direct naar inhoud van 3.4 Milieu
Plan: Beeker Hoek, herziening 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0888.BPBEEKERHOEK09-VA01

3.4 Milieu

3.4.1 Bedrijfshinder

De Wet milieubeheer stelt normen voor de bedrijfsvoering van inrichtingen in relatie tot hun omgeving. In het bestemmingsplan worden regels gesteld met betrekking tot bestaande bedrijvigheid en nieuwe bedrijvigheid welke zich, ter plaatse van deze bestaande bedrijvigheid, mag vestigen. In beide gevallen dient bezien te worden of deze bedrijvigheid geen belemmerende werking heeft op de bestaande woningen in en buiten het plangebied. Om te bepalen of bepaalde nieuwe bedrijven in het plangebied vanuit het oogpunt van milieuhinder toelaatbaar zijn, wordt voor de eerste toetsing in het bestemmingsplan en voor de zonering van het terrein gebruik gemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Deze Staat is gebaseerd op de “richtafstandenlijsten voor milieubelastende activiteiten” uit de herziene uitgave 2009 van de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG. Het vormt een eerste toets of vestiging van een bedrijf van een bepaald bedrijfstype toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of de milieuvergunningen bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en derhalve al dan niet toelaatbaar is.

Bestaande bedrijven

In het onderhavige bestemmingsplan wordt de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan een staat die als bijlage van de regels is opgenomen. In deze Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn de onderscheiden bedrijfsactiviteiten in milieucategorieën ingedeeld.

Aan elke bedrijfsactiviteit is een zone gekoppeld die in acht moet worden genomen bij het leggen van een milieugevoelige bestemming c.q. bij de locatie van de bedrijven.

Bij deze zonering is gebruik gemaakt van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering", uitgave 2009. De milieuzonering van de VNG is gebaseerd op een scheiding van conflicterende functies door het hanteren van afstanden. Om de woningen nabij het bedrijventerrein en de woningen op het terrein enige bescherming te bieden tegen te zware milieuoverlast is het terrein onderverdeeld in een viertal zones, te weten:

  • b= 2 en 3.1, ter plaatse van deze aanduiding zijn bedrijven alsmede opslagen en installaties van categorie 2 en 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein toegestaan. Op een afstand van 30 m. van de woningen is categorie 2 toegestaan. Voor categorie 3.1 geldt een afstand van 50 m. tot de woningen;
  • b= 2, 3.1 en 3.2, ter plaatse van deze aanduiding zijn bedrijven alsmede opslagen en installaties van categorie 2, 3.1 en 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein toegestaan. Op een afstand van 30 m. van de woningen is categorie 2 toegestaan. Voor categorie 3.1 geldt een afstand van 50 m. en voor categorie 3.2 een afstand van 100 m. tot de woningen;
  • b= 3.1, 3.2 en 4.1, ter plaatse van deze aanduiding zijn bedrijven alsmede opslagen en installaties van categorie 3.1, 3.2 en 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein toegestaan. Op een afstand van 50 m. van de woningen is categorie 3.1 toegestaan. Voor categorie 3.2 geldt een afstand van 100 m. en voor categorie 4.1 een afstand van 200 m. tot de woningen;
  • b= 3.1, 3.2, 4.1en 4.2, ter plaatse van deze aanduiding zijn bedrijven alsmede opslagen en installaties van categorie 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein toegestaan. Op een afstand van 50 m. van de woningen is categorie 3.1 toegestaan. Voor categorie 3.2 geldt een afstand van 100 m., voor categorie 4.1 een afstand van 200 m. en voor categorie 4.2 een afstand van 300 m. tot de woningen;

Middels een afwijking kunnen Burgemeester en Wethouders toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die niet worden genoemd in de “Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen”, maar naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die genoemd zijn in de “Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen” onder de categorieën 2, 3.1, 3.2, 4.1. en 4.2. Dit geldt overigens niet voor Wgh-inrichtingen en risicovolle inrichtingen.

