direct naar inhoud van Regels
Plan: Ceresweg 15A-17
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0893.BP23016CE15ABUI-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'Ceresweg 15A-17' met identificatienummer NL.IMRO.0893.BP23016CE15ABUI-VA01 van de gemeente Bergen (L.).

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aangebouwd bijbehorend bouwwerk

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf

het door de bewoner van de (bedrijfs)woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een (bedrijfs)woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.7 aan-huis-verbonden-beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een (bedrijfs)woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.8 afhankelijke woonruimte

een (aangebouwd) bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding gehuisvest is.

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

gemengd agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met activiteiten die door de aard functioneel aan het buitengebied gebonden zijn, of waarvan de activiteiten zijn gericht op het buitengebied, zoals een agrarisch technisch hulpbedrijf, gebruiksgerichte paardenhouderij en recreatieve activiteit.

1.10 ammoniakemissie van een dierenverblijf

de ammoniakemissie van een dierenverblijf bepaald op basis van diercategorieën en dieraantallen, huisvestingssystemen, additionele technieken, emissiereducerende technieken en voer- en managementmaatregelen.

1.11 ammoniakemissie van een bedrijfslocatie

de som van de ammoniakemissie van alle bij één inrichting behorende dierenverblijven.

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak of bouwperceel aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd door gebouwen en overkappingen.

1.15 bed & breakfast

het bieden van recreatief nachtverblijf, kortdurend, in de vorm van logies met ontbijt, in het hoofdgebouw of in één van de bestaande bijbehorende bouwwerken.

1.16 bedrijf

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt.

1.17 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten;

1.18 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering, in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.

1.19 bestaand
  • a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of mag worden gebouwd op grond van een bouwvergunning of omgevingsvergunning;
  • b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

1.20 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.23 bijbehorende voorziening

zaken ter ondersteuning van een adequate bedrijfsvoering, zoals een mestbe- en verwerkingsinstallatie voor het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf, luchtwassers, wasplaatsen, weg- en waterbouwkundige voorzieningen danwel energievoorzieningen.

1.24 bijzondere huisvesting

huisvesting in een woning zonder dat sprake is van een regulier huishouden, zoals kamerverhuur, huisvesting van seizoensarbeiders en bijzondere woonvormen voor mensen met sociale, lichamelijke of geestelijke beperkingen waarvoor de woningen beschikken over speciale voorzieningen danwel waarbij de bewoners professionele ondersteuning kunnen krijgen om zelfstandig te kunnen wonen.

1.25 boerderijwinkel

een winkel bij een agrarisch bedrijf, waar eigen geproduceerde agrarische producten worden verkocht.

1.26 boogkas

een constructie van metaal of een ander materiaal met een hoogte van maximaal 4 m, dat met plastic of in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten. Onder een boogkas wordt tevens een draagluchthal verstaan.

1.27 bos

een grondoppervlakte waarvan bomen en houtachtige struiken de belangrijkste structuur uitmaken, waartoe een eigen flora en fauna behoort, en die verder als levensgemeenschap gekarakteriseerd wordt door bestendigheid, wederzijdse beïnvloeding en inwerking op de omgeving.

1.28 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.29 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.30 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd en dat een oppervlakte beslaat van meer dan 50% van het grondvlak van het hoofdgebouw, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.31 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.32 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

1.33 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.34 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.35 chalet

een onderkomen met een lichte constructie welke niet vast op/in de grond gefundeerd is, in zijn geheel of enkele delen kan worden verplaatst en niet als stacaravan aangemerkt kan worden.

1.36 containervelden

werk niet zijnde bouwwerk bestaande uit grond afgedekt met plastic, antiworteldoek en/of beton, eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.

1.37 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk en/of gebied of beplanting toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van gronden en gebouwen, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het wegenpatronen of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan:

  • a. de stedenbouwkundige waarden of waarden van de gebouwde (of: bebouwde) omgeving;
  • b. de landschapswaarden, natuurlijke waarden, aardkundige waarden of historisch-geografische waarden.

1.38 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.39 dierenverblijf

gebouw of overkapping waarbinnen of waaronder landbouwhuisdieren worden gehouden, inclusief daartoe behorende voorzieningen zoals luchtwassers.

1.40 energieopwekking voor eigen gebruik

Het opwekken van duurzame energie teneinde (geheel of gedeeltelijk) te kunnen voorzien in het energieverbruik van de ter plaatse toegelaten gebruiksactiviteiten van het ter plaatste gevestigde huishouden c.q. bedrijf.

1.41 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

1.42 erf- en terreinafscheiding met een open constructie (niet zijnde gaasnet hekwerk)

een erf- of terreinafscheiding met een constructie die voor ten minste 80% open is, zoals palen met draad en hekwerken met planken waarbij voldoende ruimte tussen de planken vrij blijft.

1.43 extensief recreatief medegebruik

recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving, zoals wandelen, vissen en fietsen, met de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, bankjes, of een loopbrug.

