direct naar inhoud van Regels
Plan: Oppe Stein te Offenbeek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0889.BPOppeStein-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Oppe Stein te Offenbeek met identificatienummer NL.IMRO.0889.BPOppeStein-VA01 van de gemeente Beesel.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-gebonden bedrijvigheid:
  • a. het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
  • b. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk;


dat door zijn beperkte omvang in een woning met bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.6 aan-huis-gebonden beroep:

het aan huis uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten door zijn beperkte omvang binnen de woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Deze diensten kunnen betrekking hebben op juridisch, medisch, therapeutisch, administratief, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied.

1.7 achtererf:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.8 antenne:

een constructie bestaande uit een mast, een ontvang- en zenddraad of een stelsel van draden, danwel een schotel bestemd voor (tele)communicatiedoeleinden.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bed & breakfast:

een voorziening voor overnachting met het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de woonfunctie. Het bieden van een overnachtingsmogelijkheid aan personen die tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid verrichten valt niet onder bed & breakfast.

1.11 (beperkt) kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald.

1.12 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan danwel gebouwd is of kan worden krachtens een verleende vergunning voor het bouwen;
  • b. gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals krachtens een vergunning voor het gebruik is toegestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • c. bestaande aantal: het aantal zoals toegestaan krachtens een vergunning op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond.


De begane grond is een bouwlaag, kelders en zolders in de kap zijn geen aparte bouwlaag.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.23 caravan:

een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig die of dat bedoeld is voor woon-, dag- of nachtverblijf en bedoeld is om als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook als deze wagen of voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, is hij voor de toepassing van dit plan een caravan.

1.24 carport/overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak zonder of met ten hoogste één tot de eigen constructie behorende wand of wanden.

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen voor eigen gebruik of verbruik, dat niet betreft de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, waarvoor op grond van de Wet geluidhinder een geluidzone geldt.

1.28 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.29 horeca:

een bedrijf waar:

  • bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden bereid en verstrekt;
  • bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
  • inrichtingen waar een kans- of behendigheidsspel wordt uitgeoefend;

seksinrichtingen vallen niet binnen dit begrip.

1.30 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen voor:

  • a. religieuze, onderwijs-, medische, (semi-)overheids-, sportieve, sociale en welzijnsdoeleinden;
  • b. voor onderwijs en overheidsdiensten, welke een min of meer openbaar karakter hebben.
1.31 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.32 risicovolle inrichting:

een inrichting waarvoor het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico geeft of risico-afstand voor het toelaten van kwetsbare of beperkt-kwetsbare objecten.

1.33 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is:

  • a. seksuele handelingen worden verricht;
  • b. vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.


Deze regels verstaan onder een seksinrichting in ieder geval: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.34 trillingsgevoelige ruimte:

ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd.

1.35 voorerf:

erf dat geen onderdeel is van het achtererf.

1.36 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.37 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die buitenwerks strak loopt langs de voorgevel van een gebouw, tot aan de perceelsgrenzen.

1.38 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hieronder vallen onder andere duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen voor berging en infiltratie van hemelwater.

1.39 webwinkel:

het al dan niet hobbymatig dan wel bedrijfsmatig verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd en er geen sprake is van voor publiek toegankelijke winkelruimte of showroom.

1.40 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw op 1 m boven peil en haaks op de perceelgrens.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken, gemeten buitenwerks en 1 m boven peil.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren, op 1 m boven peil. De grootste maat is daarvoor bepalend.

2.5 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel (in geval van een lessenaardak is dit de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak).

2.7 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 peil:
  • a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddelijk aan de weg grenst is dit de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang:
  • b. in andere gevallen is dit de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte terrein;


tenzij elders in deze regels anders bepaald.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. een geluidsafschermende voorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm';
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m.

Artikel 4 Verkeer - Spoorweg

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Spoorweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegvoorzieningen;
  • b. wegen en straten;
  • c. ongelijkvloerse kruisingen ten behoeve van wegen, straten en water;
  • d. een geluidsafschermende voorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm';
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De goothoogte mag maximaal 5 m ten opzichte van de Bovenkant Spoorstaaf zijn.
  • b. De gezamenlijk oppervlakte mag maximaal 150 m2 zijn.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  • a. De bouwhoogte mag maximaal 10 m ten opzichte van de Bovenkant Spoorstaaf zijn.

Artikel 5 Woongebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met aan-huis-gebonden beroepen en bedrijvigheid;
  • b. webwinkels;
  • c. ontsluitingswegen;
  • d. tuinen, erven en verhardingen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen ten dienste van de woningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak.


