direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuwe Akker
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Binnen de kern Rijsbergen van de gemeente Zundert is nog een aantal potentiële uitbreidingslocaties beschikbaar, waaronder het gebied Rijsbergen-ZuidWest. Het gebied Rijsbergen-ZuidWest is in de Structuurvisie Rijsbergen 2020 aangeduid als gebied voor landelijk wonen en kavels voor Ruimte voor Ruimte. Het gebied ligt deels buiten het bestaand stedelijk gebied van de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant.

Voor het gebied Rijsbergen-ZuidWest is daarom een verzoek ingediend aan Gedeputeerde Staten om een aanduiding ‘'Integratie stad-land'’ toe te voegen. Er is voor het gebied Rijsbergen-ZuidWest een totaalvisie opgesteld in 2014. Deze totaalvisie is opgenomen in Bijlage 1. Op basis van deze totaalvisie heeft de gemeente Zundert de aanduiding 'integratie stad land' verkregen. De Provinciale Staten heeft de Wijziging Verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 4, op 16 oktober 2016 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0001.jpg"

Afbeelding; gebied Rijsbergen-ZuidWest met verkregen aanduiding ‘'Integratie stad-land'’

Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op de eerste fase van de transformatie van het gebied met de aanduiding ‘'Integratie stad-land'’. De planontwikkeling van de eerste fase heeft betrekking op twee locaties. De eerste locatie is het voormalig niet agrarisch bedrijf, bestaande uit een bedrijfsruimte van ca. 12 bij 20 meter op een perceel van ruim 6.000 m² dat in gebruik was als opslagterrein voor bestrating. Het bedrijfsperceel heeft een milieucategorie 3.1. Het perceel wordt getransformeerd naar landelijk wonen en groen, passend in de omgeving. Hier komen 6 vrijstaande woningen op ruime kavels. De tweede locatie ligt tegenover het bedrijfsperceel en is op het moment een braakliggend stuk grond binnen 'bestaand stedelijk gebied' zoals vastgelegd in de provinciale verordening. Op deze locatie worden in aansluiting op de omgeving 6 projectmatige woningen gerealiseerd.

Voorliggende bestemmingsplan voorziet in het planologisch kader om tot de ontwikkeling te komen.

1.2 Ligging plangebied

Het bestemmingsplangebied is gelegen in het zuidwesten van de kern Rijsbergen, in de gemeente Zundert.

Rijsbergen is een kern met ± 6000 inwoners in het zuidwesten van de provincie Noord-Brabant, enkele kilometers ten zuiden van Breda. Planlocatie 1 is gelegen ten zuiden de straat Nieuwe Akker en wordt omsloten door boskavels en de kavels met agrarische bebouwing langs de Hoefstraat. Planlocatie 2 ligt ten noorden van de straat Nieuwe Akker en grenst aan de woonwijk en crescent uit de jaren 90.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0002.jpg"

Afbeelding; plangrens

1.3 Vigerend(e) bestemmingsplan(nen)

Het zuidelijk perceel (locatie Nieuwe Akker 22) is gelegen binnen het Bestemmingsplan Buitengebied Zundert, vastgesteld 4 september 2012. In 2014 heeft de gemeente Zundert nog een correctieve herziening van dit bestemmingsplan vastgesteld, dat zich beperkt tot aanpassingen in de regels. Aanleiding hiervoor zijn het verwerken van zienswijzen, het verwerken van de uitspraak van de Raad van State met betrekking tot bestemmingsplan Buitengebied Zundert en het simpelweg verbeteren van de regels. De bestemming 'Bedrijf' (detailhandel) is hier van toepassing. Hier is toegestaan een bedrijf voor grondverzet en een transportbedrijf en detailhandel in bestratingsmaterialen.

Het noordelijk deel van het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Woongebieden Rijsbergen, waar een bestemming Groen van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0003.png"

Afbeelding; uitsnede bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer toelichting

In hoofdstuk 2 wordt het plan nader beschreven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van Rijk, provincie en de gemeente beschreven. De sectorale aspecten en juridische aspecten met betrekking tot de afzonderlijke bestemmingen worden toegelicht in hoofdstuk 4 en 5.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

Binnen de kaders van de totaalvisie Rijsbergen-ZuidWest (Bijlage 1) is de beschrijving van het plan opgesteld.

2.1 Beschrijving huidige situatie plangebied

De belangrijkste kwaliteiten in de omgeving van het plangebied worden gevormd door de aanwezige bomen, de landelijke omgeving en ruime opzet van het gebied. Het gebied Rijsbergen ZuidWest betreft een gebied waarbinnen zich meerdere functies bevinden. Naast burgerwoningen zijn er enkele (voormalige) agrarische bedrijven (1, 3, 4) en één niet agrarisch bedrijf (2) aanwezig. Naast akkergronden wordt het gebied gekenmerkt door boskavels (6) en een houtwal (5), wat zorgt voor een landelijke en groene uitstraling van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0004.jpg"

Afbeelding; omgeving Rijsbergen ZuidWest

Het bedrijf Nieuwe Akker 22 (zuidelijk deel van het plangebied, locatie nummer 2) ligt verscholen achter de aanwezige beplanting rondom Nieuwe Akker.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0005.jpg"

Foto; zicht op terrein bestratingsbedrijf

Op bovenstaande foto is de entree van het bedrijf te zien. Dit voormalig niet agrarisch bedrijf bestaat uit een bedrijfsruimte van ca. 12 bij 20 meter op een perceel van ruim 6.000 m² dat in gebruik was als opslagterrein voor bestrating, en met een milieucategorie 3.1.

Ten noordoosten van de noordelijke planlocatie ligt een woonwijk uit de jaren 90 die gekenmerkt wordt door ruime percelen en rondom openbaar groen. En de Leyakker, een ruim en groen opgezet gebied bestemd voor woningen en voorzieningen voor mensen met een verstandelijke beperking. Op navolgende foto is te zien het noordelijk plangebied, in gebruik als groenstrook, met op de achtergrond zowel vrije sector woningen (Nieuwe Akker) als (in de rechterhoek) de Leyakker.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0007.jpg"

Foto; zicht op groenstrook, ten noorden en westen van Nieuwe Akker

2.2 Toekomstige situatie plangebied

Totaalvisie

Het plangebied vormt een onderdeel van een groter ontwikkelingsgebied voor Rijsbergen-ZuidWest. De totaalvisie heeft als basisgedachte het creëren van een landelijke leefomgeving aan de rand van het dorp. Dit wordt gerealiseerd door sanering van bedrijven, realisering van grote woonpercelen met een groene omzoming alsmede openbaar groen. Daarbij wordt zoveel als mogelijk gebruikt gemaakt van bestaande ondergrond, structuren, beplanting en infrastructuur. Gelijk aan de bestaande woningen in het plangebied zullen de nieuwe percelen zoveel mogelijk afzonderlijk met groen worden ingepast. De locatie moet een karaktervolle aanvulling op het bebouwingslint Hoefstraat vormen met een dorpse schaal die past in de omgeving. In de totaalvisie wordt uitgegaan van ca 15 nieuwe woningen. Voor de planvorming zullen de bestaande groene kwaliteiten van het gebied ingezet en versterkt worden.

Ten noorden van de Nieuwe Akker wordt de aanwezige (historische) houtsingel richting het noorden uitgebreid en versterkt. Het gebied krijgt een openbaar karakter met zichtlijnen en een recreatieve route naar de groen/blauwe zoom langs de Goudbergsche Leij. De ruimtelijke kwaliteit van de Goudbergsche Leij zal worden versterkt door het hierlangs realiseren van een groene zoom, die zorgt voor een landschappelijke overgang aan de noordkant van het visiegebied richting het natuurgebied Pannenhoef. Het aanwezige beekdallandschap wordt hiermee versterkt. Ten zuiden van de Nieuwe Akker wordt het aanwezige woonmilieu met houtsingels en boskavels versterkt.

Door het saneren van de bedrijfslocatie aan Nieuwe Akker 22 wordt een milieukundig knelpunt voor bestaande en nieuwe woningen opgelost. Daarnaast wordt door het amoveren van de opstal de ruimtelijke kwaliteit in het gebied versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0008.png"

Afbeelding; totaalvisie Rijsbergen ZuidWest

Het toevoegen van nieuwe woningen gebeurt binnen de historische structuur van de besloten kamers op de van nature hoger gelegen eerdgronden. De nieuwe boskavels zorgen voor een overgang van de dichte parkachtige woonomgeving naar het open buitengebied. De ruime boskavels worden ingevuld met vrijstaande woningen van maximaal 2 bouwlagen en een kap. Het huidige karakter van het gebied wordt behouden en versterkt tot een uniek woonmilieu met ruime woningen in een bosachtige setting.

Uitwerking inrichtingsschets

Het stedenbouwkundig plan bestaat uit 12 grondgebonden woningen, voor de helft bestaande uit vrijstaande woningen en de helft projectmatige woningen (vrijstaand en/of twee-onder-een-kap woningen). De woningen hebben een bouwhoogte maximaal 2 lagen met kap. Er wordt een stedenbouwkundige overgang gecreëerd naar het buitengebied: aansluitend aan de bestaande woonwijk aan de Nieuwe Akker worden woningen van twee bouwlagen met een kap gerealiseerd als overgang naar de Hoefstraat, waar vrijstaande woningen staan op ruime percelen van 1 laag met een kap.

Ook de woningen op het terrein van het voormalige bestratingsbedrijf vormen een overgang van de dichte parkachtige woonomgeving naar het open buitengebied. De ruime boskavels worden ingevuld met vrijstaande woningen van maximaal 1,5 bouwlaag en een kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0009.jpg"

Afbeelding; Indicatieve inrichtingsschets

Verkeer en parkeren

De nieuwe woningen worden ontsloten via de bestaande weg Nieuwe Akker. Voor de 6 vrijstaande woningen ten zuiden van de Nieuwe Akker wordt een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd met een cul du sac, waar hulpdiensten en vuilniswagen kunnen keren. Het profiel is bestemd voor tweerichtingsverkeer en heeft een breedte van 5 meter, bestaande uit een rijbaan van 3,5 meter met aan één zijde van de woningen een rabatstrook van 1,5 meter. Het profiel wordt begeleid door een groene berm van 3 meter. De rabatstrook van 1,5 meter kan dienen voor een brede loopstrook voor voetgangers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0010.jpg"

Afbeelding; Profiel woonstraat

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. De woningen ten noorden van de Nieuwe Akker hebben een kavel breedte van circa 11 meter. Dit betekent dat er op een breedte van 5 meter voor de oprit twee opstelplekken naast elkaar mogelijk zijn.

De kavels ten zuiden van de Nieuwe Akker zijn breder, hier worden de woningen zo gesitueerd dat er altijd twee auto's naast elkaar kunnen staan. De parkeernorm is 2,2 parkeerplaatsen per woning. Op eigen terrein worden 21,6 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit betekent dat er in de openbare ruimte 5 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Het plangebied heeft een sluitende parkeerbalans. Het aspect verkeer en parkeren is verder uitgewerkt in paragraaf 4.5 Verkeer en parkeren.

