkeersgeneratie van de bestaande functie is. In de huidige situatie wordt het perceel gebruikt voor 20 campingplaatsen, 2 B&B gastenverblijven, één trekkershut en lichte horeca. In de navolgende tabel is de berekening van de verkeersgeneratie opgenomen. De lichte horeca wordt voornamelijk gebruikt door de gasten die verblijven op de locatie. Derhalve zal dit niet resulteren in (extra) verkeersbewegingen. Voor de B&B gastenverblijven wordt aangesloten bij de verkeersgeneratie toebehorend aan een sociaal huurappartement.
Functie | Aantal | Eenheid | Verkeersgeneratie per eenheid | Verkeersgeneratie totaal |
Campingplaats | 20 | 1 plaats | 0,4 | 8,0 |
B&B gastenverblijven | 2 | 1 woning | 4,1 | 8,2 |
Trekkershut gastenverblijven | 1 | 1 woning | 0,7 | 0,7 |
Totaal | 16,9 |
Uitgaande van de gemiddelde bandbreedte genereren de bestaande functies 16,9 verkeersbewegingen per weekdag.
Als gevolg van de ontwikkeling is er dus sprake van een lichte toename van 8,7 voertuigbewegingen. Het plangebied wordt ontsloten op de Nieuw Erf. De capaciteit van deze weg is voldoende om de lichte toename in het aantal voertuigbewegingen op te vangen.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de normen zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Gennep 2015', die gebaseerd zijn op de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. De gemeente Gennep is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van het 'buitengebied'. De parkeerkencijfers uit de publicaties van CROW worden weergegeven in de vorm van een bandbreedte. De gemeente Gennep gaat bij het bepalen van de parkeerbehoefte uit van het gemiddelde van deze bandbreedte. Voor zowel de B&B gastenverblijven, de appartement gastenverblijven, als voor de tiny house gastenverblijven, wordt aangesloten bij de parkeernormen toebehorend aan een bed en breakfast.
Functie | Aantal | Parkeernorm/ eenheid | Totaal |
B&B gastenverblijven | 3 | 1,0 per kamer | 3,0 |
Appartement gastenverblijven | 2 | 1,0 per kamer | 2,0 |
Tiny house gastenverblijven | 3 | 1,0 per kamer | 3,0 |
Totaal | 8,0 |
Voor de realisatie van de beoogde gastenverblijven betekent dit dat er minimaal 8 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Op eigen terrein is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Ten behoeve van het terras en het brocante verkooppunt zullen nagenoeg geen aanvullende parkeerplaatsen benodigd zijn. Het terras zal voornamelijk in gebruik zijn voor eigen gasten en af en toe voorbijkomende recreanten. Ook het brocante verkooppunt zal nagenoeg geen afzonderlijk verkeer aantrekken.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Naar aanleiding van het onderhavige planvoornemen wordt geen grond ontgraven, verplaats of afgevoerd. De grond blijft intact, omdat de beoogde functies grotendeels binnen de bestaande bebouwing worden gerealiseerd. De drie tiny houses, op het voormalige kampeerterrein, worden zonder fundering op de bodem geplaatst. Desondanks is vanwege de bestemmingsplanwijziging een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
Op basis van de beschikbare informatie zijn er geen actuele gegevens bekend met betrekking tot de bodemkwaliteit ter plaatse van de locatie. Daarnaast zijn geen gegevens bekend van kritische bodembedreigende activiteiten op en/of nabij de locatie die de bodemkwaliteit mogelijk hebben beïnvloed. Voor wat betreft de zeer kleinschalige opslag van bestrijdingsmiddelen en mest is geconcludeerd dat deze niet als bodembedreigend kunnen worden beschouwd. Derhalve wordt de locatie als onverdacht beschouwd op het voorkomen van een bodemverontreiniging. In het kader van de voorgenomen bestemmingswijziging, waarbij geen wijziging in gebruik plaatsvindt (wonen en recreatie), is vooralsnog geen bodemonderzoek noodzakelijk.
