Plan: | Ruimte voor Ruimte Vervul 18a |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0879.RvRVervul18a-ON01 |
Op de locatie Vervul 18a bevindt zich momenteel een agrarisch perceel met de daarbij behorende opstallen. Initiatiefnemer heeft dit perceel aangekocht om ter plaatse een nieuwe woning te realiseren waarbij gebruikt wordt gemaakt van de Ruimte voor Ruimte-regeling. De bestaande opstallen zullen daarvoor eerst worden gesloopt.
Om de ontwikkeling van de Ruimte voor Ruimte woning mogelijk te maken moet het vigerende bestemmingsplan worden aangepast. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de wijziging van de geldende agrarische bestemming in een woonbestemming en schept een ruimtelijk kader waardoor de beoogde bouw van de woning mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied betreft het perceel aan Vervul 18a dat aan de westzijde van de straat Vervul is gelegen. De locatie ligt in een bebouwingsconcentratie die bestaat uit de bebouwingslint aan Vervul.
De grens van het perceel wordt aan de oostzijde dus gevormd door de straat Vervul. Aan de zuidzijde grenst de locatie aan het perceel behorende bij Vervul 20. De grens aan de west- en noordzijde bestaat uit landbouwgronden waar geen boomteelt is toegestaan.
Het perceel is kadastraal bekend als (voormalige) gemeente Rijsbergen, sectie I, perceelnummer 316. Het perceel is 3.370 m² groot. De situering van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1: Luchtfoto plangebied ten westen van Vervul (Bron: kadastralekaart.com)
De geldende bestemmingsplannen ter plaatse zijn 'Bestemmingsplan Buitengebied Zundert' voor het meest noordelijke perceelsgedeelte en 'Aanpassingsplan reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert' (vastgesteld op 11 juli 2017) voor het grootste gedeelte van het plangebied.
Het aanpassingsplan betreft een aanpassing ten opzichte van een eerder reparatieplan. Met het bestemmingsplan Buitengebied Zundert werd ter plaatse van Vervul 18a een paardenhouderij mogelijk gemaakt. In het reparatieplan van het Bestemmingsplan Buitengebied Zundert (deels onherroepelijk in werking op 24 augustus 2015) wordt dit teniet gedaan en wordt voor het perceel teruggepakt op de situatie zoals opgenomen in de Beheersverordening Buitengebied Rijsbergen. Met het aanpassingsplan is vervolgens de grootte van het bouwvlak op aanwijzing van de Provincie teruggebracht naar 1.500 m².
De locatie Vervul 18a is daarmee in de huidige situatie bestemd als 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' met een bouwvlak van 1.500 m². Voor het overige deel geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden – Groenblauwe mantel'. Dat geldt ook ter plaatse van het perceelsgedeelte dat nog is bestemd op basis van het bestemmingsplan Buitengebied Zundert.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied geconsolideerd (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) met plangebied rood omlijnd
Voor het oostelijke deel van het perceel zijn specifiek de volgende bestemmingen en aanduidingen van kracht:
En de functieaanduidingen
In het westelijk deel van het perceel geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden – Groenblauwe mantel'.
'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'
Onderhavig initiatief heeft in eerste instantie betrekking op de gronden die binnen het perceelseigendom zijn bestemd als 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf'. Het verzoek heeft betrekking op de aanpassing van deze bestemming naar de bestemming 'Wonen'.
De als 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde een bomenteeltbedrijf. Ter plaatse gelden de functieaanduidingen 'bedrijfswoning uitgesloten' en 'specifieke vorm van agrarisch – hoort bij elders gevestigd agrarisch bedrijf' waardoor ter plaatse geen bedrijfswoning is toegestaan en enkel activiteiten uitgevoerd mogen worden ten behoeve van een bedrijf dat elders zijn hoofdvestiging heeft. Tevens zijn ter plaatse ondergeschikte detailhandel en statische binnenopslag als nevenactiviteit toegestaan.
Ter plaatse van het bestemmingsvlak zijn agrarische bedrijfsgebouwen, kassen, teeltondersteunende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan. Het bestemmingsvlak van de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' mag beschouwd worden als bouwvlak. Dit bouwvlak mag volledig worden bebouwd met in achtneming van de aan te houden afstanden tot de weg en zijdelingse perceelsgrenzen.
'Agrarisch met waarden – groenblauwe mantel'
Het overige deel van het perceel is bestemd als 'Agrarisch met waarden – groenblauwe mantel'. Deze gronden zijn bestemd voor een bij de schaal en aard van het gebied passend agrarisch grondgebruik, water en waterhuishoudkundige doeleinden, behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Evenals het beheer, behoud en/of herstel van de ecologische hoofdstructuur, extensief recreatie medegebruik, doeleinden van openbaar nut en tuinen behorende bij (burger)woning. Deze bestemming zal met de ontwikkeling niet gewijzigd worden, ter plaatse wordt een tuin behorend bij de burgerwoning beoogd.
'Waarde – Attentiegebied ehs'
Aan de noordzijde geldt voor een strook van circa 5 meter binnen het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Attentiegebied ehs'. De gronden hier zijn mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden). In de nieuwe situatie wordt beoogd een gedeelte van deze strook in te zetten voor de woonfunctie c.q. tuin. Dit bestemmingsplan voorziet in de hanhavig van de dubbelbestemming.
De realisatie van een woning is in strijd met de geldende bestemmingen. Voor de realisatie van de Ruimte voor Ruimte woning dient dan ook een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen.
In hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst.
Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan. In hoofdstuk 6 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.
Dit hoofdstuk beschrijft de huidige en gewenste situatie in het plangebied. De gewenste situatie is het uitgangspunt voor onderhavig bestemmingsplan en dient op een goede manier in de huidige situatie ingepast te worden.
De omgeving van het plangebied is te kenmerken als een als coulissenlandschap waarin de beekdalen van de Bijloop en de Turfvaart het zwaartepunt vormen.
Vervul is een straat die vanaf de Ettenseweg in zuidwestelijke richting tot de Bijloop voert. Daar loopt de weg vervolgens dood.
Aan het Vervul worden agrarische bedrijven afgewisseld met burgerwoningen. Aan het einde van het Vervul ligt – ingesloten door bestaande bebouwing - het betreffende perceel.
Figuur 2.1: Ligging plangebied in omgeving
Het perceel is gelegen in het buitengebied van de gemeente Zundert aan het bebouwingslint Vervul. Het perceel heeft een oppervlakte van 3.370 m² en is voor een groot deel bebouwd. Het bouwvlak beslaat circa 1.500 m² en de bestaande bebouwing heeft een oppervlakte van circa 920 m². Het gebouw betreft een bijgebouw ten behoeve van een voormalige paardenhouderij, deze wordt in de huidige situatie niet als zodanig gebruikt. Het gebouw is afgedekt met asbesthoudende platen.
Figuur 2.2: Schets bestaande situatie
Op 3-11-2015 heeft de vorige eigenaar het perceel met opstallen gekocht. Daarna is het pand alleen nog in gebruik geweest voor criminele activiteiten (drugshandel). Daaraan heeft de politie een einde gemaakt in het voorjaar 2016, middels een inval. Verschillende personen zijn aansluitend hiervoor berecht.
Zoals blijkt uit de tekening van de bestaande situatie en foto's van de loctaie, is in de bestaande situatie geen sprake van een kwalitatieve landschappelijke inpassing. Wel is er veel verharding, middels gesloten straatwerk aangebracht.
Figuur 2.3: Foto's bestaande situatie
De straat Vervul ligt in zogenoemd landelijk gebied. Binnen landelijk gebied is het mogelijk om nieuwe woningen te bouwen onder de Ruimte voor Ruimte regeling. Aan het ontwikkelen van Ruimte voor Ruimte kavels worden door de provincie voorwaarden gesteld. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegan op de betreffende voorwaarden en de wijze waarop het plnvoornemen aan die voorwaarden voldoet.
De Ruimte voor Ruimte-titel wordt door initiatiefnemer bij de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte aangekocht waardoor zeker is gesteld dat op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit is gerealiseerd. Daarnaast bevindt de locatie zich binnen een bebouwingsconcentratie, namelijk de bebouwingslint aan Vervul (zie ook paragraaf 2.3), en wordt voldaan aan het meest recente gemeentelijk beleid (zie ook paragraaf 3.3.3). Door de landschappelijke inpassing (zie ook paragraaf 2.5) vindt tevens kwaliteitsverbetering ter plaatse van het plangebied plaats. Daarmee wordt aan alle voorwaarden voor de realisatie van een Ruimte voor Ruimte woning voldaan.
De provincie stelt onder andere als voorwaarde dat de locatie voor een Ruimte voor Ruimte woning moet zijn gelegen op een aanvaardbare locatie. Aanvaardbare locaties zijn in het buitengebied vooral locaties die zijn gelegen in een bebouwingsconcentratie. Er zijn verschillende soorten bebouwingsconcentraties; bebouwingslinten, kernrandzones en bebouwingsclusters.
De straat Vervul is een bebouwingslint in het buitengebied ten noorden van Rijsbergen. Het betreft een langgerekt lint met daaraan een verzameling aan bebouwing aan beide zijden van de weg. In het bebouwingslint wordt agrarische bebouwing afgewisseld met woonbebouwing. Het bebouwingslint start ongeveer ter hoogte van Vervul 2, en eindigt ter hoogte van Vervul 20 gelegen ten zuiden van Vervul 18a. Vervul 20 is meteen de laatste woning aan het bebouwingslint en de straat loopt daarna, ter hoogte van de waterloop Bijloop, dood.
Figuur 2.4: Bebouwingslint Vervul
Gesteld kan worden dat het betreffende perceel gelegen is in een bebouwingsconcentratie. Dit maakt de oprichting van een Ruimte voor Ruimte woning mogelijk.
De ontwikkeling van de nieuwe woning sluit dus direct aan op het bestaand stedelijk/bebouwd gebied, in dit geval een bestaand bebouwingslint.
De locatie is gelegen in een bocht van de straat Vervul. Vanuit de richting van de Ettensebaan heeft men direct zicht op het perceel en de bestaande grootschalige bebouwing (zie ook figuur 2.5).
Met het amoveren van deze grootschalige bebouwing en de realisatie van een nieuwe woning krijgt het perceel een kwaliteitsimpuls. Ook de landschappelijke inpassing draagt daar aan bij. Het is nadrukkelijk niet de intentie om (een aanzet te geven om) de lint aan Vervul verder te ontwikkelen, de specifieke locatie met bestaande vervallen bebouwing biedt de kans om ter plaatse kwaliteit toe te voegen.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een ruimte voor ruimte woning. De woning komt evenwijdig aan de straat, met een bijgebouw haaks daarop. De woning wordt ongeveer 75 cm boven wegniveau gebouwd, mede in verband met de ligging in het beekdal en het feit dat de woning aan de overzijde ook op een verhoging staat.