Een afwjikingsmogelijkheid bestaat er ook voor bedrijven in categorie 5.1 van de “Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen”, mits geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu in de directe omgeving of het bedrijfsmilieu binnen de plangrens ontstaan of kunnen ontstaan.

De “Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen” kan niet zonder meer worden toegepast bij de vraag of bedrijven die al in het plangebied gevestigd zijn en in een zone liggen waarvoor ze, gezien de nieuwe zonering, eigenlijk te zwaar zijn, weg bestemd moeten worden. Uiteraard geeft de categorie-indeling van deze bedrijven en de opgenomen zonering wel een indicatie van de aanvaardbaarheid. In bestaande situaties moet met name gekeken worden of het bedrijf beschikt over de benodigde milieuvergunning(-en) en of de milieubelasting binnen de huidige normen blijft.

3.4.2 Bodem

Het bestemmingsplan Beeker Hoek herziening 2009 betreft een beheerplan. De bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied worden dus gehandhaafd en overeenkomstig de huidige situatie geregeld in het bestemmingsplan. Er is geen sprake van nieuwbouw in het gebied en dus bestaat er voor dit bestemmingsplan geen noodzaak om bodemonderzoek uit te voeren.

3.4.3 Luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen (Staatsblad 2007, nummer 414, 434). De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”. Met het inwerking treden hiervan is het tot dan toe geldende “Besluit luchtkwaliteit 2005” ingetrokken.

In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. Verder voorziet de Wet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL, in werking getreden op 1 augustus 2009). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10 ). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.

Uitvoeringsregels

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:

  • Algemene Maatregel van Bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit nibm) (Stb. 2007, 440).
  • Ministeriële regeling: “Niet in betekenende mate” (Regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).
  • Ministeriële regeling “Beoordeling luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 220).
  • Ministeriële regeling “Projectsaldering luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 218).

In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien voldaan wordt aan deze regels dan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

In het NSL is de definitie van nibm gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2en PM10 (Besluit nibm, artikel 2). In de Regeling nibm is in artikel 4 invulling gegeven aan artikel 4 van het Besluit nibm en een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die nibm bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Een belangrijk gegeven is dat (artikel 5.16) zolang normen niet overschreden worden of plannen nibm bijdragen, bestuursorganen hun bevoegdheden mogen blijven uitoefenen. Dat wil zeggen dat in die gevallen planontwikkelingen doorgang mogen vinden.

Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van saldering, het gaat dan om plannen die de luchtkwaliteit ter plekke iets kunnen verslechteren, maar in een groter gebied per saldo verbeteren. Saldering moet plaatsvinden in een gebied dat een functionele of geografische relatie heeft met het plangebied. Maatregelen die de luchtkwaliteit in het grotere gebied per saldo verbeteren, moeten zo veel mogelijk gelijktijdig uitgevoerd worden.

Resumé

Het huidige plan is een beheerplan waarbinnen geen nieuwe (bouw)ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Hierdoor is er geen invloed op de luchtkwaliteit en kan dus ook geen verslechtering optreden. Er is derhalve geen verder onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd.

3.4.4 Geluid

Voor de grote industrieterreinen (waaronder Chemelot), spoor- en verkeerswegen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering gekoppeld aan een systeem van grenswaarden. Het zoneren behelst het creëren van een bepaalde afstand tussen een grote geluidveroorzakende functie (bv. verkeer/industrie) en geluidgevoelige gebieden (bv. woongebieden). Binnen een geluidzone geldt een beperking voor de bouw van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.

Voor bestemmingsplan Beeker Hoek herziening 2009 geldt dat dit plan grotendeels het karakter heeft van een beheerplan. Dit betekent dat de bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied gehandhaafd worden en overeenkomstig de huidige situatie geregeld worden in het bestemmingsplan. Om deze redenen is er geen noodzaak om akoestisch onderzoek uit te voeren.

