Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kloosterstraat 60
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0882.BPKLOOSTER6001001-VG01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Kloosterstraat 60’ met identificatienummer NL.IMRO.0882.BPKLOOSTER6001001-VG01.
 
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aangebouwd bijgebouw:
een bijgebouw, dat op enigerlei wijze aan het hoofdgebouw is aangebouwd door het verankeren van vloer, dak of mu(u)r(en) en/of door het gebruik maken van dezelfde constructiemu(u)r(en).
 
1.6 aaneengebouwd:
een gebouw, deel uitmakend van een bouwmassa, bestaande uit drie of meer aan elkaar gebouwde grondgebonden hoofdgebouwen.
 
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 m van de voorkant van het hoofdgebouw.
 
1.8 afhankelijke woonruimte:
een relatief zelfstandige (in de vorm van eigen toegang en eigen woonvoorzieningen) woonvorm in een (bij-)gebouw dat ten aanzien van de ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw, maar daaraan in functioneel opzicht ondergeschikt is. Er woont één huishouden op het bouwperceel waarbij een gedeelte van dat huishouden in de afhankelijke woning is gehuisvest. Er is dus nooit en te nimmer sprake van een zelfstandige extra woning op het bouwperceel.
 
1.9 afrastering:
opdelingsobject ten behoeve van scheiding van percelen en/of gebieden.
 
1.10 agrarisch:
het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.
 
1.11 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
  
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.13 bebouwingspercentage:
een in de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogst met gebouwen mag worden bebouwd.
 
1.14 bed en breakfast:
een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed en breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis.
 
1.15 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van activiteiten vallend onder geluidhinder veroorzakende inrichtingen als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht, bijlage 1, onderdeel D.
 
1.16 bedrijfsmatige activiteiten aan huis:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentverzorging, waarvan de omvang van de activiteit zodanig is dat de woonfunctie ter plaatse in overwegende mate behouden blijft en waarvan de ruimtelijke uitstraling zodanig is dat deze in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse (zie bijlage 1. bij de regels voor een overzicht met bedrijfsmatige activiteiten aan huis).
 
1.17 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte.
 
1.18 beeldkwaliteit:
de aan een bouwwerk toegekende architectonische waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.
 
1.19 begane grond:
de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging; ook dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is;
is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.
 
1.20 beperkt kwetsbaar object:
kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b. van het Bevi.
 
1.21 beroepsmatige activiteiten aan huis:
het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, (para)medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of hiermee gelijk te stellen gebied, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is dat de woonfunctie ter plaatse in overwegende mate behouden blijft en waarvan de ruimtelijke uitstraling zodanig is dat deze in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse (zie bijlage 1. van de regels voor een overzicht met beroepsmatige activiteiten aan huis).
   
1.22 besluit omgevingsrecht:
besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.
 
1.23 bestaand:
overeenkomstig het overgangsrecht van het bestemmingsplan, aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
 
1.24 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.25 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.26 Bevi:
het Besluit externe veiligheid inrichtingen dat op 27 mei 2004 in werking is getreden.
 
1.27 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.28 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
1.29 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen van een standplaats
 
1.30 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.31 bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen, die op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggen - onder nagenoeg gelijke hoogte wordt verstaan een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 m (gemeten op het laagste punt) -zulks met inbegrip van de begane grond, doch met uitzondering van onderbouwen, zolders en kappen en met een maximale hoogte van 3,20 m voor woningen en 4,50 m voor andere gebouwen.
 
1.32 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.33 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.34 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
   
1.35 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.36 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.37 bruto vloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van bedrijven of winkels met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
 
1.38 bungalow
Een woning, bestaande uit verblijfsruimten en niet-verblijfsruimten op de begane grond met al dan niet een kelder.
 
1.39 carport:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedoeld als stallingsgelegenheid voor motorvoertuigen met ten minste een dak en niet of slechts aan één zijde voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend.
 
1.40 compensatiebos:
bos dat aangelegd dient te worden ter compensatie van elders verloren gegane natuurlijke en landschappelijke waarden als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen (rood voor groen-principe).
 
1.41 consumentenverzorging:
het bedrijfsmatig verrichten van op publiek gerichte dienstverlening, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus.
 
1.42 dagrecreatie
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.
 
1.43 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter
verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen
die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan
in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.44 dienst-/bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.
 