1.44 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.45 gebruiksgerichte paardenhouderij

het houden van paarden en pony´s ten behoeve van het gebruiken van deze dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges.

1.46 geluidsgevoelig object

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder.

1.47 gemeenschappelijke voorzieningen

voorzieningen ten dienste van en ondergeschikt aan de verblijfsrecreatieve functie, zoals een ontvangstruimte, ruimte voor vermaak, sport- en speelvoorzieningen en/of sanitaire voorzieningen.

1.48 groenvoorziening

ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, bermen, erfbeplantingen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.

1.49 herbouw

het oprichten van bebouwing op een bouwperceel waar op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bebouwing van dezelfde bestemming als de op te richten bebouwing aanwezig was.

1.50 hobbymatig houden van dieren

het niet bedrijfsmatig houden van dieren in een vorm die niet is gericht op productie en dus ook niet op economisch gewin, maar die plaatsvindt voor educatieve of recreatieve doeleinden of uit liefhebberij.

1.51 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.52 horecabedrijf

een bedrijf of paracommerciële instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt. Bij horecabedrijven wordt gebruik gemaakt van een categorie indeling. Categorie 1 is de lichtste categorie (verstrekken kleine etenswaren), categorie 5 is de zwaarste categorie (hotel). De categorieënindeling ziet er als volgt uit:

categorie 1:

horeca activiteiten, die qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen of verbreding van agrarische bedrijfsvoering en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en alleen alcoholvrije drank worden verstrekt.

categorie 2:

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum en eetwinkels. In hoofdzaak wordt hier alcoholvrije drank verstrekt.

categorie 3:

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar en restaurant.

categorie 4:

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en andere kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek / dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning).

categorie 5:

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met een restaurant. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesvertrekken.

1.53 houtsingel

cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol lijnvormig landschapselement bestaande uit inheemse boom- en struikbeplanting, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelsscheiding.

1.54 houtwal

cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol lijnvormig landschapselement bestaande uit een wallichaam van enkele meters breed voorzien van een inheemse boom- en struikbeplanting, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelsscheiding.

1.55 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.56 hydrologisch neutrale ontwikkeling

ontwikkeling waarbij maatregelen worden getroffen zodat deze geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding ten opzichte van de uitgangssituatie. Dit betekent in ieder geval dat in de nieuwe situatie geen hemelwater wordt afgevoerd, maar dat dit lokaal wordt geïnfiltreerd en/of gebruikt.

1.57 inrichting

inrichting als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid van de Wet milieubeheer.

1.58 inpassingsplan

een plan, bestaande uit één of meer kaartbeelden, indien nodig vergezeld van een toelichtende tekst, waarin de landschappelijke inpassing en, voor zover vereist, de ruimtelijke kwaliteitsverbetering zijn vastgelegd in relatie tot de nieuwe bouw- en/of gebruiksmogelijkheden.

1.59 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, een chalet of een trekkershut, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.60 kampeerterrein

een terrein met daarbij behorende voorzieningen, ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf of voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen.

1.61 kas

een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend tot kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen evenals in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen. Schuurkassen en boogkassen hoger dan 4 m worden beschouwd als een kas.

1.62 kwaliteitscommissie

De commissie (of diens opvolger) belast met de advisering van het bevoegd gezag over de landschappelijke inpassing van (bouw-)activiteiten en compensatie- maatregelen. Een en ander zoals vastgelegd in de Bouwverordening.

1.63 laanbeplanting

een eenzijdige, tweezijdige en soms dubbele rijbeplanting van opgaande bomen langs een weg; bijna altijd uniform qua soort en leeftijd.

1.64 landbouwhuisdieren

dieren die worden gehouden voor productiedoeleinden, bijvoorbeeld voor de productie van melk, vlees, wol, veren of eieren, of die worden gehouden in verband met het berijden ervan, en waarvoor in de Regeling ammoniak en veehouderij emissiefactoren zijn vastgesteld.

1.65 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur. De volgende (landschaps)elementen maken hier in elk gevel deel van uit: houtsingels, houtwallen, laanbeplantingen, oude akkers en monumentale, beeldbepalende bomen.

1.66 landschappelijke inpassing

inpassing in het omringende landschap door bij de situering van bebouwing in te spelen op de landschappelijke kenmerken en/of door het gebruik van beplanting die past bij het landschapstype ter plaatse, om de bebouwing minder nadrukkelijk in het landschap te plaatsen.

1.67 mestsilo

een bouwwerk dat is bestemd voor de opslag van dunne dierlijke meststoffen.

1.68 milieucategorie

een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

1.69 milieuhygiënische uitvoerbaarheid

overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals bodem, geluid, geurhinder, luchtkwaliteit en externe veiligheid aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.

1.70 natuurlijke waarden

waarden in verband met de aanwezigheid van of potentiële mogelijkheden voor bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid, zeldzaamheid, natuurlijkheid, ongestoordheid en kenmerkend voor het gebied.

