Plan: | Augustinusweg 22A |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0893.BP20015AU22ASIE-VA01 |
In 2010 is het bestemmingsplan 'Augustinusweg 22' vastgesteld. Dit plan voorzag in de sloop van 2.000 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. In ruil daarvoor mochten twee bestaande bedrijfswoningen worden omgezet naar burgerwoningen en mochten twee extra burgerwoningen worden gerealiseerd. Vandaar dat op de verbeelding bij het bestemmingsplan het maximum aantal wooneenheden was vastgesteld op vier woningen. Drie van de vier woningen zijn inmiddels gerealiseerd.
Toen in 2013 de locatie is overgenomen in het bestemmingsplan 'Siebengewald' is, ter plaatse van het deel van het plangebied waar volgens het bestemmingsplan 'Augustinusweg 22' twee nieuwe burgerwoningen mogelijk zouden zijn, per abuis de aanduiding voor slechts één woning opgenomen. Op Augustinusweg 22B is inmiddels een nieuwe woning gerealiseerd. De planologische bouwmogelijkheid voor Augustinusweg 22A is daarmee komen te vervallen, terwijl het perceel te koop staat als bouwlocatie.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het herstel van de planologische bouwmogelijkheid ter plaatse van Augustinusweg 22A.
Het plangebied is gelegen ten noorden van de kern Siebengewald en is kadastraal bekend als gemeente Bergen, sectie R, nummer 1160 (deels). Navolgende afbeelding toont globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging plangebied (rode stip)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Siebengewald', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 19 februari 2013. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Wonen' met bouwvlak. Verder is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologisch monument'.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Ter plaatste van de woonpercelen Augustinusweg 22A en 22B geldt per abuis de aanduiding dat maximaal één wooneenheid is toegestaan. In plaats van de planologische bouwmogelijkheid van twee woningen uit het daarvoor geldende bestemmingsplan 'Augustinusweg 22'. Op het perceel Augustinusweg 22B is passend binnen de bouwmogelijkheid in het geldende bestemmingsplan één woning gerealiseerd. Om de bouwmogelijkheid ter plaatse van Augustinusweg 22A te herstellen wordt voor de gronden binnen het woonperceel het geldende bestemmingsplan herzien.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied is een (nog) onbebouwd woonperceel te midden van de lintbebouwing aan de noordzijde van de Augustinusweg. De bestaande woningen zijn georiënteerd op de weg en staan in een rooilijn, die de contouren van de weg volgt. Op navolgende afbeeldingen is de bestaande bebouwing langs het dorpslint weergegeven, evenals een impressie van het plangebied:
Impressie omliggende bebouwing met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
Impressie bestaande situatie plangebied
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de voormalige bouwmogelijkheid ter plaatse van het woonperceel Augustinusweg 22A hersteld. Dit zodat in de toekomstige situatie één vrijstaande woning gerealiseerd kan worden, die qua situering en omvang aansluit bij de bestaande bebouwing. De voorgevel van de nieuwe woning komt namelijk in dezelfde rooilijn als de bestaande woningen en de maatvoeringsaanduiding uit het geldende bestemmingsplan, met een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,0 m en 8,0 m, wordt gehandhaafd.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie subparagraaf 3.1.2.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bouw van één nieuwe woning mogelijk gemaakt binnen bestaand stedelijk gebied. Het bestemmingsplan dat vooraf ging aan het geldende bestemmingsplan voorzag in deze planologische mogelijkheid, maar de nog onbenutte mogelijkheid is in het geldende bestemmingsplan per abuis wegbestemd. In planologische zin wordt daarom geen extra woning mogelijk gemaakt, maar wordt de eerder toegekende bouwmogelijkheid hersteld. Daarmee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in het Bro.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Op 12 december 2014 hebben de Provinciale Staten het “Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014)” vastgesteld. Hierin wordt een visie geschetst waarin centraal staat wat er nodig is om de kwaliteit van de fysieke omgeving te verbeteren. Kwaliteit staat dus centraal. Dit komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.
Woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels zijn er genoeg in Limburg, in toenemende mate zelfs te veel. Tegelijkertijd is de kwaliteit steeds minder toegesneden op de behoefte. Op al deze gebieden liggen nog grote kwalitatieve opgaven. Blijvende vernieuwing en innovatie zijn dan ook van groot belang. De uitdaging is om een omslag te maken ‘van kwantiteit naar kwaliteit’ en meer schaarste te creëren.
