Plan: | Nieuweweg 79 Siebengewald |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0893.BP18008NIONGSIE-VA01 |
Woningcorporatie Destion heeft de wens om enkele percelen op de hoek Nieuweweg - Verlengde Boterdijk te herontwikkelen naar woningbouw. De bestaande bebouwing op de betreffende percelen bestaat uit een voormalig restaurant c.q. zalencentrum inclusief bedrijfswoning en vier halfvrijstaande woningen uit de jaren '50. Alle gronden zijn in eigendom van de woningcorporatie.
Voor de betreffende locatie heeft Destion een programma ontwikkeld voor de realisatie van 11 levensloopbestendige sociale huurwoningen. Deze ontwikkeling is niet mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan 'Siebengewald'. Om het bouwplan te realiseren is het derhalve noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Het plangebied is gelegen aan de westzijde van de kern Siebengewald, op de hoek Nieuweweg - Verlengde Boterdijk. Het plangebied bestaat uit drie percelen, kadastraal bekend als gemeente Bergen, sectie K, nummers 340, 341 en 484. Het plangebied wordt begrensd door:
Navolgende afbeelding toont globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging en begrenzing plangebied (witte omkadering, bron: maps.google.nl)
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Siebengewald', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 19 februari 2013. In het geldende bestemmingsplan is het voormalige restaurant c.q. zalencentrum voorzien van de bestemming 'Horeca' (maximaal horeca van categorie 3), waarbinnen de bedrijfswoning is voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning'. De vier bestaande woningen hebben de bestemming 'Wonen'. De open pleinachtige ruimte heeft de bestemming 'Verkeer' (zie navolgende afbeelding).
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken zal de bestemming voor de gronden in het plangebied herzien moeten worden.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In het voorliggende plangebied bevond zich een voormalig restaurant met zalencentrum en bijbehorende bedrijfswoning. Het hoofdgebouw bestond uit twee bouwlagen met kap en was haaks op de Nieuweweg gesitueerd. Aan de voorzijde was het hoofdgebouw voorzien van een forse uitbouw c.q. serre, waar zich tevens de entree van het restaurant bevond. De serre van het restaurant oriënteerde zich mede op de aangrenzende pleinruimte. Deze pleinruimte is op de hoek Nieuweweg - Verlengde Boterdijk gesitueerd (zie navolgende afbeelding). Inmiddels is de horecagelegenheid met bedrijfswoning gesloopt.
Impressie directe omgeving plangebied met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering, bron:
BGT)
Aan de Verlengde Boterdijk zijn nu vier woningen gesitueerd. Het gaat om halfvrijstaande woningen in één bouwlaag met kap. De nummers 1 en 3 zijn op relatief korte afstand van de weg gesitueerd. De andere twee woningen zijn verder naar achteren gelegen, waardoor ze enigszins wegvallen in het straatbeeld.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bouw van elf grondgebonden woningen op de hoek Nieuweweg - Verlengde Boterdijk planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Woningcorporatie Destion zal acht van deze woningen realiseren als zogenaamde multiwoningen. Een multiwoning is voor meerdere doelgroepen geschikt. De plattegrond bestaat uit woonkamer, keuken, badkamer en slaapkamer op de begane grond. Op de verdieping bevindt zich nog een multifunctionele, vrij indeelbare ruimte. Deze kan gebruikt worden als opslag, hobbykamer of tweede slaapkamer. Dit maakt de multiwoning geschikt voor de huisvesting van senioren, maar ook jongere een- en twee persoonshuishoudens en kleine gezinnen kunnen hier prima wonen.
Uitgangspunt voor deze ontwikkeling is het behoud van de bestaande open ruimte op de hoek Nieuweweg - Verlengde Boterdijk. Deze ruimte kenmerkt de entree van het dorp aan de westzijde (komende vanuit Gennep), maar is momenteel weinig sfeervol ingericht. Met de voorliggende ontwikkeling wordt dan ook een meer groene inrichting nagestreefd, in het verlengde van de groene ruimte aan de overzijde van de Nieuweweg.
