direct naar inhoud van Bijlage 7 Bureauonderzoek ecologie
Plan: Mosaïque-N271
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0893.BP12MOSAN271NBG-VA01

Bijlage 7 Bureauonderzoek ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied betreft een gedeelte van de N271 en een strook grond ter plaatse van de geplande nieuwe verbindingsweg langs Den Asseldonk. Het plangebied bestaat uit verharding, groen, een klein gedeelte volkstuinen en bomen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een ovonde, een rotonde en een nieuwe verbindingsweg . Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • bouwrijp maken;
  • aanlegzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de SVIR. De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 100 m ten zuidwesten van het plangebied maken de uiterwaarden deel uit van de EHS. Het Natura 2000-gebied Maasduinen, tevens EHS, ligt circa 800 m ten oosten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP12MOSAN271NBG-VA01_0006.png"

Figuur B2.1: Ligging beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Limburg)

De Maasduinen is een groot, langgerekt natuurgebied in Noord-Limburg, gelegen op het terrassenlandschap tussen de Maas en de Duitse grens. Het gebied strekt zich uit van Heijen (bij Gennep) tot Schandelo (bij Venlo). Het omvat uitgestrekte heidevelden, jonge bebossingen, vennen en stuifzanden. In de lagere terreindelen, tussen het eigenlijke duingebied en de oostelijk gelegen hoge rand van de Rijnterrassen in Duitsland, vinden we natte heidevelden en grotere vencomplexen. De Maasduinen zijn aangewezen in het kader van de Habitat- en Vogelrichtlijn. Voor verschillende habitattypen en –soorten en broedvogels zijn instandhoudingsdoelen opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP12MOSAN271NBG-VA01_0007.png"

De uiterwaarden (EHS) zijn met name belangrijk voor trek- en weidevogels. De uiterwaarden bieden daarnaast ook leefgebied aan zoogdieren, vissen, amfibieën en planten.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Tevens is een quick scan voor vleermuizen uitgevoerd (Van den Bijtel Ecologisch Onderzoek, 2011), zie Bijlage 9.

Vogels

De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de mezen, boomklevers, boomkruipers, spreeuwen, grote bonte spechten. De bomen zijn ongeschikt voor nesten van bijvoorbeeld uilen (Van den Bijtel Ecologisch Onderzoek, 2011).

Zoogdieren

Het plangebied is geschikt als leefgebied voor soorten als huisspitsmuis en veldmuis.

Er zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in de te kappen bomen vastgesteld. Het plangebied is marginaal foerageergebied voor (gebouwbewonende) vleermuizen, gewone dwergvleermuizen en laatvlieger.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde amfibieën, vissen, vaatplanten, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten aanwezig in het plangebied. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel B2.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B2.1: Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP12MOSAN271NBG-VA01_0008.png"

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in het Natura 2000-gebied maar op circa 800 meter hier vandaan. Oppervlakteverlies en versnippering als gevolg van het plan zijn derhalve niet aan de orde. Het plan leidt niet tot extra verkeersbewegingen. Het plan voorziet onder andere in het vervangen van een kruispunt met verkeerslichten door een ovonde.

De beperkte toename aan verharding heeft een zeer gering effect op de waterhuishouding ter plaatse. In het plan is voorzien in de afkoppeling van de hemelwaterafvoer van het gemengde rioolstelsel. Door hemelwater te infiltreren in de bodem is mogelijk een lichte stijging van het grondwaterpeil in het plangebied te verwachten. Verdroging als gevolg van het plan in het Natura 2000-gebied kan worden uitgesloten.

Het plangebied ligt niet in het Natura 2000-gebied maar zoals gesteld op circa 800 meter. Tussen het plangebied bevindt zich de bebouwde kom van Nieuw Bergen. De afstand en de bebouwing zorgen voor een volledige akoestische en optische afscherming. Verstoring door geluid, licht, trillingen en optische verstoring als gevolg van het plan zijn uitgesloten.

In het plan worden geen activiteiten toegelaten met een direct effect is van een activiteit op de populatie-opbouw en/of populatiegrootte van de beschermde soorten.

Effecten als gevolg van verontreiniging zijn niet op voorhand uit te sluiten. Daarom is een berekening van de stikstofdepositie gemaakt voor de centrum ontwikkeling en de N271 (zie Bijlage 8). Uit de berekening volgt dat in het deelgebied Het Quin in 2012 de stikstofdepositie 0,56 mol N/ha/jaar bedraagt. Dit is een toename van slechts 0,14% t.o.v. de kritische depositiewaarde van 410 mol N/ha/jr. Deze toename is zo gering dat negatieve effecten als gevolg van de onderhavige centrumontwikkeling en van de N271 kunnen worden uitgesloten. De gemeente Bergen is echter wel voornemens om ammoniakemissie aan te kopen ter compensatie van de verhoogde stikstofdepositie.

Het plan heeft, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, geen negatieve gevolgen van het Natura 2000-gebied Maasduinen. Voor het plan hoeft geen passende beoordeling te worden opgesteld.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in de herinrichting van de N271. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Vaste verblijfplaatsen van vogels (categorie 1 t/m 4) en vleermuizen zijn niet aanwezig in het plangebied (Bijlage 9 ,Van den Bijtel Ecologisch Onderzoek, 2011).
  • Door de kap van een tiental bomen wordt slechts een zeer gering deel van jachtgebied van enkele gewone dwergvleermuizen minder geschikt. Omdat er in de directe omgeving van de kruising en de nieuwe rotonde een overvloed van geschikt jachtgebied aanwezig is, kunnen de paar gewone dwergvleermuizen gemakkelijk alternatief voedselgebied vinden (Bijlage 9, Van den Bijtel Ecologisch Onderzoek, 2011).