Plan: | Op 't Veldje 13 te Spaubeek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0888.BPOPTVELDJE1321-VA01 |
De locatie Op 't Veldje 13 te (6176 BL) Spaubeek is tot recent ingebruik geweest als dierenpension. Het voornemen is om de locatie te gaan gebruiken ten behoeve van reguliere woondoeleinden.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
Onderhavig plangebied is op grond van het bestemmingsplan 'Kern Spaubeek, herziening 2013' bestemd voor 'Bedrijf'. Het gebruiken van de gronden voor reguliere woondoeleinden is strikt bezien niet toegestaan binnen de bestemmingsregels. De gemeente Beek heeft middels brief d.d. 1 oktober 2020 (kenmerk: 20uit02412) kenbaar gemaakt medewerking te willen verlenen aan het wijzigen van de bestemming 'Bedrijf' in 'Wonen'. Betreffende brief is bijgevoegd als Bijlage 1.
Ten behoeve van de bestemmingswijziging dient een separate bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het plan beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het plan.
Het plangebied is gelegen aan de Op 't Veldje 13 te Spaubeek op de rand van de dorpskern met het buitengebied ten oosten hiervan.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Kadastraal betreft het plangebied het perceel gemeente Beek - sectie N - nummer 340 (gedeeltelijk).
Kadastrale kaart met ligging plangebied
De bestaande situatie ter plekke van het plangebied wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.
Straatbeeld (bron: Google Streetview)
Foto's woonhuis achterzijde
Garage
Foto's voormalig hondenverblijf
Tuin
Het voornemen is om onderhavige locatie te gaan gebruiken voor reguliere woondoeleinden. Daarbij wordt het bestaande woonhuis opgeknapt en verbouwd. Daarzij zijn tenminste de volgende zaken aan de orde:
De bestaande bijgebouwen blijven gehandhaafd. Momenteel hebben deze een platte afdekking; beoogd wordt om deze te voorzien van een zadeldak.
Ten laatste zal het achterterrein in z'n geheel worden opgeschoond c.q. opgeruimd in worden ingericht als een tuin bij het woonhuis. Daarbij zullen de losse aanwezige gebouwen (een schuur en paardenstal) op termijn worden gesloopt in ruil waarvoor één deugdelijke paardenstal zal worden gerealiseerd.
Onderhavig planvoornemen is gericht op het doorvoeren van een bestemmingswijziging op de locatie Op 't Veldje 13 te Spaubeek. Momenteel geldt ter plekke van onderhavige locatie de bestemming 'Bedrijf'. Gelet op het feit dat initiatiefnemers geen bedrijfsmatige activiteiten willen verrichten op onderhavige locatie, beogen zij de bestemming te wijzigen tot 'Wonen'. In verband met de bestemmingswijziging zal de - momenteel achterstallig onderhouden locatie - in z'n geheel worden opgeknapt. Hierdoor wordt aangesloten bij de directe omgeving met enkel woningen met bijgebouwen en tuinen.
Ter plekke van onderhavig plangebied is in eerste instantie het bestemmingsplan 'Kern Spaubeek, herziening 2013', vastgesteld door de gemeenteraad van Beek op 24 oktober 2013, van kracht. Op grond van dit bestemmingsplan geldt de bestemming 'Bedrijf' met daarbinnen opgenomen 'bouwvlakken' ter plekke van de bestaande gebouwen. Middels specifieke functieaanduiding zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. Voorts is het woonhuis aangeduid als 'bedrijfswoning' en geldt voor de overige bebouwing binnen de bouwvlakken dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter.
Uitsnede bestemmingsplan met aanduiding plangebied
Voorts zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' alsmede de gebiedsaanduidingen 'bodembeschermingsgebied Mergelland' 'buiten de rode contour' van toepassing. Op deze dubbelbestemmingen wordt verderop in voorliggende toelichting nader ingegaan in respectievelijk de paragrafen 6.1, 4.2.3 en 4.4.2.
Het gebruiken van onderhavig plangebied voor reguliere bewoning past strikt bezien niet binnen de regels van de bestemming 'Bedrijf'. Het bestemmingsplan biedt binnenplans geen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om reguliere bewoning alsnog mogelijk te maken. Teneinde de bedrijfsbestemming duurzaam te beëindigen dient de bestemming te worden gewijzigd in 'Wonen'. Daartoe is voorliggend 'postzegelbestemmingsplan' opgesteld.