5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Er mogen maximaal 33 woningen in aaneengebouwde vorm worden gebouwd.
  • b. Hoofdgebouwen dienen minimaal 1,5 meter van de bouwgrens worden gerealiseerd.
  • c. De bouwhoogte van een woning mag maximaal 10 m zijn.
  • d. De breedte van een woning moet minimaal 5,4 m zijn.
  • e. De diepte van een woning mag maximaal 14 m zijn.
  • f. De inhoud van een woning mag maximaal 1.000 m3 zijn.

5.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, carports en overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
  • b. De voorgevel wordt minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd.
  • c. Vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens mag een hoofdgebouw worden uitgebreid dan wel mag per woning één bijbehorend bouwwerk aangebouwd worden, met dien verstande dat:
    • 1. de naar de weg gekeerde bouwgrens met maximaal 1,5 m wordt overschreden;
    • 2. over maximaal 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw mag worden aangebouwd;
    • 3. de goothoogte maximaal 3,5 m mag zijn;
    • 4. de oppervlakte maximaal 6 m2 mag zijn;
  • d. Carports en overkappingen mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. carports en overkappingen maximaal 1,5 m voor de voorgevelrooilijn mogen worden gebouwd;
    • 2. carports en overkappingen voor de voorgevelrooilijn geen wanden mogen bevatten.
  • e. De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, carports en overkappingen mag maximaal zijn:
    • 1. 55 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte tot 200 m2;
    • 2. 60 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte tot 300 m2;
    • 3. 65 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte tot 400 m2;
    • 4. 70 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte tot 500 m2;
    • 5. 75 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte tot 600 m2;
    • 6. 80 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte tot 700 m2;
    • 7. 85 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte tot 800 m2;
    • 8. 90 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte tot 900 m2;
    • 9. 95 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m2;


met dien verstande dat de oppervlakte in totaal niet meer mag bedragen dan 50% van het bouwperceel.

  • f. De goothoogte mag maximaal 3,5 m zijn.
  • g. De bouwhoogte mag maximaal 6 m zijn.


5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Erfafscheidingen en vlaggenmasten mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m zijn, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 m mag zijn;
    • 2. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn maximaal 1 m mag zijn, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1,8 m mag zijn indien:
      • de erfafscheiding boven de 0,75 m voor minimaal 80% een open constructie heeft;
      • de erfafscheiding op een afstand van minimaal 1 m van de openbare weg, niet zijnde een trottoir, wordt gebouwd;
    • 3. de bouwhoogte van vlaggenmasten maximaal 6 m mag zijn.

5.2.5 Voorwaardelijke verplichting trillingen
  • a. Het bouwen van bouwwerken voor de functie wonen conform artikel 5.2, is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting trillingen' uitsluitend toegestaan wanneer uit een onderzoek door deskundigen blijkt dat de streefwaarden voor de functie wonen voor de "nieuwe situatie", zoals opgenomen in tabel 2 in SBR richtlijn B, niet worden overschreden in trillingsgevoelige ruimten. 
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a, is het bouwen van bouwwerken voor de functie wonen conform artikel 5.2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting trillingen' ook toegestaan, op voorwaarde dat: 
    • 1. uit een trillingsonderzoek door deskundigen blijkt dat alle doelmatige en/of kosteneffectieve maatregelen om de trillingssterkte te verminderen, worden getroffen en; 
    • 2. uit een trillingsonderzoek door deskundigen blijkt dat tenminste de streefwaarden voor de functie wonen voor de "bestaande situatie", zoals opgenomen in tabel 3 in SBR richtlijn B, niet worden overschreden in trillingsgevoelige ruimten.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Als het niet mogelijk is om te voldoen aan artikel 5.2.5 onder b, dan kan het bevoegd gezag afwijken van artikel 5.2.5 onder b op basis van een trillingsonderzoek uitgevoerd door deskundigen waaruit blijkt dat sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruik voor wonen is uitsluitend toegestaan als ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' een geluidsafschermende voorziening wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

5.4.2 Aan-huis-gebonden beroepen en bedrijvigheid

Voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en van aan-huis-gebonden bedrijvigheid in of bij de woning, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De maximale oppervlakte voor beroeps-/bedrijfsmatig gebruik van gebouwen mag:
    • 1. voor aan-huis-gebonden beroepen 60 m2 per woning zijn;
    • 2. voor aan-huis-gebonden bedrijvigheid 25 m2 per woning zijn.
  • b. Aan-huis-gebonden bedrijvigheid is toegestaan wanneer het bedrijven betreft die voorkomen in de categorieën 1 en 2, zoals genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten aan-huis-gebonden-bedrijvigheid (bijlage 1).
  • c. Bij aan-huis-gebonden bedrijvigheid zijn erotisch getinte bedrijvigheid, een horecabedrijf of detailhandel niet toegestaan. Beperkte verkoop die verband houdt met, en ondergeschikt is aan de uitgeoefende bedrijfsactiviteit, is wel toegestaan.
  • d. Wonen dient ter plaatse de hoofdfunctie te blijven.
  • e. Degene die de bedoelde activiteit uitoefent, moet op het zelfde perceel wonen.
  • f. Het beroeps-/bedrijfsmatig gebruik mag niet zoveel verkeer aantrekken dat:
    • 1. de woonomgeving onevenredig wordt belast:
    • 2. extra verkeersmaatregelen, waaronder parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn, tenzij deze op eigen terrein worden aangelegd.
  • g. Reclame-uitingen ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsuitoefening zijn niet toegestaan.

