Plan: | Beltweg 15 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0893.WP23008BE15BUI-VA01 |
Aan de Beltweg 15 in Bergen (L) is van oudsher een agrarisch bedrijf gevestigd. De nieuwe eigenaar (hierna: initiatiefnemer) heeft het perceel onlangs aangekocht en wil graag de bestaande bedrijfswoning omzetten naar een burgerwoning en de agrarische bedrijfsfunctie ter plaatse laten vervallen.
Om deze ontwikkeling mogelijk te maken moet het bestemmingsplan gewijzigd worden. In haar brief van 16 augustus 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de beoogde functieverandering.
Basis hiervoor is de wijzigingsbevoegdheid uit sublid 3.8.2 uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2018, 1e Herziening', om de agrarische bestemming te wijziging in een woonbestemming. Aan deze wijzigingsbevoegdheid is een aantal voorwaarden verbonden.
In deze toelichting wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond, vindt toetsing aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid plaats en wordt aangegeven hoe het plangebied ingepast wordt in de omgeving.
Het plangebied is in het buitengebied gelegen aan de Beltweg 15 in Siebengewald, ten noorden van de kern Nieuw-Bergen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Bergen Limburg, sectie R, nr. 1171. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 7.714 m2.
Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving:
Globale ligging plangebied (witte stip, bron: maps.google.nl)
Globale begrenzing plangebied (witte omkadering)
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2018, 1e Herziening', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 13 december 2022. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch (artikel 3)'. Het bedrijfsperceel is voorzien van een bouwvlak van circa 5.090 m2.
Het perceel kent een tweetal dubbelbestemmingen. Vooraan op het terrein ligt een smalle strook (ongeveer 75 m x 2,5 m) van het perceel in de 'Beschermingszone waterkering (artikel 36)'. Aan de achterkant van het perceel ligt een strook (ongeveer 100 m x 2 m) die de dubbelbestemming 'Waarde archeologie 3 (artikel 33)' heeft. Rondom het bouwvlak zijn de gronden voorzien van de functieaanduiding 'erf'.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
De beoogde functieverandering van agrarisch naar wonen is op basis van het geldende bestemmingsplan niet direct mogelijk. Wel is in sublid 3.8.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die het, onder voorwaarden, mogelijk maakt om de bestemming 'agrarisch' binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'erf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Omdat de agrarische bedrijfsactiviteiten beëindigd worden en er daarmee niet langer sprake is van een reëel agrarisch bedrijf, wordt de bestemming voor het grondeigendom van de initiatiefnemer in het geldende bestemmingsplan gewijzigd.
Het wijzigingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het wijzigingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het wijzigingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het wijzigingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het wijzigingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het kader voor de planwijziging beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In het plangebied bevindt zich een voormalig tuinbouwbedrijf, in de vorm van een rozenkwekerij. De bebouwing bestaat naast de bedrijfswoning uit twee schuren (beiden circa 60 m²) en een dubbele garage ten westen van de woning (circa 85 m²). De schuur achter de garage betreft een open kapschuur. De andere schuur is links van de dubbele garage gelegen. Het totale oppervlak van alle bijgebouwen samen bedraagt circa 205 m2.
Impressie perceelopbouw (BGT met kadastrale kaart, plangrens blauwe omkadering)
Op navolgende afbeeldingen een impressie van de bestaande situatie vanuit vogelvluchtperspectief en vanaf straatniveau in zuidelijke richting:
Het plangebied wordt via twee opritten ontsloten op de Beltweg. Tevens is er voorzien in 9 parkeervakken op eigen erf.
Het perceel is landschappelijk ingepast met de forse bomengroep aan de zuidzijde en een wat kleinere groep met bosschages aan de westzijde.
De bestaande bedrijfswoning verliest haar functie als bedrijfswoning en wordt in gebruik genomen als burgerwoning. Met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in sublid 3.8.2 uit het geldende bestemmingsplan kan het voormalige agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'erf' omgezet worden een woonfunctie. De gronden worden vervolgens ter plaatse van het huidige erf voorzien van de bestemming 'Wonen' en van de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak ter plaatse van de overige gronden.
Op navolgende afbeelding een impressie van de beoogde toekomstige situatie:
De bestaande vrijstaande bijgebouwen in de vorm van een garage (midden, circa 85 m²), tuinhuis (west, circa 60 m²) en overkapping/ kapschuur (zuid, circa 60 m²) op het perceel (totaal circa 205 m2) blijven behouden.