Groen en landschap

Voor de inrichting is een beplantingsplan opgesteld (Bijlage 2 Beplantingsplan van de regels). De borging en realisatie van de landschappelijke kwaliteitsverbetering is geborgd middels een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan. Daarnaast hebben de gemeente en initiatiefnemers een privaatrechtelijke overeenkomst ondertekend waarin de aanleg en handhaving van de inrichting van de beplanting langs de openbare weg als ook, de landschappelijke inpassing zijn vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0011.jpg"

Afbeelding; uitsnede beplantingsplan met bosmantel, struweel, solitaire bomen, hagen en graslandvegetatie

In het plan is onderscheid gemaakt in Groen en Groen-landschapselement. Groen-landschapselement is het structurerende groen als onderdeel van de aanwezige (historische) houtsingel en groene boskamers die worden uitgebreid en versterkt met bosmantel van bomen en struweel. Op de locatie ten zuiden van de Nieuwe Akker worden bosmantels van 5 meter tot 10 meter breed gerealiseerd. De bosmantel vormt de afronding van het bos dat zich ten oosten van plangebied bevind. De mantel bestaat uit 2 delen, het eerste deel is een mengsel van bomen en struweel die gedeeltelijk tussen de kavels doorloopt. Het bos bouwt zich dan verder af in het tweede deel wat uit enkel struweel bestaat. Dit struweel strekt zich uit tot aan de voortuinen.

Ten noorden van de Nieuwe Akker is een groenstrook gelegen (zie foto paragraaf 2.1 Beschrijving huidige situatie plangebied) die nu stedelijk wordt beheerd en geen landschappelijke kwaliteit heeft. Aangrenzend aan de groenstrook, net buiten het plangebied ligt een bestaande houtopstand. De bestaande houtopstand is een landschappelijk waardevol element en zal worden gehandhaafd. Deze houtopstand is duidelijk een op zichzelf staand element en ooit bedoeld om er een perceel mee af te bakenen. Om die reden is het ook een smal lijnvormig element die je niet moet laten uitwaaieren. Dit soort restanten vallen onder de “Kleine landschapselementen” (KLE). Dit zijn ecologisch interessante landschapselementen. In het gebied ten noorden van het plangebied naar de Goudbergsche Leij, is het voorstelbaar in de toekomst zo'n element te herhalen, hetgeen interessant is voor vogels, vlinders en foeragerende dieren. Tussen de houtopstand en de achtertuinen van de nieuwe projectmatige woningen blijft daardoor tevens de openheid behouden. Het gebied krijgt een openbaar karakter, waar in de toekomst met zichtlijnen en een recreatieve route naar de groen/blauwe zoom langs de Goudbergsche Leij het gebied verder ingericht kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0012.jpg"

Referenties; beplantingsvoorstel met graslandvegetatie en bosmantel met bomen en struweel

In de groenstrook als onderdeel van het Groen-landschapselement van het onderhavige bestemmingsplan wordt in aansluiting op de bestaande houtopstand een graslandvegetatie met een diversiteit van nature voorkomende kruidensoorten (bloemplanten) gestimuleerd.

Er zal een extensief beheer toegepast worden wat erop gericht zal zijn om de bodem te verschalen. De verschaling van de bodem zorgt voor toename van de soortenrijkdom van kruiden (bloemplanten). De grond wordt verschraalt door de vegetatie te maaien en af te voeren.

Door het kiezen van een grasvegetatie met extensief beheer blijft de openheid vanaf de Nieuwe Akker richting het noorden behouden maar ontstaat wel in tegenstelling tot het stedelijk beheer van aangrenzende plantsoenen een andere meer landschappelijk uitstraling als overgang naar het buitengebied.

De noordelijke haag vormt de afscheiding tussen de toekomstige tuinen en de bestemming landschapselement. De haag zorgt voor privacy in de achtertuinen en de groene afscheiding sluit weer aan op het aangrenzende buitengebied

De zuidelijke haag vormt de groene scheiding tussen de weg Nieuwe Akker en de tuin grenzend aan de zuidzijde van de weg.

Het overige groen zijn de bermen als begeleiding en inpassing van infrastructuur en parkeerplaatsen. Bij de civiele uitwerking van de openbare ruimte kan de graslandvegetatie ten noorden van de Nieuwe Akker eventueel worden doorgezet richting het zuiden ter plaatste van de bermen. Zo ontstaat er een samenhangend geheel als overgang naar het buitengebied.

Beeldkwaliteit

Ten behoeve van het plan Nieuwe Akker zijn beeldkwaliteitseisen opgesteld. Voor het plangebied is een apart

beeldkwaliteitsplan opgesteld, wat als Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Nieuwe Akker Rijsbergen bij de regels van het

bestemmingsplan is gevoegd. Het beeldkwaliteitsplan wordt tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd en daarna door de gemeenteraad vastgesteld.

De ontwikkeling ligt op de overgang tussen de kern en het buitengebied van Rijsbergen. De nieuw te ontwikkelen woningen moeten zowel aansluiten op de kern als het landschap. De omgeving van het plangebied is op te delen in verschillende ruimtelijke eenheden met een eigen sfeer. De ruimtelijke eenheden zijn erg verschillend en hebben ieder een eigen sfeer en identiteit. De nieuwe ontwikkeling zal dan ook niet letterlijk bij één van deze sferen aansluiten , maar een schakel vormen tussen het bestaande stedelijk gebied en het landelijk gebied. De nieuwe woningen sluiten typologisch aan op het dorpse karakter van Rijsbergen, maar voegen qua stijl en karakter een nieuwe identiteit toe aan het gebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie vervangt de Nota ruimte, Nota mobiliteit (gedeeltelijk), de structuurvisie Randstad en nog een aantal kleine plannen. In de SVIR zijn, uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk, de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, waarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.


Nederland moet concurreren en daarnaast bereikbaar, leefbaar en veilig zijn, dat is het streven van het Rijk. Het Rijk voorziet dit met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio's in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Dit maakt Nederland sterk en onderscheidend in de wereld. Die samenhang van het internationale en regionale schaalniveau wil het Rijk behouden, laten groeien en versterken. Nederland heeft met zijn internationale oriëntatie en open economie een hoog welvaartsniveau opgebouwd. Een netwerk van hoogwaardige internationale verbindingen van weg, spoor, water en lucht, met daarbinnen de mainports als belangrijke knooppunten is de basis voor die internationale concurrentiepositie. De 3 hoofddoelen van de structuurvisie zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.

3.1.1.1 Conclusie

Aan de ambities en richtlijnen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn opgenomen wordt in de onderhavige
planontwikkeling voldaan.

3.1.2 AMvB Ruimte

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in de AMvB Ruimte. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Van de nationale belangen die in de AMvB Ruimte zijn geregeld, is geen enkel van toepassing op het plangebied.

3.1.2.1 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen raakvlakken met de AMvB Ruimte, en is daarmee ook niet strijdig met de AMvB Ruimte.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder is ook van toepassing op situaties waarin met een omgevingsvergunning (buitenplans) wordt afgeweken van het bestemmingsplan.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van 2 maal 6 woningen aan de Nieuwe Akker in Rijsbergen en sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':

  • De ontwikkellocatie is opgenomen in de Structuurvisie Rijsbergen 2020 en in het woningbouwprogramma van de gemeente Zundert. In paragraaf 3.3.1 Structuurvisie Rijsbergen 2020 en 3.3.2 Woonvisie 2010 - 2014 Bouwen aan vitaal Zundert wordt de woningbouwbehoefte nader toegelicht. Daarmee voorziet het plan in een actuele regionale behoefte.
  • In de Verordening ruimte 2014 is het noordelijke deel van de planlocatie aangemerkt als; 'Bestaand stedelijk gebied, Kernen in landelijk gebied'. Het initiatief draagt bij aan benutting van bestaand stedelijk gebied door intensivering en afronding van de bestaande woonbuurt aan de rand van de kern. Het zuidelijk deel van de planlocatie is gelegen binnen de aanduiding' 'Integratie stad-land''. In dit deel van het plangebied wordt een bedrijf met milieucategorie 3.1 gesaneerd en voorzien van woningbouw met landschapsontwikkeling, passend in de omgeving als overgang van kern naar buitengebied. Zie de motivatie van de ontwikkeling in relatie tot de aanduiding' 'Integratie stad-land' ' in paragraaf 3.2.2.5 Verantwoording.
  • De ontwikkeling heeft een landschappelijke inpassing en is goed ontsloten via de bestaande straat Nieuwe Akker met een nieuwe ontsluitingsstraat voor het zuidelijk deel. Het aspect groen en verkeer is opgenomen in paragraaf 2.2 Toekomstige situatie plangebied, Uitwerking inrichtingsschets. De rode ontwikkeling is evenredig met de groene en blauwe landschapsontwikkeling zoals de Verordening Ruimte 2014 bepaalt.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014

De Wet ruimtelijke ordening vraagt overheden om hun belangen helder in een structuurvisie te definiëren en aan te geven hoe zij deze willen realiseren. De structuurvisie geeft aan welke ambities de provincie heeft en hoe zij deze wil realiseren voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040.

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.

Bij de ruimtelijke keuzes zijn de kernkwaliteiten van de provincie sturend. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. In het gebied rond Zundert wil de provincie ruimte geven aan een optimale en duurzame ontwikkeling van de boomteelt. Verder wordt aandacht gegeven aan een robuust water- en natuursysteem en duurzame energie. In de structuurvisie wordt uitgegaan van concentratie van verstedelijking. Bovenregionale bedrijventerreinen woningbouwopgaven worden opgelost in het stedelijk concentratiegebied.

In het overig stedelijk gebied is verdere verstedelijking alleen mogelijk om te voorzien in eigen behoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0013.png"

Afbeelding; Uitsnede structuurvisie met ligging plangebied

Met het structuurvisie-gebied ‘accent agrarische ontwikkeling’ geeft de provincie haar visie op dit gebied: “gebied waar de provincie ruimte en kansen ziet om de agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken”. De zandgronden rond Rijsbergen vormen een belangrijk grootschalig boomteeltgebied dat tot de top van Europa wordt gerekend.

Het accentgebied agrarische ontwikkeling is hier aangegeven omdat deze gebieden worden gekenmerkt door mogelijkheden om de positie van de aanwezige sectoren te versterken. De inzet van de provincie richt zich daarbij op behoud en versterking van de economische positie van de aanwezige agrarische sector. Ontwikkelingen zijn gericht op een verdere verduurzaming en meerwaardecreatie.

In deze gebieden ziet de provincie ook ontwikkelingsmogelijkheden voor activiteiten die gelieerd zijn aan de in het gebied voorkomende agrarische sector, mits daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de duurzaamheidsdoelen. Het gaat daarbij onder andere om mogelijkheden voor samenwerking op het gebied van energie, mestverwerking, opslag en transport, voorbewerking van producten en het centraliseren van kennis(ontwikkeling).
Aansluitend bij de karakteristiek van de aanwezige bedrijven (sector) is er ruimte, maar niet elk bedrijf kan zich op elke plek ontwikkelen.

Specifiek over wonen in “kernen in landelijke gebieden”, waaronder ook Rijsbergen valt (zie bovenstaande figuur), wordt het volgende vermeld. De provincie vindt het belangrijk dat gemeenten aandacht geven aan de wijze waarop stedelijke ontwikkelingen het eigen karakter van de kernen en de relatie met het landschap kunnen versterken. De stedelijke ontwikkelingen passen qua maat en schaal bij de kern. De ontwerpopgave hangt daarnaast samen met de historische gegroeide identiteit van de kern en omliggend landschap en met de fase van verstedelijking van de kern (suburbaan, dorps of plattelandskern).

De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van “migratiesaldo-nul”. Er is ruimte beschikbaar voor specifieke verbeterprojecten van enige omvang. Het gaat om kwalitatieve verbeteringen in bestaand stedelijk gebied zoals het saneren van milieuhinderlijke bedrijvigheid in de kern en het behouden van vrijkomende cultuurhistorisch waardevolle complexen.