1.45 ecologische hoofdstructuur:
een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, natuurlijke cultuurlandschappen en verbindingszones, met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, waarvan de kernkwaliteiten en omgevingscondities zijn vastgelegd in het Provinciale OmgevingsPlan (POL2006, vastgesteld 22 september 2006, actualisatie januari 2010).
 
1.46 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover het bestemmingsplan de inrichting niet verbiedt.
 
1.47 extensief recreatief medegebruik:
vormen van recreatief medegebruik die ondergeschikt zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatief gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik en met uitsluiting van recreatief nachtverblijf.
 
1.48 Extensieve dagrecreatie:
vormen van dagrecreatie met een beperkte ruimtelijke uitstraling en hoofdzakelijk gericht
op natuur- en landschapsbeleving of vergelijkbare vrijetijdsbesteding in de buitenlucht,
waaronder wandelen, fietsen en paardrijden; hiertoe worden ook kleinschalige
speelvoorzieningen gerekend.
 
1.49 garage:
een gebouw, bedoeld als stallinggelegenheid voor motorvoertuigen met ten minste een dak en minimaal voorzien van twee wanden, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend.
 
1.50 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeetelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.51 gelijke hoogte:
een hoogte verschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 meter (gemeten op het laagste punt).
 
1.52 gestapeld gebouwd:
bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.
 
1.53 gevellijn:
de bouwgrens die nagenoeg gelijk loopt aan de as van de weg waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg(en) grenzende perceelsgrens.
 
1.54 grondgebonden woning:
een gebouw dat uitsluitend één woning omvat en waarvan op het bijbehorende bouwperceel geen andere woningen voorkomen.
 
1.55 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter
verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan
wederverkopers, dan wel aan bedrijven of instellingen, die deze goederen in een door hen
gedreven onderneming aanwenden.

1.56 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
 
1.57 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het
bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van
nachtverblijf.
 
1.58 kampeermiddel:
a.een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
b.enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
 
1.59 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om
daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten
behoeve van recreatief nachtverblijf.
 
1.60 kamperen:
een vorm van openluchtrecreatie waarbij men in een tent, caravan, camper, tenthuisje of ander relatief eenvoudige recreatiewoning op een buitenterrein verblijft meestal één of meerdere nachten.
 
1.61 kamperen bij de boer:
terrein bij een functionerend agrarisch bedrijf waar gelegenheid wordt geboden tot recreatief nachtverblijf in kampeermiddelen in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.
 
1.62 kantoor/praktijkruimte:
een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden vanadministratieve aard, (para)medische en/of ontwerptechnische arbeid.
 
1.63 kwetsbaar object:
kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder l. van het Bevi.
 
1.64 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
 
1.65 maaiveld:
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.66 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
 
1.67 mantelzorg:
het bieden van zorg aan iemand in relationele sfeer die hulpbehoevend is op het fysieke,
psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband. Degene
die mantelzorg ontvangt is niet zelfstandig woonachting in het hoofdgebouw dan wel in het
bijgebouw.
 
1.68 multifunctioneel bos:
Bos dat meerdere functies tegelijkertijd vervult, bijvoorbeeld naast de natuurfunctie ook een recreatieve functie en een houtproductiefunctie.
 
1.69 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
 
1.70 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.71 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
 
1.72 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven maaiveld is gelegen.
 
1.73 ondergeschikt:
in omvang gering en niet zelfstandig uitgeoefend.
 
1.74 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf.
 
1.75 openbaar gebied:
dat deel van het grondgebied dat voor een ieder nagenoeg vrij toegankelijk is.
 
1.76 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
 
1.77 opslag:
het tijdelijk of permanent opslaan van goederen en/of grondstoffen.
 
1.78 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.79 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met ten minste een dak en niet of slechts aan twee zijden voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend.
 
1.80 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.81 peil:
a.bij gebouwen: hoogte van de afgewerkte vloer van de begane grond;
b.bij bouwwerken geen gebouwen zijnde: de voet van het bouwwerk.
 
1.82 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
 
1.83 riool:
infrastructuur waarop afvalwater geloosd, ingezameld en getransporteerd wordt.
 
1.84 risicovolle inrichting:
kwestbaar object als bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Bevi.
 