De woning bestaat uit één bouwlaag met een kap en is geheel onderkelderd. De parkeerkelder kan worden bereikt door een hellingbaan. Door de knik in de weg (en de breedte van het kavel) ontstaat de mogelijkheid om de hellingbaan naar de parkeerkelder zijdelings te benaderen.
De goothoogte bedraagt circa 3 meter en de bouwhoogte circa 9 meter. De nieuwe hoofdbebouwing kent een inhoud van maximaal 1.000 m³ en is daarmee passend in het beleid met betrekking tot Ruimte voor Ruimte woningen. Gezien de relatief lage goothoogte en de wat hogere ligging heeft de nieuwe bebouwing een landelijke karakter en een bouwmassa die passend is in de omgeving. Figuren 2.5 en 2.6 laten enkele tekeningen zien van de beoogde situatie. Deze tekeningen zijn inmiddels aan de Welstandscommissie voorgelegd en goedgekeurd d.d. 11 oktober 2021.
Figuur 2.5: Principeaanzicht hoofdgebouw voorgevel oost
Figuur 2.6: Plattegrond begane grond
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, indien mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste.
Om te onderzoeken of de ontwikkeling mogelijk kan bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is naast de verkaveling en bebouwing van de ruimte voor ruimte kavel ook aandacht besteedt aan een goede landschappelijke inpassing.
Figuur 2.7: Beoogde nieuwe situatie met landschappelijke inpassing
Als voorwaarde voor de Ruimte voor Ruimte-titel is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt. Dit plan is opgenomen als Bijlage 2 bij de regels en wordt door middel van een voorwaardelijke verplichting (zie 4.5.3 van de regels) juridisch verankerd.
Bij het opstellen van het nieuwe inrichtingsplan aan de Vervul 18a is rekening gehouden met de karakteristieke bomenlaan, de zichtlijnen en het versterken van de EHS.
Doordat de beoogde bebouwing niet tegen de weg ligt, ontstaat er ruimte voor ruime voortuin, wordt er meer lucht gecreëerd en wordt de huidige bomenlaan versterkt door de aanplant van 10 beuken. Zo ontstaat een groenzone met nieuwe bomen waar geen parkeerplekken of bebouwing het zicht naar het natuurgebied onderbreken. Parkeren is op de kavel gesitueerd en zal door middel van een haag deels aan het zicht ontnomen worden.
Aan de noordzijde van de kavel is een groenstrook opgenomen die als stapsteen fungeert voor de EHS. Deze zone is gericht op het versterken van de EHS en daarom is bebouwing hier niet toegestaan. De struweelsoorten die gebruikt worden zijn inheems en hebben voldoende structuur om een schuilplaats te bieden aan kleine zoogdieren en vogels. De struweelbeplanting heeft een breedte van 1 tot 3 meter en bestaat uit meerdere soorten beplanting. Door soorten te combineren is er in het voorjaar en zomer een rijke bloei met een grote, gevarieerde rijkdom aan insecten en daarmee voldoende voedselaanbod voor vogels. In de nazomer en herfst is er een groot aanbod aan bessen.
De struweelhaag bestaat uit:
Aan de noordzijde en aan de zuidzijde wordt een haagbeuk geplaatst om geen inkijk te hebben vanaf de onverharde weg aan de noordzijde.
Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
In het kader van de aanpak van de mestproblematiek is de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) opgesteld. Voor de beëindiging van verschillende takken van veehouderij kan subsidie worden aangevraagd. Indien een beëindigingsubsidie wordt aangevraagd, kan op aanvraag ook subsidie worden verstrekt voor de afbraak van stallen. De sloopsubsidie kan alleen worden verstrekt voor gebouwen binnen de reconstructiegebieden.
Om de sloopsubsidies te kunnen financieren is de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling in het leven geroepen. De provincies binnen de concentratiegebieden krijgen de mogelijkheid extra woningen te realiseren bovenop het reeds toegekend reguliere contingent, om met de opbrengsten daarvan de sloop van stallen te betalen. Op 31 maart 2000 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant ingestemd met het beginsel 'Ruimte voor Ruimte'.
Aan de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling zijn meerdere voordelen verbonden. De verstening van het platteland wordt teruggebracht, de milieukwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit worden verbeterd en er wordt een bijdrage geleverd aan het terugdringen van het mestoverschot. De gemaakte afspraken brengen met zich mee dat er in Noord-Brabant circa 2.700 extra woningen mogen worden gerealiseerd boven op de reguliere aantallen. Dit aantal kavels wordt in twee tranches uitgegeven van respectievelijk 964 en 1.700 kavels. De tweede tranche bevat in totaal 1.700 kavels waarvan 1.100 kavels in het kader van de RBV (Regeling Beëindiging Veehouderijtakken), de regeling waarop ook de eerste tranche is gebaseerd, en 600 kavels in het kader van de verbrede aanpak Ruimte voor Ruimte. De verbrede aanpak houdt in dat de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling ook kan worden ingezet ter financiering van de beëindiging en sanering van glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden, de sloop van niet meer voor intensieve veehouderij in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen of de sloop van andere ongewenste bebouwing in het buitengebied.
In paragraaf 3.2 wordt verder ingegaan op de aanpak van de provincie Noord-Brabant bij de financiering van de sloopsubsidies.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:
1. Rijksvaarwegen;
2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
3. Kustfundament;
4. Grote rivieren;
5. Waddenzee en waddengebied;
6. Defensie;
7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
8. Elektriciteitsvoorziening;
9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
14. Ruimtereservering parallele Kaagbaan.
De ontwikkeling van een enkele woning heeft geen invloed op 1 van de hierboven genoemde rijksbelangen.
Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:
"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Aan de hand van deze definitie kan gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie (uitspraken ABRvS 28 juni 2017, 201608869/1/R3, Dongeradeel) is echter bepaald dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van het oprichten van meer dan 11 woningen die als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt.
Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat daarmee verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking niet is vereist.
Op 14 december 2018 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant de Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie is overheid bindend en loopt vooruit op de invoering van de Omgevingswet in 2022. In de Omgevingsvisie verwoordt de provincie haar visie op de toekomst van Brabant tot aan 2050. Centraal staan hierbij de kernwaarden die de provincie geformuleerd heeft ten aanzien van haar handelen. De kernwaarden zijn:
Beoordeling
Met de Omgevingsvisie kiest de provincie er voor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten, gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Het voorliggend initiatief betreft de ontwikkeling van een Ruimte voor Ruimte woning op een locatie die voldoet aan de voorwaarden die door de provincie aan dergelijke ontwikkelingen zijn gesteld.
De realisatie van de woning in het bebouwingslint Vervul is in paragraaf 2.3 uitgebreid gemotiveerd en wordt als passend beoordeeld.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant.
De laatste geconsolideerde versie van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov N-B) dateert van 15 april 2022.
Op 1 januari 2023 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin zijn de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de Verordening ruimte.
In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die nu nog zijn opgenomen in de Verordening ruimte. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen. Ook zijn hier regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen.
Beoordeling
Landelijk gebied
In Artikel 3.79 ruimte-voor-ruimte van de Iov is aangegeven dat een bestemmingsplan, van toepassing op Landelijk gebied, onder voorwaarden kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels in Stedelijk of Landelijk gebied, als deze ontwikkeling:
Hierna wordt ingegaan op deze voorwaarden.
Figuur 3.1: Iov kaart Landbouw met plangebied rood omcirkeld. (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied is door de provincie aangemerkt als 'Landelijk gebied' en voldoet daarmee aan de eerste voorwaarde dat de locatie moet zijn gelegen in Stedelijk of Landelijk gebied. Het planvoornemen voorziet verder in de realisatie van slechts 1 Ruimte-voor-Ruimte kavel.
Ad a.
De RvR-titel is bij de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte aangekocht. Hierdoor staat vast dat er reeds (elders) aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit is behaald.
Ad b.
Artikel 3.78 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit, lid 3 Aanvaardbare locatie
Deze regeling maakt de bouw van een woning mogelijk binnen een bebouwingsconcentratie in Landelijk gebied of op locaties die ter afronding aansluiten op Stedelijk gebied of een bebouwingsconcentratie.
In dit geval is dan relevant wat wordt verstaan onder een bebouwingsconcentratie. Dat wordt in Artikel 1.1 Begripsbepaling gedefinieerd:
Bebouwingsconcentratie: kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster. Deze termen zijn ook in de begripsbepaling verklaard:
Kernrandzone: overgangszone van bestaand stedelijk gebied naar het buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een toenemende menging van functies.
Bebouwingslint: min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten Stedelijk gebied.
Bebouwingscluster: vlakvormige verzameling van bebouwing, gelegen buiten Stedelijk gebied.
Uit deze begripsbepalingen blijkt dat een Ruimte voor Ruimte kavel ook in een bebouwingslint kan worden gerealiseerd. In paragraaf 2.3 is onderbouwd dat de locatie is gelegen in een bebouwingslint.
Ad c.
Voor de toepassing van de maatwerkbepalingen in deze afdeling geldt dat het bestemmingsplan een onderbouwing bevat dat de ontwikkeling past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied. Een ontwikkelingsrichting wordt opgesteld met toepassing van de basisprincipes, bedoeld in Paragraaf 3.1.2, en gaat in ieder geval in op de volgende aspecten:
Aan de straat Vervul zijn zowel agrarische bedrijven als burgerwoningen aanwezig (zie ook paragraaf 2.1). Deze functies zijn ook kenmerkend voor het gebied. In, onder andere paragraaf 4.5, wordt aangetoond dat een nieuwe woonfunctie inpasbaar is in dit gebied.
In hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt uitgebreid ingegaan op de gevolgen van de realisatie van de RvR-woning op de andere aspecten. Daaruit blijkt dat de woning inpasbaar is en geen nadelige gevolgen heeft voor de andere functies.
In paragraaf 2.5 is ingegaan op de wijze waarop het planvoornemen bijdraagt aan de Kwaliteitsverbetering van het landschap. Het planvoornemen voorziet dan ook in een goede landschappelijk e inpassing.
De nieuw woning en de landschappelijke inpassing kunnen niet worden gerealiseerd voordat de verouderde en in slechte staat verkerende bebouwing is gesloopt. Aangezien de landschappelijke inpassing als voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan is verankerd, is ook de sloop van de bebouwing zekergesteld. De sloop van dit pand is overigens ook noodzakelijk uit veiligheids- en gezondheidsoverwegingen aangezien het dak hiervan uit asbestgolfplaten bestaat.