3.2.1.1 Conclusie

De specifieke (landelijk wonen) ontwikkeling van Rijsbergen zuidwest past goed binnen de ambities van de provincie om de identiteit van de landschappelijke kernen te behouden. De Hoefstraat vormt ruimtelijk gezien reeds de afronding van de westzijde van het bestaande dorp Rijsbergen. Het plangebied, gelegen tussen het bebouwingslint Hoefstraat en het structuurvisie-gebied ‘kernen in het landelijk gebied’ vormt een ruimtelijke en functionele overgangszone. Door de bestaande bebouwing in ruime opzet en groene omzoming is er feitelijk geen sprake van een agrarisch gebied, en zeker geen gebied met mogelijkheden voor versterking van de boomteeltsector.

De bestaande bomen en houtsingels blijven zoveel mogelijk bewaard en zorgen samen met de grote tuinen voor een groene landschappelijke overgang van het plangebied naar het buitengebied. De ontwikkeling van de twee locaties aan de Nieuwe Akker is een uitwerking van de totaalvisie voor het gebied Rijsbergen ZuidWest. De ontwikkeling is daarmee conform de richtlijnen van de Structuurvisie Noord-Brabant.

3.2.2 Verordening ruimte 2014

Op 17 december 2010 hebben Provinciale Staten de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 vastgesteld. Omdat er jaarlijks wijzigingen zijn op het gebied van ruimtelijke ordening actualiseert de provincie de verordening ieder jaar. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergaderingen van 7 februari 2014 en 14 maart 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten in hun vergadering van 18 maart 2014 besloten de Verordening ruimte 2014 op onderdelen te wijzigen. De Verordening bevat regels over verschillende onderwerpen zoals stedelijke ontwikkeling, intensieve veehouderij, ecologische hoofdstructuur en glastuinbouw. De onderwerpen die zijn opgenomen in de Verordening werken door in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Het onderwerp stedelijke ontwikkeling is van toepassing op onderhavige visie, omdat hiermee een woningbouwontwikkeling wordt beoogd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0014.jpg"

Afbeelding; Uitsnede Verordening ruimte geconsolideerde versie 01-01-2016

Uit de uitsnede van de kaart behorende bij de Verordening ruimte 2014 blijkt dat het plangebied is aangemerkt als:

  • structuur gemengd landelijk gebied (geel vlak)
  • aanduiding .- beperkingen veehouderij (bruine arcering)
  • Structuur stedelijk gebied: kernen in landelijk gebied (rood vlak)
  • Aanduiding integratie stad-land (paarse blokarcering)

In de volgende 4 paragrafen worden bovenstaande items toegelicht, gevolgd door een verantwoording in paragraaf 3.2.2.5 en de conclusie in paragraaf 3.2.2.6.

3.2.2.1 Gemend landelijk gebied

Het grootste deel van het plangebied is aangeduid als gemengd landelijk gebied en beperking veehouderij. In het landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen. Een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied bepaalt dat nieuwbouw van een burgerwoning is uitgesloten. Indien sprake is van een bebouwingsconcentratie kan een Ruimte-voor-Ruimte woning worden gebouwd of een landgoed worden opgericht indien voldaan kan worden aan de voorwaarden in de Verordening. Voor het plangebied geldt de aanduiding Integratie stad-land'. Indien toepassing wordt gegeven aan de mogelijkheden voor stedelijke ontwikkeling geldt bovengenoemde bepaling niet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0015.png" Afbeelding; Uitsnede verordening thema agrarische ontwikkeling en windturbines; structuur gemengd landelijk gebied (geel vlak, ) aanduiding .- beperkingen veehouderij (groene blokarcering)

3.2.2.2 Beperkingen veehouderij

Ter plaatse van de aanduiding Beperkingen veehouderij geldt dat geen uitbreiding, vestiging, omschakeling naar veehouderij of toename van de bestaande bebouwing is toegestaan. Voor de bestaande grondgebonden veehouderij geldt dat een toename van de bestaande bebouwingsoppervlakte is toegestaan indien maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Binnen het plangebied zijn geen veehouderijbedrijven aanwezig.

3.2.2.3 Bestaand stedelijk gebied: kernen in landelijk gebied

Een deel van het noordelijk deelgebied (het deel waar de nieuwe woningen zijn geprojecteerd) is aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Alleen als daarvoor geen mogelijkheden bestaan, kan een stedelijke ontwikkeling buiten het bestaande stedelijke gebied plaatsvinden binnen daarvoor in de verordening aangeduide zoekgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0016.png" Afbeelding; Uitsnede verordening thema stedelijke ontwikkeling; structuur stedelijk gebied: kernen in landelijk gebied (rood vlak)

De provincie ziet de stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden als ruimtelijk samenhangende verstedelijkte gebieden. Binnen deze gebieden liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Bij de begrenzing van de concentratiegebieden is aangesloten op bestaande, veelal historisch gegroeide, grote stedelijke concentraties alsmede de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Daarnaast is de ligging aan belangrijke wegen, spoorwegen en vaarwater van belang omdat de stedelijke concentraties ook in de toekomst goed bereikbaar moeten zijn.

Het bundelingsbeleid heeft directe gevolgen voor de groeimogelijkheden in de kernen in het landelijke gebied . In en rondom deze kernen staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Voor deze kernen geldt in het algemeen dat er nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als dat nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei. Dat wil zeggen dat nieuwkomers in de kernen en vertrekkende huidige inwoners niet meetellen (migratiesaldo-nul).

3.2.2.4 Stedelijke ontwikkeling in gebieden integratie stad - land

Onder specifieke voorwaarden is stedelijke ontwikkeling mogelijk in gebieden met bijzondere landschappelijke kwaliteiten, de zogenoemde gebieden ''Integratie stad-land''. In deze gebieden kan stedelijke ontwikkeling plaatsvinden in samenhang met een groene en blauwe landschapsontwikkeling. Voor onderhavige planlocatie geldt deze aanduiding.

Een verzoek aan Gedeputeerde Staten is gedaan voor het opnemen van deze aanduiding in de Verordening Ruimte. Hiervoor is een totaalvisie aangeleverd waaruit blijkt dat in het projectgebied de stedelijk groene drager de functie heeft van overgangszone naar het buitengebied en daarbij, met de Structuurvisie Rijsbergen, is onderbouwd dat de locatie nodig is voor realisatie van het programma.

De aanduiding 'Integratie stad-land' wordt dan begrensd door de Goudbergsche Leij in het noorden, ten oosten de woonwijk Nieuwe Akker en De Leijakker (grens bestaand stedelijk gebied), Pannenhoefsebaan in het zuiden en de Hoefstraat in het westen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0017.png"

Afbeelding Uitsnede kaartaanpassing 4, besluitvlak 'Integratie stad-land'

Het opnemen van deze aanduiding in de Verordening ruimte 2014, is geregeld in de Wijziging Verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 4, 3.2 'Integratie stad-land'. Het ontwerp van kaartaanpassingen 4 voor de Provinciale Staten heeft met ingang van 8 mei 2015 gedurende 4 weken ter visie gelegen. De Provinciale Staten heeft de Wijziging Verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 4,elektronisch bekend als NL.IMRO.9930.wijzvr14kaarten4-va01 op 16 oktober 2016 vastgesteld.

Een bestemmingsplan voor een ontwikkeling ter plaatse van de aanduiding ''Integratie stad-land'' strekt er toe dat:

  • a. de stedelijke ontwikkeling aansluit bij het bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing. Een verantwoording dat voldaan wordt aan deze voorwaarde is hiervoor te vinden, onder 'zorgvuldig ruimtegebruik';
  • b. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de stedelijke ontwikkeling rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken. Concreet betekent dit dat de aanwezige waarden betrokken moeten worden in de planontwikkeling in het algemeen en in de weergave van de ruimtelijke inrichting en het stedenbouwkundig ontwerp in het bijzonder (principe behoud door ontwikkeling). Een verantwoording dat voldaan wordt aan deze voorwaarde is hiervoor te vinden, onder 'ruimtelijke kwaliteit'
  • c. is verzekerd dat de beoogde stedelijke ontwikkeling in omvang en ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de beoogde groene en blauwe landschapsontwikkeling; Een verantwoording dat voldaan wordt aan deze voorwaarde is hiervoor te vinden, onder 'verhouding rood-groen';
  • d. het bepaalde onder b heeft voorrang op de beschermingsregels die elders in de verordening zijn opgenomen.

In de navolgende subparagrafen is een verantwoording gegeven ten opzichte de planontwikkeling en de 3 hierboven genoemde punten, zorgvuldig ruimtegebruik, ruimtelijke kwaliteit en verhouding rood-groen.

3.2.2.5 Verantwoording

Zorgvuldig ruimtegebruik

Binnen de kern Rijsbergen zijn een vijftal stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied gelegen. Dit zijn 1.Conijnsberghe/ Douwenburg, 2. Hooiberg fase II deel 2/ Schouwland, 3. Kerkakkerstraat/binnenterrein, 4. Min.Verschuurstraat en 5. St.Bavostraat/Risten/Brabant Chemie. Dit zijn de voormalige locaties “Bouwen binnen strakke contouren”. Deze gebieden zijn gerealiseerd of vervallen. De gemeente wil daarom aanspraak maken op 'Gebieden integratie stad - land' ten zuiden van Rijsbergen om een uniek woonmilieu in een lage dichtheid aan de kern te kunnen toevoegen.

De visie gaat uit van woningen in een ruime setting, door middel van boskavels. In de omgeving van het projectgebied zijn veel bosjes aanwezig. Deze bosjes, die overigens geen ecologische kwaliteit hebben, zorgen voor een aangename dorpse en groene dorpsrand. Door woningbouw op deze locatie, waarbij bestaande bebouwing wordt gesaneerd (een niet agrarisch bedrijf aan de Nieuwe Akker 22) is sprake van een herstructurering van bestaande bebouwing en daarmee van zorgvuldig ruimtegebruik.

Ruimtelijke kwaliteit

Om de ruimtelijke kwaliteit te kunnen borgen, is voor het gebied 'íntegratie stad-land' een totaalvisie opgesteld (zie paragraaf 2.2 Toekomstige situatie plangebied. ,Totaalvisie). De totaalvisie is vervolgens verder uitgewerkt voor de eerste fase in een inrichtingsschets (zie paragraaf 2.2 Toekomstige situatie plangebied. ,Uitwerking inrichtingsschets) en een beplantingsplan (Bijlage 2) .

De belangrijkste elementen voor de ruimtelijke kwaliteit van het totale visiegebied zijn:

  • 1. sanering van het niet-agrarisch bedrijf,
  • 2. realisering van landelijk wonen op ruime woonpercelen in een groene setting
  • 3. versterken en uitbreiden bestaande bosmantel ten zuiden van Nieuwe Akker
  • 4. versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied tussen de Nieuwe Akker en de Goudbergsche Leij

Bij de ontwikkeling wordt zoveel als mogelijk gebruikt gemaakt van bestaande ondergrond, structuren, beplanting en infrastructuur. De ontwikkeling van de eerste fase, planlocatie 1 en 2 (zie onderstaande afbeelding), vindt plaats binnen de randvoorwaarden van de totaalvisie en is een eerste aanzet voor de transformatie van het gehele gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0018.jpg"

Afbeelding; inrichtingsplan met de ontwikkeling van de eerste fase, planlocaties 1 en 2

De belangrijkste ruimtelijke kwaliteit ten noorden van de Nieuwe Akker is de bestaande houtopstand, welke ten westen grenst aan planlocatie 2. Binnen het plangebied van planlocatie 2 zal de bestaande houtopstand worden versterkt met toevoeging van graslandvegetatie, wat in de toekomst gaat doorlopen richting de Goudbergsche Leij. Ten zuiden van de Nieuwe Akkers aan de oostkant van de nieuwe planontwikkeling ligt het bosplantsoen met de omzoming van afzonderlijke private woonpercelen. Hier wordt het bosplantsoen uitgebreid met bosmantel en struweel. Zoals in het voorontwerp bestemmingsplan werd aangegeven is er voor het groen inmiddels een volwaardig beplantingsplan opgesteld. Het beplantingsplan is opgenomen in Bijlage 2 Beplantingsplan. De planbeschrijving is opgenomen in paragraaf 2.2 Toekomstige situatie plangebied, Uitwerking inrichtingsschets). In onderstaande tekst wordt de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van beide planlocaties nog kort toegelicht.

