direct naar inhoud van Artikel 20 Algemene aanduidingsregels
Plan: Buitengebied Noord-West
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0882.BVBUILGRNRDNW01001-VG01

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels

20.1 geluidzone - industrie
20.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' gelden voor die gronden in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald de navolgende aanvullende regels.

20.1.2 Bouwregels geluidszone

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' is de bouw van een woning of een ander geluidsgevoelig gebouw zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder niet toegestaan, tenzij:

  • a. voor de betrokken woning of het betrokken gebouw een besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde is verleend vóór de vaststelling van dit bestemmingsplan;
  • b. uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op enige gevel van de betrokken woning of het betrokken gebouw niet hoger zal zijn dan 50 dB(A).

20.2 specifieke vorm van waarde - Oude Landgraaf
20.2.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - Oude Landgraaf' gelden voor die gronden in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald de navolgende aanvullende regels.

20.2.2 Bouwregels

Op of in de voor 'specifieke vorm van waarde - Oude Landgraaf' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

20.2.3 Afwijken van bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in 20.2.2 bepaalde, ten behoeve van bebouwingals toegestaan ingevolge de ter plaatse op de verbeelding aangegeven andere bestemmingen, indien door de bouwen situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de aldaar (vermoedelijk) voorkomende of aanwezige archeologische waarden.

20.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
  • A. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het tot stand brengen en/of in exploitatie nemen van boor- en pompputten;
    • 2. het ontginnen, verlagen of afgraven van de bodem dieper dan 0,50 meter anders dan normaal spitwerk en het ophogen en egaliseren van de bodem. Dit geldt ook in geval deze werkzaamheden moeten worden uitgevoerd om ondergrondse gebouwen te kunnen realiseren en werkzaamheden in het kader van bodemsanering;
    • 3. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem dieper dan 0,50 meter.
  • B. Het onder A bepaalde is niet van toepassing voor:
    • 1. werkzaamheden, normale onderhouds- en beheerswerkzaamheden zijnde;
    • 2. werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
    • 3. werken of werkzaamheden welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds in uitvoering zijn.
  • C. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de onder A genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden in de betreffende gronden.
  • D. Het bij een omgevingsvergunning afwijken als onder A bedoeld wordt slechts toegestaan nadat vooraf advies is ingewonnen bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB); aan bedoelde omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden; de beslissing met betrekking tot de afwijking resp. omgevingsvergunning wordt aan het ROB meegedeeld.

20.3 leiding - gas
20.3.1 Algemene gebruiksregels
a Algemeen
  • a. Het is verboden de bestaande diameter (in mm) en de bestaande druk (in bar) van de gasleiding te wijzigen.
  • b. Het is verboden de bestaande hartlijn van de gasleiding te verplaatsen of te wijzigen.

b Besluitsubvlakken

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen besluit(sub)vlakken, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 23.3.

20.3.2 Bouwregels
a Algemeen

Op de voor 'leiding - gas' aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen niet worden gebouwd.

b Uitzondering

Het in lid a bepaalde is niet van toepassing voor bouwwerken van geringe omvang ten dienste van de betreffende leiding met een hoogte van maximaal 3,20 meter.

20.3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, gehoord de leidingbeheerder, bij een omgevingsvergunning afwijken van het in 20.3.2 sub a bepaalde ten behoeve van het oprichten van bouwwerken welke ter plaatse conform de aangegeven bestemming mogen worden opgericht, mits deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.

20.3.4 Specifieke gebruiksregels
a Algemeen

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor:

  • a. een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doet;
  • b. het uitvoeren van ontgrondingen;
  • c. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding;
  • d. het aanbrengen van diep wortelende beplanting;
  • e. het verrichten van grondwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • f. het verrichten van grondophogingen met een hoogte van meer dan 0,30 meter;
  • g. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • h. het permanent opslaan van goederen;
  • i. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

b Verbodsbepaling

In afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen is het verboden de gronden te gebruiken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, behoudens voor zover het de uitvoering betreft van werken of werkzaamheden ten behoeve van de desbetreffende ondergrondse leiding.

c Uitzondering

De verbodsbepaling in artikel 20.3.4 sub a en b geldt niet voor werken en werkzaamheden vallend onder normaal (agrarisch) onderhoud en gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk anders dan diepploegen en voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet worden geschaad.