De ontsluiting van het plangebied blijft via de bestaande verharde westelijke inrit verlopen. De oostelijke inrit zal echter ook gehandhaafd moeten blijven, vanwege de ligging van de IBA (riolering) direct ten zuiden van de woning (zie afbeelding in subparagraaf 4.1.1). De vrachtwagen die circa 2 x per jaar de IBA komt legen, moet namelijk via deze zijde naar de achterzijde van de woning rijden. De oostelijke inrit wordt ook alleen voor dit doel gebruikt.
De bestaande verharding ter plaatse van deze inrit (circa 116 m²) wordt verwijderd. Daarnaast wordt er ook 22 m² verharding verwijderd rondom de woning. Alleen een smalle strook rondom de woning blijft voorzien van verharding. Op navolgende afbeelding is dit schematisch weergegeven:
Via de in- en uitrit aan de westzijde van de woning zal de IBA achter de woning niet langer te bereiken zijn, vanwege de toekomstige siertuininrichting ten behoeve van de kinderen van de initiatiefnemer.
Landschappelijke inpassing
Aan de west- en zuidzijde is het plangebied al voorzien van voldoende inpassing door de bestaande beplanting. Deze beplanting zal dan ook in stand gehouden worden, waarbij de beplanting aan de westzijde wordt uitgedund en alleen de kwalitatief redelijke beplanting gehandhaafd blijft.
Vooral aan de noord(oost)- en oostzijde kan er echter nog een kwaliteitsimpuls plaatsvinden:
Binnen de contouren van de voorwaardelijk verplichte onderdelen van de beplanting (aan de randen van het woonperceel) wordt ruimte geboden voor een eigen siertuininvulling. De exacte uitwerking daarvan vindt op een later moment plaats.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het Bkl wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.
In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een ruimtelijk plan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Het plan heeft betrekking op de herbestemming van bestaande bebouwing op een bestaand bouwperceel in het buitengebied. De functieverandering van een agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken in een burgerwoning met bijbehorende bouwwerken, wordt niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet van toepassing op dit plan.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Provinciale Staten hebben op 1 oktober 2021 de nieuwe Provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. Op 25 oktober is deze visie in werking getreden. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030 - 2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
Planspecifiek
Omdat in het plangebied sprake is van een vermindering van de agrarische bedrijfsactiviteiten treedt er per saldo een verbetering op voor de natuur (stikstofdepositie) in en om het plangebied.
Voorliggend initiatief voorziet in het planologisch borgen van de feitelijke situatie binnen het plangebied. Het initiatief heeft geen noemenswaardig negatief ruimtelijk effect op de omgeving tot gevolg. In de omgevingsverordening worden ook geen specifieke regels gesteld ter plaatse van het plangebied. Een nadere toetsing aan het provinciaal beleid is daarom achterwege gelaten.
Naast het POL2014 (inmiddels vervangen door de nieuwe Provinciale Omgevingsvisie Limburg (zie subparagraaf hiervoor) is ook de Omgevingsverordening Limburg 2014 op 12 december 2014 vastgesteld. Deze verordening blijft nog geldig tot dat de nieuwe Omgevingswet in werking treedt. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid uit de omgevingsvisie juridische binding te geven.
Planspecifiek
Het plangebied heeft op basis van de Omgevingsverordening geen specifieke aanduiding waar rekening mee gehouden dient te worden. Het wijzigingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die de wezenlijke kenmerken en waarden in dit gebied aantasten. Er blijft ook in de toekomstige situatie, na wijziging van de gebruiksfunctie van de bestaande bebouwing, sprake van een compact bebouwingsensemble, passend binnen de structuur van het gebied, waarbij voorzien is in een robuuste landschappelijke inpassing.
Op 17 december 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de nieuwe Omgevingsverordening Limburg vastgesteld. Deze is nog niet in werking getreden, maar er is wel al aan getoetst. In deze verordening staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van de nieuwe Omgevingsvisie juridische binding te geven.
Planspecifiek
Omdat in het plangebied sprake is van een vermindering van de agrarische bedrijfsactiviteiten treedt er per saldo een verbetering op voor de natuur. Het plan maakt daarmee geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten. Er blijft ook in de toekomstige situatie, na wijziging van de gebruiksfunctie van de bestaande bebouwing, sprake van een compact bebouwingsensemble, passend binnen de structuur van het gebied, waarbij voorzien is in een robuuste landschappelijke inpassing.