1.71 opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel.

1.72 onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven straatpeil is gelegen.

1.73 ondergeschikte horeca

horeca die als activiteit naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie.

1.74 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.75 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden

werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden.

1.76 onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, chalets, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf.

1.77 oude akkers

agrarische gronden, tenminste sedert de middeleeuwen in gebruik als akker, zowel in combinatie als grote velden of als kleinere kampen; altijd gelegen op de drogere en van nature meest voedselrijke grond.

1.78 overkapping

een overig bouwwerk omsloten door maximaal drie wanden waarvan maximaal één eigen wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.79 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enig omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.80 paardenbak

een onoverdekt terrein, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining, bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden.

1.81 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.82 paracommerciële instelling

niet-commerciëeel 'rechtspersoon' zoals stichtingen of verenigingen die zich in de eerste plaats richten op het stimuleren van activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. Horeca-activiteiten behoren dus niet tot hoofdactiviteiten.

1.83 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de kruinstrook van die weg;
  • b. voor bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'peil': de hoogte ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP) zoals aangegeven door middel van de aanduiding 'peil';
  • c. in andere gevallen en voor overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • d. voor stacaravans: de bovenzijde beganegrondvloer.

1.84 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.

1.85 pension

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met een restaurant.

1.86 plattelandswinkel

winkel waarin verkoop plaatsvindt van agrarische producten die ter plekke of in de directe omgeving van de plattelandswinkel vervaardigd of bewerkt worden.

1.87 plattelandswoning

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het (voorheen) bijbehorend agrarisch bedrijf; e.e.a. zoals bedoeld in artikel 1.1a van de Wabo.

1.88 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat nu of op redelijke termijn voldoende werk en inkomen kan opleveren voor één volwaardige arbeidskracht die in duurzaam hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden.

1.89 ruimtelijke kwaliteitsverbetering

verbetering van de kwaliteit van het buitengebied als tegenprestatie voor een ruimtelijke ontwikkeling, die verder gaat dan een landschappelijke inpassing van die ruimtelijke ontwikkeling, door het treffen van fysieke maatregelen die de stedenbouwkundige, landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en/of recreatieve waarden van het buitengebied versterken, waaronder de aanleg van natuur, de aanleg of het herstel van landschapselementen, de renovatie van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, de sloop van bebouwing en het verwijderen van verharding.

1.90 schuilgelegenheid

een overdekte ruimte die aan maximaal drie zijden is omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter uit oogpunt van dierenwelzijn.

1.91 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.92 stacaravan

een zelfstandig verrijdbaar bouwwerk, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen met wielas, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, die gedurende meerdere jaren op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en als kampeermiddel valt aan te merken.

1.93 standplaats

onder een standplaats wordt verstaan:

vaste standplaats:

een plaats die op een vaste dag in de week, vaste dagen in de week, of de gehele week zijn aangewezen voor het innemen gedurende het hele jaar. De frequentie van het aantal dagen in de week is ondergeschikt, maar kent wel een minimum van één volledige dag.

incidentele standplaats:

een plaats op een locatie die voor een vooraf bepaalde duur van maximaal 28 dagen per kalenderjaar op één of meerdere dagen, maximaal 6 aaneengesloten, in de week wordt ingenomen.

1.94 stedenbouwkundig beeld

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.

1.95 stedenbouwkundige waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situering en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied (tot uitdrukking komend in de bouwmassa, hoogtematen, dakvorm en gevelopbouw).

1.96 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen. Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeiteelttafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken, containervelden, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kas, schaduwhallen en vraatnetten. Onder teeltondersteunende voorzieningen worden geen kassen verstaan.

1.97 terras (horeca categorie 1)

een ruimte in de open lucht, behorende bij de hoofdbestemming, waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding kleinere etenswaren en alcoholvrije drank wordt verstrekt.

1.98 terras (horeca categorie 2, 3 en 5)

een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

1.99 tijdelijke teeltondersteunende voorziening

teeltondersteunende voorzieningen welke zo lang als de teelt dit vereist aanwezig zijn, met een maximum van zes maanden per jaar.

1.100 trekkershut

een houten blokhut die periodiek dient als recreatief nachtverblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.101 tuin

niet bebouwde grond, die is ingericht met planten zoals gras, bloemen, struiken en bomen en waarvan de volgende voorzieningen deel kunnen uitmaken: paden, verhardingen, vijvers, sloten en parkeervoorzieningen.

1.102 veehouderij

een inrichting waarin de primaire productie van landbouwproducten plaatsvindt door het houden van landbouwhuisdieren.

1.103 verblijfsrecreatie

recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, recreatie- woningen en/of recreatieverblijven, door personen die elders hun hoofdverblijf hebben.