Zorgplicht goede omgevingskwaliteit (artikel 3.5)
Verder geldt voor alle ontwikkelingen in het landelijk gebied een zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van drie principes:
Zorgvuldig ruimtegebruik:
Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat de indeling in functies in beginsel zoveel mogelijk binnen het bestaande ruimtebeslag en in bestaande bebouwing plaatsvindt. Hiervan kan worden afgeweken met ontwikkelingen die ruimtelijk mogelijk worden gemaakt binnen de bepalingen uit de Interim omgevingsverordening. Tevens dient bij een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond dat aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan worden voldaan en dient bebouwing binnen het bouwvlak te zijn gelegen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en zal de omvang van het erf gelijk blijven. Daarmee is geen sprake van een extra ruimtebeslag. Er is daarmee sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Toepassen van de lagenbenadering:
Toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
De lagenbenadering omvat de effecten op:
Zoals nader aangetoond in het Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige gevolgen hebben op bodem, (grond)water, archeologische waarden, infrastructuur, natuur, waterwegen, cultuurhistorische waarden, landschappelijke waarden, volksgezondheid en milieu. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op de verschillende lagen.
Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid. Bij het oprichten van de woning zal worden gekeken naar toekomstbestendigheid en duurzaamheid (zie ook paragraaf 4.16).
Meerwaardecreatie:
Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan daarbij deel uitmaken van de meerwaardecreatie. Hiervoor zijn weer specifieke regels opgenomen in artikel 3.8.
Daarbij moet een ontwikkeling in het landelijk gebied bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. De kwaliteitsverbetering omvat mede een goede landschappelijke inpassing van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Tevens dient, wanneer sprake is van een (grote) bestemmingswinst als gevolg van een ontwikkeling, een deel van deze bestemmingswinst te worden geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit.
Voor ruimte-voor-ruimte woningen is de investering in de ruimtelijke kwaliteit al reeds gedaan door het intrekken van fosfaatrechten en het slopen van stallen van een voormalige varkens- of pluimveehouderij. Een aanvullende investering op basis van bestemmingswinst is daarom voor de ruimte-voor-ruimte woning niet noodzakelijk. Wel dient ter plaatse nog te worden voorzien in een goede en bij het gebied passende landschappelijke inpassing.
Zoals nader omschreven in de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.5) wordt ter plaatse voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Conclusie
Gezien het voorgaande wordt voldaan aan de bepalingen zoals zijn opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant.
De gemeente Zundert heeft op 17 november 2015 per kern en het buitengebied afzonderlijke structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied tot 2025 en beantwoord daarmee de vraag: 'Hoe ziet het buitengebied er in 2025 uit?
Voor de ontwikkeling van ruimte-voor-ruimte kavels wordt verwezen naar de beleidsnota Ruimte voor ruimte van gemeente Zundert.
In april 2012 heeft de gemeente Zundert de beleidsnota Ruimte voor Ruimte gemeente Zundert vastgesteld, waarin het beleid voor nieuwe ruimte voor ruimte ontwikkelingen is opgenomen. Naast de voorwaarden die in de provinciale Interim omgevingsverordening zijn opgenomen zijn de volgende algemene voorwaarden van belang:
De beoogde locatie is niet gelegen binnen de kernrandzone rondom een woonkern van Zundert. Zoals onderbouwd in paragraaf 2.3 is het plangebied wel gelegen in een bebouwingslint. Daarmee wordt aangesloten op het provinciale beleid.
De woning wordt gepositioneerd binnen één samenhangend erf dat aansluit op de bestaande korrelgrootte en leidt tot een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige opzet van het bebouwingslint.
Hiermee kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet geheel past (niet in een kernrandzone) binnen de uitgangspunten zoals zijn opgenomen in de beleidsnota Ruimte voor Ruimte van de gemeente Zundert. Het betreft echter een beleidsregel op grond van Artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Volgens Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht volgt het bestuursorgaan (in casu het college van de gemeente Zundert) de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
De beleidsnota Ruimte voor Ruimte gemeente Zundert dateert van 2012 en is daarmee verouderd. In het beleid wordt ook verwezen naar verouderd Provinciaal beleid, namelijk de Ruimte voor Ruimte regeling die gold ten tijde van het vaststellen van dit beleid door de gemeente. In paragraaf 3.2.2 is ingegaan op het actuele beleid van de Provincie en is aangetoond dat hieraan wordt voldaan.
De gemeente Zundert zoekt momenteel met de Pilot Vitaal Buitengebied juist naar mogelijkheden voor initiatieven. Het is dan ook onevenredig om het verouderde beleid te volgen aangezien de doelen waarvoor de regels destijds bedacht zijn, op dit moment al niet meer onverkort worden toegepast. Binnen de gemeente Zundert zijn voldoende voorbeelden voorhanden waaruit blijkt dat van de beleidsnota wordt afgeweken. Zo worden er bijvoorbeeld grotere woningen toegestaan omdat meer is gesloopt. Afwijken van het beleid zoals vertaald in de Beleidsnota Ruimte voor Ruimte gemeente Zundert is passend in de Pilot Vitaal Buitengebied. Deze pilot vormt op dit moment het actuele toetsingskader voor de gemeente. Daarmee zijn bijzondere omstandigheden aangetoond die het legitiem maken om af te wijken van de beleidsnota Ruimte voor Ruimte gemeente Zundert en de doelen die deze beleidsnota dient. In de volgende paragraaf wordt nader het actuele beleid, de Pilot Vitaal Buitengebied, ingegaan.
Om ook in de toekomst fijn te kunnen blijven wonen, werken en recreëren in het buitengebied is de gemeente Zundert de Pilot Vitaal Buitengebied gestart. Binnen de pilot wordt geëxperimenteerd met ontwikkelingen die wenselijk zijn, maar niet direct binnen de huidige beleidskaders (zoals de Beleidsnota Ruimte voor Ruimte gemeente Zundert) passen. Voorwaarde is dat de ontwikkeling meerwaarde voor de omgeving moet creëren. Met de pilot wil de gemeente meer ruimte in de regels creëren en het volgende bereiken:
De ontwikkeling sluit aan op de Pilot Vitaal Buitengebied. De locatie is niet gelegen in een kernrandzone zoals aangewezen in de verouderde Beleidsnota Ruimte voor Ruimte gemeente Zundert. Maar de locatie is wel gelegen binnen een bebouwingsconcentratie zoals bedoeld in het provinciale beleid (zie paragraaf 3.2.2). Omdat de locatie niet is gelegen in de kernrandzone vraagt de gemeente wel een extra inspanning ten aanzien van de landschappelijke inpassing van de locatie, in het kader van de Pilot Vitaal Buitengebied is in overleg met de omgeving en de gemeente bekeken wat een investering op dit gebied voor het buitengebied van Zundert kan betekenen.
Er is reeds een landschappelijk inpassingsplan voor de locatie gemaakt. Deze is omschreven in paragraaf 2.5. Daarnaast is een berekening inspanning meerwaardecreatie uitgevoerd. Daarmee is de bestemmingswaarde in de bestaande en de nieuwe situatie in beeld gebracht. 25% van de bestemmingswinst zal moeten worden geïnvesteerd in het landschap. De sloop van de bestaande panden (met asbest dakplaten), het opstellen van het landschappelijk inpassingsplan alsmede het aanplanten en onderhouden van het landschap voor een periode van 8 jaar mag daarbij als investering worden gezien. In onderhavige situatie blijft nog een bedrag over dat initiatiefnemer zal storten in het landschapsfonds van de gemeente Zundert. Het voorgaande zal tevens in de anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente worden vastgelegd.
Het planvoornemen voorziet in de sloop van een vervallen gebouw met asbestdak en daarvoor in de plaats wordt een duurzame nieuwe woning gerealiseerd met de daarbij behorende landschappelijke inpassing. Daarmee wordt voldaan aan de ambitie van de gemeente om samen te komen tot een vitaal buitengebied waar het fijn wonen is.
Door sloop van de huidige bebouwing, een uitgebreide landschappelijke inpassing met streekeigen beplanting, de aankoop van een Ruimte voor Ruimte titel en een investering in kwaliteitsverbetering in het kader van de Pilot Vitaal Buitengebied wordt met de beoogde ontwikkeling op verscheidene gebieden meerwaarde in en voor de omgeving gecreëerd. Daarnaast voldoet het planvoornemen aan het provinciale beleid (zie paragraaf 3.2) en wordt de nieuwe woning gerealiseerd binnen een bebouwingsconcentratie in het buitengebied van Rijsbergen (zie ook paragraaf 2.3).
De economische meerwaarde die ontstaat als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling is daarmee in evenwicht met de meerwaarde in en voor de omgeving.
Voor de ontwikkeling is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de relevante milieuaspecten (bodem, water, milieuzonering en externe veiligheid) en op andere sectorale regelgeving (bijvoorbeeld verkeer, archeologie en cultuurhistorie, ecologie).
De verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte is gebaseerd op CROW publicatie 381 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" uit 2020. De kencijfers uit deze publicatie worden gespecificeerd op basis van het type functie en de ligging van de functie. Er wordt uitgegaan van de maximale kencijfers van het CROW om zo een 'worst case' scenario door te rekenen. Bij het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) is het gemiddelde autobezit en adressendichtheid in Zundert opgevraagd.
Voor het aspect verkeer is het van belang dat wordt voorzien in een goede ontsluiting van het plangebied.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van beëindiging van een agrarisch bedrijf. Daarmee komen alle verkeersbewegingen van en naar de locatie ten behoeve van het agrarische bedrijf te vervallen.
Ter plaatse zal een nieuwe ruimte voor ruimte woningen worden opgericht. Ten behoeve van deze nieuwe woning zal het aantal verkeersbewegingen in beperkte mate toenemen. Het aantal verkeersbewegingen bij een woning is echter aanzienlijk minder dan die bij een bedrijf. Derhalve zal de toename van het aantal verkeersbewegingen ten behoeve van de woning minder zijn dan de afname van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het beëindigen van het agrarische bedrijf.
Daarnaast zal ten behoeve van de ruimte voor ruimte woning alleen sprake zijn van verkeersbewegingen met personenvervoer, niet met vrachtverkeer. Het aandeel vrachtverkeer van en naar de locatie zal met de voorgenomen ontwikkeling dan ook (aanzienlijk) afnemen.
Gezien het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt, maar eerder juist zal afnemen, zal geen sprake zijn van negatieve effecten op de verkeersveiligheid en zal geen sprake zijn van een toenemende overlast aan de omgeving.
Het plangebied wordt op dit moment ontsloten via de straat Vervul. Het perceel zal in de nieuwe situatie via twee opritten bereikbaar zijn.
Vanuit Vervul kan eenvoudig via de Ettenseweg de doorgaande wegenstructuur in Zundert worden bereikt. De realisatie van de woning zal niet zorgen voor een onaanvaardbare toename van het verkeer in de straat. Het gaat conform de normen om circa 6 motorvoertuigen per dag. Knelpunten in de ontsluiting zijn dan ook niet aanwezig.