Planspecifiek
In het POL2014 maakt het plangebied onderdeel uit van het gebied dat is aangeduid als 'overig bebouwd gebied'. Binnen deze gebieden liggen gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. De accenten voor het 'overig bebouwd gebied' zijn de transformatie van de regionale woningvoorraad, de kwaliteit van de leefomgeving, de balans van voorzieningen en detailhandel, de bereikbaarheid en het stedelijk groen en water.
Het voorliggende bestemmingsplan herstelt de mogelijkheid, om ter plaatse van het plangebied, één woning te bouwen. Deze planologische mogelijkheid is in het verleden toegekend, vanwege de kwaliteitswinst die behaald is door de ontstening van het gebied. In ruil voor onder andere de bouwmogelijkheid aan de Augustinusweg 22A, voorzag het bestemmingsplan 'Augustinusweg 22' in de sloop van 2.000 m2 incourante bedrijfsbebouwing en is met de vaststelling van het plan ruim 8.000 m2 aan bouwrechten komen te vervallen. Bovendien is de inbreiding in de vorm van één vrijstaande woning, passend binnen het bestaande bebouwingslint en heeft het plangebied al de bestemming 'Wonen'.
De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven.
Planspecifiek
In het kader van goed wonen en duurzame verstedelijking moet worden voldaan aan de randvoorwaarden in de door de gemeenteraden vastgestelde 'Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg', aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' en moeten de mogelijkheden voor hergebruik van leegstaande monumentale en beeldbepalende panden worden bezien, indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bouw van één vrijstaande woning binnen bestaand stedelijk gebied toegestaan. Het bestemmingsplan dat vooraf ging aan het geldende bestemmingsplan voorzag in deze planologische mogelijkheid, maar de nog onbenutte mogelijkheid is in het geldende bestemmingsplan per abuis wegbestemd. In planologische zin wordt daarom geen extra woning mogelijk gemaakt, maar wordt de eerder toegekende bouwmogelijkheid hersteld (zie ook subparagraaf 3.1.3).
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
Op 23 april 2019 heeft de gemeenteraad de 'Omgevingsvisie Bergen 2030' vastgesteld. Deze visie bepaalt in welke richting de gemeente zich wil ontwikkelen.
De Omgevingsvisie heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Bergen, met uitzondering van het gebied Wells Meer. Concrete aanvragen van overheden, organisaties, ondernemers en burgers toetst de gemeente aan de tien navolgende uitgangspunten uit deze visie:
Planspecifiek
Onderhavig bestemmingsplan maakt geen extra woning mogelijk, maar betreft het herstel van een per abuis wegbestemde bouwmogelijkheid van één woning. De beoogde ontwikkeling hoeft daarom niet getoetst te worden aan de uitgangspunten uit de omgevingsvisie. Desondanks wordt met de beoogde realisatie van één vrijstaande woning, aangesloten op de bestaande kenmerkende structuur van de lintbebouwing aan de Augustinusweg.
Ook waterbeheer op maat is een ambitie waaraan mede vorm gegeven kan worden. Relevant is het onderdeel waarbij ingezet wordt op het afkoppelen van hemelwater en het infiltreren hiervan in de bodem om het water zo veel mogelijk vast te houden.
In november 2017 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie Gemeente Bergen 2017 - 2021' vastgesteld. De Woonvisie vormt de basis voor het woningbouwprogramma. De gemeente Bergen wil een aantrekkelijke woon- en leefomgeving realiseren die past bij de vraag van inwoners, nu en in de toekomst. Een omgeving waar iedereen, ongeacht leeftijd, mobiliteit of gezondheid, een passende woonvorm vindt.
Om die visie te bereiken zijn drie pijlers geformuleerd, waar volgens de gemeente een aantrekkelijk woon- en leefklimaat uit bestaat:
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan betreft het herstel van een per abuis wegbestemde bouwmogelijkheid van één woning en maakt in die zin geen extra woning mogelijk. Vandaar dat de beoogde ontwikkeling niet getoetst hoeft te worden aan de woonvisie. Desondanks kan gesteld worden dat met de realisatie van één vrijstaande woning wordt voorzien in een lokale woningbehoefte. Er is een beoogd koper voor het perceel.
