direct naar inhoud van Artikel 17 Algemene aanduidingsregels
Plan: Schaesberg-Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0882.BVKOMSCHZUID03001-VG01

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

17.1 veilligheidszone - lpg
17.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van het besluitsubvlak 'veilligheidszone - lpg' geldt dat die gronden - naast de andere aangewezen bestemming(en) - tevens bestemd zijn voor de bescherming van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in verband met een (nabij) aanwezige lpg-installatie.

17.1.2 Bouwregels

Er mag geen toename plaatsvinden van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, tenzij ze behoren tot de inrichting waartoe ook het vulpunt lpg behoort.

17.2 milieuzone - bodembeheer
17.2.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van het besluitsubvlak 'milieuzone - bodembeheer' dient bij alle voorbereidingen van bouwactiviteiten, de bouwactiviteiten zelf en werkzaamheden ten behoeve van de terreininrichting rekening te worden gehouden met het uit de Wet Bodembescherming voortvloeiende nazorgplan 'Voormalige mijnterreinen Oostelijke Mijnstreek'.

17.2.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Algemeen

Ter plaatse van het besluitsubvlak 'milieuzone - bodembeheer' is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijn, of van werkzaamheden de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen of groenvoorzieningen, anders dan in overeenstemming met het nazorgplan;
  • 2. het bodemverlagen of afgraven, het ophogen, het aanbrengen van een leeflaag, egaliseren of omzetten van de bodem, anders dan in overeenstemming met het nazorgplan.

b Voorwaarden verlenen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 17.2.2 onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 17.2.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

c Uitzondering

Het bepaalde in 17.2.2 onder a is niet van toepassing voor:

  • 1. werken of werkzaamheden in het kader van herstel en reconstructie;
  • 2. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • 3. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • 4. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • 5. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

17.3 leiding - gas
17.3.1 Algemene gebruiksregels
a Algemeen
  • a. Het is verboden de bestaande diameter (in mm) en de bestaande druk (in bar) van de gasleiding te wijzigen.
  • b. Het is verboden de bestaande hartlijn van de gasleiding te verplaatsen of te wijzigen.

b Besluitsubvlakken

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen besluit(sub)vlakken, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 20.4.

17.3.2 Bouwregels
a Algemeen

Op de voor 'leiding - gas' aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen niet worden gebouwd.

b Uitzondering

Het in lid a bepaalde is niet van toepassing voor bouwwerken van geringe omvang ten dienste van de betreffende leiding met een hoogte van maximaal 3,20 meter.

17.3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, gehoord de leidingbeheerder, bij een omgevingsvergunning afwijken van het in 17.3.2 sub a bepaalde ten behoeve van het oprichten van bouwwerken welke ter plaatse conform de aangegeven bestemming mogen worden opgericht, mits deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.

17.3.4 Specifieke gebruiksregels
a Algemeen

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor:

  • a. een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doet;
  • b. het uitvoeren van ontgrondingen;
  • c. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding;
  • d. het aanbrengen van diep wortelende beplanting;
  • e. het verrichten van grondwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • f. het verrichten van grondophogingen met een hoogte van meer dan 0,30 meter;
  • g. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • h. het permanent opslaan van goederen;
  • i. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

b Verbodsbepaling

In afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen is het verboden de gronden te gebruiken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, behoudens voor zover het de uitvoering betreft van werken of werkzaamheden ten behoeve van de desbetreffende ondergrondse leiding.

c Uitzondering

De verbodsbepaling in artikel 17.3.4 sub a en b geldt niet voor werken en werkzaamheden vallend onder normaal (agrarisch) onderhoud en gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk anders dan diepploegen en voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet worden geschaad.

17.3.5 Afwijken van de gebruiksregels
a Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 17.3.4 onder a bepaalde, mits:

  • a. daardoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de leiding;
  • b. het functioneren van de leiding niet in gevaar komt;
  • c. er voorwaarden aan verbonden worden waardoor er geen schade te verwachten is of het functioneren van de leiding niet in gevaar komt.

b Voorwaarden afwijken van de gebruiksregels

Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in artikel 17.3.5 sub a bedoeld wordt slechts toegestaan nadat vooraf advies bij de beheersinstantie van de betrokken leiding is ingewonnen over de vraag of de in artikel 17.3.4 onder a, sub a en b vermelde activiteiten daadwerkelijk gevaar opleveren voor de leiding, dan wel afbreuk doen aan het functioneren ervan en de eventueel ter voorkoming daarvan te stellen voorwaarden.