Aanvullend op het bestemmingsplan 'Kern Spaubeek, herziening 2013' is ter plekke van het plangebied het facetbestemmingsplan 'Parkeren', vastgesteld door de gemeenteraad van Beek op 8 november 2018, van kracht. Dit facetbestemmingsplan is vastgesteld vanwege het vervallen van de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening met ingang van 1 juli 2018 als gevolg waarvan bij het verlenen van een omgevingsvergunning niet meer op basis van de Bouwverordening getoetst kan worden aan de gemeentelijke parkeernormen.
Met vaststelling van het bestemmingsplan 'Parkeren' zijn ten aanzien van het parkeren uniforme bepalingen vastgesteld die verwijzen naar beleidsregels voor parkeernormen overeenkomstig toegestaan in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zo kan de gemeente bij nieuwbouwplannen of wijzigingen van het gebruik eisen blijven stellen aan het aantal parkeerplaatsen en plannen blijven toetsen aan de parkeernormen die zijn opgenomen in het actuele parkeerbeleid. Zo ook aan voorliggende planontwikkeling, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 6.3 van voorliggende toelichting.
Ten laatste is ter plekke van het plangebied het voorbereidingsbesluit 'Detailhandel', genomen door de gemeenteraad op 25 juni 2020, van toepassing. Dit voorbereidingsbesluit is genomen om te voorkomen dat ontwikkelingen plaatsvinden die leiden tot nieuwe detailhandel. Voorliggende planontwikkeling voorziet niet in een dergelijke ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) en de Omgevingsverordening Limburg 2014. Voor wat betreft het regionale beleid wordt ingegaan op de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan diverse relevante beleidsdocumenten.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
In de NOVI zijn de volgende belangrijste keuzes opgenomen:
Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 juli 2022 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat verband het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (OvL2014) vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna ook: de POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving worden in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de POVI vertaald op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI is onderhavig plangebied gelegen in de 'landelijke kern'. Daarachter is deels sprake van de 'groenblauwe mantel'.
Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging plangebied
Landelijke kernen
De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied is belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels en werklocaties) De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.
Groenblauwe mantel
De 'groenblauwe mantel' betreft de gebieden die als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg zijn gelegen. Het zijn gebieden waar de provincie goede combinatiemogelijkheden ziet voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen. De focus ligt hier op het versterken van het klimaat-adaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap.
De groenblauwe mantel is een combinatie van de zilvergroene natuurzone en de bronsgroene landschapszone, zoals voorheen door de provincie gehanteerd. Voor onderhavig plangebied betreft dit de zilvergroene natuurzone. Voor de laatste 20 meter (van de middels voorliggend bestemmingsplan voor 'Wonen' te bestemmen gronden wordt - vanwege de ligging in de groenblauwe mantel / zilvergroene natuurzone - een verbod op het kunnen bouwen van bijbehorende bouwwerken planologisch-juridisch vastgelegd om geen strijdigheden op te leveren met het provinciale beleid.
Ligging deel plangebied binnen 'Zilvergroene natuurzone'
Voorliggende planontwikkeling wordt niet belemmerd door de beleidsuitgangspunten van de provincie Limburg.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
Onderhavig plangebied is gelegen op de overgang met het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Op deze kernkwaliteiten wordt in paragraaf 6.5.1 nader ingegaan.
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt voor het achterste deel van het plangebied de gebiedsaanduiding 'milieuzone - beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg'. De regels dienaangaande uit de Omgevingsverordening Limburg worden middels deze aanduiding van toepassing verklaard.
Na-ijlende effecten steenkoolwinning
In artikel 2.16.1 van de Omgevingsverordening Limburg is het volgende voorgeschreven:
'De toelichting bij een ruimtelijk plan dat het bouwen van een nieuw bouwwerk in de gemeenten Brunssum, Beekdaelen, Heerlen, Landgraaf, Voerendaal, Kerkrade, Simpelveld, Beek, Sittard-Geleen en Stein mogelijk maakt, beschrijft op welke wijze rekening is gehouden met de na-ijlende effecten van de voormalige steenkoolwinning.'
Uit het kaartmateriaal blijkt dat onderhavig plangebied is gelegen op de rand van de concessiegrenzen van vroeger mijnbouwgebied.
Ligging plangebied t.o.v. voormalig mijnbouwgebied
Voorliggende planontwikkeling voorziet primair in een functiewijziging waarbij een voor bedrijfsdoeleinden bestemde locatie wordt herbestemd voor gebruik ten behoeve van reguliere woondoeleinden. Vanwege deze omstandigheid is geen sprake van belemmeringen vanwege de na-ijlende effecten als gevolg van de voormalige steenkolenwinning.