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
Op 23 april 2019 heeft de gemeenteraad de 'Omgevingsvisie Bergen 2030' vastgesteld. Deze visie bepaalt in welke richting de gemeente zich wil ontwikkelen.
De Omgevingsvisie heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Bergen, met uitzondering van het gebied Wells Meer. Concrete aanvragen van overheden, organisaties, ondernemers en burgers toetst de gemeente aan de tien navolgende uitgangspunten uit deze visie:
Planspecifiek
Het plangebied (zie gele ster op navolgende afbeelding) is op de kaart bij de structuurvisie aangeduid als primair agrarisch landschap:
In subparagraaf 3.3.2 is onder punt g aangegeven dat de beoogde functieverandering geen belemmering vormt voor de omliggende (agrarische) bedrijven. Dit mede omdat ter plaatse al jaren een (bedrijfs)woning aanwezig is. Er wordt dus geen afbreuk gedaan aan het 'primair agrarisch landschap'.
Het initiatief levert daarnaast een bijdrage aan enkele uitgangspunten uit de Omgevingsvisie Bergen 2030, namelijk 'versterken natuurwaarden en biodiversiteit' en 'waterbeheer op maat'.
Omdat in het plangebied sprake is van functieverandering van al bestaande bebouwing, die leidt tot een vermindering van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse, is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit betekent dat volstaan kan worden met een goede landschappelijke inpassing van het plangebied. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie bijlage 1 bij de regels). In dit inpassingsplan zijn enkele nieuwe landschapselementen toegevoegd, die het zicht op het plangebied vanuit de omgeving verbeteren.
Ook waterbeheer op maat is een ambitie waaraan mede vorm gegeven kan worden. Relevant is het onderdeel waarbij ingezet wordt op het afkoppelen van hemelwater en het infiltreren hiervan in de bodem om het hemelwater zo veel mogelijk vast te houden. Het hemelwater dat op de daken van de bestaande bebouwing valt, infiltreert op dit moment al rechtstreeks in de bodem. Daarmee wordt al invulling gegeven aan deze ambitie.
In artikel 3.8.2 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de bestemming 'Agrarisch' binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'erf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Daaraan zijn de volgende voorwaarden verbonden:
Geconcludeerd kan worden dat voldaan wordt aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid.
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig aan het beleid van de verschillende overheden.
Omdat het in het plangebied op basis van onderhavig wijzigingsplan niet langer is toegestaan om agrarische bedrijfsactiviteiten uit te voeren, leidt dit per saldo tot een vermindering van het aantal bedrijfsmatige voertuigbewegingen.
Qua woonfunctie blijft het aantal voertuigbewegingen gelijk. Er zit per saldo geen verschil tussen het aantal voertuigbewegingen van en naar een bedrijfswoning en het aantal voertuigbewegingen van en naar een burgerwoning.
Het plangebied zal via de bestaande westelijke in- en uitrit ontsloten worden op de Beltweg. De oostelijke, tweede uitrit zal in de dagelijkse praktijk niet gebruikt worden en daarom afgesloten worden met een houten poort.
Vanwege de ligging van de IBA (riolering) direct ten zuiden van de woning, is het wel noodzakelijk om deze tweede oostelijke uitrit te handhaven. De vrachtwagen die circa 2 x per jaar de IBA komt legen, moet namelijk aan deze zijde naar de achterzijde van de woning rijden. Via de in- en uitrit aan de andere zijde van de woning zal de IBA achter de woning niet langer te bereiken zijn, vanwege de toekomstige siertuininrichting voor de kinderen van de initiatiefnemer. Op navolgende luchtfoto (= voor de herinrichting van de tuin) is de locatie van de IBA rood omcirkeld:
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat indien dit leidt tot toename van de parkeerbehoefte, initiatiefnemers op eigen terrein moeten voorzien in de parkeerbehoefte.
In de door de raad op 25 april 2023 vastgestelde Nota parkeernormen gemeente Bergen L zijn de normen opgenomen die gehanteerd worden bij ruimtelijke plannen in de gemeente Bergen. De parkeernorm voor 1 vrijstaande woning (categorie: koop, huis, vrijstaand) komt volgens deze Nota uit op 2,3 parkeerplaatsen per woning. Naast een bewonersnorm van 2,0 parkeerplaatsen is er ook een bezoekersnorm van 0,3 parkeerplaatsen per woning.