Met de ontwikkeling van planlocatie 1 ten zuiden van de Nieuwe Akker wordt het bestaande niet-agrarische bedrijf gesaneerd en met woningbouw een betere landschappelijke afronding van het gebied gerealiseerd. Het bouwplan met de 6 vrijstaande woningen is gericht op wonen in een lage dichtheid met een kavelgrootte en bouwmassa's aansluitend op de bestaande bebouwing van de Hoefstraat en Nieuwe Akker, die daarop qua woningdichtheid, bouwhoogten en groene inpassing een stedenbouwkundige overgangszone zullen vormen. Met ruime bospercelen wordt bevestigd dat er rekening is gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten in en om het plangebied. De omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, in het bijzonder wat betreft de omvang van de beoogde bebouwing, past in de omgeving. Het bestaande bosplantsoen wordt op de woonpercelen uitgebreid met bosmantel en struweel met passende beplanting. In de openbare ruimte wordt een plantsoen toegevoegd met solitaire bomen. De natuurdoeltypes met soorten beplanting is nader toegelicht in het Beplantingsplan zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels. Door het versterken en uitbreiden van het bestaande bosplantsoen wordt een landschappelijke overgang gecreëerd naar de woningen aan het agrarisch lint de Hoefstraat en het buitengebied.

Met de ontwikkeling van planlocatie 2 ten noorden van de Nieuwe Akker wordt een eerste aanzet gegeven voor de ontwikkeling van het groengebied wat loopt van de Nieuwe Akker tot aan de Goudbergsche Leij. Voor dit gebied is gekozen voor een graslandvegetatie met extensief beheer. De houtopstand als waardevol groenelement wordt behouden en kan in een vervolgfase worden uitgebreid naar het noorden. Het groengebied met graslandvegetatie wordt afgezoomd met een brede haag.

Een toelichting op de groenstructuur is opgenomen in paragraaf 2.2 Toekomstige situatie plangebied. ,Uitwerking inrichtingsschets 'groen'). Het natuurdoeltype is nader toegelicht in het Beplantingsplan zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels. Door het versterken van het bestaande groengebied wordt een landschappelijke aanzet gegeven voor de verdere ontwikkeling van het gebied richting de Goudbergsche Leij, met een openbaar karakter, zichtlijnen en een recreatieve route naar de groen/blauwe zoom langs de Goudbergsche Leij.

Ten slotte is de ruimtelijke kwaliteit van het gebied juridisch verankerd met een bestemming Groen - Landschapselement, en een voorwaardelijke verplichting voor realisatie ervan.

Verhouding rood-groen

De totaalvisie is op abstract niveau weergegeven hoe Rijsbergen-Zuidwest zich kan ontwikkelen tot een landelijk woonmilieu met hoge landschappelijke kwaliteit. Onderhavig bestemmingsplan is de eerste fase om deze visie te bereiken. Deze fase wordt gekenmerkt door de volledige ontmanteling van het voormalig bestratingsbedrijf. Dit is een bestaande rode functie welke gebiedsvreemd is, landschappelijk ontsierend en milieukundig ongewenst. Sanering van deze bedrijfslocatie heeft dus een grote toegevoegde waarde en kwaliteitsverbetering. Feitelijk gezien neemt het areaal rood af van 6.385 m2 naar zelfs 3.458 m2 in de toekomstige situatie. Met de voorgenomen nieuwe invulling wordt de stedelijke ontwikkeling van 3.458 m2 ingevuld met 6 vrijstaande woningen. De 3.458 m2 stedelijke ontwikkeling is bestemd als wonen en voortuin. Voor de bereikbaarheid van de woningen wordt een ontsluitingsweg met plantsoen aangelegd met een oppervlakte van 838 m2.

Binnen het gebied 'integratie stad-land' is 3.204m2 bestemd voor landschapsontwikkeling en groen. Het groen bevindt zich zowel ten zuiden als ten noorden van de Nieuwe Akker. De woningen in planlocatie 1 zijn gesitueerd op boskavels waardoor een substantieel deel (circa 2.089 m2 van planlocatie 1) wordt vergroend. Daarnaast wordt ten noorden van de Nieuwe Akker de groenstrook binnen het plangebied omgezet naar graslandvegetatie met een extensief beheer, vooruitlopend op de landschappelijke afronding van het gebied tot aan de Goudbergsche Leij. Dit gebied heeft een oppervlakte van circa 1.115 m2 die wordt afgezoomd met een brede haag.

De ontwikkeling is evenredig met de groene en blauwe landschapsontwikkeling zoals de Verordening Ruimte 2014 bepaalt. Binnen de planontwikkeling van de eerste fase wordt 3.458 m2 bedrijfsfunctie omgezet naar wonen en wordt circa 3.204 m2 geïnvesteerd in landschapsontwikkeling en groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0019.jpg"

Afbeelding; verhouding rood-groen, huidige en toekomstige situatie

3.2.2.6 Conclusie

Voor de nieuwe woningen in het noordelijk deelgebied, planlocatie 2, geldt 'bestaand stedelijk gebied', waardoor realisatie in overeenstemming is met de Verordening ruimte 2014. De woningen worden zorgvuldig landschappelijk ingepast.

Planlocatie 1 is gelegen binnen de aanduiding 'Integratie stad-land'. In paragraaf 3.2.2.5 Verantwoording is gemotiveerd dat de ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden voor integratie stad-land. De grootste saneringsopgave wordt binnen het plangebied van de eerste fase behaald met een zorgvuldig ruimtegebruik, ruimtelijke kwaliteit en een evenredige verdeling van de stedelijke ontwikkeling met de beoogde groene landschapsontwikkeling. Feitelijk gezien neemt het areaal rood zelfs af. In de vervolgfasen van de transformatie van het totaalgebied Rijsbergen-ZuidWest is nog meer ruimte voor extra groen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Rijsbergen 2020

De structuurvisie Rijsbergen is de eerste van de structuurvisies voor de kernen in de gemeente Zundert. Rijsbergen kent veel initiatieven op het gebied van woningbouw. Om goed sturing te kunnen geven aan de diverse ruimtelijke en programmatische vragen is het essentieel om de samenhang tussen deze vraagstukken scherp in beeld te krijgen. Het streven van de structuurvisie is: Rijsbergen is in 2020 een sterk samenhangend forenzendorp, met het hart in het centrum van het dorp, waarbij voor alle doelgroepen is gebouwd.

Het bevolkingsaantal van Rijsbergen zal licht krimpen, maar het aantal huishoudens zal toenemen. Door diverse dorpsuitbreidingen groeit de woningvoorraad met een divers nieuwbouwaanbod. Inbreidingslocaties moeten lucht en ruimte hebben en uitbreidingslocaties worden bij voorkeur in een groene en landelijke sfeer gebouwd. Op het gebied van economie wordt gekozen voor een kleine groei voor de locale behoeften. De werkgelegenheid en de commerciële en maatschappelijke voorzieningen moeten worden behouden en waar mogelijk versterkt. Daarnaast wordt er in de structuurvisie aandacht besteed aan de recreatieve functie van Rijsbergen, waar met name in de langzame verkeersverbindingen en het recreatiegebied Beekdalzone wordt geïnvesteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0020.png"

Voor de zuidelijke projectlocatie geldt de aanduiding transformatiegebied ‘zoekgebied ruimte voor ruimte’ en ‘ontwikkellocatie landelijk wonen’. Voor de noordelijke projectlocatie geldt de aanduiding transformatiegebied ‘zoekgebied ruimte voor ruimte’ en 'ontwikkellocatie wonen'. Voor de kern Rijsbergen is met de Structuurvisie Rijsbergen 2020 een zoekgebied aangewezen waarbinnen de Ruimte voor Ruimte woningen mogelijk zijn. De meest geschikte locatie voor Ruimte voor Ruimte woningen is de zuidwestrand en de noordoostrand van Rijsbergen.

Landelijk wonen is het realiseren van unieke woonmilieus waarbij de landschappelijke inpassing prevaleert boven het programma.

Voor de dorpsranden en uitloopgebieden zijn heldere keuzes gemaakt voor de sfeer en identiteit. Deze zijn bepalend voor de inrichting en mogelijke toekomstige functies.

De zuid-west rand van het dorp is landschappelijk waardevol. Dit komt onder meer door de fijnmazige blokverkaveling met oude linten en de verschillende bospercelen. Langs deze rand zijn unieke milieus gecreëerd die zich voegen in het landschap.

Hierbij valt te denken aan wonen op ruime kavels (bungalows), bospercelen, landgoederen, ruimte voor ruimte en nieuwe (experimentele) vormen van woningbouw waarbij de landschappelijke inpassing prevaleert boven het programma.

De locatie 'Leijakker De Nieuwe Akker' is een braakliggend terrein grenzend aan de bestaande woningen langs De Nieuwe Akker. Op deze locatie kan de "boog" met geschakelde tweekappers worden afgemaakt waardoor deze woningen beter worden betrokken bij de bebouwde kom van Rijsbergen. Voorstel voor de programmering is 8 woningen in het segment dure koop door middel van particulier opdrachtgeverschap. Aandachtspunt bij de ontwikkeling van de locatie zijn de milieuafstanden van de omliggende bedrijven.

De kenmerkende bosjes zorgen voor een aangename dorpse en groene dorpsrand. Behoud van de groene en landelijke dorpsrand is daarom belangrijk. Voor de locatie 'Hoefstraat de Nieuwe Akker' is het herstructureren van een bestaand bedrijfsperceel naar wonen voorzien. Een bedrijfsperceel zo dicht tegen de bestaande woonbuurt en het zorggebied van Amarant is niet wenselijk. Door het bedrijfsperceel te vervangen door woningen ontstaat er een beter woonmilieu waarbij aangesloten wordt op de bestaande woonbuurt en de hindercontour van het bedrijf verdwijnt. De locatie is aangeduid als landelijk wonen waarbij de landschappelijke inpassing prevaleert boven het programma. De locatie biedt kansen voor een uniek woonmilieu met wonen op ruime kavels langs bospercelen. De bestaande bosjes zijn karakteristiek voor de omgeving en kunnen de locatie extra kwaliteit geven. Voor deze locatie wordt ingezet op circa 10 zelfbouw kavels omdat deze doelgroep nog onvoldoende aan bod komt in Rijsbergen.

Het programma zoals voorgesteld in de structuurvisie is indicatief. Het actuele woningbouwprogramma voor de gemeente Zundert is in december 2015 regionaal afgestemd en opgenomen in De Regionale Agenda Wonen West-Brabant. Voor het project 'Nieuwe Akker' is het woningbouwprogramma bijgesteld en is het feitelijke aantal nu 12 woningen. In paragraaf 3.3.2 Woonvisie 2010 - 2014 Bouwen aan vitaal Zundert wordt de actuele woningbouwbehoefte nader toegelicht.

3.3.1.1 Verantwoording en conclusie

De inrichtingsschets voor onderhavige planontwikkeling vloeit voort uit de Structuurvisie Rijsbergen, zoals genoemd onder locatie Hoefstraat De Nieuwe Akker. De inrichtingsschets gaat uit van een groter gebied, waarbij meer ruimte is voor groen met een lagere bebouwingsdichtheid.