Opgemerkt wordt dan ook dat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied door de gemeente per individuele aanvraag voor een omgevingsvergunning aangetoond dient te worden of het aspect geluid een belemmering vormt voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

3.4.5 Externe veiligheid

Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich voor rondom risicovolle inrichtingen of transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een klein kantoorgebouw of een bedrijfsgebouw wordt daarbij beschouwd als een beperkt kwetsbaar object, waarbij de gehanteerde normen een richtwaarde vormen. Bij bijvoorbeeld woningen, die beschouwd worden als kwetsbare objecten, is de norm een grenswaarde waar altijd aan moet worden voldaan. Het risico wordt uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans dat een persoon overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich voortdurend en onbeschermd in de nabijheid van de transportas bevindt. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans aan dat iemand die voortdurend op een bepaalde plaats onbeschermd zou verblijven, ten gevolge van enig ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen om het leven komt. Dit risico wordt weergegeven in zogenaamde iso-risicocontouren op een topografische kaart. De contouren verbinden de plaatsen waar de kans op overlijden een zelfde waarde heeft.

De plaatsen met gelijke kansen van 10-4, 10-5, 10-6, 10-7 en 10-8 (kans op overlijden per jaar) zijn door lijnen met elkaar verbonden. De PR 10-6 contour is de wettelijke norm waaraan getoetst dient te worden.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) van een activiteit is de verzameling van gegevens over kansen per jaar (F) en het aantal slachtoffers (N) van mogelijke ongelukken met die activiteit gedurende een jaar voor een bepaalde bevolkingsgroep. Meestal beschouwt men als groep alle omwonenden die mogelijkerwijs door een ongeluk met die activiteit kunnen worden getroffen. Het groepsrisico wordt gepresenteerd in een grafiek; de FN-curve. Dit groepsrisico is derhalve de sommatie van alle risico's a.g.v. de totale locatie, waarbij verschillende bevolkingsgroepen op de verschillende plaatsen rondom een inrichting / vervoer zijn betrokken.

Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

In 2004 is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) in werking getreden. Dit is van toepassing voor inrichtingen, die in het kader van de Wet Milieubeheer een vergunning nodig hebben, maar ook op bestemmingsplannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In het BEVI zijn de waarden voor het Plaatsgebonden Risico en het Groepsrisico wettelijk verankerd. Voor het Plaatsgebonden Risico houdt dit in dat nieuwe kwetsbare bestemmingen niet binnen de 10-6 contour gebouwd mogen worden. PR is in het BEVI een grenswaarde, ook voor bestaande situaties en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Voor het Groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde, maar tevens een Verantwoordingsplicht, waarbij elke toename van het Groepsrisico gemotiveerd dient te worden.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen en sluit zoveel als mogelijk is aan op het BEVI.

Risicokaart Limburg

Uit de risicokaart van de provincie Limburg blijkt dat naast Chemelot enkele andere risicodragende objecten in de (directe) omgeving van het plangebied zijn gelegen. Ook deze worden onderstaand nader toegelicht.

Plangebied Beeker Hoek

In het kader van externe veiligheid zijn voor het plangebied Beeker Hoek de volgende invalshoeken relevant:

  • A. externe veiligheid bij inrichtingen: het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het industriecomplex Chemelot;
  • B. externe veiligheid als gevolg van buisleidingen: in en in de nabijheid van het plangebied zijn buisleidingen gelegen;
  • C. externe veiligheid bij inrichtingen als gevolg van transport (weg, spoor en water): in en in de nabijheid van het plangebied zijn de autosnelwegen A76.en A2 en de spoorlijn Sittard-Maastricht gelegen.

Door Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV te Maastricht is in mei 2007 een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid in relatie tot de actualisatie van het bestemmingsplan Beeker Hoek 1997, zie bijlage 1. De resultaten van dit onderzoek zijn onderstaand kort weergegeven. Aanvullend op het onderzoek uit mei 2007 volgt in deze paragraaf tevens een beoordeling van de actuele situatie.