Net als in de bestaande situatie zal er op eigen terrein voldoende ruimte zijn om te voorzien in de parkeerbehoefte voor zowel bewoners als bezoekers. Daarmee is er geen overlast te verwachten door parkeren op de openbare weg.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het bestaande of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een wijzigingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen moet bekeken worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.
Vanwege de functieverandering van agrarisch naar wonen is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
Onderzoekslocatie (deellocatie A)
Geconcludeerd wordt dat deelhypothese 'verdachte locatie' ten aanzien van de onderzoekslocatie stand houdt. In de grond zijn lichte tot matige verontreinigingen met koper en zink en lichte verontreinigingen met cadmium, kobalt, lood, minerale olie, PAK en PCB aangetoond. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium aangetoond.
De lichte verontreinigingen in de grond kunnen waarschijnlijk grotendeels gerelateerd worden aan de aangetroffen slakken. Daarnaast is er mogelijk deels sprake van verhoogde achtergrondgehalten.
Voor de lichte verontreiniging in het grondwater is geen duidelijke bron of oorzaak aan het licht gekomen. Het aantreffen van verhoogde gehalten metalen (waaronder barium) in het grondwater is een bekend verschijnsel in de provincie Limburg, derhalve kan gesteld worden dat de verontreiniging in het grondwater een verhoogd achtergrondgehalte betreft.
Voormalige bovengrondse olietank (deellocatie B)
Geconcludeerd wordt dat deelhypothese 'verdachte locatie' ten aanzien van de voormalige bovengrondse olietank stand houdt. In de grond is een lichte verontreiniging met minerale olie aangetoond.
De lichte verontreiniging met minerale olie is waarschijnlijk te relateren aan de voormalige bovengrondse opslag van olie.
Voormalige ondergrondse tank (deellocatie C)
Geconcludeerd wordt dat deelhypotheses 'verdachte locatie' ten aanzien van de voormalige ondergrondse tank geen stand houdt. In de grond en het grondwater is geen verontreiniging met minerale olie aangetoond.
Druppelzone open machineloods (noordzijde) (deellocatie D)
Geconcludeerd wordt dat de deelhypothese 'verdachte locatie' ten aanzien van de druppelzone aan de noordzijde geen stand houdt. In de grond is geen verontreiniging met asbest en PCB aangetoond.
Druppelzone open machineloods (zuidzijde) (deellocatie E)
Geconcludeerd wordt dat de deelhypothese 'verdachte locatie' ten aanzien van de druppelzone aan de zuidzijde stand houdt. In de grond is geen verontreiniging met asbest, maar wel een lichte verontreiniging met PCB aangetoond. Daarnaast zijn lichte verontreinigingen met lood en zink aangetoond.
De lichte verontreiniging met PCB is mogelijk te relateren aan de asbestverdachte dakbedekking op de open machineloods. Het kan echter niet uitgesloten worden dat de lichte verontreiniging met PCB, evenals de verontreinigingen met lood en zink, zijn te relateren aan de aangetroffen sporen puin.
De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen directe belemmering of beperking voor de voorgenomen bestemmingswijziging en derhalve ook niet voor de voorgenomen onroerend zaak transactie. Wel dient er rekening mee gehouden te worden dat eventueel op de onderzoekslocatie vrijkomende grond, buiten de onderzoekslocatie niet vrij toepasbaar is.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een ruimtelijk plan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een ruimtelijk plan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel:
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg, aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
Er hoeft geen akoestisch onderzoek plaats te vinden, omdat in het plangebied geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning blijft op dezelfde locatie gehandhaafd, maar dan in de vorm van een burgerwoning.
Er zijn verder ook geen spoorwegen of gezoneerde bedrijventerreinen in de directe nabijheid van het plangebied gelegen.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
Het meest nabij gelegen niet-agrarische bedrijf betreft het bedrijf aan de Beltweg 13, even ten oosten van het plangebied. Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2018, 1e herziening' zijn ter plaatse bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 toegestaan, mits deze opgenomen zijn in de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij de regels is opgenomen. Bedrijven uit milieucategorie 2 kennen een richtafstand van 30 m in een rustig buitengebied. Gezien de afstand van bijna 120 m tussen de woning in het plangebied en de rand van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' wordt ruimschoots aan de benodigde richtafstand voldaan.