Voorliggende ontwikkeling voorziet in drie rijen met aaneengebouwde woningen, die de open ruimte op de hoek Nieuweweg - Verlengde Boterweg als het ware omarmen dan wel omkaderen. Hierdoor ontstaat een duidelijk omsloten ruimte. De bouwblokken haaks op de Nieuweweg en de Verlengde Boterdijk bestaan beiden uit vier aaneengebouwde woningen, de eerder genoemde multiwoningen. Het derde bouwblok - dat uit drie aangebouwde woningen bestaat - wordt tussen voornoemde bouwblokken gesitueerd, met een hoekverdraaiing van 45 graden. De woningen oriënteren zich primair op de open ruimte op de hoek Nieuweweg - Verlengde Boterdijk, waardoor een woonhofje ontstaat.
Impressie verkavelingsschets (bron: Driessen Architectuur, nr. 18030, VO-03, d.d. 7 juni 2018)
Parkeren vindt bij de hoekwoningen plaats op eigen terrein. Daarnaast zijn aan de voorzijde van de woningen haakse parkeerplaatsen gesitueerd.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie subparagraaf 3.1.2.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. De SVIR is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van 12 woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling.
Planspecifiek
De voorliggende ontwikkeling maakt in planologische zin slechts zes nieuwe woningen mogelijk. In de bestaande situatie zijn er namelijk vier reguliere woningen en één bedrijfswoningen in het plangebied aanwezig. Deze woningen worden gesloopt ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling, waardoor er per saldo slechts zes woningen aan de bestaande woningvoorraad worden toegevoegd. Gelet hierop kan niet gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling en hoeft dus ook niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Desondanks kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regionale woningbouwprogrammering, zie verder subparagraaf 3.3.1 Regionale
structuurvisie Wonen Noord-Limburg). Bovendien is het voorliggende plangebied gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Op 12 december hebben Provinciale Staten het “Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014)” vastgesteld als opvolger van het POL2006. Landelijke kernen zijn gemengde woon-/ werkgebieden met een duidelijke binding met het omliggende landelijk gebied, met lokale of regionale voorzieningen. De balans van de regionale woningvoorraad is hier van belang.
De Limburgse woningmarkt moet kwalitatief en kwantitatief de sprong maken naar een nieuwe werkelijkheid.
Kwantitatief ligt er een aanzienlijke opgave om ervoor te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling. De groei eindigt, maar niet in de hele provincie gelijktijdig en op dezelfde manier: de top in de woningbehoefte wordt naar verwachting in Noord-Limburg bereikt rond 2030.
Overal moet de programmering ‘over de top heen kijken’, ook in de regio Noord, waar de woningbehoefte nog toeneemt. Dat vergt andere benaderingen, als inbreiding in plaats van uitleglocaties, planmatig verdichten en verdunnen. De opgave ligt vooral in het onttrekken van incourante (particuliere) woningen, het omvangrijk genoeg houden (c.q. maken) van het aanbod aan huurwoningen, en het planologisch niet meer uitbreiden van wat er al in overvloed is.
Maatschappelijke trends (inclusief demografische) leveren een vraag op naar andere woningen dan de voorraad nu biedt. Bijvoorbeeld meer vraag naar woningen voor eenpersoonshuishoudens, in plaats van de gezinswoningen, meer vraag naar aanpasbare en levensloopbestendige woningen en naar energiezuinige woningen.
Deze kwalitatieve opgave moet, gezien de afnemende kwantitatieve vraag, vooral gerealiseerd worden in de bestaande woningvoorraad, waarbij nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding dan wel vervanging) vooral moet worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op langere termijn het meest behoefte bestaat.
Planspecifiek
Op de uitsnede van de POL2014-kaart 'zonering Limburg' is te zien dat het plangebied zich bevindt binnen het 'overig bebouwde gebied'. In deze categorie liggen gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. De accenten hierbinnen liggen vooral op een transformatie van de regionale woningvoorraad, de bereikbaarheid, de balans tussen voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en een goede kwaliteit van de leefomgeving.
De beoogde ontwikkeling betreft een inbreidingslocatie waarbij deels functieverandering plaatsvindt van een incourante functie 'horeca' met bedrijfswoning naar een meer courante functie 'wonen'. Daarnaast worden vier bestaande sociale huurwoningen één-op-één vervangen. Door de transformatie van de horecagelegenheid verdwijnt een zogenaamde 'rotte plek' uit de kern. Verder past het plan binnen de Regionale structuurvisie Wonen Noord-Limburg (zie subparagraaf 3.3.1 en subparagraaf 3.4.2) en daarmee binnen de beleidsregels uit het POL2014.