4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De zogenaamde ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
Onderhavige planontwikkeling betreft het omvormen van een voor 'Bedrijf' bestemde gronden in 'Wonen' ten behoeve van één woning. Op basis van jurisprudentie (o.a. uitspraak Raad van State d.d. 28 juni 2017, 201608869/1/R3) is gebleken dat het realiseren van één of enkele woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Voorliggende planontwikkeling wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt in paragraaf 2.4.2 Wonen ingegaan op woningbouwplannen. Ten aanzien van nieuwe woningen is daarbij het navolgende opgenomen:
De gemeenteraad van Beek heeft de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg vastgesteld op 20 oktober 2016. Onderhavig plan voldoet aan het bepaalde in die structuurvisie. In paragraaf 4.3.1 van voorliggende toelichting wordt daarop ingegaan.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
De ter plekke van onderhavige plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering ‘Overig bebouwd gebied’ impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van (provinciale) beschermingsgebieden, en is de ladder van duurzame verstedelijking alsook de provinciale beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu niet van toepassing.
Op 20 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Beek ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Beekdaelen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.
Het kader voor de SVWZL is in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen. Dit kader vloeit tevens voort uit het in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) welk eveneens een visie bevat van de woningmarkt in Zuid-Limburg.
In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
Per sub-regio zal een woningmarktprogrammering worden vastgesteld waarin wordt ingegaan op toevoegingen en onttrekkingen van woningen en zich voordoende demografische ontwikkelingen (transformatieopgave). Om woningbouwinitiatieven toe te kunnen voegen aan de woningmarkt dient de woningmarktprogrammering in ogenschouw te worden genomen. Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Één van de afspraken luidt als volgt:
Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:
Hiervan mag ¼ deel gezet worden als compensatie voor het nieuwe woningbouwinitiatief. In het geval van een woningbouwinitiatief in een monument of beeldbepalend pand kan volstaan worden met een één op één compensatie.
Het bestuurlijk overleg Wonen Zuid-Limburg heeft op 1 november 2017 een notitie ‘omzetten bedrijfswoning naar burgerwoning bij duurzame bedrijfsbeëindiging’ vastgesteld. Door het bestuurlijk overleg is in dat verband het volgende besloten:
'In geval een bestemmingsplanwijziging betrekking heeft op het duurzaam beëindigen van de bedrijfsuitvoering op een locatie waarbij de reeds aanwezige woonfunctie behouden blijft, is geen compensatie als vastgelegd in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg van toepassing. Er mag geen sprake zijn van een uitbreiding van de woonfunctie in aantal woningen.'
Bij voorliggende bestemmingswijziging wordt niet voorzien in het toevoegen van een woning, omdat enkel sprake is van het omvormen van de bestaande bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. Voorts wordt met de bestemmingswijziging een bedrijfsmatige bestemming duurzaam beëindigd. Met in acht neming van de notitie voldoet voorliggend plan aan de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting past onderhavig voornemen binnen het relevante regionale beleid.
Op 10 december 2009 heeft de gemeenteraad van Beek de strategische toekomstvisie ‘Ondernemend Beek: veelzijdig en vitaal in Zuid-Limburg’ vastgesteld. In deze visie zijn de ambities en speerpunten van de gemeente tot 2030 benoemd.
Eén van de dragers van de strategische toekomstvisie is een ‘aantrekkelijke woongemeente’. Bij het innemen van een positieve grondhouding ten aanzien van voorliggende planontwikkeling heeft de gemeente overwogen dat vanwege voorliggende planontwikkeling een bedrijfsvoering duurzaam, te midden van een woonomgeving, wordt beëindigd. Sprake is van een stedenbouwkundige kwaliteitsverbetering, verbetering van de beleving van de straat c.q. locatie, en bovendien wordt een potentiële 'rotte plek' (vanwege leegstand) opgeheven.
Op 22 maart 2012 heeft de gemeenteraad van Beek de Structuurvisie Beek 2012-2022 ‘Ruimte voor veelzijdigheid en vitaliteit’ vastgesteld. In die structuurvisie is aangegeven dat het behouden van voldoende goede woningen en voorzieningen een belangrijke doelstelling is voor de ontwikkeling van Beek met betrekking tot het thema wonen en voorzieningen. Daarnaast wordt uitbreiding van bedrijven in het buitengebied niet wenselijk geacht.