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig aan het beleid van de verschillende overheden.
Het plangebied wordt voor motorvoertuigen ontsloten via de Augustinusweg. Het voorliggende bestemmingsplan hersteld de mogelijkheid, om ter plaatse van het plangebied, één vrijstaande woning te bouwen. Bij de oorspronkelijke toekenning van de bouwmogelijkheid in het kader van het bestemmingsplan 'Augustinusweg 22' was per saldo sprake van een afname van de verkeersaantrekkende werking, vanwege de beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering op Augustinusweg 22. Los hiervan is de capaciteit van de Augustinusweg voldoende groot, om de beperkte toename van het verkeer, als gevolg van de realisatie van één woning, op te vangen.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Om de parkeerbehoefte van de beoogde woning te bepalen is gekeken naar de ligging van het plangebied. De gemeente Bergen is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'niet stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom'. Volgens publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW, bedraagt de parkeernorm voor een vrijstaande woning, uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedte, 2,3 parkeerplaatsen per woning.
Parkeren wordt op eigen terrein voorzien. Dit betekent dat er 3 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Het plangebied biedt voldoende ruimte om hierin te voorzien. In de regels van dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen, zodat met de realisatie van de woning wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen moet bekeken worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.
Het beoogde herstel van de bouwmogelijkheid voor een vrijstaande woning ter plaatse van het plangebied betreft geen functiewijziging. Het plangebied heeft al de bestemming 'Wonen'. Vandaar dat er geen bodemonderzoek hoeft plaats te vinden. Het bodemonderzoek, dat in het kader van de oorspronkelijke toekenning van de bouwmogelijkheid is uitgevoerd, heeft bovendien uitgewezen dat de bodemgesteldheid geen belemmering oplevert voor de beoogde woningbouw.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg, aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
In het plangebied hoeft geen akoestisch onderzoek plaats te vinden, omdat onderhavig bestemmingsplan een per abuis wegbestemde bouwmogelijkheid van één woning herstelt, waarvoor in het kader van de oorspronkelijke toekenning van de bouwmogelijkheid de geluidsbelasting van de Augustinusweg (50 km/u) op de voorgevelrooilijn is onderzocht. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat de belasting onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft. De Augustinusweg is een smalle weg, waarop auto's elkaar met gepaste snelheid passeren en de verkeersintensiteiten beperkt zijn. De onderzochte afstand van de Augustinusweg tot de voorgevelrooilijn bedraagt circa 8,0 m en deze afstand wordt doormiddel van het bouwvlak in onderhavig bestemmingsplan gerespecteerd.
Er zijn geen spoorwegen of gezoneerde bedrijventerreinen in de directe nabijheid van het plangebied gelegen.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
Het voorliggende bestemmingsplan herstelt een per abuis wegbestemde bouwmogelijkheid voor één vrijstaande woning. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde vrijstaande woning is niet in het geding. In de directe omgeving van het plangebied komen voornamelijk burgerwoningen voor. Schuin tegenover het plangebied ligt een begraafplaats. Volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' valt een begraafplaats onder milieucategorie 1, met een richtafstand van 10 m. Gezien de ligging op circa 15 m ten zuiden van het plangebied, wordt aan deze richtafstand voldaan. Hetzelfde geldt voor het timmerbedrijf uit milieucategorie 3.2, op Augustinusweg 14, op circa 110 m van het plangebied, met een richtafstand van 100 m. Dit betekent dat de beoogde woning geen bedrijven in hun bedrijfsvoering schaadt en andersom de toekomstige woning geen overlast ondervindt van de omliggende bedrijvigheid.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De beoogde realisatie van één woning valt binnen de NIBM-regeling, zodat een onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is. Bovendien wordt met onderhavig bestemmingsplan een per abuis wegbestemde bouwmogelijkheid van één vrijstaande woning hersteld.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 3 ouE/m³ | maximaal 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 14 ouE/m³ | maximaal 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. De gemeente Bergen beschikt over een dergelijke verordening in de vorm van de Verordening geurhinder en veehouderij 2007.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit milieubeheer
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt op circa 300 m van het plangebied aan de Augustinusweg 30A. Tussen de omliggende agrarische bedrijven en het plangebied zijn andere gevoelige woonbestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van dat agrarisch bedrijf.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. Het Bevt verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Raadpleging van de provinciale risicokaart wijst uit dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt in het stroomgebied van waterschap Limburg (voormalig waterschap Peel en Maasvallei). Waterschap Roer en Overmaas en waterschap Peel en Maasvallei hebben samen het Waterbeheerplan 2016 – 2021 opgesteld. Zo konden zij, vooruitlopend op de fusie in 2017, alvast invulling geven aan het gezamenlijke waterbeheer. Het Waterbeheerplan zet de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg. Het beschrijft:
Het beleid voor hemelwater afkomstig van nieuwbouw in Bergen is als volgt: hemelwater afkomstig van daken en verhardingen moet conform de watertoets op particulier terrein in de bodem worden geïnfiltreerd of - indien niet mogelijk - worden gebufferd en vertraagd worden afgevoerd naar een hemelwaterriool of oppervlaktewater.
Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn:
Voor situaties waarbij (via de infiltratievoorziening) direct of indirect wordt afgevoerd naar oppervlaktewater gelden naast de gemeentelijke uitgangspunten ook de op dat moment geldende eisen en uitgangspunten van het waterschap.
Het voorliggende bestemmingsplan hersteld de mogelijkheid, om ter plaatse van het plangebied, één woning te bouwen. Bij de oorspronkelijke toekenning van de bouwmogelijkheid was per saldo sprake van een afname van circa 1.400 m2 verharding, vanwege sloop van 2.000 m2 bedrijfsbebouwing, als gevolg van de beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering op Augustinusweg 22. In die zin hoeft er geen extra waterberging gerealiseerd te worden.
Het schone hemelwater dat op de daken van de te realiseren woning met bijgebouwen valt wordt afgekoppeld en op eigen terrein geïnfiltreerd. Het plangebied is hiervoor geschikt, omdat de k-waarde, oftewel de mate waarin de grond water doorlaat, hoog is. Bij een T=100 bui valt er 84 mm regen in 2 dagen, dit komt neer op een retentiecapaciteit van 25,2 m3 ( = 300 m2 (oppervlakte royale vrijstaande woning met bijgebouwen en verharding) x 0,084). Er is op het eigen terrein voldoende ruimte voor de aanleg van een dergelijke voorziening.
De riolering voor het afvalwater wordt aangesloten op het bestaande gemeentelijke rioleringssysteem in de Augustinusweg.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden.
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook moet gelet worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet toe op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' moet worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Soortenbescherming
Het plangebied is onbebouwd en deels afgegraven terrein, zonder bomen en beplanting. Vandaar dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde plantensoorten aanwezig zijn. Ook de aanwezigheid van beschermde diersoorten is niet aannemelijk, omdat het perceel door het ontbreken van bebouwing en beplanting niet interessant is als rust- en/of verblijfplaats. Bovendien is het plangebied te midden van een (woon)bebouwingslint gesitueerd, waar veel menselijke activiteiten plaatsvinden.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Maasduinen', circa 3,5 km ten westen van het plangebied. Vanwege de kleinschalige aard van de ontwikkeling en de grote afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied, worden geen significante nadelige effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitattypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.
Daarnaast kan op voorhand worden uitgesloten dat er sprake is van een verhoging van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden, omdat de toename in stikstofemissie als gevolg van de bouw van één woning beperkt is. Bovendien was bij de oorspronkelijke toekenning van de bouwmogelijkheid, die in het voorliggende bestemmingsplan hersteld wordt, sprake van een verbetering qua stikstofuitstoot naar het Natura 2000-gebied, omdat per saldo het aantal voertuigbewegingen afnam. Dit vanwege de beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering op Augustinusweg 22.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. Waaronder de aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en de omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving. Hierbij wordt als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussengelegen periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen.
Archeologie
In de 'Nota archeologiebeleid Bergen' zijn de beleidsuitgangspunten en de achtergronden van het gemeentelijk archeologiebeleid beschreven. In hoofdlijnen komt het beleid erop neer dat bij ruimtelijke initiatieven die leiden tot bodemverstoring archeologisch onderzoek noodzakelijk is, in gebieden met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde en in gebieden met bekende archeologische resten, de zogenaamde archeologische terreinen. Een onderzoeksverplichting geldt als de oppervlakte van de bodemverstorende ingreep groter is dan een voor de gebieden vastgestelde ondergrens én indien de verstoring ook dieper reikt dan 0,4 m beneden maaiveld.