Onderzoek externe veiligheid in relatie tot de actualisatie van het bestemmingsplan Beeker Hoek 1997

In het onderzoek wordt het aspect externe veiligheid vanuit twee invalshoeken benaderd, te weten de invloed van het plan op de omgeving en omgekeerd. De analyse van de invloed van het plan op de omgeving vindt plaats op basis van een inventarisatie van de aanwezige bedrijven. Ten behoeve van het vaststellen van de invloed van de omgeving op het plan worden de externe veiligheidsaspecten geanalyseerd op basis van:

  • • transport van gevaarlijke stoffen via de weg en het spoor;
  • • de aanwezige bedrijven in de onmiddellijke omgeving;
  • • eventueel aanwezige transportleidingen.

Invloed van het plan op de omgeving

Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat binnen het plangebied geen bedrijven aanwezig zijn waarvan de externe veiligheidsaspecten relevant zijn, dat wil zeggen dat er geen bedrijven aanwezig zijn die vallen onder het regime van het BEVI (Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen). De bestaande milieuzonering binnen het plangebied dient gehandhaafd te blijven zodat gewaarborgd wordt dat er geen conflicten ontstaan tussen de milieuaspecten (waaronder externe veiligheid) van de bedrijven en de omliggende bebouwing. Op deze wijze wordt voorkomen dat binnen de toegestane bedrijfstypen zich een inrichting vestigt dan wel uitbreidt met vergaande risico's voor haar omgeving.

Invloed van de omgeving op het plan

Transport via weg en spoor

De 10-6 contour plaatsgebonden risico ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor vallen niet binnen het gebied van het bestemmingsplan. Het plaatsgebonden risico legt derhalve geen beperkingen op aan het bestemmingsplan. Wat betreft het groepsrisico kan worden gesteld dat alle ruimtelijke ontwikkelingen in het betreffende gebied in de tijdsspanne 1997 – heden, zijn gerealiseerd conform het oorspronkelijke bestemmingsplan alsmede partiële herzieningen. Ten opzichte van het vigerende plan heeft er geen wijziging plaatsgevonden van toegestane kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan zal dan ook geen negatieve gevolgen hebben voor het groepsrisico.

Aanwezigheid bedrijven in omgeving

De 10-6 contour plaatsgebonden risico ten gevolge van bedrijven binnen het bestemmingsplan of in de directe omgeving legt geen beperkingen op aan het bestemmingsplan. De aanwezige 10-6 contour plaatsgebonden risico van de bedrijven blijven buiten het plangebied dan wel binnen het perceel van het bedrijf.

Wat betreft het groepsrisico kan worden gesteld dat alle ruimtelijke ontwikkelingen in het betreffende gebied in de tijdsspanne 1997 – heden, zijn gerealiseerd conform het oorspronkelijke bestemmingsplan alsmede partiële herzieningen.

Ten opzichte van het vigerende plan heeft er geen wijziging plaatsgevonden van toegestane kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan zal dan ook geen negatieve gevolgen hebben voor het groepsrisico.

Gebleken is dat er geen bedrijven in de directe omgeving aanwezig zijn, waarvan de externe veiligheidsaspecten relevant zijn. In het nieuwe bestemmingsplan dient de milieuzonering gehandhaafd te blijven zodat gewaarborgd is dat er geen conflicten ontstaan tussen de milieuaspecten (waaronder externe veiligheid) van de bedrijven en de omliggende bebouwing. Op deze wijze wordt voorkomen dat binnen de toegestane bedrijfstypen zich een inrichting vestigt met vergaande risico's voor haar omgeving

Aanwezigheid transportleidingen

Ten aanzien van de aanwezige hogedrukgasleidingen wordt voor de bestaande situatie voldaan aan de eisen die gesteld zijn in de Ministeriële circulaire: “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” van 26 november 1984. In het onderhavige bestemmingsplan is geen sprake van nieuwe ontwikkelingen en speelt het aspect externe veiligheid ten gevolge van hogedruk aardgastransportleidingen in dit kader ook geen rol. In het bestemmingsplan is wel een beschermingszone opgenomen ten behoeve van een veilig en bedrijfszeker gastransport. Ten aanzien van de aanwezige hoogspanningsleidingen zijn er, gezien de afstand tot de leidingen, ook geen beperkingen voor de realisatie van onderhavig bestemmingsplan.