1.85 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
 
1.86 seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.87 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
 
1.88 twee-aaneengebouwd:
een gebouw, deel uitmakend van een bouwmassa bestaande uit maximaal twee hoofdgebouwen, waarvan de hoofdbebouwing aan maximaal één zijde grenst / aansluit aan een ander hoofdgebouw.
 

1.89 vakantieappartement:
een (deel van een) gebouw van een woningtypering en geen kampeermiddel zijnde, dat dient als periodiek verblijf voor wisselde groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben. Permanente bewoning is niet toegestaan.
 
1.90 verblijfsrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats
waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat.
 
1.91 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het (hoofd-)gebouw vormt. De voorgevel van het hoofdgebouw of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn wordt gelijkgesteld met de voorgevelrooilijn zoals bedoeld in de Wabo. In hoeksituaties is sprake van maar één voorgevel.
 
1.92 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
 
1.93 volwaardig agrarisch bedrijf:
Een agrarisch bedrijf met minimaal 70 Nge, met tenminste de arbeidsomvang van één volwaardige arbeidskracht en waarvan de continuïteit op langere termijn voldoende is verzekerd. De volwaardigheid wordt getoetst op doelmatigheid en continuïteit, eventueel te beoordelen door een agrarisch deskundige.
 
1.94 vrijstaand:
bebouwing waarvan het hoofdgebouw niet grenst of aansluit aan andere hoofdgebouwen.
 
1.95 vrijstaand bijgebouw:
een bijgebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw of daarmee slechts verbonden is door een tuinmuur, haag of andere tuinafscherming en functioneel en architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.96 Wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
 
1.97 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
 
1.98 woning/wooneenheid:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.
 
1.99 zolder:
Ruimte(n) in een gebouw die hoofdzakelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken.
 
1.100 zoneringsplichtige inrichting:
inrichting waarvoor een wettelijke zoneringsplicht bestaat op basis van de Wet geluidhinder

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
horizontaal tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.
 
2.2 het bedrijfsvloeroppervlak:
binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van een goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.7 de lengte en breedte van een bouwwerk:
horizontaal tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
 
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.9 het verkoopvloeroppervlak:
binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor de detailhandelsactiviteiten.
 
2.10 uitzondering:
De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op gevel- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, erkers, kozijnen, dorpels, dakgoten en overstekende daken, ventilatiekanalen, schoorstenen, balustrades en soortgelijke ondergeschikte bouwdelen mits de bestemmingsgrens, de gevel (zijnde voor-, zij- of achtergevel) van het hoofdgebouw of de aangegeven gevellijn met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
 
en tevens voor:
b.wonen;
c.voorzieningen voor opvangen, vasthouden, bergen en afvoeren van hemelwater;
d. een waterberging uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (wb);
 
en daarbij behorende:
e.beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis in de bedrijfswoning, toegelaten overeenkomstig artikel 3.5.2;
f.mantelzorg, toegelaten overeenkomstig artikel 3.5.3;
g.rustende boer, toegelaten overeenkomstig artikel 3.5.4;
h.tuinen en erven;
i.parkeervoorzieningen conform de normen zoals opgenomen in 'bijlage 2 bij de regels: Parkeernormen'.
  
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a.(hoofd)gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van het in de aanhef toegestane gebruik;
b.de daarbij behorende bijgebouwen;
c.één bedrijfswoning per bouwperceel;
d.het oppervlak aan bebouwing mag niet meer bedragen dan is aangeduid op de verbeelding;
e.de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
3.2.2 Regels met betrekking tot hoofdgebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a.gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met uitzondering van de aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen die zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd met dien verstande dat aan artikel 3.2.3 wordt voldaan;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingpercentage’ (%) geldt het aangeduide maximale bebouwingspercentage en ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’ (m) mag tot maximaal de aangegeven bouwhoogte worden gebouwd;
c.de bedrijfswoning mag in maximaal 2 bouwlagen worden gebouwd met dien verstande dat elke afzonderlijke bouwlaag maximaal 3,20 meter mag bedragen;
d.de bouwdiepte van de bedrijfswoning mag maximaal 17,00 meter bedragen;
e.de bedrijfswoning minimaal 2,5 meter uit de zijdelingse perceelsgrens.
 