Onderhavige ontwikkeling is gericht op het wijzigen van de bestemming ‘Bedrijf’ naar de bestemming ‘Wonen’ met als gevolg dat het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten op onderhavige locatie niet meer is toegestaan. Derhalve wordt met onderhavig planvoornemen in overeenstemming gehandeld met de Structuurvisie Beek 2012-2022 ‘Ruimte voor veelzijdigheid en vitaliteit’.
Kwaliteitsmenu
Daarnaast wordt in de Structuurvisie Beek 2012-2022 ‘Ruimte voor veelzijdigheid en vitaliteit’ een uitwerking gegeven van het Limburgs Kwaliteitsmenu. Met betrekking tot de toepassing van het Limburgs Kwaliteitsmenu maakt de gemeente Beek onderscheid in vijf modules, namelijk:
De ter plekke van onderhavig plangebied opgenomen aanduiding 'buiten rode contour' betreft het achterste (westelijke) deel van de locatie. In beginsel dient toepassing te worden gegeven aan het kwaliteitsmenu.
Echter, omdat onderhavige planontwikkeling voorziet in een primaire functiewijziging waarbij geen nieuwe bebouwing wordt voorzien, is geen sprake van een 'nieuwe rode ontwikkeling' zoals bedoeld in het kwaliteitsmenu. Bovendien wordt middels voorliggend bestemmingsplan voor dit deel van het plangebied planologisch-juridisch vastgelegd dat ter plekke geen bebouwing mag worden opgericht.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging en/of het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
De gemeente heeft bij het innemen van het principestandpunt aangegeven dat - indien de garage en voormalige hondenkennel - niet worden gebruikt voor woondoeleinden een bodemonderzoek niet behoeft te worden uitgevoerd.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Bij voorliggende ontwikkeling speelt enkel het aspect wegverkeerslawaai mogelijk een rol.
Ieder weg met een snelheidsregime van 50 km/u of meer is op basis van de Wet geluidhinder gezoneerd. Dit betekent dat bij het realiseren van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone van een weg akoestisch onderzoek dient te worden verricht om te bepalen of (in beginsel) aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Een woning is een geluidgevoelig object.
Ter plekke van het plangebied is wonen reeds toegestaan in een bedrijfswoning. Een bedrijfswoning is voor geluid gelijk aan een burgerwoning. Dientengevolge is vanwege voorliggende bestemmingswijziging akoestisch onderzoek niet aan de orde.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Het plangebied betreft momenteel een bedrijfslocatie met bijbehorende bedrijfswoning. Deze bedrijfsactiviteiten worden middels voorliggende bestemmingswijziging duurzaam beëindigd.
In de directe omgeving van het plangebied is verder geen sprake van aanwezige bedrijvigheid die een negatieve invloed op de woning zou kunnen hebben.
Van eventuele onderlinge belemmeringen is dan ook geen sprake (meer).
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.507 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Van een dergelijk aantal verkeersbewegingen is vanwege onderhavig planvoornemen geenszins sprake. Gesteld kan worden dat vanwege het onttrekken van de bedrijfsmatige functie als dierenpension het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie in de nieuwe situatie zal afnemen.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.
In casu is geen sprake van het realiseren van een nieuwe hiervoor bedoelde gevoelige bestemming, waardoor het besluit niet van toepassing is.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Bij onderhavige planontwikkeling is géén sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object in het kader van externe veiligheid. De bestaande bedrijfswoning is immers reeds een kwetsbaar object en als gevolg van de beoogde bestemmingswijziging neemt het aantal kwetsbare objecten of de personendichtheid niet toe. Zodoende wordt hierna enkel in z’n algemeenheid ingegaan op het beleid omtrent externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico’s worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
Ten behoeve van de beoordeling van de mogelijke externe veiligheidsrisico’s, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.
Uitsnede Risicokaart Limburg met aanduiding plangebied
Een dienst- en bedrijfswoning wordt op grond van artikel 1, 1e lid onder a van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) aangemerkt als beperkt kwetsbaar object. Een reguliere woning wordt aangemerkt als kwetsbaar object. De personendichtheid op het adres neemt weliswaar niet toe ten opzichte van de huidige situatie. Dientengevolge vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuurbescherming en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Monumentenwet 1988, hoofdstuk vijf ‘Archeologische monumentenzorg’). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma’s van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.
Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen betekent dit concreet het volgende:
De gemeente Beek beschikt over een eigen archeologisch beleid, met bijbehorende verwachtingskaart en beleidsadvieskaart daterend van november 2013. Al naar gelang de archeologische verwachting van een gebied dient een stappenplan te worden doorlopen voor het verrichten van archeologisch onderzoek.