3.3.2 Woonvisie 2010 - 2014 Bouwen aan vitaal Zundert

Op 22 december 2009 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Zundert 2010-2014 vastgesteld. De woonvisie, waarin 'landelijk wonen midden in het groen' op korte afstand van de stad het motto is, bevat de volgende hoofdlijnen:

  • Inzicht geven in ontwikkelingen op de woningmarkt;
  • Om goed woonbeleid te kunnen maken is inzicht nodig in wat nu speelt op de woningmarkt, welke knelpunten er liggen en wat er mogelijk in de toekomst valt te verwachten. Verwoorden van de ambities op het terrein van wonen;
  • De woonvisie maakt duidelijk waar de gemeente voor staat op het gebied van wonen en waar de prioriteiten liggen voor de komende jaren. De woonvisie biedt een langetermijnvisie op het wonen in de gemeente Zundert, met concrete doelen en maatregelen voor de kortere termijn (2010-2014);
  • Kader voor de uitvoering;
  • De ambities worden in de woonvisie verder uitgewerkt in concrete doelstellingen, acties en instrumenten. Definities
    worden verhelderd en geüniformeerd. Onderdeel is een gemeentebreed nieuwbouwprogramma met richtingen per kern.
  • De woonvisie is het (toetsings)kader voor beslissingen over specifieke locaties en programma's en de inzet van middelen en capaciteit;
  • Basis voor samenwerking met derden;
  • De gemeente is voor het realiseren van de woonambities afhankelijk van andere partijen als woningcorporatie Thuisvester (voorheen zorgvoorwonen), projectontwikkelaars, zorginstellingen en natuurlijk de bewoners. De gemeente neemt een sterke regierol en gebruikt de woonvisie daarbij als onderlegger.

3.3.2.1 Woningbouwprogramma Rijsbergen

Specifiek voor de kern Rijsbergen worden de volgende accenten beschreven:

  • 220 tot 240 nieuwbouwwoningen in de periode 2010 -2020;
  • Divers nieuwbouwaanbod zowel naar prijsklasse als naar woningtype, zoeken naar mogelijkheden voor aantal vrije kavels;
  • Extra aandacht voor het behouden van jongeren en jonge gezinnen, i.v.m. de sterke vergrijzing de komende jaren, dus ook een deel betaalbare koop en huur;
  • Ook met deel (middel)dure koop inzetten op aantrekken vestigers, gezien ligging;
  • Appartementen in zeer beperkte mate realiseren, passend bij de schaal en het karakter van de omgeving;
  • Behoud aantrekkelijke uitstraling en groen van Rijsbergen.

In december 2015 is het jaarlijks 'overzicht woningbouwcapaciteiten per gemeente', opgesteld voor de verschillende kernen van de gemeente Zundert. Voor de kern Rijsbergen is een programma opgenomen van 224 woningen tot 2020. In het woningbouwprogramma zijn voor de locatie Nieuwe Akker fase A en B 16 woningen opgenomen voor het gebied R01 en R02. Locatie R01 behelst het plangebied met 12 woningen.

Belangrijke aandachtspunten uit de woonvisie zijn; mogelijkheden voor vrije kavels, deels inzetten op (middel)dure koop en behoud aantrekkelijke uitstraling en groen van Rijsbergen. In het project 'Nieuwe Akker' wordt deze doelgroep bediend en een bijdrage geleverd aan de landschapsontwikkeling van het gebied. Hiermee voldoet het project aan de ambities van de woonvisie en het woningbouwprogramma van Rijsbergen.

In de Woonvisie wordt het zwaartepunt van het programma gelegd in de eerste 4 jaar. Ook Rijsbergen krijgt te maken met krimp maar blijft nog wel behoefte aan groei in de woningvoorraad behouden. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat er de afgelopen jaren te weinig is gebouwd en het percentage (eenpersoons) huishoudens toeneemt. Ook is er een enorme hoeveelheid zachte plancapaciteit die programmatisch niet aansluit bij de vraag en behoefte vanuit de markt. Daarnaast heeft het beleid om alleen voor de eigen bevolking van Zundert te bouwen hier ook geen goed aan gedaan. Inmiddels ligt er nieuw huisvestingsbeleid waardoor ook mensen van buitenaf en terugkeerders kunnen komen wonen in Rijsbergen. Het is dus belangrijk op korte termijn, het gewenste programma te realiseren, dan wel vast te leggen in bestemmingsplannen (harde plancapaciteit).

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0021.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0022.jpg"

Afbeelding en tabel; Overzicht projecten met aantal woningen voor de kern Rijsbergen, december 2015

In de Woonvisie wordt het zwaartepunt van het programma gelegd in de eerste 4 jaar. Ook Rijsbergen krijgt te maken met krimp maar blijft nog wel behoefte aan groei in de woningvoorraad behouden. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat er de afgelopen jaren te weinig is gebouwd en het percentage (eenpersoons) huishoudens toeneemt. Ook is er een enorme hoeveelheid zachte plancapaciteit die programmatisch niet aansluit bij de vraag en behoefte vanuit de markt. Daarnaast heeft het beleid om alleen voor de eigen bevolking van Zundert te bouwen hier ook geen goed aan gedaan. Inmiddels ligt er nieuw huisvestingsbeleid waardoor ook mensen van buitenaf en terugkeerders kunnen komen wonen in Rijsbergen. Het is dus belangrijk op korte termijn, planperiode 2011-2014 het gewenste programma te realiseren, dan wel vast te leggen in bestemmingsplannen (harde plancapaciteit).

3.3.2.2 Verantwoording

Het plan is gericht op het realiseren van woningen op ruime percelen en in een groene setting. Hiermee voldoet het plan aan de woonvisie. In het plan wordt de doelgroep dure koop bediend met een gedifferentieerd aanbod en mogelijkheden voor particulier opdrachtgeverschap. Door de inpassing met boskavels wordt de aantrekkelijke uitstraling en het groen in Rijsbergen versterkt.

3.3.3 Structuurvisie Landschap

De gemeenteraad heeft op 29 oktober 2013 de thematische structuurvisie Landschap 2025 vastgesteld. De thematische structuurvisie Landschap 2025 beschrijft de huidige situatie van het landschap en de visie voor de toekomst. Daarnaast bevat de structuurvisie concrete projecten om deze toekomstvisie te realiseren. De planlocatie ligt binnen de aanduiding “extensieve productielandschappen” in de structuurvisie Landschap. De opgave is hier:

  • In de jonge ontginningen het behoud en versterken van de afzonderlijke ontginningseenheden of ontveningsconcessies door het versterken van de buitenranden en zichtbaar maken van de interne structuur (wegen, waterlopen, verkaveling).
  • Het behouden van de openheid van deze ontginningseenheden als contrast naar de omliggende besloten deelgebieden (Intensieve Productielandschappen, Natuurgebieden & Historische Landgoederen);
  • Behouden en versterken van het landschap rond de Hazeldonksche Beek door het in stand houden van de verschillende samenstellende eenheden met hun eigen landschappelijke kenmerken (beekdal, oude akkers rond Oekel, jonge ontginningen). Behoud van het reliëf dat hiermee samenhangt (steilranden, bolle akkers);
  • Het behouden en zichtbaar (beleefbaar) maken van de overblijfselen van de turfgeschiedenis. Daarbij aandacht besteden aan het feit dat het een samenhangend systeem betreft van vaarten en concessiegebieden, wat ook om een samenhangende aanpak vraagt.
3.3.3.1 Verantwoording en conclusie

De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het bestaand stedelijk gebied waardoor openheid van het landschap blijft behouden. Door de totaalontwikkeling wordt de ruimtelijke kwaliteit van de Goudbergsche Leij versterkt door het hierlangs realiseren van een groene zoom, die zorgt voor een landschappelijke overgang aan de noordkant van het plangebied richting het natuurgebied Pannenhoef. Het aanwezige beekdallandschap wordt hiermee versterkt.

3.3.4 Nota Parkeernormen

De Nota Parkeernormen is als onderdeel van het GVVP (Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan) vastgesteld. Bij de totstandkoming van de gemeentelijke parkeernormen is aangesloten bij de landelijk gehanteerde parkeernormen op basis van het ASVV 2004, met dien verstande dat er geen minimale of maximale normen zijn gegeven, maar concrete eenduidige normen per woonsegment zijn benoemd. De parkeernota is erop gericht te voorkomen dat nieuwe ontwikkelingen binnen de kern leiden tot een toename van de parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied. Daarom hanteert de gemeente Zundert de stelling dat het realiseren van minder parkeerplaatsen op eigen terrein dan de parkeernorm voorschrijft niet is toegestaan.

Het voorliggend plan behoort tot de categorie ‘niet stedelijk, rest bebouwde kom’. Hiervoor wordt voor dure woningen, 2,2 parkeerplaats per woning als norm aangehouden, en voor bezoekers 0,3 parkeerplaats per woning.

Om te kunnen beoordelen of binnen nieuwbouwplannen voldaan wordt aan de gestelde parkeernorm worden de onderstaande rekenwaarden gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0023.jpg"

3.3.4.1 Verantwoording en conclusie

In het kader van de bouwplantoetsing dient op basis van bovenstaande rekenwaarden bepaald te worden of voldaan wordt aan de gestelde norm. Een verantwoording hiervan kan gevonden worden in paragraaf 4.5.

3.3.5 Welstandsnota

In de gemeentelijke welstandsnota zijn beleidsregels opgenomen betreffende de welstandscriteria. Daarbij gaat het om algemene welstandscriteria, gebiedsgerichte ontwikkelingskaders, specifieke objectgerichte welstandscriteria en sneltoetscriteria. De welstandscriteria hebben betrekking op de plaatsing van woningen/aanbouwen/ bijgebouwen, de vorm en maatvoering en ten slotte op de architectuurtypering, kleurstelling en het materiaalgebruik. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende indeling:

  • Niveau 1: zeer waardevolle welstandsgebieden. Extra bescherming gericht op consolidatie van de bestaande veelal cultuurhistorische of landschappelijke kwaliteiten;
  • Niveau 2: bijzondere welstandsgebieden. Extra inspanning tot voordeel van de bestaande of gewenste ruimtelijke kwaliteit;
  • Niveau 3: reguliere welstandsgebieden. Normale inspanning met als uitgangspunt het handhaven van de basiskwaliteit;
  • Niveau 4: welstandsvrije gebieden. Geen welstandstoetsing.
3.3.5.1 Plangebied

Het plangebied is in de welstandsnota aangeduid als ‘Agrarisch gebied’. Het buitengebied van de gemeente Zundert heeft een kleinschalig agrarisch landschap. Het is een gemengd agrarisch gebied en kent een sterk variërend beeld door de kleine percelen, diverse beplanting van boomteelt en perceelsrandbegroeiing en de vele bebouwing.

In het plangebied bestaat de bebouwing uit vrijstaande woningen van maximaal 2 bouwlagen en een kap. Nagenoeg alle woningen hebben een zadeldak en dakpannen als dakbedekking. Alle woningen zijn met baksteen als schoon metselwerk gebouwd en variëren sterk in leeftijd. Voor dit gebied geldt een welstandsniveau 2.

3.3.5.2 Verantwoording en conclusie

In het voorliggend plan is rekening gehouden met beschreven gebiedstypering. Door middel van de verbeelding en regels zijn de goot- en bouwhoogte vastgelegd. Door middel van het vastleggen van bouwblokken wordt een afstand tot de weg gegarandeerd en worden zijdelingse perceelsgrenzen vastgelegd.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Geluid
4.1.1.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.