3.2.3 Regels met betrekking tot bijgebouwen bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
a.per (bedrijfs)woning mag de oppervlakte van alle aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen tezamen maximaal 130 m² bedragen, met dien verstande dat maximaal 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd;
b.de goothoogte van de aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 3,20 meter bedragen;
c.de aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd op minimaal 3,00 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldig lijn met dien verstande dat een garage/carport met de toegang gericht naar de weg gekeerde perceelsgrens tevens op een afstand van minimaal 5,00 meter tot een bestemming 'Verkeer' wordt gebouwd;
d.de aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen worden in of minimaal 2,50 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd met dien verstande dat in hoeksituaties minimaal 2,50 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht genomen dient te worden;
e.indien een bijgebouw wordt geplaatst op een grotere afstand dan 25,00 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn, dan mag het bijgebouw ook in de andere zijdelingse perceelsgrens worden geplaatst.
 
3.2.4 Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a.De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 8,00 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte voor de voorgevel van het hoofdgebouw/de bedrijfswoning of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldig lijn maximaal 1,00 meter en achter de voorgevel van het hoofdgebouw of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldig lijn maximaal 2,00 meter mag bedragen met inachtneming van een afstand van minimaal 1,00 meter van het openbaar toegankelijk gebied.
b.Zwembaden, whirlpools, jacuzzi's of vijvers en vergelijkbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht in het achtererfgebied met dien verstande dat de oppervlakte van zwembaden maximaal 100 m2 per bouwperceel bedraagt en dat niet meer dan 50% van het achtererfgebied is bebouwd met inachtneming van een afstand van minimaal 1,00 meter tot de zijdelingse perceelsgrens.
  
3.3 Voorwaardelijke bepaling
De binnen deze bestemming gelegen gronden en gebouwen mogen na het onherroepelijk worden van voorliggend bestemmingsplan niet langer dan gedurende twee jaar worden gebruikt ten behoeve van de in 3.1 genoemde functies, met dien verstande dat dit verbod niet geldt voor zover binnen die periode van 2 jaar de landschappelijke inpassing van het betreffende perceel heeft plaatsgevonden en in stand wordt gehouden overeenkomstig het ‘Landschappelijke inpassingsplan en tegenprestatie bouwplan/bouwkavel M.H.J. Eijssen-Schoonbroodt, Kloosterstraat 60, 6374 ER AB Landgraaf - PNR 6374ER60-020410’ gedateerd 2 april 2010, opgesteld door ir. Guido Paumen, Tuin- en landschapsarchitect Bnt (bijlage 9 van de toelichting).
 

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken erfafscheidingen binnen 1,0 m tot openbaar toegankelijk gebied
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 3.2.4 sub a bepaalde voor de bouw van een erfafscheiding achter de voorgevel of de in het verlengde daarvan getrokken lijn en binnen een afstand van 1,00 m tot het openbaar toegankelijk mits:
a.de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
b. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk worden gedaan.
 
3.4.2 Afwijken aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen tot in de voorgevel
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 3.2.3 onder c bepaalde, ten behoeve van het bouwen van aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen tot in de voorgevel van de bedrijfswoning of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 3.2.3 onder a, b en d onverminderd van toepassing is.
 
3.4.3 Afwijken garages/carports voor de voorgevel
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 3.2.3 onder c bepaalde, voor de bouw van garages/carports, met de toegang gericht naar de weg gekeerde perceelsgrens, geheel of gedeeltelijk voor de voorgevel van de bedrijfswoning of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn met dien verstande dat de afstand tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 5,00 meter moet bedragen en dat het bepaalde in artikel 3.2.3 onder a, b en d onverminderd van toepassing is.
 
3.4.4 Voorwaarden afwijken van de bouwregels
Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in artikel 3.4.1 tot en met 3.4.3 bedoeld wordt slechts toegestaan indien aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
 
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor en/of als:
a.ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
b.een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met uitzondering van aan huis verbonden beroep of bedrijf waarvoor artikel 3.5.2 geldt;
c.bewoning, met uitzondering van bewoning van een bedrijfswoning;
d.mantelzorg, met uitzondering van mantelzorg waarvoor artikel 3.5.3 geldt;
e.huisvesting van de rustende boer, met uitzondering van huisvesting van de rustende boer waarvoor artikel 3.5.4 geldt;
f.detailhandel behoudens indien hiervoor bij een omgevingsvergunning van afgeweken is ingevolge artikel 3.6.1;
g.groothandel, anders dan ondergeschikt aan en voortvloeiend uit het toegestane gebruik;
h.het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel met uitzondering van de stalling van eigen kampeermiddelen in het achtererfgebied en achter het hoofdgebouw.
i.het (bedrijfsmatig) verhuren van kamers aan derden die geen deel uitmaken van het huishouden/gezin.
 