Los hiervan betreft het een bestaande bedrijfswoning die wordt omgezet naar een burgerwoning. Voor het bedrijf aan de Beltweg 13 was dit al een woning van derden waarmee rekening gehouden moest worden bij de bedrijfsvoering.
De ontwikkeling heeft betrekking op een functieverandering van agrarisch bedrijf naar wonen. Deze ontwikkeling kan als positief bestempeld worden voor het leefklimaat in de omgeving, vanwege het vervallen van het met de agrarische bedrijfsvoering samenhangende verkeer en werkzaamheden en de daarbij behorende emitterende effecten (geur, geluid, stof).
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
Gelet op de aard en omvang van de planwijziging is de bijdrage aan luchtverontreiniging verwaarloosbaar en in ieder geval niet in betekenende mate.
In het kader van artikel 5.16 Wm zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Op de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2020 bepaald.
Uit deze kaarten blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m³ (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m³ (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
De daggemiddelde norm van 50 µg/m³ voor PM10 mag maximaal 35 dagen per jaar overschreden worden en is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m³. De daggemiddelde norm komt overeen met ongeveer 32 µg/m³ jaargemiddeld (Bron: www.infomil.nl). Met een waarde onder de 16 µg/m³ wordt bij de bestaande woning, ook voor deze daggemiddelde norm voor PM10, ruimschoots aan deze lagere norm voldaan. Dit wordt bevestigd door de resultaten uit de NSL-monitoringstool waarbij ter hoogte van de toetspunten langs de N271 (de meest nabij gelegen gemonitorde weg) voor 2020 wat betreft het aantal overschrijdingsdagen voor PM10 ook sprake is van minder dan 35 overschrijdingsdagen.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel:
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 3 ouE/m³ | maximaal 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 14 ouE/m³ | maximaal 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. De gemeente Bergen beschikt over een dergelijke verordening in de vorm van de Verordening geurhinder en veehouderij 2007.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit milieubeheer
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Er is geen sprake van agrarische bedrijven in de directe omgeving met een geurcontour die (deels) over het plangebied gelegen is. Bovendien zijn tussen omliggende agrarische bedrijven en het plangebied al andere gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven.
Omdat er een bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning ontstaat er geen nieuw geurgevoelig object in het plangebied. Desondanks is de situatie in en om het plangebied nader beschouwd.
Op navolgende uitsnede van de geurcontourenkaart behorende bij de Verordening geurhinder en veehouderij 2007 van de gemeente Bergen blijkt dat de achtergrondgeurbelasting ter plaatse van het plangebied lager ligt dan 6 ouE/m³. Bovendien ligt de toegestane geurbelasting ter plaatse van het plangebied, vanwege de ligging in het voormalige landbouwontwikkelingsgebied (LOG), op maximaal 20 ouE/m³.
Uitsnede geurcontourenkaart met globale aanduiding plangebied (rode omcirkeling)
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant.
Het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Raadpleging van de provinciale risicokaart wijst uit dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Het plangebied ligt in het stroomgebied van waterschap Limburg waarvoor het Waterbeheerplan 2022 – 2027 is opgesteld. Het Waterbeheerplan zet de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg. Het beschrijft:
Het beleid voor hemelwater afkomstig van nieuwbouw in Bergen is als volgt: hemelwater afkomstig van daken en verhardingen moet conform de watertoets op particulier terrein in de bodem worden geïnfiltreerd of - indien niet mogelijk - worden gebufferd en vertraagd worden afgevoerd naar een hemelwaterriool of oppervlaktewater.
Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn:
Voor situaties waarbij (via de infiltratievoorziening) direct of indirect wordt afgevoerd naar oppervlaktewater gelden naast de gemeentelijke uitgangspunten ook de op dat moment geldende eisen en uitgangspunten van het waterschap.
Huidige situatie
Bestaande situatie bebouwing en verhard oppervlak
In het plangebied bevindt zich een voormalig tuinbouwbedrijf, in de vorm van een rozenkwekerij. De bebouwing bestaat naast de bedrijfswoning uit twee schuren (beiden circa 60 m²) en een dubbele garage ten westen van de woning (circa 85 m²).
Ligging van beschermingszones, reserveringsgebieden
Op basis van het Omgevingsverordening Limburg blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of boringsvrije zone. Vanuit grondwaterkwaliteit zijn er dan ook geen belemmeringen.
Huidige verwerking hemelwater
In de huidige situatie valt het hemelwater op het onverharde plangebied en kan het water direct in de bodem infiltreren.