1.104 voorgevel
  • a. de naar de weg gekeerde, en op de weg georiënteerde zijde van een gebouw;
  • b. indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel: de naar de weg gekeerde gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
  • c. met dien verstande dat in afwijking van het voorgaande onder a en b, de gevel ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn', de betreffende gevel als voorgevel wordt aangemerkt.

1.105 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die getrokken kan worden langs de voorgevel van het hoofdgebouw.

1.106 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, en inlaten.

1.107 wonen

het bewonen van een woning door niet meer dan één afzonderlijk huishouden

1.108 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.109 woonunit

een geprefabriceerd, demontabel en/of relatief eenvoudig te verwijderen gebouw, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht (met de basisvoorzieningen) ten dienste van woonverblijf.

1.110 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw, dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse bouw perceelgrens

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 bouwhoogte van een windmolen
  • horizontale as-turbine: de som van de mastlengte (=ashoogte) en de 'straal' (=diameter x 0,5) van de rotor.
  • verticale as-turbine: de som van de mastlengte (=ashoogte) en de rotorhoogte.

Ashoogte: de hoogte gemeten vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren).

2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. reële agrarische bedrijven met bijbehorende voorzieningen, waarbij geldt dat:
    • 1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - gebruiksgerichte paardenhouderij' een gebruiksgerichte paardenhouderij is toegestaan;
  • b. agrarisch grondgebruik;
  • c. beweiden van grasland;
  • d. een boerderijwinkel tot een oppervlak van maximaal 30 m2;
  • e. bedrijfswoningen met bijbehorend erf en tuin;
  • f. aan-huis-verbonden beroepen met de daarbij behorende voorzieningen;
  • g. aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, met de daarbij behorende voorzieningen;
  • h. ondergeschikte horeca uit categorie 1 tot een oppervlak van maximaal 30 m², alsmede een terras tot een oppervlak van maximaal 30 m2;
  • i. landschappelijke inpassing en instandhouding voor zover sprake is van een van de locaties zoals genoemd in artikel 6.2 en overeenkomstig de/het in dat artikel genoemde inpassingsplan(nen);
  • j. extensief (dag)recreatief medegebruik;
  • k. groenvoorzieningen en water;
  • l. paden en wegen;
  • m. waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.1.2 Erf

Ter plaatse van de aanduiding 'erf' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor bedrijfsactiviteiten van de (agrarische) bedrijven en nevenactiviteiten die zijn toegelaten binnen het bouwvlak waaraan de aanduiding 'erf' grenst, waaronder in ieder geval wordt verstaan opslag ten dienste van die bedrijven en nevenactiviteiten.

3.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen ten dienste van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de voorgevels van gebouwen moeten in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 13 m;
  • e. gebouwen moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15 ;

3.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • c. de voorgevel van de bedrijfswoning moet in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;
  • d. in geval van herbouw dient het aantal woningen gelijk te blijven en dient de bedrijfswoning op de bestaande locatie terug gebouwd te worden.
  • e. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  • f. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • g. een bedrijfswoning moet worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15 ;
  • h. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 800 m3, tenzij de inhoud van de bestaande bedrijfswoning reeds groter is in welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder j geldt de inhoudslimiet van 800 m3 niet voor langgevelboerderijen en voor cultuurhistorisch en/ of architectonisch waardevolle bebouwing die qua bouwmassa één geheel vormt met het hoofdgebouw, met dien verstande dat deze bedrijfsruimten bij de woning mogen worden getrokken, waarbij het aantal woningen gelijk dient te blijven.

3.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, mag niet meer bedragen dan 125 m2;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag, aanvullend op de oppervlakte zoals bepaald onder a, niet meer bedragen dan 30 m2;
  • c. bijbehorende bouwwerken mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden opgericht;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • f. bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15 .

3.2.4 Veldschuren etc.

Voor het bouwen van veldschuren, melkstallen, veegeleidingen en schuilgelegenheden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50 m2 per agrarisch bedrijf;
  • b. de afstand van de bouwwerken tot de gronden met de bestemming 'Verkeer' dient ten minste 25 m te bedragen in geval van provinciale wegen;
  • c. de goothoogte van de bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • d. de bouwhoogte van de bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • e. de bouwwerken worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15 .

3.2.5 Silo's en platen
  • a. Voor het bouwen van silo's en platen gelden de volgende regels:
    • 1. mestsilo's, voersilo's, sleufsilo's en watersilo's, alsmede mest- en voerplaten zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
    • 2. de goothoogte van een mestsilo mag niet meer bedragen dan 5 m;
    • 3. de doorsnee van een mestsilo mag niet meer bedragen dan 27 m;
    • 4. de bouwhoogte van een voedersilo mag niet meer bedragen dan 12 m;
    • 5. de bouwhoogte van een sleufsilo mag niet meer bedragen dan 4 m.
  • b. In afwijking van het vorenstaande zijn bestaande (mengvoer- maar ook overige) silo's en andere bouwwerken, niet zijnde teeltondersteunende voorzieningen, toegestaan indien die legaal zijn gerealiseerd.