3.5.2 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis in de bedrijfswoning
Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis zoals vermeld in 'bijlage 1 bij de regels' zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
a.niet meer dan 1/3 deel van het bruto vloeroppervlak van de bedrijfswoning met aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen mag voor de uitoefening van de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten en de daarbij behorende opslag worden gebruikt, tot een maximum van 60 m²;
b.er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
c.er mogen geen horeca-activiteiten plaatsvinden;
d.op de activiteiten is geen vergunning- en of meldingsplicht van toepassing op grond van de Wet milieubeheer en/of andere milieuwetgeving;
e.degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van die woning te zijn. Deze persoon mag worden ondersteund door hoogstens één andere persoon, niet bewoner zijnde. Deze laatstgenoemde onder-steunende andere persoon mag de activiteit niet zelfstandig ter plaatse uitoefenen;
f.de noodzakelijke parkeervoorzieningen ten gevolge van de activiteit worden op eigen terrein gesitueerd conform de normen zoals opgenomen in 'bijlage 2 bij de regels: Parkeernormen';
g.er mag geen opslag ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit op de onbebouwde grond plaatsvinden;
h.er zijn geen reclames groter dan 0,5 m² ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit bij of aan de woning toegestaan;
i.vrijstaande bijgebouwen mogen niet voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten worden gebruikt.
 
3.5.3 Mantelzorg
Inwoning in het kader van mantelzorg is toegelaten, mits:
a. inwoning plaatsvindt in de bedrijfswoning dan wel in het bij de bedrijfswoning behorend bestaand aangebouwd bijgebouw;
b. de oppervlakte voor inwoning maximaal 80 m² mag bedragen;
c. er sprake is van een aantoonbare noodzaak tot mantelzorg;
d. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen de belangen van de omwonenden en bedrijven;
e. na beëindiging noodzaak tot mantelzorg de voorzieningen ten behoeve van mantelzorg worden verwijderd.
 
3.5.4 Rustende boer
Huisvesting van de rustende boer is toegelaten, mits:
a.de huisvesting plaatsvindt in de bedrijfswoning;
b.de oppervlakte voor huisvesting van de rustende boer maximaal 80 m2 mag bedragen;
c.na beëindiging noodzaak tot huisvesting van de rustende boer de voorzieningen ten behoeve van de huisvesting worden verwijderd.
  
3.6Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken voor ondergeschikte niet-agrarische nevenactiviteiten naast de bestaande agrarische bedrijfsdoeleinden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 3.5.1 bepaalde ten behoeve van:
a.bewerking en/of verkoop aan de boerderij van agrarische producten en/of aan de agrarische sector verwante producten;
b.verblijfsrecreatie in de vorm van bed en breakfast en vakantieappartementen op de boerderij, dagrecreatie in de vorm van het bieden van dagarrangementen en excursie alsmede (sier-)tuinen, kleinschalige horeca zoals theeschenkerijen en culturele activiteiten zoals natuurcursussen en exposities en/of daarmee qua aard en omvang naar het oordeel van burgemeester en wethouders gelijk te stellen activiteiten.
 
3.6.2 Voorwaarden afwijken van de gebruiksregels
Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in 3.6.1 bedoeld wordt alleen toegestaan, mits:
 
Algemeen:
a.de activiteiten deel uitmaken van een functionerend agrarisch bedrijf en worden beëindigd bij beëindiging van het agrarisch bedrijf;
b.de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
c.er voldoende parkeervoorzieningen zijn conform de parkeernormen zoals opgenomen in 'bijlage 2 bij de regels: Parkeernormen'.
 
Specifiek voor bewerking en/of verkoop van agrarische producten:
d.uitsluitend bewerking en/of verkoop plaatsvindt van op het eigen bedrijf of op andere agrarische bedrijven geproduceerde of bewerkte agrarische of agrarisch verwante producten, met dien verstande, dat:
1.verkoop van agrarische of agrarisch verwante producten uitsluitend is toegestaan tot een maximale bruto vloeroppervlakte van 200 m2.
 