Op basis van het historisch onderzoek wordt tevens de locatie grotendeels als onverdacht beschouwd op het voorkomen van asbest. Het kan echter niet worden uitgesloten dat in het verleden asbest en/of (asbestverdacht) puin in bodem terecht is gekomen, aangezien in het verleden wel plaatselijk asbesthoudende ventilatiekokers aanwezig waren in een voormalige koeienstal. Indien in de toekomst herontwikkeling en/of civieltechnische werkzaamheden plaatsvinden op de locatie zijn mogelijk aanvullende onderzoeken noodzakelijk conform de NEN 5740, NEN 5707 en/of NEN 5897.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Nieuw Erf met een snelheidsregime van 60 km/u. De Wet geluidhinder verlangt inzicht in de akoestische effecten bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Het onderhavige plan maakt de realisatie van accommodaties voor recreatie, met ondergeschikt daaraan een terras voor lichte horeca en een brocanteverkooppunt, mogelijk. In het kader van de Wet geluidhinder zijn de recreatieve verblijfsaccommodaties en de ondergeschikte functies niet aan te merken als geluidsgevoelige objecten. Zodoende is de Wet geluidhinder niet van toepassing. Bovendien zijn de verkeersintensiteiten op de Nieuw Erf laag, omdat de weg hoofdzakelijk in gebruik is voor bestemmingsverkeer. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
Recreatieve gastenverblijven zijn geen woningen als bedoeld in de VNG-brochure, maar behoeven niettemin toch enige bescherming. Derhalve is beoordeeld of er in de directe omgeving functies aanwezig zijn, die vragen om toepassing van een richtinggevende afstand.
Bedrijvigheid in de omgeving
In de directe omgeving van het plangebied komen burgerwoningen en enkele agrarische bedrijven voor. Waaronder het agrarische bedrijf aan de Nieuw Erf 17. Dit betreft een melkveehouderij en hiervoor geldt voor het 'fokken en houden van rundvee' in de VNG-brochure een minimale richtafstand van 100 m in rustig buitengebied. De maatgevende afstand wordt bepaald door het hinderaspect 'geur'. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Zodoende kan een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied worden gewaarborgd en vormen de beoogde functies geen belemmering voor de mogelijkheden van het agrarische bedrijf.
Bedrijvigheid binnen het plangebied
Ook zijn de beoogde nieuwe functies binnen het plangebied niet van invloed op het woon- en leefklimaat van bestaande woningen in de directe omgeving van het plangebied. De recreatieve gastenverblijven, het terras voor lichte horeca en het brocante verkooppunt kennen op basis van de VNG-brochure ten hoogste een minimale richtafstand van 50 m, voor kampeerterreinen. De afstand tot de dichtsbijzinbde burgerwoning bedraagt circa 120 m.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
De realisatie van maximaal 8 gastenverblijven past binnen de term 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet benodigd. Naast de gastenverblijven worden ook een terras voor lichte horeca en een brocante verkooppunt mogelijk gemaakt. Vandaar dat met de NIBM-tool is gekeken of sprake is van een NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De in subparagraaf 4.1.1 verkeersgeneratie is hiervoor als uitgangspunt genomen.
Uitvoer NIBM-tool
Uit de NIBM-tool blijkt dat ruimschoots onder de norm van 1,2 µg/m³ gebleven wordt en sprake is van een NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is ook geen sprake van de realisatie van een gevoelige bestemming zoals opgenomen in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Vandaar dat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn aan de hand van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten (GCN en GDN), de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het plangebied. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden.
Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 3 ouE/m³ | maximaal 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 14 ouE/m³ | maximaal 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit milieubeheer
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Er is geen sprake van agrarische bedrijven in de directe omgeving met een geurcontour die (deels) over het plangebied gelegen is.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de inventarisatie van de risicokaart blijkt dat het plangebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen ligt. Op het perceel bevind zich een propaangastank. De propaangastank in het plangebied ten behoeve van de ruimteverwarming van de bestaande bebouwing heeft een inhoud van 5.000 l en wordt 2 keer per jaar bevoorraad. Daarmee is volgens het Activiteitenbesluit sprake van een veiligheidsafstand van 10 m vanaf de propaangastank tot (beperkt) kwetsbare objecten. Als bij het (beperkt) kwetsbare object zelf een propaantank aanwezig is (zoals in onderhavig geval), is de afstand minimaal de helft van de eerder genoemde afstand. Zowel aan de veiligheidsafstand van 10 m tot (beperkt) kwetsbare objecten van derden, alsmede de veiligheidsafstand van 5,0 m tot de bestaande bebouwing wordt voldaan.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de autosnelweg A77. Het plangebied ligt echter buiten de veiligheidszone, de plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 m zone).
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een waterweg en spoorlijn, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een hogedruk aardgastransportleidingen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Waterbeheerplan 2016 - 2021
Het plangebied ligt in het stroomgebied van het Waterschap Limburg (voormalig waterschap Peel en Maasvallei). Waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei hebben het Waterbeheerplan 2016 – 2021 vastgesteld. Zo konden zij, vooruitlopend op de fusie in 2017, alvast invulling geven aan gezamenlijk waterbeheer. Het Waterbeheerplan zet de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg. Het beschrijft:
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Gennep 2020-2024
Het verbrede Gemeentelijke Rioleringsplan beschrijft op hoofdlijnen hoe invulling wordt gegeven aan de rioleringszorg. Het betreft een visie en strategie voor de lange termijn. Voor nieuwbouwprojecten hanteert de gemeente het principe dat afvalwater en hemelwater gescheiden moeten worden ingezameld. Hemelwater dient voor zover mogelijk op het eigen terrein verwerkt te worden. In nieuwe situaties is het uitgangspunt dat het hemelwater gescheiden van het afvalwater wordt ingezameld, vastgehouden of afgevoerd. In nieuwe gebieden met een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel (apart riool voor de inzameling en afvoer van hemelwater) moet het hemelwater op het hemelwaterstelsel aangesloten zijn. Het hemelwater wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk geïnfiltreerd op eigen terrein. Hieraan stelt de gemeente onder andere de volgende eisen:
Waterkeringen
In het voorliggende plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.
Watergangen
Binnen of direct grezend aan het plangebied zijn geen watergangen aanwezig.
Watercompensatie
Onderhavig planvoornemen betreft de functieverandering van bestaande bebouwing. Er wordt nagenoeg geen nieuwe verharding mogelijk gemaakt ten opzichte van de bestaande planologische situatie. Aanvullend op de bestaande situatie worden alleen drie tiny houses van maximaal 50 m2 gerealiseerd. Het perceel biedt voldoende ruimte om het hemelwater afkomstig van het dakoppervlak van de tiny houses te verwerken.
Grondwater
Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In en om het plangebied is geen grondwateroverlast bekend. Ingrepen voorkomend uit dit plan zullen het functioneren van het grondwatersysteem niet beïnvloeden.
Riolering en hemelwaterafvoer
Binnen het plangebied zelf is in de bestaande situatie geen sprake van gescheiden afvoer van hemelwater en afvalwater. Voor het afvoer van het afvalwater blijft de bestaande rioolaansluiting gehandhaafd.
Conclusie
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Gennep is de provincie Limburg het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook moet gelet worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' moet worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering
Op 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering (Wsn) in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen, in het kort de bouwvrijstelling. Er is een knip gemaakt tussen de bouw en het gebruik van een bouwwerk. De milieubelasting tijdens de bouw is tijdelijk, terwijl het gebruik een permanent karakter heeft. Vanwege de vrijstelling is het niet langer nodig een activiteit met tijdelijke emissies te toetsen op stikstof. Dit betekent dat voor het aspect stikstof alleen nog de depositie in de gebruiksfase een rol speelt. De vrijstelling geldt expliciet alleen voor stikstof en niet voor andere negatieve effecten die tijdens de bouwfase als gevolg van geluid, licht en trillingen op Natura 2000-gebieden kunnen optreden.