Huidige verwerking afvalwater en waterkwaliteit
Het afvalwater wordt verwerkt in een IBA (Individuele Behandeling van Afvalwater), waarvan de installatie gelegen is ten zuiden van de woning.
Aanwezig oppervlaktewater
In het plangebied zelf is geen primair oppervlaktewater aanwezig. Wel loopt de Kleefsebeek (primaire watergang) in een overkluizing langs de noordzijde van het plangebied. Daarom is de noordzijde van het plangebied ook deels voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone waterkering'. Middels de voorliggende ontwikkeling wordt geen invloed uitgeoefend op dit water.
Grondwaterstanden en maaiveldhoogte
Voor het bepalen van de bodemopbouw en geohydrologische situatie zijn gegevens uit de Grondwaterkaart van Nederland geraadpleegd en/of het DINOloket geïnterpreteerd en verwerkt. De bodem in het plangebied bestaat uit zand, matig fijn tot uiterst grof, lokaal grindig; grind, zandig; klei, siltig tot zandig, lokaal humeus.
De grondwaterstand (zie het verkennend bodemonderzoek in bijlage 1) is variërend van 0,95 m tot 1,95 m -mv.
De bestaande maaiveldhoogte ligt volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) op circa 15,3 m +NAP.
Toekomstige situatie en waterbergingsopgave
Planbeschrijving
Het initiatief heeft betrekking op een gebruikswijziging waarbij de bestaande bebouwing behouden blijft, er geen nieuwe bebouwing wordt opgericht en verharding wordt toegevoegd.
Ontwerp nieuw watersysteem
Hemelwater
Wat betreft hemelwater streeft de gemeente Bergen ernaar om bij nieuwbouw en herstructurering regenwater volledig af te koppelen en zoveel mogelijk binnen het plangebied te verwerken conform de Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022 en het gemeentelijk rioleringsplan 2020 – 2025.
De bestaande bebouwing in het plangebied is al afgekoppeld. Het hemelwater dat op de daken van de bebouwing valt, infiltreert rechtstreeks in de bodem. Dit betekent dat vanuit het oogpunt van hydrologisch neutraal ontwikkelen er geen verdere maatregelen noodzakelijk zijn. Voor de bebouwing kan de bestaande wijze van opvangen en infiltreren op eigen terrein in stand blijven.
Afvalwater
Het afvalwater wordt net als in de bestaande situatie verwerkt in de beschikbare IBA.
Grondwater
De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de grondwaterstand in het plangebied.
Waterkwaliteit en beheer
Het hemelwater dat terecht komt op de bebouwing en verharding wordt beschouwd als schoon wanneer geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt worden. Indien de bestaande gebouwen in de toekomst verbouwd c.q. gerenoveerd worden, zal er geen gebruik gemaakt worden van uitlogende bouwmaterialen.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een ruimtelijk plan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook moet gelet worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet toe op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' moet worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Soortenbescherming
Het wijzigen van de bestemming brengt de voorkomende planten- en diersoorten niet in gevaar. De bestaande woning met bijgebouwen zullen behouden blijven. Onderhavig wijzigingsplan maakt alleen een gebruikswijziging mogelijk van bedrijfswoning naar burgerwoning. Er vinden geen bouwwerkzaamheden plaats, zodat er geen nader ecologisch onderzoek hoeft plaats te vinden.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Maasduinen', circa 900 m ten zuiden van het plangebied. Gezien de aard van de functieverandering en de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied, worden geen significante nadelige effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitattypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.
Voor de stikstofdepositie kan gesteld worden dat onderhavig plan voorziet in het omzetten van de bestaande agrarische bestemming naar een woonbestemming. Per saldo is hiermee in de gebruiksfase feitelijk sprake van een vermindering van de activiteiten in het plangebied. Er zijn minder voertuigbewegingen zodat de stikstofuitstoot in de gebruiksfase zal afnemen.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. Waaronder de aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en de omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving. Hierbij wordt als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussengelegen periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen.
Archeologie
In de 'Nota archeologiebeleid Bergen' zijn de beleidsuitgangspunten en de achtergronden van het gemeentelijk archeologiebeleid beschreven. In hoofdlijnen komt het beleid erop neer dat bij ruimtelijke initiatieven die leiden tot bodemverstoring archeologisch onderzoek noodzakelijk is, in gebieden met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde en in gebieden met bekende archeologische resten, de zogenaamde archeologische terreinen. Een onderzoeksverplichting geldt als de oppervlakte van de bodemverstorende ingreep groter is dan een voor de gebieden vastgestelde ondergrens van 250 m² én indien de verstoring ook dieper reikt dan 0,4 m beneden maaiveld.