20.3.5 Afwijken van de gebruiksregels
a Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 20.3.4 onder a bepaalde, mits:

  • a. daardoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de leiding;
  • b. het functioneren van de leiding niet in gevaar komt;
  • c. er voorwaarden aan verbonden worden waardoor er geen schade te verwachten is of het functioneren van de leiding niet in gevaar komt.

b Voorwaarden afwijken van de gebruiksregels

Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in artikel 20.3.5 sub a bedoeld wordt slechts toegestaan nadat vooraf advies bij de beheersinstantie van de betrokken leiding is ingewonnen over de vraag of de in artikel 20.3.4 onder a, sub a en b vermelde activiteiten daadwerkelijk gevaar opleveren voor de leiding, dan wel afbreuk doen aan het functioneren ervan en de eventueel ter voorkoming daarvan te stellen voorwaarden.

20.4 leiding - hoogspanningsverbinding
20.4.1 Algemene gebruiksregels
a Algemeen
  • a. Het is verboden het bestaande voltage van de hoogspanningsverbinding te wijzigen.
  • b. Het is verboden de bestaande hartlijn van de hoogspanningsverbinding te verplaatsen of te wijzigen.

b Besluitsubvlakken

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen besluit(sub)vlakken, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 23.3.

20.4.2 Bouwregels
a Algemeen

Op de voor 'leiding - hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen niet worden gebouwd.

b Uitzondering

Het in lid a bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. bouwwerken van geringe omvang met een hoogte van maximaal 3,20 meter, voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet geschaad worden;
  • b. het oprichten van masten en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de betreffende leiding.

20.4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, gehoord de leidingbeheerder, bij een omgevingsvergunning afwijken van het in 20.4.2 sub a bepaalde ten behoeve van het oprichten van bouwwerken welke ter plaatse conform de aangegeven bestemming mogen worden opgericht, mits deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.

20.4.4 Specifieke gebruiksregels
a Algemeen

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor:

  • a. een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doet;
  • b. het uitvoeren van ontgrondingen;
  • c. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting;
  • d. het verrichten van grondophogingen met een hoogte van meer dan 0,30 meter.

b Verbodsbepaling

In afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen is het verboden de gronden te gebruiken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, behoudens voor zover het de uitvoering betreft van werken of werkzaamheden ten behoeve van de desbetreffende bovengrondse leiding.

c Uitzondering

De verbodsbepaling in artikel 20.4.4 sub a en b geldt niet voor werken en werkzaamheden vallend onder normaal (agrarisch) onderhoud en gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk anders dan diepploegen en voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet worden geschaad.

20.4.5 Afwijken van de gebruiksregels
a Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 20.4.4 onder a bepaalde, mits:

  • a. daardoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de leiding;
  • b. het functioneren van de leiding niet in gevaar komt;
  • c. er voorwaarden aan verbonden worden waardoor er geen schade te verwachten is of het functioneren van de leiding niet in gevaar komt.

b Voorwaarden afwijken van de gebruiksregels

Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in artikel 20.4.5 sub a bedoeld wordt slechts toegestaan nadat vooraf advies bij de beheersinstantie van de betrokken leiding is ingewonnen over de vraag of de in artikel 20.4.4 onder a, sub a en b vermelde activiteiten daadwerkelijk gevaar opleveren voor de leiding, dan wel afbreuk doen aan het functioneren ervan en de eventueel ter voorkoming daarvan te stellen voorwaarden.

20.5 leiding - riool
20.5.1 Algemene gebruiksregels
a Algemeen
  • a. Het is verboden de bestaande diameter (in mm) van de rioolleiding te wijzigen.
  • b. Het is verboden de bestaande hartlijn van de rioolleiding te verplaatsen of te wijzigen.

b Besluitsubvlakken

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen besluit(sub)vlakken, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 23.3.

20.5.2 Bouwregels
a Algemeen

Op de voor 'leiding - riool' aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen niet worden gebouwd.

b Uitzondering

Het in lid a bepaalde is niet van toepassing voor bouwwerken van geringe omvang ten dienste van de betreffende leiding met een hoogte van maximaal 3,20 meter.