De volledige rapportage “Externe veiligheid in relatie met actualisatie Bestemmingsplan Beekerhoek te Beek”, d.d. 22 mei 2007 met rapportnummer 2006.0928-1 is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Aanvullend op het onderzoek uit mei 2007 dient vervolgens ten aanzien van de verschillende relevante invalshoeken nog het onderstaande te worden opgemerkt.

Ad A externe veiligheid als gevolg van relevante inrichtingen: Chemelot

Aan de noordzijde van het plangebied is het Chemelot terrein gelegen. Binnen deze site vinden diverse risicovolle activiteiten plaats, de inrichting valt onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen en hierdoor ook onder het Bevi. Volgens de gegevens van de risicokaart vallen de PR 10-6 contour t/m de PR 10-8 contour van de site niet over het plangebied. In de beleidsvisie externe veiligheid Chemelot site/Westelijke mijnstreek (18 november 2009) is verder af te lezen dat het plangebied Beeker Hoek zich buiten het voor het groepsrisico relevante gebied tot aan de grens van het invloedsgebied bevindt (zie onderstaande tekening, blauwe omgeving).

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBEEKERHOEK09-VA01_0002.png"

In dit gebied zijn de kansen en de omvang van het risico zo klein dat de bijdrage aan het groepsrisico niet meer relevant is. Een berekening van het groepsrisico wordt daarmee niet zinvol geacht.

Vanuit het Bevi geldt voor een ruimtelijk besluit de verplichting tot het verantwoorden van het groepsrisico. Dit bestemmingsplan legt alleen de huidige ruimtelijke situatie vast en maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Hierdoor neemt het groepsrisico niet toe en wordt een verdere verantwoording over het groepsrisico niet nodig geacht.

Het plangebied ligt echter wel binnen het invloedsgebied van het toxisch scenario van chemieconcern Chemelot en de spoorlijn Maastricht – Sittard. Ten aanzien van dit 'Toxische wolk' scenario gelden vanuit de brandweer de volgende aanbevelingen met betrekking tot de te nemen maatregelen ter verbetering van de beheersbaarheid van een incident en de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied:

  • 1. Voorzie het plangebied van afdoende basisvoorzieningen (tweezijdige bereikbaarheid en bluswater primair; minimaal 60m3/uur, onbeperkte levertijd, om de 80 meter);
  • 2. Voorzie de bron (spoor) van afdoende bereikbaarheid (tweezijdig) en bluswater (secundair);
  • 3. Start met risicocommunicatie in het plangebied over hoe te handelen bij een incident (gerelateerd aan de risicobron);
  • 4. In gebouwen met een mechanische ventilatie moet men die handmatig uit kunnen schakelen.

Ad B externe veiligheid als gevolg van relevante buisleidingen

De voor het plangebied relevante buisleidingen zijn weergegeven in paragraaf 3.8 en het reeds eerder benoemde onderzoek.

Ad C externe veiligheid bij inrichtingen als gevolg van transport (weg, spoor en water)

Voor het plangebied is het volgende vervoer gevaarlijke stoffen van belang:

A2 / A76

Vooruitlopend op de aankomende wetgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Basisnet) is voor transport van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen een plafond gesteld van het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de gewijzigde circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (15 december 2009) geeft de bijlage 1 een overzicht van de relevante wegen, met maximale transporten brandbaar gas en een veiligheidscontour. Voortkomend uit het Basisnet geldt een plasbrandaandachtsgebied voor de A2 en de A76. Binnen dit gebied dienen bij de besluitvorming over het vestigen/bouwen van een nieuw object de effecten van een plasbrand en de noodzaak van de ontwikkeling beschouwd te worden.