Voor parkeren is het van belang dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Voor de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de normen zoals opgenomen in de CROW publicatie 381. Voor een vrijstaande woning in het buitengebied geldt een maximale parkeerbehoiefte van 2,8 parkeerplaatsen. Het planvoornemen voorziet in de aanleg van 5 parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarnaast kan ook op de opritten geparkeerd worden. Er wordt dus ruimschoots voldaan aan de parkeernorm.
Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 1 woning. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen.
Op basis van jurisprudentie wordt de ontwikkeling van een woning buiten de bebouwde kom, gelet op de omvang ervan, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is ook van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling (en aanmeldnotitie) behoeft daarom niet te worden uitgevoerd.
Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.
Het veldwerk ten behoeve van het bodemonderzoek is uitgevoerd. De rapportage is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Op basis vn het uitgevoerde onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd.
De bodem ter plaatse bestaat voornamelijk uit matig siltig, zeer fijn zand. De bodem is bovendien zwak tot sterk humeus.
Op basis van het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecies” blijkt, dat vooralsnog heel Nederland (voornamelijk de bovengrond) als “verdacht” gebied wordt gekenmerkt met betrekking tot de parametergroep PFAS. Verwacht wordt, dat er verspreid over de onderzoekslocatie gelijke gehalten van dit PFAS voorkomen. PFAS komt diffuus in Nederland
voor. Dit betekent echter niet dat alle locaties per definitie verdacht zijn op PFAS bóven de toetsnorm. Uit het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat atmosferische depositie de enige (beperkte) bron van PFAS-verontreiniging op het de locatie kan zijn. Van atmosferische depositie is bekend dat dit tot beperkt verhoogde PFAS-gehaltes in bodem en water kan leiden.
Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:
Verkennend bodemonderzoek NEN 5740
Deellocatie A: gehele onderzoekslocatie (standaardparameters)
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie " Verdacht, diffuse bodembelasting, heterogene verontreiniging " (VED-HE).
De bovengrond is zwak tot matig puinhoudend. De met puin verontreinigde bovengrond is licht verontreinigd met minerale olie, PCB en PAK. Inde zintuiglijke schone bodem zijn analytisch geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met molybdeen.
De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd, wordt, basis van de lichte verontreinigingen, voor deze deellocatie aanvaard. Echter, gelet op de aard en mate van de aangetroffen verontreinigingen bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.
Verkennend onderzoek asbest in bodem en puin NEN 5707/5897
Deellocatie B: gehele onderzoekslocatie (asbest)
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie " Verdacht, diffuse bodembelasting, heterogene verontreiniging en halfverharding" (VED-HE/half.).
De bodem is zwak tot matig puinhoudend. Verder is er ter plaatse van boringen B09 (traject: 0,0-0,3 m -mv), B16 (traject: 0,20-0,50 m -mv) en B17 (traject: 0,0-0,2 m -mv) een volledige puinlaag aangetroffen.
Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de bodem zijn zintuiglijk in de fractie > 20 mm geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de puinhoudende bodem en in de puin is analytisch hechtgebonden asbest geconstateerd. Analytisch is in het grondmengmonster ASB-MMB1 van de puinhoudende grond een verhoogd gehalte aan hechtgebonden asbest (gehalte: 5,1 mg/kg d.s.) aangetoond. In de puinlaag ter plaatse van asbestinspectiegaten B16 en B17 is analytisch geen asbest aangetroffen. Het gehalte van de puinlaag ter plaatse van asbestinspectiegat B09 overschrijdt ruim de interventiewaarde (220 mg/kg d.s.) en de puinhoudende bodem ter plaatse van asbestinspectiegaten B09, B10 en B11 overschrijden de helft van de interventiewaarde. Vermoedelijk is de asbestverontreiniging afkomstig uit de asbesthoudend puinlaag ter plaatse van asbestinspectiegat B09.
De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd, wordt voor deze deellocatie aanvaard. Geadviseerd wordt om een nader onderzoek asbest in bodem/puin uit te laten voeren om de omvang van de verontreiniging nader vast te stellen.
Deellocatie C: uitspoelzone
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie " Verdacht, diffuse bodembelasting, heterogene verontreiniging" (VED-HE). Ter plaatse van de uitspoelzone is enkel de toplaag bemonsterd. In de toplaag is analytisch niethechtgebonden asbest geconstateerd. Het gehalte overschrijdt de interventiewaarde (gehalte: 110 mg/kg d.s.). Het materiaal betreft voornamelijk niet-hechtgebonden asbest en is vermoedelijk afkomstige van de asbesthoudend dakbedekking, welke door erosie van het dak via het regenwater in de bodem terecht is gekomen.
De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd, wordt voor deze deellocatie aanvaard. Gelet op de aard en mate van de aangetroffen verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek maar wordt geadviseerd direct over te gaan tot sanering. Een nader onderzoek zal bij deze verontreiniging niet tot andere inzichten leiden. De omvang wordt geschat op circa 4 m³ (40 m x 1 m x 0,1 m). Een asbestverontreiniging kan relatief eenvoudig gesaneerd worden conform het Besluit Uniforme Saneringen (categorie: immobiel). Dit kan door ontgraving van de bodemverontreiniging en/of het aanbrengen van een isolatielaag (leeflaag of aaneengesloten verhardingslaag).
Algemeen
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.
Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek is een nader onderzoek uitgevoerd naar asbest in grond en puin ter plaatse van de halfverharding van de oprit en in de directe omgeving ervan. De rapportage van dat onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.
De onderzoekslocatie (450 m²) is middels acht sleuven, variërend in diepte van 0,7 tot maximaal 1,0 m-mv onderzocht. In sleuf 2 tot en met 5 bevindt zich een volledige puinlaag in het traject (0,00- 0,20 m -mv), voor sleuf 1 is dit het traject (0,00-0,30 m -mv) en voor sleuf 6 is dit het traject (0,00-0,40 m -mv).
In het opgegraven en opgeboorde materiaal van sleuf 6 en 8 zijn asbestverdachte materialen aangetroffen. Het materiaal blijkt asbesthoudend te zijn (12,5% chrysotiel-asbest, hechtgebonden).
Het puin ter plaatse van de oprit (sleuf 1 t/m 5) is verontreinigd met gehaltes asbest boven de hergebruikswaarde (maximaal 350 mg/kg d.s.). Het puin bevindt zich vanaf het maaiveld tot maximaal 0,3 m -mv. De gemiddelde dikte van de puinlaag bedraagt circa 0,2 m. De omvang wordt geschat op circa 18 m³ (90 m2 x 0,2 m).
Ter plaatse van sleuf 6 is in de puinlaag geen asbest aangetoond met gehaltes boven de hergebruikswaarde (10,2 mg /kg d.s.). In de (onderliggende)bodem is geen asbest aangetoond met gehaltes boven de interventiewaarde. In de sleuven 7 en 8 (buiten de oprit) bedraagt het gehalte asbest maximaal 34,6 mg/kg d.s.)
De conclusies van de uitgevoerde onderzoeken is dat de resultaten geen aanleiding geven voor het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De onderzoeksresultaten geven wel beperkingen voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.
Op de locatie is sprake van twee asbestverontreinigingen, ter plaatse van de druppelzone (verkennend onderzoek) en ter plaatse van de oprit (nader onderzoek). Om de locatie geschikt te maken voor wonen met tuin moeten beide verontreinigingen gesaneerd worden. Hiervoor is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen (zie artikel 8.1). Daarmee is de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.
Nederland is groot geworden door het leven met en de strijd tegen het water. In de 20e eeuw is, doordat er te weinig rekening is gehouden met het waterbelang, veel ruimte aan het water onttrokken en veel afvalwater direct of indirect geloosd op oppervlaktewater. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen is het nodig om te anticiperen op klimaatsveranderingen en bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. De waterbeheerder (Waterschap de Dommel) heeft de taak, kennis en kunde om daar zorg voor te dragen. Daarom is het belangrijk om het waterschap vroegtijdig te betrekken bij de planvorming.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen en projecten van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden.
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken, beheer van vaarwegen en nautisch beheer. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger.
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.
De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Aan de overzijde van Vervul ligt een B-watergang. In het veld is deze watergang overigens niet of nauwelijks waar te nemen. De aanliggend eigenaar is conform de Keur en de Legger, ook verantwoordelijk voor het onderhoud van deze watergang. Aangezien de watergang niet grenst aan het perceel, is initiatiefnemer niet verantwoordelijk voor het onderhoud.
De B-watergang sluit ten zuiden aan op de A-watergang Bijloop. Deze A-watergang loopt parallel aan de nog iets zuidelijker gelegen A-watergang Turfvaart.
Figuur 4.1: Uitsnede kaart Legger Brabantse Delta
Bron: brabantsedelta.webgispublisher.nl
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal circa 920 m² aan bestaande bebouwing gesloopt worden en daarnaast zal de aanwezige erfverharding verwijderd worden. De nieuwe ruimte voor ruimte woning mag een maximale inhoud van 1.000 m³ hebben. Doorgaans betekent dit dat deze woning een maximale oppervlakte zal hebben van ongeveer 300 m² (dit kan iets meer zijn, afhankelijk van het type woning dat wordt gebouwd, maar in de praktijk zal dit vrijwel altijd aanzienlijk minder zijn). Daarnaast zal ten behoeve van de nieuwe woning erfverharding worden aangelegd. Gezien het verhard oppervlakte door sloop van de bestaande bebouwing zal het totale verharde oppervlakte netto kleiner worden. Het verharde oppervlak ter plaatse zal derhalve met de voorgenomen ontwikkeling alleen maar afnemen.
Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het huishoudelijk afvalwater geloosd worden op het riool en het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak zal niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar de achterliggende gronden. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie). Voor de mate van compensatie hanteert het waterschap de volgende richtlijnen:
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het verhard oppervlak niet toenemen. Hiermee is geen aanvullende compensatie vereist en zal met de voorgenomen ontwikkeling sprake zijn van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.
Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:
Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden, gemengde gebieden en rustige buitengebeiden.
Het plangebied is te kenmerken als een rustig buitengebied. Bij de geplande ontwikkeling wordt een bedrijfshindergevoelige functie gerealiseerd, namelijk een woning.
Bedrijfshindergevoelige functie
Wat betreft de te ontwikkelen bedrijfshindergevoelige functie is de (eventuele) aanwezigheid van bedrijven in de directe omgeving van belang.
In het plangebied zijn geen (agrarische) bedrijven gevestigd. In de directe nabijheid van het plangebied zijn enkele woningen en agrarische bedrijven aanwezig.
De aanwezige woningen vormen geen belemmering voor de realisatie van een nieuwe woning.
