direct naar inhoud van Artikel 6 Bedrijventerrein - 3
Plan: Bedrijventerreinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0905.bpbedrijventerrein-va01

Artikel 6 Bedrijventerrein - 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein – 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse reeds bestaande bedrijven, welke aanwezig zijn op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
  • b. bedrijven van categorie 2 die zijn opgenomen in 'bijlage 3. bij de regels: toegesneden lijst van bedrijfstypen ir. Rocourstraat', met uitzondering van:
    • 1. in het kader van de Wet geluidhinder zoneringsplichtige inrichtingen;
    • 2. risicovolle inrichtingen zoals bedoeld in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen';
  • c. groenvoorzieningen, waarbij tenminste 15% van het bestemmingsvlak bestemd is voor groenvoorzieningen;
  • d. de instandhouding en/of het herstel van het aanwezige rijksmonument, mede gelet op de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarde, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met de daarbij behorende:

  • e. ontsluitingswegen en voorzieningen ter ontsluiting van de bedrijven;
  • f. parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijventerrein – 3' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, geen woningen zijnde, ten behoeve van de onder 6.1 genoemde doeleinden;

en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.

6.2.2 Regels met betrekking tot gebouwen
  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Het bouwvlak mag voor 50% worden bebouwd, onder de voorwaarde dat in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein, overeenkomstig de normering in artikel 22.2.2.
  • c. De afstand van gebouwen tot de bouwperceelsgrenzen van de afzonderlijke bouwpercelen zal ten minste 3,00 meter bedragen.
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is de maximale bouwhoogte van gebouwen aangegeven.
6.2.3 Regels met betrekking tot bouwwerken geen gebouwen zijnde
  • a. Bouwwerken geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden, met uitzondering van:
    • 1. terreinafscheidingen, welke binnen het gehele bestemmingsvlak mogen worden gebouwd;
    • 2. reclame-uitingen, welke uitsluitend buiten een afstand van 3,00 meter van de bestemmingsgrens mogen worden gebouwd;
    • 3. vlaggenmasten en banieren.
  • b. De bouwhoogte mag maximaal 10,00 meter bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 2. reclame-uitingen, waarvan de bouwhoogte buiten het bouwvlak maximaal 5,00 meter mag bedragen;
    • 3. vlaggenmasten en banieren, waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en werkklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving.
  • c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
6.4 Ontheffing van de bouwregels
6.4.1 Ontheffing voor masten t.b.v. telecommunicatie en alarmering

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor masten t.b.v. telecommunicatie en alarmering, met dien verstande dat deze ten hoogste 30,00 meter mogen bedragen mits:

  • a. deze passen binnen het stedenbouwkundig beeld ter plaatse;
  • b. andere waarden en belangen niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • c. door (historisch) bodemonderzoek vooraf is vast komen te staan dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren bestaan.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Specifieke gebruiksregels van de gronden

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt tenminste verstaan gebruik van de grond voor:

  • a. risicovolle inrichtingen vallende onder het 'Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen' (BEVI);
  • b. zoneringsplichtige inrichtingen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, uitgezonderd bestaande zoneringsplichtige inrichtingen;
  • c. bedrijven als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  • d. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  • e. inname van afvalstoffen.
6.5.2 Specifieke gebruiksregels van de opstallen

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt tenminste verstaan het gebruik van de opstallen voor:

  • a. het gebruik als zelfstandig kantoor;
  • b. detailhandel;
  • c. detailhandel in volumineuze goederen, perifere detailhandel, bouwmarkt en tuincentrum;
  • d. horeca;
  • e. recreatieve doeleinden;
  • f. wonen;
  • g. opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk.
6.6 Ontheffing van de gebruiksregels
6.6.1 Ontheffing qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 6.1, ten behoeve van het toelaten van een bedrijfsactiviteit die niet voorkomt in de van deze regels deeluitmakende bijlage 1: 'toegesneden lijst van de bedrijfstypen', maar naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijk gesteld met een krachtens artikel 6.1 ter plaatse toegelaten milieucategorie bedrijfsactiviteiten.