De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.

Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).

Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geldt een maximum te verlenen ontheffingswaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).

4.1.1.2 Onderzoek

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) dient voor geluidsgevoelige bestemmingen akoestisch onderzoek te worden verricht indien deze gelegen zijn binnen onderzoekszones van wegen. In opdracht van Somnium Real Estate B.V. is door Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing in mei 2015 een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2 Akoestisch onderzoek)

Het plangebied bevindt zich binnen de zone van de Hoefstraat en de Finestraat. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van de woonkern Rijsbergen. In de omgeving van het plangebied bevindt zich verspreid liggende (woon)bebouwing. In de omgeving van het plangebied zijn tevens de navolgende wegen met een maximum snelheid van 30 km/h gesitueerd, te weten: De Gouwberg en de Nieuwe Akker. Deze wegen hoeven niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder, maar moeten wel worden meegenomen bij het bepalen van de cumulatieve geluidbelasting in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Wegverkeerslawaai

Uit onderzoek is gebleken, dat de geluidbelasting vanwege krachtens de Wgh gezoneerde weg de Hoefstraat ter plaatse van het plan te allen tijde minder dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bedraagt. Vanwege de 30 km/h wegen rondom het plan treedt geen hogere geluidbelasting dan 49 dB op, zonder toepassing aftrek conform art. 110g Wgh.

Ter plaatse van de geprojecteerde woningen bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting van alle relevante wegen samen niet meer dan 50 dB.

Bij de toetsing aan een goede ruimtelijke ordening kan de aftrek, conform artikel 110g Wgh, van 5 dB in onderhavige op de 30 km/h wegen toegepast worden. Omdat in onderhavige situatie de wegdekken van de 30 km/h wegen uit een elementenverharding in keperverband bestaan, zal het bandengeluid maatgevend zijn voor de geluidemissie.

Daarnaast zullen binnen de plantermijn (10 jaar na vaststelling) er steeds meer hybride- en elektrische auto's rijden, waarvan de eventueel nog aanwezige verbrandingsmotoren bij een rijsnelheid van 30 km/h nagenoeg niet in werking zullen zijn.

Omdat voor het aspect wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van de maximale bouwgrens niet wordt overschreden, is onderzoek naar mogelijke maatregelen ter reductie van de geluidbelasting niet aan de orde.

Cumulatie van het geluid

Krachtens de Wgh dient de cumulatie van de geluidbelasting in beeld gebracht te worden indien sprake is van een blootstelling aan meer dan één gezoneerde geluidbron en er sprake is van een relevante blootstelling door de verschillende geluidbronnen. Hiervan is sprake indien de voorkeurswaarde van een geluidbron wordt overschreden. Voor de beoordeling van de cumulatie van geluid ter plaatse van de nieuwe woningen is enkel en alleen de geluidbelasting vanwege het 60 km/h gedeelte van de Hoefstraat van belang. Omdat er slechts sprake is van één geluidbron waarvoor de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh overschreden wordt, is de cumulatie op grond van de Wgh niet van toepassing.

4.1.1.3 Conclusie

Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 12 woningen. Deze woningen, die krachtens de Wgh geluidgevoelige bestemmingen zijn, zijn gelegen binnen de krachtens de Wgh geldende zone van de Hoefstraat. In het peiljaar 2025 geldt op deze weg een maximale rijsnelheid gelden van 60 km/h. In het kader van de planontwikkeling van vorenbedoelde woningen is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege voornoemde weg. Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting vanwege de Hoefstraat minder dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de

Wgh bedraagt.

Uit onderzoek is tevens gebleken, dat ter plaatse van de maximale bouwgrenzen een gecumuleerde geluidbelasting vanwege het wegverkeer optreedt van maximaal 50 dB (zonder aftrek conform art. 110g Wgh). Op grond hiervan kan gesteld worden dat er voor wat betreft het aspect wegverkeerslawaai sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect geluid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.1.2 Bodem
4.1.2.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb).

In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezag de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

4.1.2.2 Onderzoek

Op locaties waar ontwikkelingen plaatsvinden dient de bodem gesaneerd te worden als sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. In dat geval dient voorafgaand aan ontwikkelingen een saneringsplan opgesteld te worden dat goedgekeurd moet worden door de Omgevingsdienst zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).

Aangezien sprake is van functiewijziging is verkennend bodemonderzoek voor dit bestemmingsplan noodzakelijk. Uit informatie van het bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat de planlocatie niet is onderzocht.

In opdracht van Somnium Real Estate B.V. is door Wematech Bodem Adviseurs B.V. daarom in maart 2015 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het noordelijk en zuidelijk deel van het plangebied (zie Bijlage 3 en Bijlage 7)

Noordelijk plangebied

Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond niet verontreinigd is. De ondergrond is licht verontreinigd met PCB’s. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en xylenen.

Geconcludeerd kan worden dat zowel de boven- als de ondergrond mogelijk kunnen voldoen aan de achtergrondwaarde. De eventueel tijdens de bouwactiviteiten vrijkomende bovengrond is geschikt voor hergebruik ter plaatse. Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit (aanwezigheid bodemfunctiekaart en/of AP04 onderzoek). Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden.

Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "niet verdachte locatie" formeel gezien verworpen te worden. Gezien de geringe overschrijdingen en het van nature voorkomen van verhoogde achtergrondgehaltes in het grondwater is het echter gerechtvaardigd de gestelde hypothese te accepteren.

Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

Zuidelijk plangebied

Geconcludeerd kan worden dat op het noordoostelijk terreindeel een funderingslaag is aangetroffen over een oppervlakte van tenminste 1900 m2. Deze funderingslaag is aanwezig in een laagdikte van circa 0,5 m. Bij het eerdere onderzoek is deze laag niet aangetroffen. Opgemerkt dient te worden dat in 2001 uitsluitend boring 12 is uitgevoerd, waar nu de funderingslaag is aangetroffen.

Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond op het noordelijke deel van de onderzoekslocatie licht verontreinigd is met PAK’s. De bovengrond op het zuidelijke deel van de onderzoekslocatie is licht verontreinigd met PCB’s.

De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met lood, PAK’s en PCB’s.
Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond mogelijk kan voldoen aan achtergrondwaarde grond. De ondergrond kan, afhankelijk van de locatie van vrijkomen, mogelijk voldoen aan achtergrondwaarden grond of klasse industrie grond.

De eventueel tijdens de bouwactiviteiten vrijkomende bovengrond is geschikt voor hergebruik ter plaatse. Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit (aanwezigheid bodemfunctiekaart en/of AP04 onderzoek). Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden.


Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "niet verdachte locatie" formeel gezien verworpen te worden. Gezien de geringe overschrijdingen en het van nature voorkomen van verhoogde achtergrondgehaltes in het grondwater zou het mogelijk gerechtvaardigd kunnen zijn om de gestelde hypothese toch te accepteren. Echter, de aangetroffen funderingslaag op het noordoostelijk terreindeel geeft formeel gezien aanleiding voor verkennend onderzoek asbest in puin.

4.1.2.3 Conclusie

Noordelijk plangebied

Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

Zuidelijk plangebied

Gezien de geringe overschrijdingen en het van nature voorkomen van verhoogde achtergrondgehaltes in het grondwater zou het mogelijk gerechtvaardigd kunnen zijn om de gestelde hypothese toch te accepteren. Echter, de aangetroffen funderingslaag op het noordoostelijk terreindeel geeft formeel gezien aanleiding voor verkennend onderzoek asbest in puin.

Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.1.3 Externe veiligheid
4.1.3.1 Wettelijk kader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De regelgeving wordt binnen afzienbare termijn gewijzigd. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste (toekomstige) besluiten en regelingen.

  • Het Besluit Externe veiligheid inrichtingen (Bevi): In het Bevi wordt gewerkt met normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor inrichtingen (bedrijven).
  • Voor het transport van gevaarlijke stoffen gelden de normen voor het PR en de oriënterende waarde voor het GR zoals hiervoor aangegeven. Het belangrijkste beleidsdocument is daarbij de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NRVGS) uit 1996.
  • De uitgangspunten van de NRVGS zullen op hoofdlijnen worden overgenomen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Het gaat om het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev).
  • Als voorbode hiervan is op 4 augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVGS) in de Staatscourant gepubliceerd. Het Btev zal de NRVGS en de CRVGS gaan vervangen.
  • De CRVGS vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf een tracé voor het transport van gevaarlijke stoffen in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

4.1.3.2 Besluit Externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de risicobron. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft. Op basis van het Bevi geldt als oriëntatiewaarde voor het GR:

  • 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).

Het Bevi bevat een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde oriëntatiewaarde.

4.1.3.3 Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart, eindrapporten over het basisnet en actuele informatie over relevante risicobronnen binnen de gemeente blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:

  • het invloedsgebied van een Bevi-inrichting;
  • de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
  • het invloedsgebied van een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water.

Nadere analyse van externe veiligheidsrisico's als gevolg van risicobedrijven is daarom niet nodig.

4.1.3.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande levert het aspect externe veiligheid geen belemmering op voor de realisatie van het bouwplan.

4.1.4 Bedrijven en milieuzonering
4.1.4.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid.

Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

4.1.4.2 Onderzoek

Omgevingstype

In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

De omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een rustige woonwijk, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat geen sprake is van een combinatie van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure, niet gereduceerd kunnen worden.

Categorie bedrijvigheid

In onderstaande tabel is weergegeven welke type inrichtingen in de omgeving van de locatie zijn gelegen, tot welke VNG-categorie deze behoren, wat de bijbehorende richtafstand is rekening houdende met omgevingstype ‘rustige woonwijk’. De kolom ‘werkelijke afstand’ is de afstand van de inrichtings-/bedrijfsgrens tot de gevel van de dichtstbijzijnde nieuwe woningen. Tevens is aangegeven wat het maatgevende aspect (geur, geluid of stof) is.

SBI-
Code  
Adres   Omschrijving   VNG categorie   Richtafstand (m)   Werkelijke afstand tot nabijgelegen woningen (m)   maatgevend aspect  
0142   Hoefstraat 12   rundveehouderij   3.2   100   53   geur  
8710   Leijakkerplein 4   Stichting Amarant   2   30   180   geluid  
0111   Hoefstraat 15   Boomkwekerij   2   30   120   geluid  
0142   Heistraat 9   Rundveehouderij   3.2   100   200   geur  
0146   Heistraat 7a   Intensieve veehouderij   4.1   200   350   geur  

De bestemmingsvlakken met richtafstanden zijn ingetekend en opgenomen in navolgende figuur. Indien de richtafstand die behoort tot de omliggende bedrijven over de gewenste woonlocatie valt, moet worden aangetoond welke maatregelen er worden getroffen om aan de eisen van goede ruimtelijke ordening te kunnen voldoen. De functie zorgwoningen (Stichting Amarant) is niet milieubelastend. Om die reden is er geen reden om vanuit oogpunt van milieuzonering afstanden voor te schrijven.

geur

Bij agrarische bedrijven zijn niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. (zie onder 4.1.4.3 Geur).

stof

De grootste richtafstand voor stofhinder bedraagt 30 meter. Deze afstand behoort toe aan: Hoefstraat 12 en aan Heistraat 7a en 9. De richtafstanden bij boomkwekerijbedrijven bedraagt 10 meter. Gezien de relatief grote afstand van de genoemde bedrijven tot het toekomstige woongebied gelden er geen beperkingen.

geluid

Overeenkomstig de omgevingstabel hebben alle omliggende bedrijfsactiviteiten een richtafstand voor geluid. De richtafstanden worden gemeten van de rand van het bestemmingsvlak, zoals opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0024.jpg"

Afbeelding: Milieuzonering volgens VNG-publicatie: "Bedrijven en milieuzonering".