Het archeologisch beleid is publiekrechtelijk verankerd in het bestemmingsplan ‘Kern Spaubeek, herziening 2013’ aan de hand van de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 1 t/m 4’. Ter plekke van onderhavig plangebied is de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ en ‘Waarde – Archeologie 4’ van toepassing. Bij deze dubbelbestemming dient archeologisch onderzoek te worden verricht indien het oppervlak van een bodemverstorende ingreep groter is dan 2.500 m².
Onderhavig planvoornemen is gericht op het doorvoeren van een bestemmingswijziging. De ter plekke van de locatie Op 't Veldje 13 geldende bedrijfsbestemming zal worden gewijzigd naar de bestemming ‘Wonen’. Deze ontwikkeling heeft geen invloed op eventueel aanwezige archeologische overblijfselen. Er worden immers geen bouwmogelijkheden gecreëerd, met een mogelijke verstoring van de bodem tot gevolg.
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' worden overeenkomstig het bestemmingsplan 'Kern Spaubeek, herziening 2013' overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
Te allen tijde geldt dat bij toevalsvondsten deze per direct gemeld dienen te worden bij het bevoegde gezag conform de Erfgoedwet, paragraaf 5.4, artikel 5.10.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
De beoogde bestemmingswijziging zal leiden tot minder verkeersbewegingen. Immers, de bebouwing is momenteel bestemd voor bedrijfsdoeleinden tot en met milieucategorie 3.1. De locatie is gebruikt als hondenpension met bijbehorende verkeersbewegingen vanwege het halen en brengen van de honden. Met het wijzgigen van de bestemming ‘Bedrijf’ in de bestemming ‘Wonen’ zal het aantal verkeersbewegingen af nemen.
Voorts zijn nieuwe in-/uitritten vanwege voorliggende plantontwikkeling niet aan de orde.
De gemeenteraad van Beek heeft op 4 oktober 2018 de Parkeernota 2018 gemeente Beek vastgesteld. De parkeernota is vervolgens bij besluit d.d. 8 november 2018 publiekrechtelijk verankerd in het paraplu bestemmingsplan ‘Parkeren’.
De parkeerbehoefte van een 'bedrijfswoning' en 'burgerwoning' zijn gelijk en bedraagt gemiddels circa 2 parkeerplaatsen. Vanwege voorliggende planontwikkeling verdwijnt de theoretische parkeerbehoefte vanwege de bedrijfsmatige activiteiten.
Gelet op de grootte van onderhavig plangebied en de aan de straatzijde aanwezige oprit is afdoende ruimte beschikbaar om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte bij de woning. .
n het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):
Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. De Limburgse waterbeheerders hebben afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Niet alle ruimtelijke plannen behoeven de watertoets te doorlopen. Daartoe heeft het waterschap een stroomschema, met daarbij behorende notitie ondergrens, opgesteld waaruit het toepassingsbereik van de watertoets blijkt. Ook zijn per gemeente waterkaarten opgesteld waaruit de verschillende waterbelangen op een bepaalde locatie zijn af te lezen. Aan de hand van het ‘meldformulier watertoets’ kunnen (ruimtelijke) plannen vervolgens voor advies worden voorgelegd aan het betreffende waterschap.
Om te bepalen of een plan aan het watertoetsloket moet worden voorgelegd, is de ‘digitale watertoets’ ontwikkeld. Door middel van het intekenen van het plangebied en het beantwoorden van vragen wordt bepaald welke procedure van toepassing is. Gelet op de waterkaart is onderhavig plangebied niet gelegen in een waterschapsbelang. Het plan behoeft niet voor advies te worden voorgelegd aan het Waterschap Limburg.
Uitsnede waterkaart met aanduiding plangebied
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Onderhavig planvoornemen ziet primair op het doorvoeren van een functiewijziging. Deze ontwikkeling heeft geen invloed op het af te voeren afvalwater omdat slechts sprake is van een functieverandering van bestaande bebouwing.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Met betrekking tot de bebouwing aan Op 't Veldje 13 te Spaubeek zal geen nieuwe (dak)verharding worden aangebracht omdat enkel sprake is van het doorvoeren van een bestemmingswijziging.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Zoals reeds eerder geconstateerd in paragraaf 4.2.2 is het plangebied gelegen op de overgang naar het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’. In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden – waarvan in casu sprake is – een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: ‘schaalcontrast van zeer open naar besloten’, ‘het groene karakter’, ‘reliëf en ondergrond’ en ‘rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed’. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Dienaangaande het volgende.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Onderhavig plangebied is gelegen op de een overgang tussen bebouwd gebied en buitengebied alwaar sprake is van bosgebied. Van een schaalconstrast van zeer open naar besloten is geen sprake, waardoor ook geen sprake is van een onevenredige aantasting.