Aan Vervul 20 kent de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Ter plaatse is echter ook de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' opgenomen. Deze aanduiding is opgenomen omdat er geen agrarisch bedrijf meer in functie is. Ter plaatse wordt alleen nog gewoond. Deze agrarische bestemming vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Ook aan de overzijde van Vervul is een stuk perceel bestemd als 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf'. Ter plaatse is geen bedrijfswoning toegestaan. De gronden zijn hier feitelijk alleen zodanig bestemd om een groter oppervlak aan bijgebouwen te handhaven, in relatie tot de voormalige agrarische bestemming.
Op een afstand van circa 200 meter ten noorden van het plangebied ligt de inrichtingsgrens van een paardenhouderij. Hier is tevens een Bed & Breakfast toegestaan. De paardenhouderij kent een aan te houden richtafstand van 50 meter (vanwege geur). Aan die afstand wordt dus ruimschoots voldaan.
Op een afstand van 230 meter ten noorden van het plangebied is nog een ander agrarisch bedrijf aanwezig. Dit betreft een landbouwbedrijf waarvoor een aan te houden richtafstand van 50 meter geldt. Ook aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
Drift
Spuitzonering (zie ook paragraaf 4.6)
Ter plaatse van de naastgelegen agrarische gronden kan sprake zijn van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan gezondheidsrisico's met zich meebrengen. Bij ruimtelijke plannen in de omgeving van agrarische gronden dienen deze mogelijke gezondheidsrisico's te worden afgewogen. Er gelden geen wettelijke normen of afstandseisen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de omgeving van woningen. Wel zijn in het Activiteitenbesluit voorwaarden opgenomen die zijn gericht op de bescherming van oppervlaktewater. Deze eisen zijn de afgelopen jaren aangescherpt, waardoor het onder andere verplicht is om op het hele perceel spuittechnieken te gebruiken die de spuitnevel (drift) met minimaal 75% beperken. Voor het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen naast oppervlaktewater gelden extra eisen (een strook die niet mag worden bespoten, waarbij de breedte afhankelijk is van het specifieke gewas). Daarnaast is van belang dat over het algemeen de omvang van de spuitzones bij lage teelten aanzienlijk kleiner is dan bij hoge teelten.
Lage teelt
Aangrenzend aan het agrarische gebied waar teelt plaatsvindt, is eerst een zone van 5 meter opgenomen met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Groenblauwe mantel'. Deze gronden zijn in eigendom van initiatiefnemer en hier worden geen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Ter plaatse van deze zone worden 73 zonnepanelen op frames gesitueerd (zie ook paragraaf 4.16) die het woonperceel afschermen, ook tegen eventuele drift.
Aan de straat Vervul en aangrenzend aan de gronden waar agrarische teelt plaatsvindt, zijn meerdere woningen en woonpercelen gesitueerd. Ook ter plaatse van deze woonpercelen dient rekening gehouden te worden met drift en deze bestaande woningen zijn dan ook bepalend voor andere ontwikkeingen in het gebied. Aangezien ter plaatse alleen lage teelten plaatsvinden vormt gewasbescherming echter geen gezondheidsrisico.
Hoge teelt
In het buitengebied van Zundert zijn verschillende boomteeltbedrijven aanwezig. Voor degelijke bedrijven en de gronden waarop de teelt plaatsvindt dienen spuitzones in acht te worden genomen in verband met drift. In de omgeving van het plangebied zijn, op basis van het geldende planologische regime, nergens boomteeltbedrijven toegestaan. Het aspect drift vormt dan ook geen probleem voor deze ontwikkeling.
Conclusie Drift
Gezien de situatie ter plaatse zal het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de agrarische gronden in de omgeving van het plangebied naar verwachting niet leiden tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's binnen het toekomstige woongebied. De bedrijfsvoering ter plaatse van de agrarische gronden wordt door de realisatie van de woning ook niet (extra) belemmerd.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het project.
In de vollegronds- en sierteelt ontkomt men niet aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tegen schimmels, luizen en andere vormen van ongedierte. Kenmerkend voor de land- en tuinbouw zijn de intensieve teeltsystemen met een relatief hoog gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Bij het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen komt drift vrij. Drift is een term die gebruikt wordt voor de spuitvloeistof die tijdens de bespuiting buiten het te behandelen gebied terecht komt als gevolg van wind- en luchtstromen. Drift is hoger bij toepassing in de open fruitteelt (appels en peren) dan bij de akkerbouw en lage bomenteelt, waarbij voornamelijk neerwaarts wordt gespoten.
In relatie tot omliggende gronden heeft het plangebied derhalve mogelijk te maken met spuitzones. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden getoetst aan de eisen voor een goed en veilig woon- en leefklimaat op de te wijzigen locatie. De VNG-publicatie geeft voor boomteeltbedrijven een richtafstand van 30 meter. De minimale afstand tussen boomgaarden en nabijgelegen gevoelige objecten is niet wettelijk vastgelegd. Door het ontbreken van wetgeving is, op basis van jurisprudentie van de Raad van State, een vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 meter tussen agrarische bedrijven, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en gevoelige functies, niet onredelijk is.
Deze 50 meter richtafstand is afkomstig van de open fruitteelt uit de Betuwe en is inmiddels al meer dan 20 jaar oud. Volgens vaste rechtspraak kan gemotiveerd worden afgeweken van de afstand van 50 meter, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt op basis van specifieke omstandigheden. Deze omstandigheden betreffen onder andere het type gewasbeschermingsmiddel, de spuittechniek, de windrichting, de bladsituatie van de fruitbomen (vol of kaal), gehinderde (beperkt of kort van duur), een windhaag, groenhaag, sloot en dergelijke. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om drift te voorkomen. Verder is het relevant om te melden dat in de tijd van het bepalen van de 50 meter richtafstand veel minder rekening gehouden werd met de toepassing van drift reducerende spuitmethoden en dat de toelatingsprocedure van (schadelijke) gewasbeschermingsmiddelen veel minder streng was. De wet- en regelgeving voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen is de laatste jaren flink aangescherpt en deze trend duurt nog steeds voort. Er worden steeds meer en betere driftbeperkende technieken gebruikt en minder schadelijke middelen. De les in de praktijk is dus dat de richtafstand van 50 meter die ooit in de jurisprudentie is opgenomen al lang niet meer in beton gegoten is.
Aan Vervul 18a wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Aan de westzijde van het nieuwe woonperceel zijn landbouwgronden gelegen. In relatie tot deze gronden heeft de planlocatie derhalve mogelijk te maken met spuitzones. Het aspect is in het kader van "Bedrijven en milieuzonering" al onderzocht in paragraaf 4.5.2.
Aan Vervul en de rest van het buitengebied van de gemeente Zundert, zijn veel agrarische bedrijfswoningen en reguliere burgerwoningen gesitueerd temidden van agrarische productie gronden of grasland. In geen van deze gevallen zijn klachten bekend over overlast of gezondheidsproblemen door eventuele gewasbeschermings- en bestrijdigingsmiddelen. De realisatie van een nieuwe woning ter plaatse van Vervul 18a wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van agrarische gras- of productie gronden in de nabijheid. Bovendien moet worden opgemerkt dat bewoners van het buitengebied zich er bewust van zijn dat dergelijke activiteiten in de nabijheid van hun woning plaatsvinden.
In paragraaf 4.5.2 is tot slot reeds aangegeven dat het op basis van het geldende bestemmingsplan niet is toegestaan om de gronden in de directe nabijheid van het plangebied te gebruiken ten behoeve van bomenteelt. Darmee wordt het planvoornemen niet belemmerd door dergelijke agrarische functies en wordt het gebruik van de gronden zelf ook niet belemmerd door de realisatie van een woning ter plaatse.
Het aspect spuitzones vormt geen belemmering voor het panvoornemen.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door veehouderijen. Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen geurhinder. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoals het wijzigen van een bestemming. De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning.
Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ‘omgekeerde werking’ genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in oogschouw moeten worden genomen:
Een geurgevoelig object is een gebouw dat is bestemd voor en geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Het gebouw moet hiervoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze worden gebruikt. De nieuw te reaiseren woning aan Vervul 18a kan worden gezien als geurgevoelige object. Voor dit geurgevoelige object dient te worden uitgegaan van een goed woon- en leefklimaat.
Bij de beoordeling of het leefklimaat ter plaatse van het plangebied aan Vervul 18a acceptabel is, dient de geurbelasting veroorzaakt door alle in de buurt gelegen veehouderijen samen (achtergrondbelasting) en de geurbelasting op het plangebied door de individuele bedrijven (voorgrondbelasting en vaste afstand) veroorzaakt in beeld te worden gebracht. Beoordeeld moet worden of de belasting acceptabel is.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft de gemeenten de bevoegdheid om, binnen gestelde marges, bij verordening afwijkende geurnormen op te stellen in een gebiedsvisie. De gemeente Zundert kent voor het gebied waarin de ontwikkeling plaats vind geen geurverordening. Voor het bepalen van een goed woon- en leefklimaat worden daarom de geurnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij gehanteerd.
Woon- en leefklimaat op basis van geuremissie
In de Wet geurhinder en veehouderij zijn in artikel 3 grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object. Deze grenswaarden worden weergegeven in odour units per kubieke meter (ouE/m³). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ligging binnen of buiten concentratiegebieden en de bebouwde kom. De gemeente Zundert is conform bijlage 1 van de Meststoffenwet gelegen binnen een concentratiegebied. De locatie Vervul 18a is gelegen buiten de bebouwde kom, waardoor conform artikel 3, lid 1b van de Wgv een geurbelasting van 14 odour units (ouE/m³) op een gevoelig object is toegestaan.
Verder worden eisen gesteld aan de afstand tussen een veehouderij met dieren zonder een geuremissiefactor en een geurgevoelig object. De norm van 14 en 3 ouE/m³ geldt altijd, tenzij het gaat om het houden van dieren waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld in de Wet geurhinder en veehouderij. Dan geldt een vaste afstand. De nieuwe woning aan Vervul 18a wordt gezien als een geurgevoelig object in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij voor omliggende agrarische bedrijven. Gekeken moet worden of op de planlocaties een acceptabel woon- en leefklimaat aanwezig is en of de ontwikkeling in het plangebied geen beperkende werking heeft voor omliggende veehouderijen.
Het woon- en leefklimaat, als het gevolg van de geurbelasting van omliggende veehouderijen, is in afbeelding 4.2 weergegeven. De Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant heeft voor heel Noord-Brabant, op basis van een export van de bronnen uit Web-BVB met behulp van V-Stacks Gebied, de achtergrondbelasting bepaald. De gehanteerde emissiegegevens dateren van het jaar 2021 en zijn daarmee actueel. De emissie van elk bedrijf is geconcentreerd op de x- en y-coördinaat zoals die in het Web-BVB is ingevoerd.
Hierdoor geeft de onderstaande kaart een indicatie van het woon- en leefklimaat. Opgemerkt dient te worden dat in de directe nabijheid van een veehouderij de achtergrondbelasting net anders kan zijn. Als uit deze kaart blijkt dat er overbelaste situaties aan de orde zijn, is een gedetailleerde achtergrondberekening benodigd.