Specifiek voor vakantieappartementen op de boerderij:
e.de vakantieappartementen kunnen worden ingepast binnen de bestaande hoofdgebouwen, met dien verstande, dat:
1.het vloeroppervlak van een vakantieappartement, inclusief daartoe behorende bijgebouwen, ten hoogste 100 m² mag bedragen;
2.ten hoogste 5 vakantieappartementen per agrarisch bouwvlak binnen de bestaande bebouwing mogen worden gerealiseerd;
3.de bedrijfswoning niet als vakantieappartement(en) gebruikt mag worden.
 
Specifiek voor kleinschalige dagrecreatie en horeca:
f.de activiteiten ten dienste staan van extensieve recreatie in het buitengebied c.q. ondersteunend zijn aan wandel- en fietsroutes;
 
Specifiek voor bed en breakfast:
g.de bed en breakfast kan worden ingepast binnen de bestaande bebouwing, met dien verstande dat:
1.de uitoefening van een bed & breakfast vindt plaats in het hoofdgebouw en/of bijgebouw op hetzelfde perceel;
2.er geldt een maximum van 4 kamers voor maximaal 8 personen per locatie;
3.het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden conform de normen van de parkeernota zoals opgenomen in 'bijlage 2 bij de regels: Parkeernormen'.
 
3.6.3 Afwijken voor het stallen van kampeermiddelen en boten
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 3.5.1 bepaalde, ten behoeve van het toestaan van het stallen van kampeermiddelen en boten van derden, mits de stalling plaatsvindt binnen de bestaande bouwmassa van het complex.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijzigingsbevoegdheid 'Water'
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Water', ten behoeve van het aanleggen van watergangen, waaronder regenwaterbuffers, mits:
a.de noodzaak daartoe in het kader van een adequaat waterhuishoudkundig beheer is aangetoond;
b.de ruimtelijke inpassing in het landschap verzekerd is.

Artikel 4 Leiding - Riool

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor ondergrondse leidingen voor het transporteren van riolering.
 
4.1.2 (Dubbel)bestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de (dubbel)bestemmingen en
aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de
voorrangsregels uit artikel 13.
 
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen niet worden gebouwd.
 
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Algemeen
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor:
a.en/of op een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doen;
b.het uitvoeren van ontgrondingen;
c.het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding;
d.het aanbrengen van diep wortelende beplanting;
e.het verrichten van grondwerkzaamheden dieper dan 0,40 meter en anders dan normaal spit- en ploegwerk;
f.het verrichten van grondophogingen met een hoogte van meer dan 0,30 meter.
 
4.3.2 Verbodsbepaling
In afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen is het verboden de gronden te gebruiken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, behoudens voor zover het de uitvoering betreft van werken of werkzaamheden ten behoeve van de desbetreffende ondergrondse leiding.
 
4.3.3 Uitzondering
De verbodsbepaling in artikel 4.3.1 en 4.3.2 geldt niet voor werken en werkzaamheden:
a.vallend onder normaal (agrarisch) onderhoud en gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk anders dan diepploegen en voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet worden geschaad;
b.noodzakelijk in verband met de aanleg van een natuurlijke watergang voor het afvoeren van hemelwaterafvoer.
 
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 4.3.1 onder a en b bepaalde, mits:
a.daardoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de leiding;
b.het functioneren van de leiding niet in gevaar komt;
c.er voorwaarden aan verbonden worden waardoor er geen schade te verwachten is of het functioneren van de leiding niet in gevaar komt.
 
4.4.2 Voorwaarden afwijken van de gebruiksregels
Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in artikel 4.4.1 bedoeld wordt slechts toegestaan nadat vooraf advies bij de beheersinstantie van de betrokken leiding is ingewonnen over de vraag of de in artikel 4.3.1 onder a en b vermelde activiteiten daadwerkelijk gevaar opleveren voor de leiding, dan wel afbreuk doen aan het functioneren ervan en de eventueel ter voorkoming daarvan te stellen voorwaarden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 13.
 
5.2 Bouwregels
Op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen uitsluitend gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, mits:
a.niet dieper dan 0,40 meter onder peil wordt gebouwd;
b. de oppervlakte maximaal 2.500 m² bedraagt;
c.niet gelegen binnen een straal van 50,00 meter tot een archeologische vindplaats of archeologisch waardevol terrein.
 