Voor de Rijksweg A76 geldt een veiligheidszone van 6 meter. Deze afstand dient in een bestemmingsplan vrijgehouden te worden van objecten. De Rijksweg A76 grenst echter niet aan het plangebied. De veiligheidszonevan 6 meter is dan ook niet van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan.

Binnen het plasbrandaandachtsgebied (30 meter vanuit de Rijkswegen) wordt geen nieuwe bebouwing toegestaan, door het niet opnemen van een bouwblok. Voor dit bestemmingsplan geldt dat er géén woningen binnen de 30 meter van het plasbrandaandachtsgebied (PAG) van de A2 liggen. Daarnaast legt het bestemmingsplan alleen de bestaande situatie van het bedrijventerrein vast en laat het geen ontwikkelingen toe. Daarom wordt een verdere beschouwing van het PAG niet nodig geacht. Maatregelen aan de locatie van de bouwwerken en de infrastructuur passen niet binnen het conserverende bestemmingsplan.

Overige ruimtelijke ontwikkelingen binnen de bestemmingen in het PAG zijn niet van toepassing. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het transport van gevaarlijke stoffen over deze rijkswegen. Vanwege de relatieve lage bebouwingsdichtheid langs de bestemmingsplangrens wordt verwacht dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Een verdere verantwoording over het groepsrisico vindt niet plaats omdat het een bestaande situatie betreft en het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt.

Gemeentelijke wegen

Door de provincie Limburg is onderzoek uitgevoerd naar "Externe veiligheid Provinciale wegen" (Arcadis, 21 september 2010 074935205:B). Uit dit onderzoek blijkt dat er voor de Limburgse provinciale wegen geen knelpunten aanwezig zijn. Voor de gemeentelijke wegen zijn de vervoersaantallen vergelijkbaar of lager zijn dan de provinciale wegen. Gelet op de hoogte van het groepsrisico en het conserverende karakter van het bestemmingsplan waardoor er geen toename van het groepsrisico plaatsvindt, hoeft conform de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen het groepsrisico voor wat betreft de gemeentelijke wegen niet te worden betrokken bij het vaststellen van het bestemmingsplan.

Spoorweg Maastricht-Sittard

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van deze spoorweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De studie “Risico's in Limburg, weten waar het over gaat” (februari 2002) besteedt aandacht aan de risico's die verbonden zijn aan het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. In de Risicoatlas Spoor (2001) zijn per baanvak de risico's inzake individueel risico en groepsrisico voor het transport per spoor aangegeven. Voor het baanvak Maastricht-Sittard, dat in het voorliggende bestemmingsplan is gesitueerd, bedraagt de afstand van de 10-6 -contour voor het individueel risico minder dan 10 meter gemeten vanaf de spoorbaan (dit is de geringste afstand). Voor het groepsrisico is in het rapport aangegeven dat voor geen enkele woonkern in Limburg de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden.

Conclusie externe veiligheid

Het plaatsgebonden risico van de risicobronnen vormt geen knelpunt. Daarnaast is bij het voorliggende bestemmingsplan sprake van een bestaande situatie waarbij geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks worden toegestaan. Het plangebied van het bestemmingsplan ligt echter wel binnen het invloedsgebied van de verschillende risicobronnen. Kwalitatief is de hoogte van het groepsrisico beschouwd. Het bestemmingsplan legt alleen de bestaande situatie vast waardoor het groepsrisico niet wijzigt. Een verdere verantwoording over het groepsrisico wordt om deze reden niet uitgewerkt.

Advies Regionale Brandweer

Op grond van artikel 13 lid 3 van het BEVI dient het bevoegd gezag, alvorens een besluit tot het verlenen van vrijstelling te nemen, het bestuur van de regionale brandweer in wier gebied de locatie ligt waarop het besluit betrekking heeft, in de gelegenheid te stellen om een advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding, bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.

Het ontwerp bestemmingsplan is medio maart 2011 voorgelegd aan de regionale brandweer met het verzoek om advies uit te brengen.