Uit afbeelding 4.2, een uitsnede van de achtergrondbelastingkaart van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, blijkt dat de kwaliteit van de leefomgeving voor het gehele plangebied Vervul 18a (geel omcirkeld) op basis van de achtergrond belasting als ‘zeer goed’ is aan te merken. In het plangebied is er geen sprake van een overbelaste situatie. Een aanvullende berekening voor het bepalen van de achtergrondbelasting of voorgrondbelasting is in deze situatie dan ook niet noodzakelijk. Er is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat op basis van geuremissie.
Afbeelding 4.2: Kaart Achtergrondbelasting geur (bron: Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant)
Woon- en leefklimaat op basis van vaste afstanden
In de Wet geurhinder en veehouderij worden eisen gesteld aan de afstand tussen een veehouderij met dieren zonder geuremissiefactor en een geurgevoelig object. Conform artikel 4.1 van de Wet geurhinder en veehouderij gelden voor agrarische bedrijven met dieren zonder geuremissiefactor vaste afstanden tussen het dierverblijf en geurgevoelige objecten.
De minimale afstand buiten de bebouwde kom betreft 50 meter, de afstand binnen de bebouwde kom betreft 100 meter. Daarnaast dient op grond van artikel 5.1 van de Wet geurhinder en veehouderij een minimale afstand aangehouden te worden van 25 meter buiten de bebouwde kom en 50 meter binnen de bebouwde kom, van de gevel van het dierenverblijf tot het geurgevoelig object.
Het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf waarbij de vaste afstanden van toepassing zijn, is het veehouderijbedrijf aan de Heistraat 7. Deze intensieve veehouderij ligt op een afstand van circa 1,5 kilimeter ten zuiden van het plangebied.
Alle overige veehouderijen zijn op een grotere afstand vanaf het plangebied gelegen. De ontwikkeling van een nieuwe woning aan Vervul 18a vinden hierdoor plaats op een ruime afstand van bestaande veehouderijbedrijven. De aan te houden afstand van 50 meter wordt hiermee ruimschoots behaald. Er is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat op basis van vaste afstanden.
Gelet op voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de realisatie van een woning aan Vervul 18a in het buitengebied van Rijsbergen, en andersom ook geen beperkende werking hebben op eventuele toekomstige uitbreiding mogelijkheden van veehouderijbedrijven in de omgeving.
Het gezondheidsaspect heeft de laatste jaren steeds meer aandacht als het gaat om veehouderijen in de nabijheid van woningen en woonkernen. Met name de komst of de aanwezigheid van intensieve veehouderijen kan onrust veroorzaken over de gezondheid bij omwonenden. Mogelijke risico's voor de gezondheid kunnen worden veroorzaakt door fijnstof, stank, endotoxinen en zoönosen. Endotoxinen zijn deeltjes van bacteriën of schimmels die zitten in agrarisch stof. Zoönosen zijn infectieziekten die van dieren op mensen overdraagbaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn de vogelgriep, MRSA, BSE en Qkoorts. De huidige onderzoeken – bekend gemaakt vanuit Ministeries, Rivm, Gezondheidsraad of GGD - maken duidelijk dat er nog veel onbekend is en dat daarom nauwkeurige uitspraken over een eventuele directe relatie tussen nabijheid van veehouderij en effecten op de gezondheid van omwonenden nog niet mogelijk zijn. Voor zover echte verbanden tussen gezondheidseffecten en veehouderij worden gevonden, hebben deze betrekking op de afstand tussen veehouderij en bewoning en op het aantal bedrijven binnen een zekere straal rond bewoonde gebieden. Uit de resultaten van huidige onderzoeken kan echter niet simpelweg worden geconcludeerd om welke afstand het gaat en bij welke concentraties gezondheidseffecten optreden.
Omdat veel mensen zich afvragen of het (on)gezond is om in de buurt van een veehouderij te wonen heeft het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM) onderzoek laten verrichten. Dit heeft geresulteerd in twee onderzoeksrapporten “Veehouderij en Gezondheid Omwonenden”(hierna: VGO), kortweg VGO 1 uit 2016 en VGO 2 uit 2017. De belangrijkste resultaten uit deze onderzoeken zijn:
Uit het VGO 2-rapport volgt verder dat er een verhoogde kans (29%) op longontsteking is binnen een straal van 1,5 tot 2 km van geitenveehouderijen en 1 km van pluimveehouderijen. De precieze oorzaak van deze verhoogde risico`s kan echter niet worden aangegeven door de GGD. Op dit moment gaat men ervan uit dat pas binnen enkele jaren meer concreet aangegeven kan worden of er oorzakelijke verbanden bestaan en wat deze inhouden. In maart 2016 is de eerste versie van de Handreiking veehouderij en volksgezondheid verschenen. De handreiking bestaat uit een algemene onderbouwing op grond waarvan volksgezondheid meegenomen dient te worden in de ruimtelijke besluitvorming en besluitvorming in het kader van milieu. Vervolgens is een wijze van beoordeling uitgewerkt (‘het stappenplan’) om tot een zorgvuldige, praktische en uniforme beoordeling te komen of er een dusdanig verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat dat advisering vanuit de GGD wenselijk is. Op deze manier wordt gestreefd om in Brabant, totdat er meer duidelijkheid is over een toe te passen (wettelijk) beoordelingskader, dan wel dat zich andere ontwikkelingen voordoen, gezamenlijk tot een breed gedragen werkwijze te komen die recht doet aan het belang van de volksgezondheid voor de burgers in de provincie. Inmiddels is de handreiking van maart 2016 geactualiseerd in de Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0.
In het stappenplan zijn aspecten meegenomen in de afweging of voor een specifieke situatie er een dusdanig verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat dat advisering vanuit de GGD wenselijk is. Dit stappenplan is in principe ook te gebruiken voor ruimtelijke plannen. In het stappenplan wordt onder andere getoetst aan de aspecten geur en fijnstof. Deze aspecten zijn elders in het bestemmingsplan omschreven. Daarnaast wordt voor het plangebied aan de hierboven benoemde afstanden getoetst of er binnen deze afstanden bepaalde veehouderijen zijn gelegen.
Doormiddel van het bovenbeschreven stappenplan is bekeken of er voor het plangebied een dusdanig verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat dat advisering vanuit GGD wenselijk is.
In het voorliggend bestemmingsplan zijn de gezondheidsrisico’s naar verwachting niet groot. Er is geen sprake van een hoge concentratie van veehouderijen in de directe omgeving. Daarnaast spelen de grootste gezondheidsrisico’s bij de intensieve veehouderijen. Het plangebied aan Vervul 18a is niet gelegen binnen een cirkel van 2 km van een geitenveehouderij, binnen een cirkel van 1 km van een pluimveehouderij of binnen 250 meter van een overige intensieve veehouderij. De bestaande intensieve veehouderijen hebben in het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Zundert’ daarnaast slechts beperkt de ruimte om uit te breiden, namelijk alleen binnen hun geldende bouwvlak. Voor grote delen van het buitengebied van Zundert geldt een verbod op uitbreiding van veehouderijen.
Gezondheid en duurzame ontwikkeling zijn daarbij belangrijke voorwaarden, die al in de zogenoemde Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (hierna: BZV) zijn verwerkt. Ook voor de melkveehouderijen geldt dat deze moeten voldoen aan de BZV. Het onderhavig bestemmingsplan laat overigens geen nieuwe ontwikkelingen toe in de vorm van meer of ander type veehouderijen die eventueel zouden kunnen bijdragen aan een verslechtering van het bestaande gezondheidsklimaat ter plaatse van het plangebied. Er is daarmee geen toename in emissie voor geur, fijnstof of ammoniak in het plangebied of omgeving. Het VGO onderzoek gaat uit van een endotoxine risicogebied indien 15 veehouderijen (of meer) zijn gelegen binnen een kilometer van een gevoelig object. Endotoxinen zijn vanuit gezondheid bezien een betere parameter dan fijnstof (PM10) omdat endotoxinen een betere voorspellende waarde hebben om gezondheidseffecten te duiden. De blootstelling aan endotoxine (gebonden aan stofdeeltjes) heeft een directe relatie met de in het VGO-onderzoek aangetoonde negatieve effecten op de luchtwegen en de verlaagde longfunctie rond veehouderijbedrijven. Uit onderzoek blijkt dat tot 500 meter rondom individuele pluimveebedrijven een overschrijding mogelijk is van de advieswaarde. Dit betekent dat wanneer omwonenden in een straal van 500 meter van een pluimveehouderij wonen, zij door de huidige geur- en fijnstofnormen onvoldoende beschermd kunnen worden tegen een verhoogd risico door endotoxinen. Bij individuele varkenshouderijen is deze overschrijding tot op een afstand van circa 200 meter mogelijk. De fijnstof emissie van andere veehouderijsectoren is voor zover bekend relatief laag. Daarom verwacht het Ondersteuningsteam dat de bijdrage van dit type veehouderijbedrijven aan een overschrijding van de endotoxinenorm beperkt zal zijn.
De geur- en fijnstofnormen zijn doorgaans voldoende om een overschrijding van de endotoxine advieswaarde te voorkomen. Zoals aangegeven in paragraaf 4.7 ‘Geurhinder en veehouderij’ en paragraaf 4.10 ‘luchtkwaliteit’ wordt ruimschoots voldaan aan de geur- en fijnstofnormen in het plangebied en vindt er geen overschrijding plaats van de normen. Daarbij is het plangebied niet gelegen in een gebied met een hoge concentratie aan veehouderijbedrijven. De afstanden zoals hierboven beschreven voor het plangebied ten opzichte van de intensieve veehouderijbedrijven worden ruimschoots behaald. Op basis hiervan is er voor het plangebied geen verhoogd risico door endotoxinen en daarmee geen verhoogd risico voor de volksgezondheid door de ontwikkelingen binnen het plangebied.
Alles in ogenschouw nemende en de ruime afstand tot aan de veehouderijbedrijven wordt de ontwikkeling aan Vervul 18a op gebied van gezondheid passend geacht. Door het stappenplan te doorlopen, blijkt dat er geen verhoogde gezondheidsrisico’s te verwachten zijn en ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat te garanderen is op basis van de gezondheidsaspecten.
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk) of het type spoor.
Binnen het plangebied wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) betreft deze ontwikkeling het realiseren van een geluidsgevoelige functie en dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van een (spoor)weg (met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden).
De straat Vervul is officieel een 60 km/uur weg. Het betreft hier echter een doodlopende weg. Na Vervul 18a is er bovendien nog maar 1 adres; Vervul 20. Op dat adres wordt gewoond. De verkeersintensiteit ter plaatse van het plangebied is dan ook zeer laag. Bovendien ligt de locatie ter hoogte van een bocht. Hier zal in de praktijk vrijwel nooit 60 km/uur worden gereden.