De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven. Er moet voldaan worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze toets heeft reeds plaatsgevonden in het kader van het nationale beleid (zie subparagraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking). Tevens is aangegeven dat de mogelijkheden voor hergebruik van leegstaande monumentale en beeldbepalende panden dienen te worden bezien.
Planspecifiek
Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied niet ligt binnen (milieu)beschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap.
In Siebengewald zijn geen leegstaande monumentale en beeldbepalende panden aanwezig waar gelijksoortige nieuwe (multi)woningen in kunnen worden gevestigd.
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg, vastgesteld op 20 april 2016, is een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. De structuurvisie heeft de status van intergemeentelijke structuurvisie op grond van artikel 2.1, lid 3 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee heeft het document een juridische status met een zelfbindend karakter.
Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van de visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. De inhoudelijke pijlers zijn:
Belangrijk is verder dat de vier gemeenten Beesel, Bergen, Mook en Middelaar en Gennep naar verwachting in de periode 2027 - 2030 als eerste met de krimp van huishoudens in Noord-Limburg te maken krijgen. Daarnaast groeit de groep huishoudens van 65 tot 75 jaar met 35 % in Noord-Limburg en doet zich dit verschijnsel in de noordelijkste gemeenten bovengemiddeld voor. De huidige plancapaciteit is te ruim in relatie tot de woningbehoefte en de woningbehoefte verandert. Dit leidt onder meer tot de beleidskeuze om nieuwe woningbouw hoofdzakelijk te concentreren in de hoofdkernen. Daarnaast wordt bij nieuwe woningbouw primair gekozen voor inbreidingslocaties in plaats van uitbreiding.
Planspecifiek
Via het voorliggende bestemmingsplan wordt de mogelijkheid gecreëerd voor woningcorporatie Destion om ter plaatse van een incourant horecapand met bedrijfswoning en vier bestaande sociale huurwoningen, in totaal elf nieuwe huurwoningen te realiseren (per saldo zes extra woningen). Binnen de 'Regionale structuurvisie Wonen' is er ruimte voor dergelijke relatief kleinschalige initiatieven. De gemeenteraad heeft de Regionale structuurvisie wonen Noord-Limburg in 2017 nader uitgewerkt in een gemeentelijke woonvisie (zie subparagraaf 3.4.2 Woonvisie gemeente Bergen 2017 - 2021).
In de afgelopen jaren is ook in de gemeente Bergen veel veranderd op het gebied van onder andere bevolkingsopbouw, duurzaamheid en economie. Daarom heeft de gemeenteraad op 23 april 2019 de Omgevingsvisie Bergen 2030 vastgesteld. Deze visie bepaalt in welke richting de gemeente zich wil ontwikkelen.
De Omgevingsvisie heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Bergen, met uitzondering van het gebied Wells Meer. Concrete aanvragen van overheden, organisaties, ondernemers en burgers toetst Gemeente Bergen voortaan aan de tien navolgende uitgangspunten van deze visie:
Planspecifiek
Uit de visiekaart blijkt dat de hele bestaande kern van Siebengewald is aangemerkt als 'lokale centra voor voorzieningen en zorg in Afferden, Siebengewald, Well & Wellerlooi behouden & versterken' (doel 2). Door het toevoegen van zes woningen (de overige vijf woningen betreffen vervangende nieuwbouw) wordt bijgedragen aan de versterking van Siebengewald als lokaal centrum voor voorzieningen.
Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan een woningvoorraad op maat (doel 5): het meer levensloopbestendig en duurzaam maken van de woningvoorraad door van acht van de in totaal elf nieuwe sociale huurwoningen uit te voeren als multiwoningen. Een multiwoning is voor meerdere doelgroepen geschikt. De plattegrond bestaat uit woonkamer, keuken, badkamer en slaapkamer op de begane grond. Op de verdieping bevindt zich nog een multifunctionele, vrij indeelbare ruimte. Deze kan gebruikt worden als opslag, hobbykamer of tweede slaapkamer. Dit maakt de multiwoning geschikt voor de huisvesting van senioren, maar ook jongere één- en twee persoonshuishoudens en kleine gezinnen kunnen hier prima wonen.