3.2.6 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken ten behoeve van de bewerking en/of verwerking van mest afkomstig van derden is niet toegestaan;
  • b. teeltondersteunende voorzieningen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • c. binnen het bouwvlak en de aanduiding 'erf' mag de bouwhoogte van erfafscheidingen:
    • 1. voor de voorgevelrooilijn niet meer bedragen dan 1 m;
    • 2. achter de voorgevelrooilijn niet meer bedragen dan 2 m;
  • d. buiten het bouwvlak en de aanduiding 'erf' mogen erfafscheidingen of hekwerken worden opgericht waarbij geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
    • 2. de erfafscheidingen of hekwerken dienen te bestaan uit een open constructie.
  • e. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.

3.3 Nadere eisen aan omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. tegenprestaties gericht op verbetering van de gebiedskwaliteit;
  • b. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;
  • c. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • d. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
  • e. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Aanduiding 'erf'

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'erf' bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het bouwen van bedrijfsgebouwen, silo's en platen en overige bouwwerken buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:

  • a. de situering van de bedrijfsgebouwen, silo's en platen en overige bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'erf' noodzakelijk is voor een doelmatige inrichting van het perceel ten behoeve van de bedrijfsvoering;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;
  • c. sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • d. geen dierenverblijven worden gebouwd, uitgezonderd uitbreidingen van bestaande dierenverblijven, voor zover die niet worden gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren maar voor daartoe behorende voorzieningen zoals luchtwassers.
  • e. de bouwregels zoals genoemd in lid 3.2 voor het overige van toepassing zijn;
  • f. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling;

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.5.1 Teeltondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen die geen bouwwerken zijn, zijn binnen en buiten het bouwvlak toegestaan.

3.5.2 Paardenbakken

Paardenbakken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.

3.5.3 Veehouderijen
  • a. Het houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven als zijnde een veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - veehouderij' is uitgesloten met uitzondering van:
    • 1. Het houden van paarden binnen een gebruiksgerichte paardenhouderij;
    • 2. Het hobbymatig houden van dieren;
  • b. De ammoniakemissie afkomstig van het houden van dieren, voor zover toegestaan op basis van het bepaalde onder a, mag niet hoger zijn dan de ammoniakemissie zoals bepaald in onderstaande tabel voor de betreffende bedrijfslocatie met vermelde diercategorieën en dieraantallen.

Bedrijfslocatie   Omschrijving   RAV-code   Aantal dieren   NH3 emissie/dier   Totaal kg NH3  
Ceresweg 15A   Volwassen paarden 3 jaar en ouder   K1.100   20   5,0   100,0  
Ceresweg 17   Volwassen paarden 3 jaar en ouder   K1.100   25   5,0   125,0  

3.5.4 Aan-huis-verbonden-bedrijf

De oppervlakte van aan-huis-verbonden bedrijven mag niet meer bedragen dan 60 m2 en dient qua aard en uitstraling ondergeschikt te zijn aan het agrarische bedrijf.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.6.1 Woonunits

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het plaatsen van woonunits ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers binnen het bouwvlak onder de voorwaarden dat:

  • a. er geen omgevingsvergunning voor het afwijken is verleend ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers in bestaande agrarische bebouwing zoals bedoeld in lid 3.6.2, tenzij is aangetoond dat de huisvesting van buitenlandse werknemers in woonunits tevens noodzakelijk is, waarbij dit medegebruik gedurende maximaal zes maanden is toegestaan;
  • b. aangetoond wordt dat gebruik van bestaande agrarische bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers niet mogelijk is;
  • c. natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen en het omliggende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;
  • d. alleen woonunits geplaatst mogen worden en kampeermiddelen niet zijn toegestaan;
  • e. de totale oppervlakte van de woonunits tezamen per agrarisch bedrijf maximaal 120 m2 bedraagt (inclusief sanitaire voorzieningen);
  • f. het aantal te huisvesten werknemers maximaal 20 bedraagt;
  • g. het aantal woonunits maximaal 5 bedraagt;
  • h. de onderlinge afstand tussen de woonunits minimaal 5 m bedraagt;
  • i. de woonunits dienen binnen het bouwvlak geplaatst te worden;
  • j. er alleen werknemers worden gehuisvest die bij het betreffende bedrijf werkzaam zijn;
  • k. er zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • l. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

3.6.2 Tijdelijke huisvesting bestaande bebouwing

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van bestaande agrarische bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers, onder de voorwaarden dat:

  • a. er geen omgevingsvergunning voor het afwijken is verleend ten behoeve van het plaatsen van woonunits ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers zoals bedoeld in lid 3.6.1, tenzij is aangetoond dat het gebruik van bestaande agrarische bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers tevens noodzakelijk is, waarbij dit medegebruik gedurende maximaal zes maanden is toegestaan;
  • b. natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen en het omliggende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;
  • c. aangetoond moet worden dat de huisvesting noodzakelijk is ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • d. het aantal te huisvesten werknemers maximaal 20 bedraagt;
  • e. er alleen werknemers worden gehuisvest die bij het betreffende bedrijf werkzaam zijn;
  • f. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