Omdat de intensiteit op het onderhavig gedeelte van de weg ook na realisering van de nieuwe woning zeer laag is (circa 20 mvt/ etmaal) kan worden aangenomen dat de geluidsbelasting aan de gevels zodanig laag is dat zonder berekening mag worden verwacht dat de contour van de voorkeurgrenswaarde (50 dB(A)) zich bevindt binnen het wegprofiel. Desalniettemin is toch een berekening uitgevoerd om de verwachting te onderschrijven.
Het wegdek ter plaatse bestaat uit klinkers (elementenverharding in keperverband) en conform de regels van het bestemmingsplan dient een afstand van 15 meter tot de wegas in acht te worden genomen. Ee snelheidsregime van 60 km/uur en bovenstaande etmaalintensiteit resulteert conform onderstaande SRM1-berekening in een geluidbelasting die ruim onder de voorkeursgrenswaarde blijft:
Figuur 4.2: Uitkomsten SRM1-berekening
Het (spoor)wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
Wet Milieubeheer
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Op basis van de NSL motitoringstool geldt ter hoogte van de Ettensebaan een gemiddelde concentratie van 16,5 ug/m3 voor stikstofdioxide (NO2) en 17,5 ug/m3 voor fijn stof (PM10). Ter hoogte van het plangebied op een afstand van, hemelsbreed 1 kilometer, zullen die waarden veel lager liggen.
De normen voor stikstofdioxide en fijn stof liggen beide op 40 ug/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is derhalve geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarde.
Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft de luchtkwaliteit.
De ontwikkeling maakt de realisatie van 1 woning mogelijk. Deze ontwikkeling is dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit NIBM van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet belemmert. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2022 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is opgenomen in een verwachtingswaarde. De gemeente Zundert kent de "Nota Archeologie Zundert" waarin het archeologische beleid is opgenomen. De verwachtingswaarden zijn vervolgens in de bestemmingsplannen door middel van dubbelbestemmingen vastgelegd.
Op basis van de Archeologiekaart van de gemeente Zundert (die als bijlage bij de nota Archeologie is opgenomen) geldt ter plaatse van het plangebied een lage archeologische waarde, zie ook figuur 4.2. Op basis van het geldende planologische regime is aan het plangebied (en de omgeving daarvan) dan ook geen archeologische dubbelbestemming toegekend.
Figuur 4.2: Uitsnede Archeologiekaart Zundert met globale aanduiding plangebied
Bron: Gemeente Zundert
Binnen gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde geldt een ontheffingscriterium tot een oppervlakte van 50.000 m². Het plangebied is slechts 3.370 m² groot en de nieuwe woning zal een maximale oppervlakte van 300 m² krijgen. Er hoeft dan ook geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Op basis van de lage archeologische verwachtingswaarde kan worden geconcludeerd dat het aspect archeologie de uitvoering van de ontwikkeling niet belemmert.
Indien men tijdens bouw- of andere werkzaamheden toch op archeologische resten stuit, dan moet dit volgens artikel 5.10. van de Erfgoedwet zo spoedig mogelijk gemeld worden bij de Minister van OC&W. In dit geval kan het ook bij de gemeente Zundert.
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur dient bepaald te worden.
De invloed van het planvoornemen op eventueel aanwezig cultuurhistorische elementen is onderzocht op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart (hierna: CHW) van de provincie Noord-Brabant.
Figuur 4.3: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (met plangebied rood omlijnd)
Bron: Cultuurhistorische waardenkaart Brabant
Cultuurhistorische landschappen
Het plangebied is gelegen binnen het cultuurhistorische landschap 'Landgoederen en veenrelicten bij Zundert en Etten-Leur'. Het gebied bevat tal van sporen van vroegere turfwinning, onder meer in de vorm van tal van turfvaarten. Bijzonder is de droogmakerij de Oude Zoek. Na de vervening veranderde het gebied grotendeels in heidevelden, die in de loop van de achttiende en negentiende eeuw zijn ontgonnen. Hierbij zijn tal van landgoederen gesticht.
De ontwikkelingsstrategie in dit gebied bestaat uit:
Een belangrijke voorwaarde voor de realisatie van de Ruimte voor Ruimte woning is dat de woning moet passen binnen de ruimtelijke structuur ter plaatse. In hoofdstuk 2 is daar uitvoerig op ingegaan. De beoogde woning is gelegen in een bebouwingslint en zorgt voor een kwaliteitsimpuls door het opheffen van vervallen grootschalige bebouwing. De realisatie van 1 vrijstaande woning op een perceel dat momenteel in sechte onderhoudsstaat verkeert en landschappelijk ingepast wordt, wordt ter plaatse dan ook landschappelijk aanvaardbaar geacht. De realisatie van de woning heeft ook geen invloed op de instandhouding van het cultuurhistorische landschap. Ook is het planvoornemen niet strijdig met de ontwikkelingsstrategie van het gebied.
Historische geografie
Een aantal landschappelijke lijnen is gewaardeerd gezien de cultuurhistorische waarden. Vervul is op de Cultuurhistorische waardenkaart (hierna: CHW) aangemerkt als een lijn met een redelijke hoge historische geografie. De realisatie van de woning aan Vervul heeft geen invloed op de weg zelf aangezien deze niet wordt gewijzigd.
Zoals hiervoor beschreven heeft het planvoornemen geen negatieve invloed op de instandhouding van de genoemde cultuurhistorische waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
Huidige situatie en plannen
In de huidige situatie kan het terrein worden beschreven als een perceel met een slechte onderhoudsstaat. De bebouwing is vervallen en de groene inrichting is niet onderhouden.
Gebiedsbescherming
Natura 2000 gebieden en stikstofdepositie
Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied. Op een afstand van ruim 9 kilometer is het Natura 2000-gebied "Ulvenhoutse bos" gelegen. Bij nieuwe projecten moet onderzocht worden of er sprake kan zijn van een mogelijk significant effect door depositie van stikstof op relevante Natura 2000-gebieden. Een project dat meer dan 0,00 mol/ha/jaar bijdraagt aan de stikstofdepositie op een overbelast stikstofgevoelig habitattype of leefgebied heeft in potentie een significant effect waarvoor een Wnb-vergunning moet worden aangevraagd.
Conform de Handreiking Woningbouw en AERIUS van de Rijksoverheid blijkt dat bij de aanleg van 50 woningen op een afstand van 10 kilometer van een Natura 2000-gebied geen depositie wordt verwacht. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van slechts 1 woning op een afstand van ruim 9 kilometer van een Natura 2000-gebied. Op basis van de kleinschaligheid en de afstand tot het Natura 2000-gebied kan worden gesteld dat er geen sprake is van stikstofdepositie ter plaatse van het Ulvenhoutse bos. Het uitvoeren van een AERIUS-berekening is dan ook niet noodzakelijk.
Bovendien is ter plaatse van het plangebied planologisch een agrarisch grondgebonden bedrijf toegestaan. Een dergelijk bedrijf in werking zorgt voor een veel hogere stikstofuitstoot dan een reguliere (gasloze) woning. Met het planvoornemen wordt de (potentiële) uitstoot van stikstof dan ook verminderd.
NNB
Het plangebied is niet gelegen binnen het NNB. Wel is op korte afstand van het plangebied het NNB gelegen, zie ook figuur 4.4.
Figuur 4.4: Uitsnede kaart natuurnnetwerk
Bron: Kaartbank Brabant.nl
Ten zuiden van het plangebied is het gebied rondom de Bijloop en de Turfvaaart aangewezen als NNB. Ten westen is het natuurcompensatiegebied Landinrichting Weerijs gelegen. Daar is tevens een ecologische verbindingszone aanwezig waarmee de Bijloop wordt verbonden met groen- en natuurgebieden ten noorden daarvan.
Het projectgebied zelf is dus niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten.
Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie, de uitvoering van het project niet in de weg.
Soortenbescherming
Ter plaatse van het plangebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage van deze quickscan is als Bijlage 3 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan. De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel I. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningstrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Tabel I: Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen.
Uit de quickscan blijkt dus dat nader onderzoek naar steenuil, kerkuil, kleine marterachtigen (bunzing, wezel en hermelijn) en vleermuizen. Dit nader onderzoek is uitgevoerd en de rapportage is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting. De veldbezoeken hebben van begin juni 2021 tot en met begin oktober 2021 plaatsgevonden.
Uilen
Tijdens het onderzoek naar uilen zijn geen steenuilen en/of kerkuilen vastgelegd binnen het plangebied. Er zijn geen vaste rust-, verblijf- en voortplantings-plaatsen van steenuil en kerkuil aangetroffen binnen het plangebied en de te slopen bebouwing. Daarnaast zijn geen nieuwe sporen/braakballen binnen het plangebied aangetroffen. Wel zijn er braakballen aangetroffen binnen bij de stallen. Het ging hier echter om oude braakballen. Daarnaast is nergens de typisch dunne uilenontlasting (witte strepen) gevonden binnen het plangebied en de te slopen bebouwing. Er zijn veren in de nabije omgeving van het plangebied aangetroffen van een bosuil. Tevens is eenmalig een bosuil in de grote ruimte binnen de te slopen bebouwing waargenomen op 28 juni, die hoogstwaarschijnlijk overdag aan het rusten/schuilen was. De bosuil is bij de overige veldbezoeken niet meer aangetroffen, het gaat hierbij om een incidentele waarneming. De bosuil heeft een verblijfsplaats ten noordoosten van het plangebied, ter hoogte van huisnummer 12 (circa 410 meter afstand van het plangebied).
In de (nabije) omgeving van het plangebied is een aantal keer een steenuil gehoord als reactie op de afgespeelde baltsroep. Daaruit blijkt dat het plangebied mogelijk tot het territorium/leefgebied van de steenuil hoort, doordat er vanuit houtwallen in de omgeving terug geroepen werd. Steenuilen hebben doorgaans een territorium binnen een straal van 500 meter of 5 tot 30 hectare (BIJ12 Kennisdocument steenuil, 2017a). Ten noorden van het plangebied is een aantal locaties bekend waar uilen verblijven. Ter hoogte van Vervul 12 op circa 430 meter afstand van het plangebied is een broedlocatie van een steenuil bekend, waarbij tijdens dit seizoen niet werd gebroed (bron: uilenwerkgroep). Tevens is op dezelfde locatie een broedplek van kerkuil, bosuil en torenvalk bekend. Ter hoogte van Vervul 14a op circa 285 meter afstand van het plangebied is een broedplek bekend in een steenuilenkast met dit jaar drie jonge steenuilen. Aan de overzijde van het plangebied bij huisnummer 5 is een steenuilenkast aanwezig, waarvan de uilenwerkgroep niet wist of de kast in gebruik is. Er wordt aangenomen dat die steenuilenkast niet in gebruik is, door de afwezigheid van uilenroepen in die richting.