Alle elf woningen worden bovendien gerealiseerd zonder gasaansluiting en volgens de meest recente isolatienormen.
In november 2017 heeft de gemeenteraad de woonvisie Bergen vastgesteld. De Woonvisie vormt de basis voor het woningbouwprogramma in de komende jaren, afstemming met de buurgemeenten en prestatieafspraken met Destion.
Kwantitatieve programmering 2015 - 2030
Kwantitatieve programmering
Met het oog op de kansrijke segmenten uit de analyses zet de gemeente in op de volgende voor het plangebied relevante zaken:
Planspecifiek
Woningcorporatie Destion voegt met het voorliggende initiatief zeven extra sociale huurwoningen toe op deze locatie op de hoek Nieuweweg - Verlengde Boterdijk, naast de vier bestaande sociale huurwoningen die één-op-één vervangen worden. Omdat elders in Siebengewald eerder zeven woningen gesloopt zijn, is per saldo sprake van een afname van de woningvoorraad met één woning vanwege het verdwijnen van de bedrijfswoning. Het aantal sociale huurwoningen blijft echter gelijk.
Van deze in totaal elf sociale huurwoningen, worden er acht ingevuld worden als levensloopvriendelijke multiwoning. Een multiwoning is voor meerdere doelgroepen geschikt. De plattegrond bestaat uit woonkamer, keuken, badkamer en slaapkamer op de begane grond. Op de verdieping bevindt zich nog een multifunctionele, vrij indeelbare ruimte. Deze kan gebruikt worden als opslag, hobbykamer of tweede slaapkamer. Dit maakt de multiwoning geschikt voor de huisvesting van de groeiende groep senioren, maar ook jongere een- en twee persoonshuishoudens en kleine gezinnen kunnen hier prima wonen.
De beoogde ontwikkeling is daarmee passend binnen de gemeentelijke woonvisie.
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig aan het beleid van de verschillende overheden.
Omdat er een functiewijziging plaatsvindt van ‘horeca’ naar ‘wonen’ zal het aantal voertuigbewegingen naar verwachting afnemen ten opzichte van de bestaande planologische situatie. De voertuigbewegingen van het voormalige café-restaurant en vijf bestaande woningen (vier burgerwoningen en één bedrijfswoning) verdwijnen uit het plangebied en daar komen slechts gemiddeld 11 x 7 = 77 voertuigbewegingen per etmaal voor terug ten gevolge van de bouw van de nieuwe sociale huurwoningen in het plangebied.
Zelfs in een worst-case scenario, waarbij de voertuigbewegingen als gevolg van de voormalige horecagelegenheid niet meegenomen zouden worden, neemt het gemiddelde aantal voertuigbewegingen per saldo slechts met 6 x 7 = 42 voertuigbewegingen per etmaal toe. Dit aantal is gemakkelijk op te vangen op de omliggende wegen.
Net als in de huidige situatie zal het plangebied ontsloten worden via de Nieuweweg en de Verlengde Boterdijk.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Huidige situatie
Om de parkeerbehoefte van de voormalige horecafunctie en de bestaande woningen te bepalen is gekeken naar de ligging van het plangebied. De gemeente Bergen (L.) is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'niet stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom'. Voorheen was in het plangebied een café met restaurant gevestigd. Voor de aan te houden parkeernorm van de horecagelegenheid wordt daarom het gemiddelde aangehouden van de functies 'café' en 'restaurant'.
De parkeerbehoefte volgens publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedte) komt uit op:
Functie | Oppervlakte (m²)/ aantal | Parkeernorm/ eenheid | Totaal |
Café-restaurant | 300 m² bvo | 12,0 per 100 m² bvo | 36,0 |
Bedrijfswoning (koop, hoek) | 1 x | 2,0 | 2,0 |
Sociale huurwoning | 4 x | 1,6 | 6,4 |
Totaal | 44,4 |
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie bevinden er zich alleen sociale huurwoningen in het plangebied:
Functie | Aantal | Parkeernorm/ eenheid | Totaal |
Sociale huurwoning | 11 x | 1,6 | 17,6 |
Totaal | 17,6 |
Uit de deze vergelijking tussen de huidige situatie en de toekomstige situatie blijkt dat er vanwege de functiewijziging van ‘horeca’ & 'wonen' naar uitsluitend ‘wonen’ een forse afname plaatsvindt van de parkeerbehoefte.