3.6.3 Aan-huis-verbonden bedrijf en nevenactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1:

  • a. ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, dan wel een bedrijf dat gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is aan deze bedrijfsactiviteiten;
  • b. ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten naast de agrarische bedrijfsfunctie, in de zin van een bed & breakfast of een plattelandswinkel;

 

met dien verstande dat:

  • 1. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van de gronden niet onevenredig worden aangetast;
  • 2. een en ander uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • 3. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • 4. het een nevenactiviteit betreft bij een functionerend agrarisch bedrijf;
  • 5. geen beperking ontstaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven en woningen;
  • 6. de bedrijfsoppervlakte die voor alle nevenactiviteiten tezamen wordt benut, maximaal 30% van het totale bedrijfsoppervlak van de bedrijfsgebouwen bedraagt;
  • 7. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • 8. er zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • 9. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  • 10. geen buitenopslag en/of buitenstalling plaatsvindt;
  • 11. voor bed & breakfast daarnaast de volgende voorwaarden gelden:
      • er is geen sprake van zelfstandige ruimten/units met eigen keukenblok;
      • er is een gemeenschappelijke ruimte beschikbaar voor het nuttigen van het ontbijt;
      • degene die gebruik maakt van de hoofdbestemming, is ook degene die de bed & breakfast exploiteert;
      • het aantal kamers bedraagt maximaal 3 en het aantal bedden binnen de voorziening bedraagt maximaal 6;
      • de maximale oppervlakte van een kamer bedraagt 50 m2 ;
      • de bed & breakfast mag worden opgericht in het hoofdgebouw of een bestaand bijbehorend bouwwerk.
  • 12. de verkoopvloeroppervlakte van een plattelandswinkel niet meer mag bedragen dan 200 m2.

3.6.4 Plattelandswoning

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van de bestaande agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien verstande dat:

  • a. het agrarisch bedrijf waartoe de woning behoorde, wordt voortgezet;
  • b. aangetoond dient te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de woning.

3.6.5 Ondergeschikte horeca

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1 onder h ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte voor ondergeschikte horeca uit categorie 1 of voor het toestaan van ondergeschikte horeca uit categorie 2, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het gebruik moet aanvaardbaar zijn vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk, milieuhygiënisch en cultuurhistorisch perspectief;
  • b. er mag geen beperking ontstaan voor de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven en woningen;
  • c. degene die gebruik maakt van de hoofdbestemming, is ook degene die de horeca uitoefent;
  • d. er is geen sprake van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • e. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
  • f. de bedrijfsoppervlakte die voor horeca wordt benut, bedraagt maximaal 30% van het totale oppervlak aan gebouwen, tot een maximum van 50 m2;
  • g. het gebruik van de grond (anders dan voor bebouwing) ten behoeve van horeca bedraagt maximaal 30% van het totale oppervlak van het perceel, tot een maximum van 50 m2.

3.6.6 Bijzondere huisvesting

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van het hoofdgebouw, zijnde de bedrijfswoning, voor bijzondere huisvesting, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het aantal te huisvesten werknemers maximaal 10 bedraagt;
  • b. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 Bedrijf, Horeca of Recreatie

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'erf' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf', 'Horeca' of 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' onder de voorwaarden dat:

  • a. bij wijziging in de bestemming 'Bedrijf' het bedrijfsactiviteiten betreft uit milieucategorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, dan wel een bedrijf dat gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is aan bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 of 2;
  • b. bij wijziging in de bestemming 'Horeca' het een restaurant of café betreft, niet zijnde een feestzaal, amusementshal, bingozaal, discotheek, dancing, erotisch getinte horeca of een vergelijkbaar bedrijf of instelling, waarbij geen overlast voor de omgeving wordt of kan worden veroorzaakt. Horeca-activiteiten dienen te worden gesitueerd in de hoofdbebouwing;
  • c. de wijziging aanvaardbaar is vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk en cultuurhistorisch oogpunt;
  • d. sprake is van een goede landschappelijke inpassing en van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering waarvoor geldt dat:
    • 1. ten behoeve van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering een inrichtingsplan wordt opgesteld waarmee burgemeester en wethouders instemmen;
    • 2. burgemeester en wethouders ten behoeve van de beoordeling van het inrichtingsplan advies kunnen inwinnen bij de Kwaliteitscommissie;
  • e. de wijziging aanvaardbaar is vanuit milieuhygiënisch oogpunt;
  • f. de wijziging niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  • g. geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • h. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  • i. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

3.7.2 Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'erf' wijzigen in de bestemming 'Wonen', onder de voorwaarden dat:

  • a. het aantal woningen niet toeneemt;
  • b. voor iedere woning in het wijzigingsplan een afzonderlijk bestemmingsvlak wordt opgenomen;
  • c. de wijziging aanvaardbaar is vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk en cultuurhistorisch oogpunt;
  • d. sprake is van een goede landschappelijke inpassing en van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering waarvoor geldt dat:
    • 1. ten behoeve van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering een inrichtingsplan wordt opgesteld waarmee burgemeester en wethouders instemmen;
    • 2. burgemeester en wethouders ten behoeve van de beoordeling van het inrichtingsplan advies kunnen inwinnen bij de Kwaliteitscommissie;
  • e. een bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' voor ten hoogste 20% mag worden bebouwd met de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een absoluut maximum van 1.000 m2, en met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. voor een woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, geldt dat, ook als het percentage van 20% wordt overschreden, een inhoud van maximaal 800 m3 is toegestaan;
    • 2. binnen het bestemmingsvlak is, ook als het percentage van 20% wordt overschreden, een oppervlakte van maximaal 400 m2 aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken toegestaan;
    • 3. indien de bestaande bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, een grotere inhoud heeft dan 800 m3, geldt deze inhoud in afwijking van het bepaalde onder 1 als de inhoud die maximaal is toegestaan;
  • f. de wijziging aanvaardbaar is vanuit milieuhygiënisch oogpunt;
  • g. de wijziging niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  • h. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

3.7.3 Tuin

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'erf' wijzigen in de bestemming 'Tuin', onder de voorwaarden dat:

  • a. er geen nieuwe bouwwerken worden opgericht;
  • b. de wijziging aanvaardbaar is vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk en cultuurhistorisch oogpunt;
  • c. de wijziging aanvaardbaar is vanuit milieuhygiënisch oogpunt;
  • d. de wijziging niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.

3.7.4 Vergroting of vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het bouwvlak uit te breiden of de vorm van het bouwvlak te veranderen, onder de voorwaarden dat:

  • a. uitbreiding van een bouwvlak van een veehouderij niet is toegestaan;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen ten aanzien van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het gebied waarbinnen het bouwvlak wordt gesitueerd;
  • d. de wijziging vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • e. aangetoond wordt dat de vergroting noodzakelijk is voor de continuïteit of ontwikkeling van het agrarisch bedrijf;
  • f. er zorggedragen wordt voor een goede landschappelijke inpassing;
  • g. conform de LKM-uitwerking in de Structuurvisie + sprake is van:
    • 1. een positieve ruimtelijke afweging en de levering van een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit middels inpassing en kwaliteitsverbetering;
    • 2. vergroting of vormverandering die ingepast is op basis van een inrichtingsplan, dat is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken;
    • 3. kwaliteitsverbeterende maatregelen;
  • h. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Ondergrondse werken en werkzaamheden

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

5.2 Ondergrondse bouwwerken

5.2.1 Bouwregels

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak; indien geen bouwvlak is opgenomen, dan zijn ondergrondse bouwwerken uitsluitend toegestaan onder het hoofdgebouw;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden.

5.2.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 5.2.1 onder c omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 6,5 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

5.2.3 Zwembaden

Op een bouwperceel is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van de zijdelingse en van de achterste perceelsgrens;
  • b. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  • c. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 50 m² bedragen;
  • d. de diepte van het zwembad bedraagt maximaal 3 meter onder peil.

5.3 Hydrologisch neutraal bouwen

Het bebouwen van de gronden is slechts toegestaan indien dit geen negatieve hydrologische gevolgen heeft voor de omliggende gronden. De aanleg van een waterhuishoudkundige voorziening dient op eigen terrein plaats te vinden en in stand te worden gehouden.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie;
  • b. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens als coffeeshop;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte, tenzij dit op grond van de bestemming is toegestaan;
  • d. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. het inpandig of in de openlucht opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. het inpandig of in de openlucht opslaan en/of opgeslagen houden van goederen behoudens voor zover inherent is aan het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • g. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor tijdelijke of permanente bewoning, tenzij dit op grond van de bestemming is toegestaan.
  • h. het innemen van een ligplaats met een vaartuig, waarbij ter plaatse sprake is van horeca-activiteiten, of met een vaartuig dat gebruikt wordt ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie.

6.2 Landschappelijke inpassing (voorwaardelijke bepaling)

6.2.1 Voorwaardelijke verplichting inpassing en/of sloop

Voor de hierna genoemde locaties is het gebruik van de toegevoegde bouw- en/of gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan, zoals dat gold op de datum van het besluit over het inpassingsplan zoals opgenomen in de tabel landschappelijke inpassing bij deze regels, uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat sprake is van een landschappelijke inpassing en/of van sloop van bebouwing overeenkomstig het inpassingsplan zoals genoemd in de tabel landschappelijke inpassing bij deze regels, waarbij het volgende in acht moet worden genomen:

  • a. De inpassing wordt gerealiseerd overeenkomstig het inpassingsplan en uiterlijk op de datum genoemd in de volgende tabel en wordt vervolgens in stand gehouden;
  • b. De sloop vindt plaats overeenkomstig het inpassingsplan en uiterlijk op de datum genoemd in de volgende tabel.