17.4 leiding - hoogspanningsverbinding
17.4.1 Algemene gebruiksregels
a Algemeen
  • a. Het is verboden het bestaande voltage van de hoogspanningsverbinding te wijzigen.
  • b. Het is verboden de bestaande hartlijn van de hoogspanningsverbinding te verplaatsen of te wijzigen.

b Besluitsubvlakken

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen besluit(sub)vlakken, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 20.4.

17.4.2 Bouwregels
a Algemeen

Op de voor 'leiding - hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen niet worden gebouwd.

b Uitzondering

Het in lid a bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. bouwwerken van geringe omvang met een hoogte van maximaal 3,20 meter, voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet geschaad worden;
  • b. het oprichten van masten en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de betreffende leiding.

17.4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, gehoord de leidingbeheerder, bij een omgevingsvergunning afwijken van het in 17.4.2 sub a bepaalde ten behoeve van het oprichten van bouwwerken welke ter plaatse conform de aangegeven bestemming mogen worden opgericht, mits deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.

17.4.4 Specifieke gebruiksregels
a Algemeen

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor:

  • a. een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doet;
  • b. het uitvoeren van ontgrondingen;
  • c. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting;
  • d. het verrichten van grondophogingen met een hoogte van meer dan 0,30 meter.

b Verbodsbepaling

In afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen is het verboden de gronden te gebruiken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, behoudens voor zover het de uitvoering betreft van werken of werkzaamheden ten behoeve van de desbetreffende bovengrondse leiding.

c Uitzondering

De verbodsbepaling in artikel 17.4.4 sub a en b geldt niet voor werken en werkzaamheden vallend onder normaal (agrarisch) onderhoud en gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk anders dan diepploegen en voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet worden geschaad.

17.4.5 Afwijken van de gebruiksregels
a Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 17.4.4 onder a bepaalde, mits:

  • a. daardoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de leiding;
  • b. het functioneren van de leiding niet in gevaar komt;
  • c. er voorwaarden aan verbonden worden waardoor er geen schade te verwachten is of het functioneren van de leiding niet in gevaar komt.

b Voorwaarden afwijken van de gebruiksregels

Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in artikel 17.4.5 sub a bedoeld wordt slechts toegestaan nadat vooraf advies bij de beheersinstantie van de betrokken leiding is ingewonnen over de vraag of de in artikel 17.4.4 onder a, sub a en b vermelde activiteiten daadwerkelijk gevaar opleveren voor de leiding, dan wel afbreuk doen aan het functioneren ervan en de eventueel ter voorkoming daarvan te stellen voorwaarden.

17.5 leiding - riool
17.5.1 Algemene gebruiksregels
a Algemeen
  • a. Het is verboden de bestaande diameter (in mm) van de rioolleiding te wijzigen.
  • b. Het is verboden de bestaande hartlijn van de rioolleiding te verplaatsen of te wijzigen.

b Besluitsubvlakken

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen besluit(sub)vlakken, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 20.4.

17.5.2 Bouwregels
a Algemeen

Op de voor 'leiding - riool' aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen niet worden gebouwd.

b Uitzondering

Het in lid a bepaalde is niet van toepassing voor bouwwerken van geringe omvang ten dienste van de betreffende leiding met een hoogte van maximaal 3,20 meter.

17.5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, gehoord de leidingbeheerder, bij een omgevingsvergunning afwijken van het in 17.5.2 sub a bepaalde ten behoeve van het oprichten van bouwwerken welke ter plaatse conform de aangegeven bestemming mogen worden opgericht, mits deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.

17.5.4 Specifieke gebruiksregels
a Algemeen

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor:

  • a. een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doet;
  • b. het uitvoeren van ontgrondingen;
  • c. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding;
  • d. het aanbrengen van diep wortelende beplanting;
  • e. het verrichten van grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter en anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • f. het verrichten van grondophogingen met een hoogte van meer dan 0,30 meter.

b Verbodsbepaling

In afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen is het verboden de gronden te gebruiken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, behoudens voor zover het de uitvoering betreft van werken of werkzaamheden ten behoeve van de desbetreffende ondergrondse leiding.

c Uitzondering

De verbodsbepaling in artikel 17.5.4 sub a en b geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. vallend onder normaal (agrarisch) onderhoud en gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk anders dan diepploegen en voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet worden geschaad;
  • b. noodzakelijk in verband met de aanleg van een natuurlijke watergang voor het afvoeren van hemelwaterafvoer.