Voor de woningen moet in de toekomstige situatie voorzien worden in voldoende parkeerplaatsen. Zoals te zien op het inrichtingsplan (zie 2.2 Toekomstige situatie) kan aan de zijde van het plein voorzien worden in 17 parkeerplaatsen in het openbaar gebied. Daarnaast wordt in ieder geval bij vijf van de zes hoekwoningen nog voorzien in één parkeerplaats op eigen terrein. Daarmee kan ruimschoots aan de parkeerbehoefte van afgerond 18 parkeerplaatsen worden voldaan.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Er is een verkennend bodemonderzoek (HMB, nr. 18225601A, d.d. 10 april 2018) uitgevoerd in het plangebied.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek is geconcludeerd dat het plangebied onverdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging. De opzet van het bodemonderzoek is gebaseerd op de Onderzoeksstrategie voor een onverdachte niet-lijnvormige locatie (ONV-NL).
Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' stand houdt. In de grond en het grondwater zijn geen van de in onderzoek genomen parameters aangetoond in verhoogde gehalten boven achtergrond- of streefwaarden.
De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor een voorgenomen onroerende zaak transactie (aankoop), alsmede eventuele toekomstige woningbouw.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Econsultancy, nr. 6726.001, d.d. 26 juli 2018) uitgevoerd in het plangebied.
Bij de projectie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone van een weg is een akoestisch onderzoek verkeerslawaai noodzakelijk. De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de Nieuweweg, Verlengde Boterweg en de Kendelweg. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing worden tevens de nabijgelegen 30 km/u wegen (Nieuweweg, Verlengde Boterdijk, Kendelweg, Boterdijk, Kreeftenheide, Wethouder Wijsstraat, Monseigneur Paredisstraat) in het onderzoek betrokken. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.
In het akoestisch onderzoek wordt de geluidsbelasting op de toekomstige geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en getoetst. Voor het plangebied is reeds een indeling voor de woningen opgesteld. Voor elke zijde van de woningen zijn toetspunten ten behoeve van maximaal 1 bouwlaag gemodelleerd. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 4.21.
De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen bedraagt maximaal 44 dB. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden voor de realisatie van het plan, vanuit akoestisch oogpunt geen beperkingen.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
In de directe omgeving van het plangebied komen uitsluitend burgerwoningen voor. Het horecabedrijf zorgde in de huidige situatie zelf nog voor een milieubelasting op de omliggende woningen, maar zal als gevolg van de voorgenomen bestemmingsherziening in de toekomstige situatie verdwijnen. Dit zal qua woon- en leefklimaat voor een belangrijke verbetering zorgen voor de direct omwonenden aan de Verlengde Boterdijk en de Nieuweweg.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
Omdat er een functiewijziging plaatsvindt van ‘horeca’ & 'wonen' naar uitsluitend ‘wonen’ neemt het aantal voertuigbewegingen af ten opzichte van de bestaande situatie (zie verder paragraaf 4.1 Verkeer & parkeren). Los hiervan is, zelfs als alle woningen nieuw zouden zijn ten opzichte van de huidige planologische situatie, sowieso sprake van een NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
In het kader van artikel 5.16 Wm zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Op de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2020 bepaald.
Uit deze kaarten blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
De daggemiddelde norm van 50 µg/m³ voor PM10 mag maximaal 35 dagen per jaar overschreden worden en is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m3. De daggemiddelde norm komt overeen met ongeveer 32 µg/m3 jaargemiddeld (Bron: www.infomil.nl). Met een waarde onder de 18 µg/m³ wordt bij de nieuwe woningen, ook voor deze daggemiddelde norm voor PM10, ruimschoots aan deze lagere norm voldaan. Dit wordt bevestigd door de resultaten uit de NSL-monitoringstool waarbij ter hoogte van de toetspunten langs zowel de A77 alsmede de N271 (de meest nabij gelegen gemonitorde wegen) voor 2020 wat betreft het aantal overschrijdingsdagen voor PM10 ook sprake is van minder dan 35 overschrijdingsdagen.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 3 ouE/m³ | maximaal 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 14 ouE/m³ | maximaal 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. De gemeente Bergen beschikt over een dergelijke verordening in de vorm van de Verordening geurhinder en veehouderij 2007.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit milieubeheer
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Er is geen sprake van agrarische bedrijven in de directe omgeving met een geurcontour die (deels) over het plangebied gelegen is. Bovendien zijn tussen omliggende agrarische bedrijven en het plangebied al andere gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven.
De achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied bedraagt 3,3 ouE/m³. Dit komt blijkens de tabel uit de Handreiking geurhinder en veehouderij een concentratiegebied overeen met een geurhinderpercentage van circa 5 %. Uit bijlage 7 van deze handreiking blijkt dat daarmee op basis van de GGD-richtlijn geurhinder (die het RIVM hanteert) sprake is van een zeer goed tot goed woonklimaat. Dit is voor de gemeente aanvaardbaar.
Het aspect 'geurhinder' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen:
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (zwarte omkadering, bron: www.risicokaart.nl)
Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De transportroute die loopt over de N552 (Gochsedijk) vanaf de aansluiting op de N271 naar de grens met Duitsland ligt op ruime afstand van het plangebied.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van aardgastransportleidingen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het plan gebied ligt in het stroomgebied van het Waterschap Limburg (voormalig waterschap Peel en Maasvallei). Waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei hebben het Waterbeheerplan 2016 – 2021 vastgesteld. Zo konden zij, vooruitlopend op de fusie in 2017, alvast invulling geven aan gezamenlijk waterbeheer. Het Waterbeheerplan zet de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg. Het beschrijft:
Het beleid voor hemelwater afkomstig van nieuwbouw in Bergen is als volgt: hemelwater afkomstig van daken en verhardingen dient conform de watertoets op particulier terrein in de bodem te worden geïnfiltreerd of - indien niet mogelijk - worden gebufferd en vertraagd worden afgevoerd naar een hemelwaterriool of oppervlaktewater.
Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn:
Voor situaties waarbij (via de infiltratievoorziening) direct of indirect wordt afgevoerd naar oppervlaktewater gelden naast de gemeentelijke uitgangspunten ook de op dat moment geldende eisen en uitgangspunten van het waterschap.
Voor de nieuwbouw zal het uitgangspunt hydrologisch neutraal bouwen gehanteerd worden. Dit bekent onder andere geen tot minimale toename van verhard oppervlakte.
In de toekomstige situatie zal er sprake zijn van een groen plantsoen op de hoek van de Nieuweweg met de Verlengde Boterdijk, daar waar dit hele gebied nu verhard is. In de rest van het plangebied zal de hoeveelheid verhard oppervlak ongeveer gelijk blijven aan de huidige situatie. Per saldo zal daarmee een beperkte afname van het verhard oppervlak in de vorm van bebouwing en terreinverharding plaatsvinden.
Hemelwater
Volgens het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Bergen (L) moet het hemelwater van nieuwbouwwoningen worden afgekoppeld van de riolering en op eigen terrein worden geïnfiltreerd in de bodem. Hiertoe dienen voorzieningen te worden aangebracht met voldoende capaciteit om het hemelwater van alle bebouwing en verharding in het plangebied te kunnen opvangen.
Volgens de indicatieve kaarten van het Waterschap Peel en Maasvallei is de doorlatendheid voor hemelwater ter plaatse zeer goed, met 1,5 tot 10,0 m per dag. Het hemelwater zal ter plaatse goed kunnen infiltreren.
Gezien de grootte van het plangebied en de omvang van de reeds aanwezige bebouwing en verharding in de huidige situatie, is er voldoende ruimte beschikbaar om op eigen terrein of in het plantsoen op de hoek van de Nieuweweg en de Verlengde Boterdijk in deze infiltratiecapaciteit te kunnen voorzien.
Afvalwater
De riolering voor het afvalwater wordt aangesloten op het bestaande gemeentelijke rioleringssysteem.
Grondwater
Zoals het geldende bestemmingsplan 'Siebengewald' en de Omgevingsverordening Limburg aantonen, ligt het plangebied niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied. De grondwaterstand bevindt zich op circa 1,2 m onder het maaiveld.
Oppervlaktewater
In de nabije omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater te gelegen.
