direct naar inhoud van Artikel 14 agrarisch gebied
Plan: Bestemmingsplan "Parkheide-Wauberg Noord"
Status: vastgesteld
Plantype: ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
IMRO-idn: NL.IMRO.08820000BPLKOM01002-

Artikel 14 agrarisch gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.08820000BPLKOM01002-_0011.jpg"

bestemming: agrarisch gebied

Lid A. Doeleindenomschrijving.

De op de plankaart als agrarisch gebied aangegeven gronden zijn bestemd voor:

  • a. duurzaam agrarisch gebruik;
  • b. oppervlaktewaterbeheersing en erosiebestrijding;
  • c. ontsluiting van de afzonderlijke percelen;
  • d. recreatief medegebruik;
  • e. infiltratievoorzieningen.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen:

  • de op de plankaart aangegeven “leidingzone ondergrondse leidingen”, zijn primair de desbetreffende bepalingen van deze voorschriften van toepassing.

Lid B. Beschrijving in hoofdlijnen.

Ter verwezenlijking van de in lid A. omschreven doeleinden wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8, het volgende beleid gevoerd:

  • 1. gestreefd wordt naar continuering van het duurzaam agrarisch gebruik van de gronden. De mogelijkheden worden geboden om bedrijfseconomisch noodzakelijke ontwikkelingen door te voeren, voor zover mogelijk binnen het kader van de milieuwetgeving.
  • 2. ter zake de ontsluiting van de afzonderlijke percelen wordt gestreefd naar handhaving van de bestaande wegen. Deze worden qua maatvoering afgestemd op de agrarische functie, schaal van het gebied dan wel de functie van de aangrenzende bestemmingen.
  • 3. ter zake het recreatief medegebruik wordt gestreefd naar uitbreiding van de padenstructuur ten behoeve van het langzaam verkeer, door hernieuwd gebruik van paden/wegen die oorspronkelijk kadastraal bekend waren, en realisering van aanvullende eenvoudige recreatieve voorzieningen, zoals zit- en schuilgelegenheden, picknickplaatsen en bewegwijzering.
  • 4. het gebruik van de gronden als kampeerterrein, zoals bedoeld in de Wet op de Openluchtrecreatie, wordt niet toegelaten.
  • 5. aan oppervlaktewaterbeheersing en erosiebestrijding wordt, naast het duurzaam agrarisch gebruik, prioriteit gegeven boven de andere in de aanhef genoemde doeleinden. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de maatregelen, zoals opgenomen in de Erosieverordening en de Keur van het waterschap Roer en Overmaas.

Lid C. Gebruik van de grond voor bebouwing.

Op de tot agrarisch gebied bestemde gronden mag niet worden gebouwd.

Lid D. Gebruik van de grond anders dan voor bebouwing:

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 5, lid A. wordt ten minste verstaan het gebruik van de gronden:

  • 1. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;,
  • 2. als sport- en wedstrijdterrein, kampeer- of caravanterrein, dagcampings, parkeerterreinen, als lig- of speelweide;
  • 3. voor het beproeven van voertuigen, voor de beoefening van wedstrijden met motorvoertuigen, motoren of (brom)fietsen;
  • 4. voor het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
  • 5. voor het winnen van bosstrooisel en mos;
  • 6. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • 7. voor militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;
  • 8. voor opslagdoeleinden, zoals het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • 9. voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, ten behoeve van doeleinden als omschreven in dit lid, onder 1. t/m 8.

Lid E. Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning is vereist:

  • a. Het is verboden op of in de tot "agrarisch gebied" bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren;
  • 1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • 2. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
  • 3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m, waartoe ook gerekend worden woelen en draineren;
  • 4. het aanleggen van boomgaarden;
  • 5. het bebossen van gronden;
  • 6. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • 7. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • 8. het graven van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • 9. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • 10. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpen voorwerpen in de bodem.
  • b. het in dit lid, onder a. bepaalde is niet van toepassing voor:
  • 1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • 2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • 3. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  • 4. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • 5. het periodiek kappen van hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het op het tijdstip van het van kracht zijn van dit plan bestaande bodemgebruik;
  • 6. zover de waterhuishoudkundige toetsing reeds plaatsvindt in het kader van vergunningverlening krachtens de Keur van het Waterschap.
  • c. de werken of werkzaamheden als bedoeld in dit lid, onder a.1. t/m a.10. zijn slechts toegestaan, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de leden A. en B. genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Lid F. Vrijstellingsbevoegdheid.

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen voor:

  • a. het bepaalde in lid C. voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, bewegwijzeringen en schuilgelegenheden indien dit noodzakelijk is ter ondersteuning van het extensieve recreatief medegebruik en geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het aanwezige agrarische gebruik.

Lid G. Wijzigingsbevoegdheid.

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om de bestemming agrarisch gebied te wijzigen in:

  • a. woondoeleinden, ten behoeve van grondgebonden woningen ter plaatse van de aanduiding “wonen” op de plankaart, mits:
  • 1. de woningen passen binnen de afspraken die gemaakt zijn in het kader van het regionaal volkshuisvestingsplan;
  • 2. de totstandkoming van een goed woonklimaat in de te realiseren woningen gegarandeerd worden
  • 3. de parkeerbalans in de directe omgeving niet nadelig wordt beïnvloed;
  • 4. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse niet vermindert;
  • 5. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 7, lid D en artikel 10 van deze voorschriften.
  • a. natuurgebied, ten behoeve van de aanleg van een ecologische verbindingszone, mits:
  • 1. de betreffende gronden in eigendom zijn gekomen van de gemeente en/of een terrein beherende natuurbeschermingsorganisatie, dan wel de bestaande eigenaar heeft ingestemd met de aanleg van de ecologische verbindingszone;
  • 2. de financiële middelen voor de aanleg van de ecologische verbindingszone zeker zijn gesteld;
  • 3. in voldoende mate rekening wordt gehouden met de toekomstige verbreding van de N299;
  • 4. aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad;
  • 5. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 7, lid D. van deze voorschriften.
  • b. nutsvoorzieningen, ten behoeve van de herinrichting van de rioolbuffer, mits:
  • 1. de financiële middelen voor de herinrichting van de rioolbuffer zeker zijn gesteld;
  • 2. in voldoende mate rekening wordt gehouden met de toekomstige verbreding van de N299;
  • 3. de breedte van de rioolbuffer zodanig is dat de beoogde ecologische verbindingszone parallel aan de N299 gewaarborgd is;
  • 4. aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad;
  • 5. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 7, lid D en artikel 17 van deze voorschriften
  • c. Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de in afdeling 3.4. Algemene Wet bestuursrecht omschreven procedure.