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken algemeen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 5.2 bepaalde, indien uit een archeologische rapport is gebleken dat het oprichten van gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
 
5.3.2 Afwijken verstoring archeologisch materiaal
Voor zover het oprichten van het gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 5.2 bepaalde, indien aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden, inhoudende een verplichting tot:
a.het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b.het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988, of;
c.de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de voorschriften te stellen kwalificaties.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen
bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, indien deze over een oppervlakte van meer dan 2.500
m² uitgevoerd worden en/of binnen een straal van 50,00 meter van een archeologische
vindplaats of archeologisch waardevol terrein plaatsvinden, de volgende werken, geen
bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het ophogen van de bodem;
b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
d.het verlagen of verhogen van het waterpeil;
e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
f. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,40 meter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
 
5.4.2 Voorwaarden
a.De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 5.4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
b. Voor zover de in artikel 5.4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden, inhoudende een verplichting:
1.tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
2.tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988, of;
3.de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de voorschriften te stellen kwalificaties.
c.De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is gewaarborgd.
 
5.4.3 Uitzondering
Het in artikel 5.4.1 bepaalde is niet van toepassing voor:
a.werkzaamheden, normale onderhouds- en beheerswerkzaamheden zijnde;
b.werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
c.werken of werkzaamheden welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds in uitvoering zijn.
 
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien:
a.uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b.het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Verbod op bouwen in strijd met de bestemming
Het is verboden op de in het plan begrepen gronden:
a. enig bouwwerk te bouwen waarbij de aangegeven bebouwingsgrens wordt overschreden, dan wel de bouwregels niet in acht worden genomen, behoudens overschrijdingen die volgens deze regels zijn toegestaan;
b. te bouwen een bouwwerk of een complex van bouwwerken, indien daardoor een bouwwerk, geen gebouw zijnde of een complex van bouwwerken, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in een grotere mate zal gaan afwijken van het plan;
c. ondergronds te bouwen, met uitzondering daar waar dit volgens de regels is toegestaan.
 
7.2 Algemene bouwregels
a. Indien bij het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of wijzigingsbevoegdheden in de afzonderlijke bestemmingen niets staat vermeld over bebouwingspercentage respectievelijk goothoogte, kan bij hantering van het afwijken van de bouw- of gebruiksregel of wijzigingsbevoegdheid met maximaal 10 % van het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage', 'maximum aantal bouwlagen' respectievelijk 'maximale bouwhoogte' aangegeven bebouwingspercentage, bouwlagen respectievelijk bouwhoogte worden afgeweken;
b.indien ondergronds bouwen is toegestaan dat dient te worden voldaan aan de in de (dubbel)bestemmingsregels opgenomen regels.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Verbod op gebruik in strijd met de bestemming
Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. opstallen te gebruiken of te doen gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming aangegeven bebouwings- en gebruiksmogelijkheden.
 
8.2 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor en/of als:
a.het gebruik van bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woning(en);
b.het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
c.het gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan krachtens deze regels;
d.het gebruik van bebouwing voor seksinrichting;
e.het gebruik van bijgebouwen behorende bij een (dienst-)woning, bedrijfswoning ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Gebiedsaanduiding:Veiligheidszone - rioolwatertransportleiding
 
9.1.1 Aanduidingsomschrijving
De beschermingszone van de rioolwatertransportleiding wordt bepaald door een strook zoals aangegeven op de verbeelding.
 
9.1.2 Bouwregels
a.Het is, behoudens het bepaalde in artikel 9.1.3, verboden op en/of in gronden die zijn
gelegen in de in 9.1.1 bedoelde zone te bouwen;
b.Waar zulks ter instandhouding van de rioolwatertransportleiding nodig is mogen
binnen de in 9.1.1 genoemde zone andere bouwwerken worden gebouwd.
 
9.1.3 Verboden gebruik
Het is, behoudens het bepaalde in 9.1.4, verboden op en/of in gronden die zijn gelegen binnen de in 9.1.1 genoemde zone:
1. het bodemniveau te wijzigen;
2. volledig gesloten oppervlakteverhardingen zoals beton/asfalt aan te brengen;
3. diepwortelende beplanting aan te brengen of te rooien;
4. graafwerkzaamheden uit te voren anders dan normaal spit- en ploegwerk;
5. te heien of anderszins voorwerpen in de grond te brengen.
 