Uitlogende materialen
Bij de bouw van het gebouw wordt het gebruik van uitlogende materialen als zink, koper en lood voorkomen.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Aangezien de toename van bebouwing en verharding kleiner is dan 2.000 m², is vooroverleg met het waterschap niet noodzakelijk.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming
De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:
In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wet natuurbescherming geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
Er is een Quickscan wet natuurbescherming (JANSEN&JANSEN groenadviesbureau, d.d. 29 juni 2018). De conclusies van het onderzoek zijn:
Om een inschatting te kunnen maken of de voorgenomen ontwikkelingen negatieve gevolgen hebben voor deze stikstofgevoelige vegetaties is een berekening uitgevoerd met de AERIUS-calculator. De berekening betreft een worst-case scenario voor 13 twee-onder-één-kapwoningen (in het plan zitten slechts 11 rijwoningen) en er is geen rekening gehouden met het verdwijnen van een horecagelegenheid en 5 (bedrijfs)woningen. Aangezien de depositiewaarden ook in het worst-case scenario lager zijn dan 0,05 mol/N/ha/jaar is er geen sprake van een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2019 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Archeologie
Samen met de gemeenten Gennep en Mook en Middelaar heeft de gemeente Bergen voor het gehele grondgebied een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart laten vervaardigen. Het doel van het opstellen van deze kaart is om ten behoeve van toekomstige planvorming en planuitvoering inzicht te verschaffen in de aanwezigheid en het karakter van de archeologische en historische resten in de gemeenten. Door aan de verwachte en bekende archeologische en historische resten een concreet beleidsadvies te koppelen, vormt de kaart een eerste praktische handvat bij de inpassing van de archeologie bij planvorming en uitvoering.
Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart Siebengewald met aanduiding plangebied (blauwe cirkel)
Uit de archeologische verwachtingskaart blijkt dat is het grootste deel van Siebengewald aangewezen als een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Ook het plangebied aan de Nieuweweg kent een lage waarde (categorie 6), wat inhoudt dat er geen beperkingen gelden, tenzij er een archeologische vindplaats binnen 50 m van het plangebied ligt. Dat is in het betreffende plangebied niet het geval.
Cultuurhistorie
Er komen geen cultuurhistorische waarden voor in het plangebied.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In (de directe omgeving) van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De voorgenomen activiteiten in dit bestemmingsplan liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Er verdwijnen namelijk een horecabedrijf met één bedrijfswoning en vier burgerwoningen met alle bijbehorende milieubelasting en transportbewegingen uit de kern, waarvoor slechts elf woningen terug komen (qua woningaantal: per saldo zes woningen erbij). Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat er per saldo op milieugebied een verbetering zal optreden, waardoor er geen m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.
De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen desondanks niet alleen aan de onderzoeksverplichting uit het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels
Deze regels bevatten een verbodsbepaling ten aanzien van gebruik in strijd met het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling zijn regels opgenomen ten aanzien van afwijkingsmogelijkheden die voor het hele plangebied gelden en die Burgemeester en wethouders de benodigde flexibiliteit bieden ten aanzien van het bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan kent twee bestemmingen:
Verkeer
Binnen deze bestemming zijn onder andere verkeersdoeleinden en groenvoorzieningen toegestaan. De gronden mogen worden bebouwd ten behoeve van openbare- en verkeersvoorzieningen.
Wonen
Voor woondoeleinden is één bestemming opgenomen voor alle grondgebonden woningen. De locatie van de voorgevel van de woningen ligt grotendeels vast door gebruik te maken van een bouwvlak. De ligging van de hoofd- en bijgebouwen daarbinnen wordt verder geregeld in de planregels. Daarnaast zijn de maximum goot- en bouwhoogte, de bouwwijze ('aaneengebouwd') en het maximum aantal wooneenheden vastgelegd op de verbeelding via een aanduiding. De regeling is verder flexibel gehouden, met als gevolg dat er bij het bouwen, verbouwen of veranderen van een woning slechts aan een beperkt aantal voorwaarden voldaan hoeft te worden.
Kostenverhaal
Alle kosten die gemaakt moet worden het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld.
Financiële uitvoerbaarheid
De initiatiefnemer heeft voldoende middelen om het project binnen de plan periode te realiseren. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er zijn geen vooroverlegreacties binnengekomen tijdens de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Zienswijzen
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft van donderdag 10 januari 2019 tot en met woensdag 27 februari 2019 ter visie gelegen.
Er zijn twee zienswijzen binnengekomen in deze periode, die van een gemeentelijke reactie zijn voorzien in de zienswijzennota.