Het groene karakter
Ter plekke van onderhavig plangebied zelf is sprake van bebouwing en terreininchting ten behoeve van een voormalig hondenpension, zoals bestemmingsplanmatig toegestaan. Er is geen sprake van een groen karakter, waardoor ook geen sprake is van een onevenredige aantasting. Wel dient te worden geconstateerd dat het achterste deel van onderhavig plangebied (laatste circa 20 meter) is gelegen binnen de 'Groenblauwe mantel'. Ter versterking van deze kernkwaliteit wordt middels voorliggend bestemmingsplan ter plekke van dit deel van het plangebied geen bouwaanduiding 'bijgebouwen' opgenomen, zodat op grond van het bestemmingsplan ter plekke geen bijgebouwen kunnen worden opgericht.
Reliëf en ondergrond
Het bestaande reliëf en de bestaande ondergrond blijven als gevolg van voorliggende functiewijziging onaangeroerd.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
Ter plekke van onderhavig plangebied is geen sprake van cultuurhistorische erfgoed.
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de ‘Wet Natuurbescherming’.
In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.
Met inachtneming van deze problematiek heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een ‘Factsheet Woningbouwplannen, stikstof en Natura 2000-gebieden’ geïntroduceerd. In dit rapport wordt aangegeven dat ook bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden beoordeeld of de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen significant negatieve effecten zouden kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied.
Tevens wordt (bijvoorbeeld) aangegeven dat woningbouwplannen (ook kleinschalige woningbouwplannen) kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een
Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats). Het gebruik van de woningen (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas en het autoverkeer van bewoners en bezoekers van de woningen.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan, dient een voortoets te worden uitgevoerd. In een voortoets moet de vraag beantwoord worden of op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitgesloten dat een plan of project op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten significant negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Of er sprake is van significant negatieve effecten hangt onder andere af van de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden en de vraag welke gevolgen de toename van de stikstofdepositie heeft voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen.
Onderhavig plangebied is gelegen op circa 450 meter gelegen ten opzichte van het noordelijk gelegen Natura2000-gebied 'Geleenbeekdal'.
Ligging plangebied ten opzichte van Natura2000 gebieden
Bij voorliggende planontwikkeling is primair sprake van een planologische functiewijziging. De (ver)bouwactiviteiten ten behoeve van het opknappen van de bestaande bebouwing zullen plaats kunnen vinden met elektrische apparatuur. Voorts zal als gevolg van voorliggende bestemmingswijziging de intensiteit van het gebruik van het plangebied afnemen. Zo was voorheen sprake van een bedrijfslocatie ten behoeve van een hondenpension met bedrijfswoning. Dergelijk gebruik kent een een hogere verkeersgeneratie - en daarmee hogere stikstofuitstoot - dan het gebruik voor reguliere woondoeleinden door één huishouden.
Gelet op de aard van voorliggende planontwikkeling kan worden geconcludeerd dat er géén sprake zal zijn van stikstofdepositie op stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen worden uitgesloten.
De Wet natuurbescherming biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Onderhavig plangebied betreft een bebouwd perceel tussen woonbebouwing in. Sinds aankoop van onderhavige locatie door initiatiefnemers is het terrein ter plekke opgeschoond en opgeruimd. Geen sprake was van een goed ontwikkelde dichte broedbiotoop. Verder is de dakconstructie van de bebouwing niet geschikt voor broedvogels en/of vleermuizen, en zijn geen nesten aangetroffen.
Foto's dakranden bebouwing plangebied
De kans op het aantreffen van beschermde soorten flora en/of fauna ter plekke is nihil. In de directe nabijheid van het plangebied is een bos-/natuurgebied aanwezig die voldoende leefruimte biedt aan eventuele beschermde flora- en/of fauna.
Natuurgegevens provincie Limburg met aanduiding plangebied
Geconcludeerd mag worden dat voor onderhavige planontwikkeling vanwege het ontbreken van waargenomen soorten flora- en/of fauna (o.b.v. provinciale natuurgegevens) alsmede de aard van de planontwikkeling geen belemmeringen aanwezig zijn.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen. Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig). Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
Bij voorliggende planontwikkeling is sprake van een functiewijziging. Bij eventuele vergunningverlening op basis van voorliggend bestemmingsplan zal door de gemeente getoetst worden op duurzaamheid.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
Bij voorliggende planontwikkeling is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro waardoor geen sprake is van verhaalbare kosten.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
De gemeente Beek sluit ten behoeve van voorliggende planontwikkeling met de initiatiefnemers een planschadeverhaalsovereenkomst.