9.1.4 Afwijken van de bouwregels
a.Burgemeester en wethouders zijn bevoegd middels omgevingsvergunning af te wijken van het verbod genoemd in 9.1.2 voor het oprichten van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover de beoogde bebouwing ingevolge de aan betrokken gronden gegeven bestemming is toegestaan;
b.De in artikellid a bedoelde afwijkingsmogelijkheid wordt niet toegepast, indien door de aanwezigheid van de beoogde bebouwing de functie van de gronden onaanvaardbaar wordt belemmerd en alvorens de leidingbeheerder ter zake is gehoord;
c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd middels omgevingsvergunning af te wijken van de verboden genoemd in artikel 9.1.3 indien en voor zover de aan betrokken gronden gegeven bestemmingen zich hiertegen niet verzetten;
d.De in artikellid c genoemde afwijkingsbevoegdheid wordt niet toegepast, indien de beoogde werken en/of werkzaamheden de functie van de gronden onaanvaardbaar belemmeren en alvorens de leidingbeheerder is gehoord.
  
9.2 Milieuzone - stiltegebied
9.2.1 Omgevingsverordening Limburg
Ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'Milieuzone - Stiltegebied' zijn de regels van
de Omgevingsverordening Limburg met betrekking tot stiltegebieden van toepassing.
 
9.2.2 Verboden gebruik
Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - Stiltegebied' zijn geen nieuwe ontwikkelingen
toegelaten die het natuurlijk heersende geluidsniveau van 40 dB(A) structureel aantasten.
Dit betekent in ieder geval dat de onderstaande functies niet zijn toegestaan:
a. lawaaisporten;
b. nieuwvestiging van intensieve recreatie;
c. laagvliegbewegingen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Afwijken met 10%
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van bouwhoogten, oppervlakten, lengtes, breedtes en dieptes en bebouwingspercentages tot ten hoogste 10 %, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en in de afzonderlijke bestemmingen niet reeds wordt voorzien in een soortgelijke afwijkingsbevoegdheid.
 
10.2 Afwijken gebruik bijgebouw als afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het gebruik
van een vrijstaand bijgebouw in het achtererfgebied als afhankelijke woonruimte, mits:
a. het een bestaand vrijstaand bijgebouw betreft;
b. het vrijstaande bijgebouw ten dienste staat van een woning welke als (bedrijfs)woning is bestemd;
c. de oppervlakte welke gebruikt mag worden als afhankelijke woonruimte maximaal 80 m² bedraagt;
d. het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woning nodig is vanuit het oogpunt van een aantoonbare noodzaak tot mantelzorg;
e. door het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woning geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen van omwonenden;
f. na beëindiging noodzaak tot mantelzorg de voorzieningen ten behoeve van mantelzorg worden verwijderd;
g. burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Wijzigingsbevoegdheid plaats bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
 
11.2 Wijzigingsbevoegdheid Parkeernota Landgraaf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de
parkeernota behorende bij dit bestemmingsplan (zie bijlage 3 bij de regels: 'Parkeernota
Landgraaf 2008, d.d. 4 december 2007') te wijzigen in de meest actuele versie van de
parkeernota.

Artikel 12 Algemene procedureregels

12.1 Omgevingsvergunningen
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de
procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing.
 
12.2 Wijzigingen
Met betrekking tot de voorbereiding van een wijziging van het plan ingevolge artikel 3.6 lid
1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening door burgemeester en wethouders, is de
procedure zoals deze ingevolge de Wet ruimtelijke ordening gevoerd dient te worden van
toepassing.
 
12.3 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de
volgende procedure te worden gevolgd:
a. het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende twee weken ter inzage;
b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in één of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze bekend;
c. in het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de omgevingsvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging;
d. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders;
e. burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd;
f. burgemeester en wethouders maken aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing op die zienswijzen bekend.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Voorrangsregels
13.1.1 Strijdigheid belangen
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, blijft het belang van de dubbelbestemming overeind. De dubbelbestemming vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria voldaan worden en/of wordt op enig vlak onevenredige schade aangebracht dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
 
13.1.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen
Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat, gelet op het totaalbeleid voor het buitengebied, dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:
a.Waarde - Archeologie;
b.Leiding - Riool;
Uitzondering hierop, in de vorm van nevenschikking, is mogelijk, wanneer compensatie van eventueel verlies aan kwaliteit is gegarandeerd.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
a.Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1.gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2.na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
c.Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
14.2 Overgangsrecht gebruik
a.Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d.Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels (met bijlagen) worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Kloosterstraat 60’.