20.5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, gehoord de leidingbeheerder, bij een omgevingsvergunning afwijken van het in 20.5.2 sub a bepaalde ten behoeve van het oprichten van bouwwerken welke ter plaatse conform de aangegeven bestemming mogen worden opgericht, mits deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.

20.5.4 Specifieke gebruiksregels
a Algemeen

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor:

  • a. een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doet;
  • b. het uitvoeren van ontgrondingen;
  • c. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding;
  • d. het aanbrengen van diep wortelende beplanting;
  • e. het verrichten van grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter en anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • f. het verrichten van grondophogingen met een hoogte van meer dan 0,30 meter.

b Verbodsbepaling

In afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen is het verboden de gronden te gebruiken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, behoudens voor zover het de uitvoering betreft van werken of werkzaamheden ten behoeve van de desbetreffende ondergrondse leiding.

c Uitzondering

De verbodsbepaling in artikel 20.5.4 sub a en b geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. vallend onder normaal (agrarisch) onderhoud en gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk anders dan diepploegen en voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet worden geschaad;
  • b. noodzakelijk in verband met de aanleg van een natuurlijke watergang voor het afvoeren van hemelwaterafvoer.

20.5.5 Afwijken van de gebruiksregels
a Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 20.5.4 onder a bepaalde, mits:

  • a. daardoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de leiding;
  • b. het functioneren van de leiding niet in gevaar komt;
  • c. er voorwaarden aan verbonden worden waardoor er geen schade te verwachten is of het functioneren van de leiding niet in gevaar komt.

b Voorwaarden afwijken van de gebruiksregels

Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in artikel 20.5.5 sub a bedoeld wordt slechts toegestaan nadat vooraf advies bij de beheersinstantie van de betrokken leiding is ingewonnen over de vraag of de in artikel 20.5.4 onder a, sub a en b vermelde activiteiten daadwerkelijk gevaar opleveren voor de leiding, dan wel afbreuk doen aan het functioneren ervan en de eventueel ter voorkoming daarvan te stellen voorwaarden.

20.6 leiding - water
20.6.1 Algemene gebruiksregels
a Algemeen
  • a. Het is verboden de bestaande diameter (in mm) van de hoofdwaterleiding te wijzigen.
  • b. Het is verboden de bestaande hartlijn van de hoofdwaterleiding te verplaatsen of te wijzigen.

b Besluitsubvlakken

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen besluit(sub)vlakken, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 23.3.

20.6.2 Bouwregels
a Algemeen

Op de voor 'leiding - water' aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen niet worden gebouwd.

b Uitzondering

Het in lid a bepaalde is niet van toepassing voor bouwwerken van geringe omvang ten dienste van de betreffende leiding met een hoogte van maximaal 3,20 meter.

20.6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, gehoord de leidingbeheerder, bij een omgevingsvergunning afwijken van het in 20.6.2 sub a bepaalde ten behoeve van het oprichten van bouwwerken welke ter plaatse conform de aangegeven bestemming mogen worden opgericht, mits deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.

20.6.4 Specifieke gebruiksregels
a Algemeen

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor:

  • a. een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doet;
  • b. het uitvoeren van ontgrondingen;
  • c. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding;
  • d. het aanbrengen van diep wortelende beplanting;
  • e. het verrichten van grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter en anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • f. het verrichten van grondophogingen met een hoogte van meer dan 0,30 meter.

b Verbodsbepaling

In afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen is het verboden de gronden te gebruiken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, behoudens voor zover het de uitvoering betreft van werken of werkzaamheden ten behoeve van de desbetreffende ondergrondse leiding.

c Uitzondering

De verbodsbepaling in artikel 20.6.4 sub a en b geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. vallend onder normaal (agrarisch) onderhoud en gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk anders dan diepploegen en voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet worden geschaad;
  • b. noodzakelijk in verband met de aanleg van een natuurlijke watergang voor het afvoeren van hemelwaterafvoer.

20.6.5 Afwijken van de gebruiksregels
a Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 20.6.4 onder a bepaalde, mits:

  • a. daardoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de leiding;
  • b. het functioneren van de leiding niet in gevaar komt;
  • c. er voorwaarden aan verbonden worden waardoor er geen schade te verwachten is of het functioneren van de leiding niet in gevaar komt.

b Voorwaarden afwijken van de gebruiksregels

Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in artikel 20.6.5 sub a bedoeld wordt slechts toegestaan nadat vooraf advies bij de beheersinstantie van de betrokken leiding is ingewonnen over de vraag of de in artikel 20.6.4 onder a, sub a en b vermelde activiteiten daadwerkelijk gevaar opleveren voor de leiding, dan wel afbreuk doen aan het functioneren ervan en de eventueel ter voorkoming daarvan te stellen voorwaarden.