Het bestemmingsplan 'Op 't Veldje 13 te Spaubeek' van de gemeente Beek bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
o Begrippen
o Wijze van meten
o Bestemmingen
o Voorlopige bestemmingen
o Uit te werken bestemmingen
o Dubbelbestemmingen
o Anti-dubbeltelregel
o Algemene bouwregels
o Algemene gebruiksregels
o Algemene aanduidingsregels
o Algemene afwijkingssregels
o Algemene wijzigingsregels
o Verwezelijking in de naaste toekomst
o Algemene procedureregels
o Overige regels
o Overgangsrecht
o Slotregel
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Voorts is aangesloten bij de inhoud van het bestemmingsplan ‘Kern Spaubeek, herziening 2013’ van de gemeente Beek.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
In onderhavig bestemmingsplan wordt een nieuw planologisch-juridisch regime vastgelegd voor het perceel gemeente Beek – sectie N – nummer 340, voor zover in het bestemmingsplan 'Kern Spaubeek, herziening 2013' bestemd voor 'Bedrijf'.
De bestemming van onderhavig perceel wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen', met bouwvlak ter plekke van het bestaande woonhuis. Voorts wordt de bouwaanduiding 'bijgebouwen' opgenomen, waarbij het maximum oppervlak aan bijgebouwen van 150 m² middels specifieke maatvoeringsaanduiding is vastgelegd. Tevens is de op gond van het bestemmingsplan 'Kern Spaubeek, herziening 2013' van toepassing zijnde en bestaande maximale goothoogte van 4 meter voor de bestaande bebouwing (behoudens het woonhuis) overgenomen.
Ter plekke van de achterste circa 20 meter van de nieuwe bestemming 'Wonen' wordt een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bijbehorende bouwwerken' opgenomen waarmee een planologisch-juridisch verbod op het kunnen oprichten van bijbehorende bouwwerken, ook vergunningvrij, wordt vastgelegd.
Voorts worden de van kracht zijnde zijnde dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 3’en ‘Waarde - Archeologie 4’ overeenkomstig het bestemmingsplan ‘Kern Spaubeek, herziening 2013’ overgenomen. Ditzelfde geldt voor de van toepassing zijnde gebiedsaanduiding ‘overig – buiten rode contour’. De in het bestemmingsplan 'Kern Spaubeek, herziening 2013' opgenomen gebiedsaanduiding ‘milieuzone – bodembeschermingsgebied’ wordt middels voorliggend bestemmingsplan gewijzigd (geactualiseerd) middels de gebiedsaanduiding 'milieuzone - beschermingsgebied Nationaal Landschaps Zuid-Limburg'.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Het voornemen tot onderhavige bestemmingsplanwijziging is gepubliceerd op 31 december 2020. De gemeente Beek hanteert geen inspraakprocedure bij bestemmingsplannen, waardoor na het vooroverleg meteen is overgegaan tot de ‘formele bestemmingsplanprocedure'.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Een voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie Limburg en het Waterschap Limburg.
Het waterschap heeft als volgt gereageerd:
"Middels onderhavig plan zal geen extra verharding worden toegevoegd. Wij hebben geen opmerkingen op onderhavig plan. Aangezien er behoorlijk verbouwd zal worden, is het wellicht verstandig om ook afkoppeling van hemelwater te overwegen.”
Bij de door te voeren verbouwingen zal worden bekeken in hoeverre afkoppeling van het hemelwater mogelijk en haalbaar is. De reactie van het waterschap heeft niet geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan.
De provincie Limburg heeft als volgt gereageerd:
"Het plan is beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen.
De beoordeling van het plan geeft aanleiding tot het maken van opmerkingen. Indien u in het plan onderstaande opmerkingen adequaat verwerkt, zal er geen aanleiding zijn om in de verdere procedure van het plan een zienswijze in te dienen. De opmerkingen betreffen de volgende aspecten:
Toelichting
In de toelichting bij de beschrijving van het provinciale beleid heeft u een kaartbeeld opgenomen over de
Limburgse principes uit de POVI. Wij willen u erop attent maken dat het kaartbeeld zoals dat is opgenomen in de
Omgevingsverordening Limburg 2014 het officiële kaartbeeld is dat gebruikt dient te worden. U wordt dan ook
verzocht om enkel het kaartbeeld uit voornoemde verordening te gebruiken. Daar waar het gaat om de
Bronsgroene landschapszone en Zilvergroene natuurzone op het kaartbeeld in de voornoemde verordening gaat
het in de POVI om de Groenblauwemantel.