Op basis van de 'Archeologische beleidskaart' valt alleen het uiterste zuidelijke deel van het plangebied in categorie 3, met een hoge archeologische verwachtingswaarde. In het geldende bestemmingsplan is dit geborgd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze dubbelbestemming wordt in het voorliggende wijzigingsplan gehandhaafd. Daarmee blijft de archeologische bescherming ook na vaststelling van het wijzigingsplan voor deze locatie gelden.
Het overige deel van het plangebied, daar waar de bebouwing is gesitueerd, valt binnen categorie 6. Ter plaatse geldt een lage archeologische verwachting, zonder onderzoeksplicht.
Omdat er geen nieuwe bodemroerende activiteiten plaatsvinden vanwege onderhavig wijzigingsplan, hoeft er sowieso geen nader archeologisch onderzoek plaats te vinden.
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Cultuurhistorie
In het plangebied komen geen specifieke cultuurhistorische waarden voor. Wel is er een bomenrij langs de Beltweg gelegen, maar dit is buiten het plangebied. De bestaande bomen in het plangebied worden gerespecteerd.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In (de directe omgeving) van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het wijzigingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Aangezien er met onderhavig bestemmingsplan een agrarische bedrijfslocatie wordt wegbestemd en het aantal woningen in de toekomstige situatie niet toeneemt, is er geen m.e.r.-beoordeling conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject.
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) wijzigingsplannen van de gemeente Bergen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsomschrijving
Dit onderdeel bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Nadere eisen
In deze bepaling wordt opgenomen dat het bevoegd gezag ten aanzien van specifieke planonderdelen bevoegd is om nadere eisen te stellen.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een wijzigingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat regels omtrent strijdig gebruik.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling zijn regels opgenomen ten aanzien van afwijkingsmogelijkheden die voor het hele plangebied gelden en die burgemeester en wethouders de benodigde flexibiliteit bieden ten aanzien van het wijzigingsplan.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overige regels
Deze bepaling bevat regels omtrent cultuurhistorische waarden, landschappelijke waarden en parkeren.
Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het wijzigingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
In het plangebied komen de volgende (dubbel)bestemmingen voor:
Artikel 3 Agrarisch
De gronden die voorheen binnen het agrarisch bouwvlak, danwel de de aanduiding 'erf' vielen, maar geen onderdeel worden van het nieuwe woonperceel, houden de bestaande bestemming 'Agrarisch'. De mogelijkheid om ter plaatse een agrarisch bedrijf te vestigen is echter komen te vervallen.
Artikel 4 Wonen
Alle gronden binnen het nieuwe burgerwoonperceel zijn voorzien van deze bestemming. Omdat de oppervlakte van de bestaande, te handhaven bijgebouwen de standaard oppervlakte overschrijdt, is er een 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen (nr)' opgenomen in het plangebied om deze grotere maximum oppervlakte planologisch vast te leggen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Aan de uiterste zuidzijde van het plangebied bevinden zich gronden met archeologische waarde. Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart is een dubbelbestemming opgenomen om deze archeologische verwachting en bekend AMK-terrein te beschermen. In de archeologische beleidskaart zijn ondergrenzen bepaald ten aanzien van archeologisch onderzoek. Deze ondergrenzen zijn in de dubbelbestemming overgenomen.
Artikel 6 Waterstaat - Beschermingszone waterkering
Teneinde de inrichting en het onderhoud van waterstaatkundige werken te beschermen is een beschermingszone opgenomen. Binnen deze zone is het bouwen van overige bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming alleen mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de beschermingszone van de waterkering en de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet zal verslechteren. Hiertoe wordt advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander moet worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, moet een exploitatieplan worden opgesteld welke tegelijkertijd met het wijzigingsplan moet worden vastgesteld.
Alle kosten die gemaakt moeten worden voor het opstellen van het bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Aanvullend hierop is er een overeenkomst afgesloten met de initiatiefnemer waarin de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van woensdag 29 november 2023 tot en met dinsdag 9 januari 2024 ter visie gelegen. In zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.
Na de termijn van terinzagelegging moet het college beslissen omtrent de vaststelling van het wijzigingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.