Tabel landschappelijke inpassing:

Locatie/adres   Datum besluit inpassingsplan   Inpassingsplan en/of sloopverplichting   Dient te zijn gerealiseerd op  
Ceresweg 15A-17   12-03-2024   Sloop en/of inpassing dient te geschieden overeenkomstig het inpassingsplan, zoals bij deze regels gevoegd als bijlage 2   Uiterlijk 2 jaar na onherroepelijk worden bestemmingsplan  

6.2.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een inpassingsplan dat is opgenomen als bijlage bij deze planregels wijzigen en daarmee een alternatieve landschappelijke inpassing of een alternatieve sloopverplichting toestaan, mits de gewijzigde inpassing of sloopverplichting in ruimtelijk opzicht en/of qua omvang minimaal gelijkwaardig is aan de inpassing of sloopverplichting zoals opgenomen in het inpassingsplan in de bijlage 2 bij deze regels.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Luchtvaartverkeerzone

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone' geldt dat die gronden - naast de vigerende bestemming(en) - tevens dienen voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte voor de luchtvaart, waarbij geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogen worden opgericht of herbouw mag plaatsvinden van bestaande geluidsgevoelige objecten.

7.2 Milieuzone - geurzone

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' is het verboden om een emissiepunt van een dierenverblijf te realiseren.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in de regels gegeven (inhouds)maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de regels, en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft tot een maximale afmeting van 3 m;
  • c. de regels ten aanzien van de dakhelling van de kap van gebouwen, indien het stedenbouwkundig beeld zich hiervoor leent ten behoeve van een bijzonder gebouw;
  • d. de regels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 65 m boven NAP, onder de voorwaarden dat:
      • deze passen binnen het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld ter plaatse;
    • 2. ten behoeve van speelvoorzieningen, beeldende kunst en dergelijke tot maximaal 10 m;
    • 3. ten behoeve van de bouw van andere overige bouwwerken tot 8 m;
  • e. de situering en de begrenzing van bouwpercelen dan wel bouwvlakken of bestemmingsvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de ingekomen aanvragen nodig zijn ter uitvoering van een plan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak, met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
  • f. het gebruiken van bouwwerken en gronden, waarop krachtens de regels van dit bestemmingsplan niet mag worden gebouwd, ten behoeve van de realisering van voorzieningen voor duurzame-energieopwekking, zoals passieve, actieve en fotovoltaïsche zonne-energie en kleinschalige windmolens, waarbij geldt dat:
    • 1. de energieopwekking voor eigen gebruik is;
    • 2. de voorzieningen voor duurzame-energieopwekking worden opgericht binnen een zone van maximaal 100 m aansluitend aan een agrarisch bouwvlak danwel het bestemmingsvlak 'Bedrijf', 'Recreatie', 'Sport' of 'Wonen';
    • 3. de bouwhoogte van windmolens maximaal 15 m mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van overige voorzieningen voor duurzame-energieopwekking maximaal 5 m mag bedragen;
    • 5. grondgebonden zonnepanelen uitsluitend zijn toestaan binnen de gebieden die zijn aangemerkt als zone 2 en 3 zoals opgenomen op de in bijlage 3 bij deze regels opgenomen 'Geschiktheidskaart zonne- en windenergie Bergen' danwel diens rechtsgeldige opvolger;
    • 6. windmolens dienen te worden uitgeschakeld bij een snelheid van < 6 m/s;
    • 7. er geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van de belangen van omwonenden;
    • 8. er geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van landschappelijke, natuurlijke en/ of cultuurhistorische waarden.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
  • c. het verwijderen van een aanduiding zoals genoemd in artikel 3 en/of artikel 7, indien het betreffende gebruik definitief is beëindigd danwel de betreffende bebouwing en/of waarden niet meer aanwezig zijn.

Artikel 10 Algemene procedureregels

10.1 Procedureregels afwijken bij omgevingsvergunning

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

10.2 Procedureregels bij wijzigen

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

10.3 Procedureregels bij het stellen van nadere eisen aan een omgevingsvergunning

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing.

  • a. het ontwerpbesluit, met bijbehorende stukken, ligt gedurende twee weken in het gemeentehuis ter inzage;
  • b. van de ter inzage legging wordt tevoren in één of meer dag- of nieuws- of huis-aan-huisbladen kennisgegeven;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen in;
  • d. gedurende de in lid a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen;
  • e. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed;
  • f. Burgemeester en Wethouders maken aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing op die zienswijzen bekend.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
    • 3. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
    • 4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Ceresweg 15A-17".