In het kader van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is in artikel 2.8.2. Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg aangegeven dat de toelichting van een plan dat betrekking heeft op een gebied dat is gelegen in het voornoemd beschermingsgebied een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming en versterking hiervan is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. In de toelichting is aangegeven waarom de onderhavige ontwikkeling doorgang zou kunnen vinden. Wat gemist wordt is de beschrijving zoals die bovenstaand is opgenomen. Zeker voor wat betreft de kernkwaliteit 'Groene karakter' wordt de omschrijving gemist. Ook wordt een beschrijving gemist over hoe de onderhavige ontwikkeling bijdraagt aan het behouden en versterken van de kernkwaliteit. Het gaat dan met name om het dichte groene gebied aan de Zuid-Oost zijde van Op 't Veldje 13. Vanwege deze kernkwaliteit is het gebied aangeduid als Zilvergroene natuurzone. Het onderhavige bestemmingsplan dient dan ook in te gaan op het behouden en versterken van deze kwaliteit, een en ander zoals in de Omgevingsverordening Limburg 2014 is aangegeven.
Verbeelding en regels
Op de verbeelding is het gehele perceel (met de voormalige bedrijfsbestemming) bestemd tot Wonen. Daarbij is op de verbeelding een aanduiding opgenomen dat voor wat betreft bijgebouwen ter plaatse een oppervlakte van 360 m² aan bijgebouwen op het perceel is toegestaan, binnen het bijgebouwvlak. Dit laatste loopt door tot aan het achterste deel van de bestemming Wonen. Gezien de ligging van het perceel, met achtergelegen Zilvergroene natuurzone en Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid Limburg (waarvan ook een deel over het overig bebouwd gebied is gelegd) en gelet op hetgeen is aangegeven over de kernkwaliteiten in de vorige alinea, komt ons dit als omvangrijk voor. Wij geven u in overweging om, gelet op het vorenstaande, te kiezen voor een bij een woonbestemming meer passende maximale maatvoering aan bijgebouwen zoals ook bij de naastgelegen woonbestemmingen van toepassing is in het daar geldende bestemmingsplan. Op deze wijze ontstaat er meer eenheid binnen een zelfde type bestemming en is de overgang tussen het (overig) bebouwd gebied en de achtergelegen te beschermen gebieden een meer passende.
Regels
In de regels wordt in artikel 8 (milieuzone – Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg, lid 8.1.1. (Aanduidingenomschrijving) is het volgende opgenomen 'De regels ter bescherming van de bodem, zoals vermeld in Hoofdstuk 4, paragraaf 5 van de omgevingsverordening Limburg zijn van toepassing.' Omdat dit hoofdstuk 4.5 niet meer voorkomt in de nieuwe verordening, is een aanpassing noodzakelijk waarbij niet verwezen wordt naar het specifieke hoofdstuk van de verordening maar te vermelden dat de regels van de Omgevingsverordening Limburg van toepassing zijn.
In artikel 8, lid 8.1.3 (Wijzigingsbevoegdheid) is het volgende opgenomen: 'Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.' De voornoemde wijziging kan enkel aan de orde zijn als de Omgevingsverordening Limburg de aanduiding niet meer bevat. Eerst dan kan de gemeente de betreffende aanduiding laten vervallen. Een wijziging in gebruik, bedrijfsvoering of vergunningverlening zijn geen redenen op basis waarvan tot een wijziging kan worden besloten. De betreffende tekst in de regels dient dan ook aangepast te worden, zodat enkel een aanpassing van de Omgevingsverordening Limburg kan leiden tot een dergelijke wijziging van de aanduiding/zone.
Vorenstaande opmerkingen dienen op adequate wijze te worden verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan."
Naar aanleiding van vorenstaande reactie van de provincie zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd:
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 25 maart 2022 tot en met 5 mei 2022 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn is één zienswijze ingediend door de provincie Limburg. Betreffende zienswijze en de beantwoording hiervan is opgenomen in de nota van zienswijzen opgenomen als Bijlage 2. In deze nota is tevens aangegeven of en, zo ja, welke aanpassingen in voorliggend bestemmingsplan zijn doorgevoerd.