17.5.5 Afwijken van de gebruiksregels
a Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 17.5.4 onder a bepaalde, mits:

  • a. daardoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de leiding;
  • b. het functioneren van de leiding niet in gevaar komt;
  • c. er voorwaarden aan verbonden worden waardoor er geen schade te verwachten is of het functioneren van de leiding niet in gevaar komt.

b Voorwaarden afwijken van de gebruiksregels

Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in artikel 17.5.5 sub a bedoeld wordt slechts toegestaan nadat vooraf advies bij de beheersinstantie van de betrokken leiding is ingewonnen over de vraag of de in artikel 17.5.4 onder a, sub a en b vermelde activiteiten daadwerkelijk gevaar opleveren voor de leiding, dan wel afbreuk doen aan het functioneren ervan en de eventueel ter voorkoming daarvan te stellen voorwaarden.

17.6 waarde - archeologie
17.6.1 Algemene gebruiksregels
a Algemeen

De voor 'waarde - archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de voorkomende besluitvlak(ken), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van arcehologische waarden.

b Besluitsubvlakken

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen besluit(sub)vlakken, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 20.4.

17.6.2 Bouwregels

Op of in de voor 'waarde - archeologie' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen uitsluitend gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, mits:

  • a. niet dieper dan 0,40 meter onder peil wordt gebouwd;
  • b. de oppervlakte maximaal 2.500 m² bedraagt;
  • c. niet gelegen binnen een straal van 50,00 meter tot een archeologische vindplaats of archeologisch waardevol terrein.

17.6.3 Afwijken van de bouwregels
a Afwijken algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in 17.6.2 bepaalde, indien uit een archeologische rapport is gebleken dat het oprichten van gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.

b Afwijken verstoring archeologisch materiaal

Voor zover het oprichten van het gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 17.6.2 bepaalde, indien aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden, inhoudende een verplichting tot:

  • a. het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988, of;
  • c. de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de voorschriften te stellen kwalificaties.

17.6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, indien deze over een oppervlakte van meer dan 2.500 m² uitgevoerd worden en/of binnen een straal van 50,00 meter van een archeologische vindplaats of archeologisch waardevol terrein plaatsvinden, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,40 meter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

b Voorwaarden
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 17.6.4 sub a genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  • b. voor zover de in artikel 17.6.4 sub a genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden, inhoudende een verplichting:
    • 1. tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988, of;
    • 3. de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de voorschriften te stellen kwalificaties;
  • c. de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

c Uitzonderingen

Het in artikel 17.6.4 sub a bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhouds- en beheerswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. werken of werkzaamheden welke op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening reeds in uitvoering zijn.

17.7 waarde - ecologie
17.7.1 Algemene gebruiksregels
a Algemeen

De voor 'waarde - ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de voorkomende besluitvlak(ken), mede bestemd voor:

  • a. het beschermen van de potentiële natuurlijke waarden en, waar mogelijk, het tot ontwikkeling brengen van de functie binnen de ecologische structuur;
  • b. het visueel bufferen van aangrenzende natuurlijke waarden door het niet toelaten van nieuwe bebouwing;
  • c. het behoud, beheer, herstel of de aanleg van kleinschalige landschapselementen.

b Besluitsubvlakken

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen besluit(sub)vlakken, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 20.4.

17.7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  • d. het bebossen van gronden;
  • e. het scheuren van grasland, voor zover betreft waardevolle graslandvegetaties;
  • f. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
  • g. het graven en/of aanleggen van waterlopen.

b Voorwaarden

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 17.7.2 sub a zijn:

  • a. slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 17.7.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind;
  • b. binnen het besluitsubvlak 'waarde - archeologie' slechts toegestaan, indien de werken of werkzaamheden als bedoeld in dit artikel niet in strijd zijn met artikel 17.6.

c Uitzonderingen

Het in artikel 17.7.2 sub a bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhouds- en beheerswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van de ecologische structuur en/of waterhuishouding, de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap of natuur.