Soortenbescherming
Ten behoeve van het onderhavige planvoornemen wordt geen bebouwing gesloopt. Ten opzichte van de bestaande situatie worden aanvullend drie tiny houses gerealiseerd. Deze worden ter plaatse van een grasveld en voormalig parkeerterrein gerealiseerd. Een quickscan flora en fauna is daarom niet noodzakelijk.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Maasduinen', op circa 100 m ten zuiden van het plangebied. Vanwege de aard van de boorgde ontwikkeling en de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied, worden geen significante nadelige effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitatypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.
Ten aanzien van de stikstofdepositie is via de AERIUS calculator vastgesteld of er sprake is van een melding- of vergunningplicht. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. Voor de aanlegfase wordt aangesloten bij de in de Wet stikstofreductie en natuurbescherming (Wsn) opgenomen vrijstelling.
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van de gebruiksfase is in verhouding tot de referentiesituatie kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming) benodigd is voor het aspect stikstof.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2019 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Archeologie
De gemeente Gennep heeft in samenwerking met de gemeenten Mook en Middelaar en Bergen een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Het doel van deze kaart is om ten behoeve van toekomstige planvorming en planuitvoering inzicht te verschaffen in de aanwezigheid en het karakter van de archeologische en historische resten in de gemeenten. Door aan de verwachte en bekende archeologische en historische resten een concreet beleidsadvies te koppelen, vormt de kaart een eerste praktisch handvat bij de inpassing van de archeologie bij planvorming en uitvoering.
Conform de gemeentelijke archeologische beleidskaart heeft het plangebied de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' Indien nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden binnen gronden met deze aanduiding moet archeologisch onderzoek plaatsvinden bij bouwwerkzaamheden groter dan respectievelijk 2.500 m2 en dieper dan 50 cm.
Onderhavig plan voorziet niet in bouwwerkzaamheden die qua omvang de gestelde norm van 2.500 m2 overschrijden. Zodoende is archeologisch onderzoek niet benodigd. De archeologische verwachtingswaarden worden blijvend geborgd, door de geldende archeologische dubbelbestemming over te nemen in het voorliggende bestemmingsplan.
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Hoeve Carpe Diem is een voormalige historische boerderij met opstallen. Door de functieverandering naar een woonbestemming in combinatie met de verblijfsrecreatieve wordt de bestaande bebouwing op een duurzame wijze herbestemd, ten behoeve van het behoudt van de bestaande agrarische opstallen.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.
Het aspect 'leidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De voorgenomen activiteiten in dit bestemmingsplan liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat algemene regels ten aanzien strijdig gebruik en parkeren.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling zijn regels opgenomen ten aanzien van afwijkingsmogelijkheden die voor het hele plangebied gelden en die Burgemeester en wethouders de benodigde flexibiliteit bieden ten aanzien van het bestemmingsplan.
Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Enkelbestemming 'Agrarisch'
Het perceel rondom de bestaande bebouwing behoudt de bestemming 'Agrarisch'. Ter plaatse van de voormalig toegestane minicamping, wordt de realisatie van dire tiny house gastenverblijven mogelijk gemaakt.
Enkelbestemming 'Wonen'
De bestaande bebouwing is voorzien van een woonbestemming met bouwvlak, waarbinnen tevens (verblijfs)recreatieve functies zijn toegestaan.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'
Deze dubbelbestemming ligt over het gehele plangebied. Met deze dubbelbestemming worden de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem beschermd.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander moet worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, moet een exploitatieplan worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Alle kosten die gemaakt moet worden voor het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende vooroverlegreacties hier of in een separate nota van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
Inspraak
De initiatiefnemers hebben met de omwonenden over hun plannen gesproken. Allen staan ze er positief tegenover.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.