De werkelijke afstanden voor bovenstaande relevante activiteiten zijn ruimschoots voldoende voor de maatgevende aspecten. Door de bestemmingswijziging van het bedrijf Nieuwe Akker 22 naar Wonen vervalt hier de hindercontour en gelden er geen beperkingen.

4.1.4.3 Geur

Wettelijk kader

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

De wet bevat normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Op grond van de Wgv gelden vaste afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Bij deze afstanden gaat het om dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld (de extensieve veehouderijen). De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. Deze afstanden gelden ongeacht het aantal dieren dat gehouden wordt. De te toetsen afstand wordt gemeten tussen de buitenzijde van een geurgevoelig object en het dichtstbijzijnde emissiepunt.

Daarnaast moet de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf (onafhankelijk van de diersoort die er gehouden wordt) minimaal 25 meter bedragen tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 50 meter bedragen tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. De bedrijfswoning die tot de veehouderij zelf behoort wordt niet aangemerkt als geurgevoelig object.

Op basis van de wet kan de gemeente een geurverordening vaststellen, die tot doel heeft woningbouw in de dorpen veilig te stellen en de geurbelasting van de bestaande woongebieden niet of nauwelijks toe te laten nemen. Op basis van deze verordening kunnen de afstanden waarmee rekening moet worden gehouden worden beperkt.

De gemeente Zundert heeft dit niet gedaan.

Onderzoek

Het plangebied van de ontwikkellocatie ligt aan de zuid-west zijde van de dorpskern Rijsbergen. In de directe omgeving zijn meerdere bedrijven aanwezig. Voor extensieve veehouderijen gelden vaste afstanden in het kader van de Wgv en de geurverordening, waaraan dient te worden voldaan. Deze afstanden zijn enerzijds maatgevend bij vergunningverlening en anderzijds relevant bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de beoogde locatie in beginsel buiten de geldende vaste afstanden te worden gesitueerd, zodat de veehouderij niet beperkt wordt in zijn bedrijfsvoering.

De grootste richtafstand voor geurhinder komt van de intensieve veehouderij, Heistraat 7 en 7a in Rijsbergen. Deze beide bedrijven bevinden zich op ongeveer 300 meter van de dorpsrand.
De richtafstand voor geurhinder van deze bedrijven valt niet over het plangebied. Voor geurhinder van rundveehouderij Hoefstraat 12 en Heistraat 9, geldt een vaste afstand van 100 meter. De contour van Hoefstraat 12 valt wel over het plangebied.

Voor geurcumulatie van de veehouderijen in de omgeving van het plangebied kan de onderstaande figuur worden aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0025.png"

Afbeelding: Uitsnede overzichtskaart geurhinder veehouderijbedrijven, situatie medio 2011. Bron: gemeente Zundert

In het kader van het MER bestemmingsplan Buitengebied Zundert (2012) is een indicatieve achtergrondwaarde voor geur bepaald. In bijlage 4 is een uitsnede van deze MER-kaart geurhinder opgenomen, het betreft de huidige situatie. De omgeving Hoefstraat is op deze kaart als "Goed" aangeduid. Uit de legenda van de MER-kaart blijkt dat de geurbelasting ligt tussen 3,1 en 7,4 OU, met een kans van 5-10 % op geurhinder. De locatie voldoet daarmee niet aan de norm voor wonen binnen de bebouwde kom. Voor woongebieden geldt een strengere norm van 3 OU, met een kans op geurhinder < 5%. De contour voor deze 3 OU valt buiten het plangebied. Een geurverordening is vereist om nieuwbouw te kunnen realiseren op deze locaties. Ten behoeve van deze geurverordening moet een V-stacks geurberekening gebaseerd op actuele vee gegevens worden uitgevoerd.

In opdracht van Somnium Real Estate B.V. is door Wematech Milieu Adviseurs B.V. een geuronderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4). De conclusies die hieruit volgen ten aanzien van de aanwezige veehouderijen zijn:

Geurbelasting vanwege bedrijven met vee zonder geuremissiefactor

De enige mogelijk relevante bedrijfsvoering met diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld is gelegen aan de Hoefstraat 12 te Rijsbergen. De afstand van de veehouderij tot aan het dichtstbijzijnde bouwblok van het plangebied bedraagt 53,9 meter, waardoor niet voldaan kan worden aan de standaard eis van 10o meter.

In artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij is bepaald dat bij gemeentelijke verordening een kortere afstand (minimaal 50 meter) kan worden toegestaan.

De afstand van de veehouderij aan de Hoefstraat 12 tot aan reeds bestaande woningen aan de Nieuwe Akker bedraagt daarbij 47,4 meter. Aangezien het nieuwbouwplan op een grotere afstand (53,9 meter vanaf het dichtstbijzijnde bouwblok) zal bij realisatie van het nieuwbouwplan naar verwachting een vergelijkbaar woon- en verblijfklimaat heersen als bij de reeds bestaande bebouwing.

Geurbelasting vanwege bedrijven met vee met geuremissiefactor

De maatgevende geurbelasting ter plaatse van het nieuwbouwplan wordt veroorzaakt door de voorgrondbelasting vanwege de veehouderij aan de Heistraat 7 te Rijsbergen.

Vanwege deze veehouderij kan ter plaatse van het nieuwbouwplan een geurbelasting van 4,1 - 5,0 OUE/m³ als 98 percentiel worden berekend. Dit is slechts marginaal hoger dan de geurbelasting bij nabij gelegen reeds bestaande woningen binnen de bebouwde kom, waar een voorgrondbelasting van 4,1 - 4,3 OUE/m³ als 98 percentiel berekend wordt.

Overeenkomstig de tabellen uit de handreiking geurhinder en veehouderij impliceert een voorgrondbelasting van maximaal 5,0 OUE/m³ een percentage van maximaal 12 % geurgehinderden.

Op basis van de GGD-richtlijn geurhinder (oktober 2002) kan gesteld worden dat 12% geurgehinderden overeenkomt met een redelijk goed woon- en verblijfklimaat. 12% Geurgehinderden zou in het kader van het nieuwbouwplan overeenkomen met een 3,2 geurgehinderde personen. Aangezien voor zover bekend thans geen sprake is van geurklachten vanuit bestaande woningen vanwege de bedrijfsvoering aan de Heistraat 7 wordt overigens niet verwacht dat de realisatie van de woningen ook daadwerkelijk tot geurklachten zal leiden.

De berekende geurbelasting voldoet niet aan de standaardnormering van 3,0 OUE/m³ als 98 percentiel op basis van de Wet geurhinder en veehouderij. Op basis van het percentage geurgehinderden is ter plaatse van het nieuwbouwplan sprake van een redelijk goed woon- en verblijfklimaat, net zoals bij de reeds bestaande woningen nabij het nieuwbouwplan.

Gezien het bovenstaande en het feit dat Rijsbergen een dorp betreft met duidelijke agrarische achtergrond, wordt voorgesteld om op grond van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij een gemeentelijke verordening op te stellen waarin wordt vastgelegd dat de individuele geurbelasting vanwege de bedrijfsvoering aan de Heistraat 7 ter plaatse van het nieuwbouwplan maximaal 5,0 OUE/m³ mag bedragen.

Beperking mogelijkheden nabij gelegen veehouderijen

Hoefstraat 12

De bedrijfsvoering aan de Hoefstraat 12 te Rijsbergen is reeds op een kortere afstand dan 50 meter vanaf woningen binnen de bebouwde kom gesitueerd waardoor de uitbreidingsmogelijkheden reeds beperkt zijn. De nieuwbouwlocatie wordt daarbij op ca. 53 meter van voornoemde bedrijfsvoering gerealiseerd waardoor realisatie van het nieuwbouwplan niet tot extra beperkingen voor voornoemde bedrijfsvoering zal leiden.

Heistraat 7

De geurbelasting ter plaatse van het nieuwbouwplan wordt met name bepaald door de geurbelasting vanwege de veehouderij aan de Heistraat 7 te Rijsbergen. Het te realiseren nieuwbouwplan komt marginaal dichter bij de bedrijfsvoering te liggen dan reeds bestaande woningen binnen de bebouwde kom.

Aangezien ter plaatse van bestaande woningen in de huidige situatie echter reeds een geurbelasting van meer dan 3,0 OUE/m³ als 98 percentiel berekend wordt kan nu al niet aan de standaard normering uit de Wet geurhinder en veehouderij worden voldaan. Hierdoor zullen in de huidige situatie dan ook nagenoeg geen ontwikkelingsmogelijkheden aanwezig zijn voor dit bedrijf. De bedrijfsvoering zal door het realiseren van het nieuwbouwplan dan ook niet in haar bedrijfsvoering beperkt worden.

Overige veehouderijen

Overige nabij gelegen veehouderijen met diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld zullen gezien de relatief grote afstand niet in hun bedrijfsvoering beperkt worden. Voor overige veehouderijen met diercategorieën waarvoor wel geuremissiefactor is vastgesteld zullen deze gezien de relatief lage bijdrage ter plaatse van het nieuwbouwplan eveneens niet verder in hun bedrijfsvoering beperkt worden.

Gemeentelijke geurverordening

Een gemeentelijke verordening is opgesteld voor het plangebied, en samen met het ontwerp bestemmingsplan in procedure gebracht, waarin bepaald wordt dat:

  • 1. de afstand van woningen tot aan de veehouderij aan de Hoefstraat 12 te Rijsbergen minimaal 50 meter dient te bedragen;
  • 2. de toegestane geurbelasting vanwege de veehouderij aan de Heistraat 7 te Rijsbergen maximaal 5,0 OUE/m³ als 98 percentiel mag bedragen.

4.1.4.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect geur geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan. De bedrijfsvoering zal door het realiseren van het nieuwbouwplan niet tot extra beperkingen voor voornoemde bedrijfsvoering leiden.

4.1.5 Luchtkwaliteit
4.1.5.1 Wettelijk kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.1.5.2 Onderzoek

Beoordeling luchtkwaliteit

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van maximaal 12 nieuwe woningen.

Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling in het bestemmingsplan 'Nieuwe Akker' is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2014.

Nabij het plangebied bedraagt de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 19,7 µg/m3, 21,2 µg/m3 en 14 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschreden.

4.1.5.3 Conclusie

De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).

Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Cultuurhistorie
4.2.1.1 Onderzoek

In de 18e en 19e eeuw vonden rondom de kern Rijsbergen veel ontginningen plaats. In de 18e eeuw werden de ontgonnen landerijen gebruikt voor bebossing, landbouw en veeteelt. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw ontstonden uit de bebossing boomkwekerijen, die tot de dag van vandaag bloeien.

In het plangebied zijn de historische ontginningen nog duidelijk afleesbaar. Het landschap aan de zuidwest zijde van Rijsbergen werd gekenmerkt door een coulisselandschap met besloten kamers. De besloten kamers waren van oudsher open gebieden waarbij de kavelgrenzen ingeplant zijn met dichte houtwallen of houtsingels, waardoor er een zogenaamde kamerstructuur is ontstaan van kleine aan elkaar gekoppelde open gebieden omsloten met dichte beplanting. De velden binnen de kamers werden gebruikt voor agrarische doeleinden. De structuur van de besloten kamers is nog steeds goed zichtbaar in het plangebied. De belangrijkste nog aanwezige historische lijnen worden gevormd door de Hoefstraat, Nieuwe Akker, Finéstraat en de waterloop Goudbergselei. Haaks op de Nieuwe Akker, zowel aan de noordzijde als aan de zuidzijde, zijn nog steeds verschillende houtsingels en beplanting aanwezig. De Hoefstraat vormt een belangrijke ontsluitingsroute met laanbeplanting.
De historische besloten kamers in het plangebied waren in het begin van de 19e eeuw al voorzien van agrarische bebouwing.