Op basis van de 'Archeologische beleidskaart' is het plangebied onderdeel van een 'archeologisch terrein volgens AMK', in categorie 3, met een hoge archeologische waarde. In het geldende bestemmingsplan is dit geborgd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologisch monument'. Deze dubbelbestemming en aanduiding worden in het voorliggende bestemmingsplan gehandhaafd.
Voor gebieden met een hoge archeologische waarde geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m2. Archeologisch onderzoek ter plaatse van het plangebied is niet nodig, omdat de verstoringsoppervlakte van de beoogde vrijstaande woning kleiner is dan 250 m2. Bovendien wordt de woning gerealiseerd ter plaatse van gronden die door het voormalige agrarische bedrijf aan Augustinusweg 22 al zijn verstoord. Als gevolg van de destijds aanwezige bebouwing, de inrichting van de bedrijfsgronden en de dagelijkse bedrijfsvoering.
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Er komen geen cultuurhistorische waarden voor in het plangebied. Dit wordt bevestigd door navolgende uitsnede van de kaart 'Landschappelijke elementen - elementen met cultuurhistorische waarde':
Uitsnede kaart 'Landschappelijke elementen - elementen met cultuurhistorische waarde' met
aanduiding plangebied (Blauwe omcirkeling)
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In (de directe omgeving) van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Aangezien het gaat om het herstellen van een per abuis wegbestemde bouwmogelijkheid voor één vrijstaande woning, is er geen m.e.r.-beoordeling conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De in dit hoofdstuk beschreven milieuaspecten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente Bergen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsomschrijving
Dit onderdeel bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Nadere eisen
In deze bepaling wordt opgenomen dat het bevoegd gezag ten aanzien van specifieke planonderdelen bevoegd is om nadere eisen te stellen.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat regels omtrent horeca als ondergeschikte nevenactiviteit.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling zijn regels opgenomen ten aanzien van afwijkingsmogelijkheden die voor het hele plangebied gelden en die Burgemeester en wethouders de benodigde flexibiliteit bieden ten aanzien van het bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene procedureregels
In deze bepaling is aangegeven welke procedures gevolgd moeten worden ten behoeve van nadere eisen.
Overige regels
Deze bepaling bevat regels omtrent parkeren.
Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
In het plangebied komen de volgende (dubbel)bestemmingen voor:
Wonen
Voor woondoeleinden is één bestemming opgenomen, waarbinnen ook de voor- en achtertuin geregeld worden. De locatie van de voorgevel van de woning ligt grotendeels vast door gebruik te maken van een bouwvlak. De ligging van de hoofd- en bijgebouwen daarbinnen wordt verder geregeld in de planregels. Nieuwe woningen mogen alleen worden opgericht daar waar aangeduid met de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Daarnaast zijn de maximum goot- en bouwhoogte en de bouwwijze ('vrijstaand') vastgelegd op de verbeelding via een aanduiding. De regeling is verder flexibel gehouden, met als gevolg dat er bij het bouwen, verbouwen of veranderen van een woning slechts aan een beperkt aantal voorwaarden voldaan hoeft te worden.
Waarde - Archeologie
Indien een ontwikkeling binnen deze dubbelbestemming plaatsvindt, dient getoetst te worden of archeologische waarden verstoord kunnen worden. Daarnaast is een aanduiding en bijbehorende regels opgenomen voor het archeologische monument langs de Augustinusweg.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander moet worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, moet een exploitatieplan worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Alle kosten die gemaakt moeten worden voor het opstellen van het bestemmingplan zijn voor rekening van de gemeente. Hiervoor zijn middelen in de begroting opgenomen. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde.
Aanvullend hierop is er een overeenkomst afgesloten met de grondeigenaar, waarin de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Gezien de aard van het plan, heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden.
Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. Eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden te zijner tijd verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nodig worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 10 december 2020 tot en met woensdag 20 januari 2021 (gedurende 6 weken) ter visie gelegen. Er zijn tijdens deze periode geen zienswijzen ingediend.
Na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.