20.7 waarde - archeologie
20.7.1 Algemene gebruiksregels
a Algemeen

De voor 'waarde - archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de voorkomende besluitvlak(ken), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van arcehologische waarden.

b Besluitsubvlakken

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen besluit(sub)vlakken, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 23.3.

20.7.2 Bouwregels

Op of in de voor 'waarde - archeologie' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen uitsluitend gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, mits:

  • a. niet dieper dan 0,40 meter onder peil wordt gebouwd;
  • b. de oppervlakte maximaal 2.500 m² bedraagt;
  • c. niet gelegen binnen een straal van 50,00 meter tot een archeologische vindplaats of archeologisch waardevol terrein.

20.7.3 Afwijken van de bouwregels
a Afwijken algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in 20.7.2 bepaalde, indien uit een archeologische rapport is gebleken dat het oprichten van gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.

b Afwijken verstoring archeologisch materiaal

Voor zover het oprichten van het gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 20.7.2 bepaalde, indien aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden, inhoudende een verplichting tot:

  • a. het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988, of;
  • c. de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de voorschriften te stellen kwalificaties.

20.7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, indien deze over een oppervlakte van meer dan 2.500 m² uitgevoerd worden en/of binnen een straal van 50,00 meter van een archeologische vindplaats of archeologisch waardevol terrein plaatsvinden, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,40 meter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

b Voorwaarden
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 20.7.4 sub a genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  • b. voor zover de in artikel 20.7.4 sub a genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden, inhoudende een verplichting:
    • 1. tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988, of;
    • 3. de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de voorschriften te stellen kwalificaties;
  • c. de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

c Uitzonderingen

Het in artikel 20.7.4 sub a bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhouds- en beheerswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. werken of werkzaamheden welke op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening reeds in uitvoering zijn.

20.8 waarde - ecologie
20.8.1 Algemene gebruiksregels
a Algemeen

De voor 'waarde - ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de voorkomende besluitvlak(ken), mede bestemd voor:

  • a. het beschermen van de potentiële natuurlijke waarden en, waar mogelijk, het tot ontwikkeling brengen van de functie binnen de ecologische structuur;
  • b. het visueel bufferen van aangrenzende natuurlijke waarden door het niet toelaten van nieuwe bebouwing;
  • c. het behoud, beheer, herstel of de aanleg van kleinschalige landschapselementen.

b Besluitsubvlakken

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen besluit(sub)vlakken, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 23.3.

20.8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  • d. het bebossen van gronden;
  • e. het scheuren van grasland, voor zover betreft waardevolle graslandvegetaties;
  • f. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
  • g. het graven en/of aanleggen van waterlopen.

b Voorwaarden

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 20.8.2 sub a zijn:

  • a. slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 20.8.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind;
  • b. binnen het besluitsubvlak 'waarde - archeologie' slechts toegestaan, indien de werken of werkzaamheden als bedoeld in dit artikel niet in strijd zijn met artikel 'waarde - archeologie'.

c Uitzonderingen

Het in artikel 20.8.2 sub a bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhouds- en beheerswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van de ecologische structuur en/of waterhuishouding, de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap of natuur.

20.9 waterstaat - beschermingszone primair water
20.9.1 Algemene gebruiksregels
a Algemeen

De voor 'waterstaat - beschermingszone primair water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren overeenkomstig de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas.

b Besluitsubvlakken

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen besluit(sub)vlakken, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 23.3.

20.9.2 Bouwregels

Boven of op de tot 'waterstaat - beschermingszone primair water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden opgericht.

20.9.3 Afwijken van de bouwregels
a Afwijken oprichten bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in 20.9.2 bepaalde, ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone mits:

  • a. het belang van het primaire water niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.

b Voorwaarden afwijken van de bouwregels

Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in artikel 20.9.3 onder a bedoeld wordt slechts toegestaan nadat advies is ingewonnen bij de waterbeheerder, zijnde het waterschap.