5.4.3 Webwinkel

Bij de woning is een webwinkel toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de maximale oppervlakte voor het gebruik als webwinkel (inclusief opslag van goederen) maximaal 25 m² mag zijn;
  • b. uitstalling, bezichtiging, verkoop en afhalen van goederen niet is toegestaan;
  • c. wonen ter plaatse de hoofdfunctie moet te blijven;
  • d. degene die de bedoelde activiteit uitoefent, op het zelfde perceel woont;
  • e. reclame-uitingen ten behoeve van de webwinkel niet zijn toegestaan.

5.4.4 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • b. risicovolle inrichtingen;
  • c. erotisch getinte bedrijven.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

6.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken, waarbij een verstoring van de bodem plaatsvindt met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 m een archeologisch onderzoek te overleggen waarin de archeologische waarden voor het gehele perceel naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het in sub a genoemde onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Algemeen

Voor het bepalen van de verstoringsoppervlakte onder 6.3.2 dient de oppervlakte aan gronden die bebouwd worden meegenomen te worden.

6.3.2 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden meer dan 500 m² bedraagt:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakte- verhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen, graven van tuinvijvers;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van kabels en leidingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld.

6.3.3 Uitzonderingen

Het in 6.3.2 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • d. in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
  • e. op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning kunnen worden uitgevoerd.

6.3.4 Toelaatbaarheid

De in 6.3.2 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  • b. de aanvrager een archeologisch onderzoek voor het gehele perceel overlegt waarin de archeologische waarde, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. het bevoegd gezag op basis van het archeologisch onderzoek voor het gehele perceel een selectiebesluit heeft genomen om het terrein vrij te geven voor de aangevraagde omgevingsvergunning. Indien uit het in sub b genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, voor rekening van de verstoorder te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

6.3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat een bestemmingsvlak:

  • a. naar ligging wordt verschoven;
  • b. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
  • c. wordt verwijderd;
  • d. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, of indien archeologisch onderzoek daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden. Direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;
  • b. De verticale diepte bij ondergronds bouwen mag maximaal 3,5 m onder peil zijn.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw. De in het gebied aanwezig waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
8.2 Bestaande afwijkende maatvoering

Met betrekking tot de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande maten gelden de volgende regels:

  • a. De bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, zijn de maximaal toegestane maten.
  • b. Bestaande maten die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, zijn de minimaal toegestane maten.
  • c. Bij herbouw is het bepaalde onder a en b van toepassing, wanneer de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie;
  • b. het gebruik van bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woningen;
  • c. het gebruik van bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning als afhankelijke woonruimte;
  • d. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een bed & breakfast.
9.2 Parkeren
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en/of van gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  • b. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid zoals opgenomen in het 'Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2012-2015', vastgesteld door de gemeenteraad in december 2011, en de 'Parkeerbijdrageregeling Beesel 2013', vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 18 maart 2013.
  • c. Indien de gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van parkeren gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient rekening te worden gehouden met dit gewijzigde beleid.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven maten met ten hoogste 10% voor:
    • 1. goot- en bouwhoogten;
    • 2. dakhellingen;
    • 3. afstanden tot de bouwperceelgrens;
    • 4. bebouwde oppervlakten;
  • b. het bouwen van kleine bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, (glas)containers, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, alsmede voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de inrichting van jongerenontmoetingsplaatsen (JOP) mits:
    • 1. de oppervlakte maximaal 25 m2 bedraagt;
    • 2. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt;
    • 4. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 5 m mag bedragen;
    • 5. de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
  • c. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van of noodzakelijk zijn voor:
    • 1. een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken;
    • 2. de situering van ontsluitingen;
    • 3. de werkelijke toestand van het terrein;
  • d. het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, alsmede de vorm van bouwvlakken, als dat noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  • e. het oprichten van voorzieningen voor telecommunicatiedoeleinden, met dien verstande dat:
    • 1. deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn;
    • 2. de bouwhoogte van antennes voor privé-gebruik maximaal 15 m mag zijn;
    • 3. de bouwhoogte van antennes voor gemeenschappelijk gebruik maximaal 30 m mag zijn;
    • 4. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen:

  • a. ten behoeve voor overschrijding van bestemmingsgrenzen, als dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  • b. ten behoeve van het verschuiven van bouwvlakken, als dit van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De verschuivingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, duidt dit op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Oppe Stein te Offenbeek'.