Gezien het vorenstaande worden schadelijke effecten op uilen niet verwacht. De verbodsbepalingen uit Wnb worden niet overtreden, daarmee is het aanvragen van een ontheffing van de Wnb niet nodig.
Kleine marterachtigen
Tijdens het onderzoek naar kleine marterachtigen zijn geen bunzing, wezel of hermelijn vastgelegd op de wildcamera's en/of in de sporenbuizen. Binnen het plangebied zijn tijdens het onderzoek geen vaste rust-, verblijf- en voortplantingsplaatsen van bunzing, wezel en hermelijn aangetroffen. Wel zijn uitwerpselen van mogelijk een marterachtige aangetroffen op de vliering. Het is echter aannemelijk dat het om oude uitwerpselen gaat, omdat deze uitwerpselen er al lagen voordat het onderzoek was begonnen. Daarnaast zijn er geen nieuwe uitwerpselen aangetroffen. Doordat er geen recente waarnemingen van kleine marterachtigen zijn gedaan en geen sporen zijn aangetroffen valt uit te sluiten dat kleine marterachtigen voorkomen op het plangebied. In de directe omgeving is tevens ruim voldoende alternatief habitat aanwezig, zoals de bossen/houtwallen rondom het plangebied en vrijstaande woningen. Het plangebied heeft op basis van het nader onderzoek naar kleine marterachtigen geen essentiële functie voor deze soorten.
Gezien het vorenstaande worden schadelijke effecten op kleine marterachtigen niet verwacht. De verbodsbepalingen uit Wnb worden niet overtreden, daarmee is het aanvragen van een ontheffing van de Wnb niet nodig.
Vleermuizen
Er wordt geen negatief effect verwacht door de geplande ingrepen op de alternatieve vliegroutes voor vleermuizen buiten het plangebied, mits de zorgplicht in acht wordt genomen. Tevens is het onwaarschijnlijk dat het plangebied deel uitmaakt van een essentieel foerageergebied.
Wel is voor het uitvoeren van de geplande werkzaamheden een ontheffing in het kader van de Wnb nodig voor het verstoren van individuen en het beschadigen en vernielen van de aanwezige verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en de gewone grootoorvleermuis. Ten slotte geldt voor de buiten het plangebied vastgestelde paarverblijfplaats van een gewone dwergvleermuis (in de nok bij de zuidelijke gevel van de woning tegenover de oostzijde van het plangebied) dat geen schadelijke effecten door de geplande werkzaamheden worden verwacht, mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Om overtreding van de Wnb bij uitvoering van de plannen te voorkomen wordt een ontheffingsaanvraag aangevraagd. Daarvoor wordt in een activiteitenplan aangegeven welke mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen die de negatieve effecten op vleermuizen zo veel mogelijk beperken. Hieronder is een specifieke planning opgenomen van de genomen en nog te nemen maatregelen.
Figuur 4.5: Planning specifieke mitigerende maatregelen i.h.k.v. ontheffing (bron: RSK)
Het aanvragen van de ontheffing in het kader van de Wnb doorloopt een separate procedure. Met het inzichtelijk maken van de te nemen maatregelen is de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.
Om er zeker van te zijn dat dit bestemmingsplan geen nadelige gevolgen heeft voor eventueel aanwezige beschermde soorten, is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen (zie artikel 8.1). Met die voorwaardelijke verplichting is planologisch en juridisch vastgelegd dat er geen (sloop)werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voordat mitigerende maatregelen zijn getroffen en/of ontheffing in het kader van de Wnb is verleend.
Binnen het plangebied zijn beschermde soorten aanwezig waarvoor mitigerende maatregelen moeten worden getroffen. Deze mitigerende maatregelen bestaan uit de realisatie van een open kapschuur van 40-45 m² en het plaatsen van tijdelijke vleermuiskasten aan bomen in de directe omgeving. Dit bestemmingsplan voorziet in een voorwaardelijke verplichting (zie 8.1 van de regels) waarmee zeker wordt gesteld dat de juiste maatregelen worden getroffen.
Daarmee is aangetoond dat dit bestemmingsplan uitvoerbaar is.
Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.
In het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen hogedruk aardgasleidingen, rioolwatertransportleidingen, drinkwatertransportleidingen, of hoogspanningsleidingtracé. Ook zijn er geen straalpaden ten behoeve van de telecommunicatie aanwezig. Planologische relevante kabels en leidingen vormen daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Wel zijn in of nabij het plangebied diverse niet planologische leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen) gesitueerd. Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs/ in combinatie met aanwezige infrastructuur. Met deze ondergrondse infrastructuur zal bij de werkzaamheden rekening worden gehouden. Er za een Klic-melding worden gedaan.
De eventuele aanwezigheid van kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
Ten aanzien van deze aspecten moeten de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Risicorelevante inrichtingen
Relevant is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing of bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen
Relevant is de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RVGS) en in de toekomst ook het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV). Op basis van de circulaire RVGS geldt het volgende:
Vooruitlopend op het BTEV zijn in de circulaire RVGS veiligheidsafstanden opgenomen uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water1. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Aan de hand van de Basisnetten wordt al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Relevant is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Conform de risicokaart zijn er in of nabij het plangebied geen inrichtingen gelegen die onder Bevi vallen. In (de omgeving) van de locatie zijn geen bedrijven gevestigd die onder het Besluit risicozware ongevallen (BRZO) in het kader van de Wet milieubeheer vallen. Ook kent het plangebied of de omgeving geen bedrijven waar sprake is van grootschalige opslag gevaarlijke stoffen (CPR 15.2 en 15.3).
Het plangebied ligt vanwege toxische scenario’s wel binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A58 (stofcategorie GT4). Om die reden is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Er dient getoetst te worden aan artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van andere risicobronnen (risicovolle inrichtingen, andere transportroutes of buisleidingen).
Voor de verantwoording van het groepsrisico kan gebruik worden gemaakt van de Standaard Verantwoording Groepsrisico van de gemeente Zundert en het standaardadvies van de Veiligheidsregio. Deze documenten zijn opgenomen als respectievelijk Bijlage 5 en Bijlage 6 van deze toelichting.
Derhalve wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen gevolgen heeft voor voorliggende woningbouwontwikkeling.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
De beoogde ontwikkeling aan Vervul betreft de bouw van een vrijstaande woning in een bebouwingslint in het buitengebied van Zundert. Met de realisatie van de woning wordt voorzien in een deel van de actuele volkshuisvestelijke opgave. Bestaande grootschalige vervallen bebouwing wordt gesloopt om ruimte te maken voor een enkele woning. Voor de realisatie van de woning wordt bovendien gebruik gemaakt van de Ruimte voor Ruimte regeling (zie paragraaf 2.2). Het bouwplan voorziet daarmee in zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik. Ten aanzien van de nieuwe woning geldt dat deze gasloos (all-electric) zullen worden uitgevoerd.
Figuur 4.6: positionering zonnepanelen aan Vervul 18a
Aan de west en noordzijde van het plangebied zullen 73 zonnepanelen op frames worden gesitueerd. Overigens zijn deze zonnepanelen toegestaan binnen de geldende en toekomstige bestemming 'Agrarisch met waarden - Groenblauwe mantel'. Daarmee wordt ter plaatse energie opgewekt en wordt een extra bijdrage geleverd aan de duurzaamheidsambities van de gemeente en het Rijk.
Op basis van paragrafen 4.1 tot en met 4.15 kan worden geconcludeerd dat de omgevingsaspecten, na het treffen van eventueel noodzakelijke maatregelen (in het kader van de aspecten bodem en/of ecologie), geen belemmeringen vormen voor de realisatie van een Ruimte voor Ruimte woning ter plaatse van Vervul 18a.
Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijks als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
Aan de westzijde van het plangebied blijft de geldende bestemming gehandhaafd. Hier is de tuin behorende bij de woning voorzien. Een tuin bij een woning is op basis van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Groenblauwe mantel' toegestaan. De duurzaamheidsmaatregelen zoals genoemd in paragraaf 4.16 zijn hier ook toegestaan.
Om de Ruimte voor Ruimte woning mogelijk te maken dient de geldende bestemming gewijzigd te worden naar de bestemming 'Wonen'. De bestemming zal aansluiten bij andere woonbestemmingen in het buitengebied van de gemeente Zundert.
De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor het wonen. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen. Tevens zijn de gronden bestemd voor bij de woning behorende aanbouwen, aangebouwde bijgebouwen, vrijstaande bijgebouwen en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde. Er wordt dus aangesloten bij de systemtiek van het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Daarin zijn binnen de bestemming 'Wonen' geen bouwvlakken opgenomen. In de regels wordt de maximale goot- en bouwhoogte alsmede de maximale inhoud van de nieuwe woning vastgelegd. Ook de situering ten opzichte van de perceelsgrenzen is geregeld. Daarnaast zijn er eisen opgenomen ten aanzien van de situering van aan-, uit- en bijgebouwen.
De bestemming heeft in eerste instantie als doel om ruimte te bieden voor de woonfunctie. Daarnaast zijn ook aan huis verbonden beroepen toegestaan en is het realiseren van parkeervoorzieningen op eigen terrein specifiek geregeld. Eventueel noodzakelijke waterberging wordt binnen het plangebied/de bestemming 'Wonen' direct mogelijk gemaakt.
De noodzakelijke landschappelijke inpassing is juridisch in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan vastgelegd door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'. De voorwaardelijke verplichting in het kader van de landschappelijke inpassing is gekoppeld aan die aanduiding en borgt dat de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
Een deel van het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Attentiegebied EHS'. Voor deze gronden gelden extra voorwaarden voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Voor het Attentiegebied EHS houdt dit het volgende in: het verkrijgen van een omgevingsvergunning is onder voorwaarden mogelijk om zo het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van 60 cm onder maaiveld te voorkomen.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
Omgevingsdialoog
Voordat het principeverzoek voor dit planvoornemen is ingediend, heeft de omgevingsdialoog plaatsgevonden. In samenspraak met de gemeente is er in dit geval voor gekozen om keukentafelgesprekken te voeren met de bewoners van de straat vervul.
In Bijlage 8 van deze toelichting is zowel het verslag van de omgevingsdialoog als de verstuurde informatiebrief opgenomen.
Vooroverleg
In het kader van het wettelijke vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan aan de verschillende overlegpartners voorgelegd. De volgende instanties hebben op het voorontwerp gereageerd:
Gezien de zorgvuldige voorbereiding met keukentafelgesprekken met de omwonenden, is er geen voorontwerpbestemmingsplan voor inspraak ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.
Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:
"Artikel 6.2.1
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder sub a van de Wro, waarmee een exploitatieplan zou moeten worden opgesteld. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit bestemmingsplan een separate overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Zundert. Verder zal ook eventuele planschade in een separate overeenkomst worden geregeld.
Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.