Bij de transformatie van het gebied zal worden ingezet op behoud en versterken van de historische structuren.

4.2.2 Archeologie
4.2.2.1 Wettelijk kader

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek en mogelijke opgravingen wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.

4.2.2.2 Onderzoek

Het plangebied is aangewezen als Archeologisch waardevol gebied 4: Verwachtingswaarde archeologie – hoog. Deze
beleidscategorie omvat de categorie ‘hoge archeologische verwachting’ van de archeologische verwachtingskaart. Het betreft (landschappelijk) zones met naar verwachting een hoge dichtheid aan archeologische sporen, mede naar aanleiding van de inventarisatie van cultuurhistorische objecten en structuren. De beleidsdoelstelling voor deze categorie is archeologisch vooronderzoek om vast te stellen of er sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

De Regio West-Brabant is gevraagd om archeologisch advies te geven bij het voornemen van nieuwbouw ter hoogte van de Nieuwe Akker te Rijsbergen. Zie hiervoor Bijlage 5 Archeologisch advies.

Er is voldoende aangetoond dat er geen archeologische resten (meer) in het plangebied aanwezig zullen zijn.

Het advies aan de gemeente Zundert is dan ook om het plangebied, zoals aangegeven op afbeelding '048208-A000-00_03_totaal_met-maatvoering', vrij te geven van het aspect archeologie en niet te voorzien in een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' mocht er sprake zijn van een nieuw bestemmingsplan.

Onverminderd blijft de meldingsplicht conform artikel 53 Monumentenwet 1988 van kracht: indien men tijdens bouw- of andere werkzaamheden toch op archeologische resten stuit, dan moet direct gemeld worden bij de Minister van OC&W, in dit geval bij de gemeente Zundert.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd.

De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Kaderrichtlijn water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

4.3.2 Onderzoek
4.3.2.1 Riolering en infiltratie

Uitgangspunt voor de waterhuishouding in met name nieuwbouwprojecten, is een duurzaam gescheiden systeem. Dit betekent dat schoon hemelwater, wat valt op daken en terreinverharding, zoveel mogelijk in het gebied opgevangen en geïnfiltreerd dient te worden en alleen het vervuilde afvalwater via het riool wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. De hoeveelheid afvalwater, die getransporteerd wordt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie zal hiermee afnemen, wat uit het oogpunt van milieu een positieve ontwikkeling betekend. Het waterschap is voorstander van het gebruik van niet uitlogende bouwmaterialen en het aanleggen van een gescheiden rioleringsstelsel. Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voorwaarden aan de afvoer via een rioleringsstelsel.

4.3.2.2 Watertoets

De watertoets is bedoeld om negatieve effecten op waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen te voorkomen. Ook is deze bedoeld om deze aspecten zoveel als mogelijk vooraf in de planvorming te betrekken.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Brabantse Delta.

Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het Waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0026.jpg"

Afbeelding; berekening afname oppervlakte verharding

In de bestaande situatie bestaat het oostelijk deel van de bedrijfskavel uit een halfverharding (puin) met daarop begroeiing. Dit deel van het perceel is niet meegerekend als bestaande verharding.

Wordt de nieuwe situatie vergeleken met de bestaande, dan kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een afname van verhard oppervlak van ongeveer 700m². Bij een toename minder dan 2000m² is geen compensatie benodigd.

Aangezien het voorgestane plan buiten de beschermde gebieden van de Keur van het waterschap is gelegen en de uitbreiding van de verharding kleiner is dan 2000 m², is het niet nodig om te voorzien in een infiltratie of retentie. Bij de civiele uitwerking van de openbare ruimte zal nog extra worden gekeken of aanvullende maatregelen getroffen kunnen worden om regenwater te infiltreren binnen het plangebied.

4.4 Flora en Fauna

4.4.1 Wettelijk kader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswetgeving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (o.a. Natuurbeschermingswet 1998) en soortenbescherming (Flora- en faunawet). Met deze wetten zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving. Onder gebiedsbescherming valt ook de toetsing aan het provinciaal ecologisch beleid, waarmee bepaalde gebieden en landschaps-elementen worden beschermd, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en het weidevogelgebied.

4.4.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 

Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw). Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Nbw noodzakelijk.

Natura 2000

Voor het uitvoeren van projecten en handelingen die negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied en die niet nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, is een vergunning nodig. Het bevoegd gezag hiervoor zijn Gedeputeerde Staten, tenzij de Nbw-procedure aanhaakt bij de omgevingsvergunning. In dat geval zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag, maar is er een verklaring van geen bedenkingen van GS nodig.

Instandhoudingsdoelstellingen beschrijven de doelen voor natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten om een gunstige staat van instandhouding te waarborgen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 19j van de Nbw rekening worden gehouden met de effecten van het plan op Natura 2000-gebieden. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten op de instandhoudings-doelstellingen van het Natura 2000-gebied hebben. Dit wordt 'externe werking' genoemd. Van negatieve effecten is sprake als, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, een habitattype verslechtert of soorten significant worden verstoord. Deze bescherming geldt alleen voor de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantasten zijn in ieder geval vergunningplichtig op grond van artikel 19d Nbw.

Beschermde Natuurmonumenten

Bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden is het mogelijk dat (delen van) Beschermde Natuurmonumenten binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied vallen. Indien dit het geval is houdt dit in dat, het betreffende aanwijzingsbesluit tot natuurmonument is komen te vervallen (artikel 15a, lid 2 Nbw). Echter, het voormalig beschermd natuurmonument is nog wel beschermd op grond van de doelstellingen ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals bepaald in het van rechtswege vervallen besluit (artikel 15a, lid 3 Nbw). Concreet houdt dit in dat de status van Natuurmonument, na aanwijzing als Natura 2000-gebied, is komen te vervallen maar de doelstellingen niet.

Op grond van artikel 19j lid 1 hoeft niet te worden getoetst aan de doelstellingen van een (voormalig) beschermd natuurmonument. Er moet echter wel op grond van de goede ruimtelijke ordening en het zorgplichtartikel 19l Nbw, worden getoetst aan deze doelstellingen. Met andere woorden: er moet zicht zijn op de haalbaarheid van het plan. Indien het plan effecten kan hebben op het voormalig beschermd natuurmonument, moet worden beoordeeld of hiervoor een vergunning ex artikel 16 Nbw noodzakelijk is en of deze kan worden verleend. In dit artikel is namelijk bepaald dat het verboden is zonder vergunning projecten of andere handelingen te realiseren die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren of planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren.

Ecologische Hoofdstructuur

Het voormalige ministerie van LNV heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. De EHS wordt beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening.

Het in de Nota Ruimte vastgelegde rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van de EHS, is vertaald in regelgeving in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, dat per provincie is uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening. In de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant zijn verplichtingen opgenomen voor bescherming van de EHS. Kort gezegd is hier geregeld dat (ruimtelijke) ingrepen in de EHS die de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant aantasten niet zijn toegestaan, tenzij:

  • er sprake is van een groot openbaar belang;
  • er voor de ontwikkeling geen alternatieve locaties voorhanden zijn buiten de ecologische hoofdstructuur;
  • er geen andere oplossingen voorhanden zijn waardoor de aantasting van ecologische hoofdstructuur wordt voorkomen;

  • de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, waarbij wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren als bedoeld in artikel 5.6 (compensatieregels).

Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegd gezag (de gemeente) erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Gemeenten moeten het in de verordeningen en beleidsregel vastgelegde beschermingsregime voor de EHS verankeren in bestemmingsplannen en ook de naleving daarvan borgen bij het (verlenen van omgevingsvergunningen voor het) afwijken van ruimtelijke regels.

Overigens kan een gebied, naast een onderdeel zijn van de EHS, tegelijkertijd een Natura 2000-gebied zijn. Als er sprake zou zijn van tegenstrijdige vereisten, dan is het beschermingsregime Natura 2000 leidend.

4.4.1.2 Soortenbescherming

Soortenbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). De Ffw beschermt alle in het wild levende soorten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. De beschermde diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, ongewervelden, et cetera) en ongeveer 100 plantensoorten zijn te vinden in tabellen, die deel uitmaken van de Ffw. Daarnaast zijn alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd tijdens de broedperiode en zijn van een aantal soorten de vaste rust- en verblijfplaatsen en functionele omgeving jaarrond beschermd.

Het uitgangspunt van de Ffw is dat alles wat schadelijk is voor beschermde soorten verboden is, zoals het verstoren, verontrusten, doden, vangen, plukken, vernielen, verwonden van soorten of het wegnemen, vernielen of verstoren van hun verblijfplaats. Van het verbod kan alleen onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken. Voor álle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Ffw noodzakelijk. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen. Indien dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alléén toegestaan met een ontheffing van het Ministerie van EZ. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase.

Naast de verbodsbepalingen staat in de Ffw dat voor alle in het wild levende planten- en diersoorten de zogenaamde zorgplicht geldt. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

4.4.2 Onderzoek
4.4.2.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het projectgebied bestaat momenteel uit (rand) bebouwde grond.

Vanwege de grote afstand tot beschermde natuurgebieden en het feit dat het plangebied en het Natura 2000-gebied van elkaar worden gescheiden door wegen, wordt er geen enkele invloed van de ingreep op het Natuurbeschermingswetgebied verwacht. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

4.4.2.2 Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet (Ffw) niet optreden. Het verwijderen van opgaand groen, de grondwerkzaamheden en de bouwwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.

De Flora- en faunawet (Ffwet) is sinds 1 april 2002 van kracht. De wet regelt de bescherming van de in het wild levende planten en dieren in Nederland met het oog op de instandhouding van soorten.

Dit betreft soorten die zijn aangemerkt als beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet (art. 75). Op 10 september 2004 is het 'Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen' in werking getreden. In dit besluit zijn de volgende drie categorieën opgenomen:

  • 1. categorie 1: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet. Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing te worden aangevraagd;
  • 2. categorie 2: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Is er geen goedgekeurde gedragscode aanwezig, dan dient ontheffing aangevraagd te worden;
  • 3. categorie 3: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor soorten in deze categorie geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig.

Ontheffingaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort' (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de 'uitgebreide toets'. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief en 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Aan alle criteria moet worden voldaan.

Het noordelijk deelgebied bestaat uit grasstrook (openbaar groen) grenzend aan bebouwd gebied en aan een houtwal. Het zuidelijk deelgebied bestaat uit een verhard bedrijfsterrein. Aangezien er op de locatie nog een kleinere loods wordt gesloopt, zijn negatieve effecten op vaste rust- en verblijfsplaatsen van strikt beschermde soorten denkbaar.

Uit de toetsing van de resultaten van het onderzoek aan de Flora- en faunawet (zie Bijlage 6) blijkt dat bij uitvoering van de ingreep mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op vogels. Op de overige soortgroepen wordt geen negatief effect op beschermde soorten (of functies) verwacht.

In het plangebied komen geen vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten voor. Voor de mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli.

Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het dan aan te raden het aanwezige snoeiafval en de vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, teneinde de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken.

Het is niet mogelijk om ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedende vogels.

4.4.3 Conclusie

Op grond van de mogelijke effecten wordt de uitvoering van de ingreep niet door de Flora- en faunawet verhinderd, mits rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels. Flora en fauna vormt geen belemmerend aspect voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging naar wonen mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.

4.5.1 Onderzoek

Dit bestemmingsplan maakt 12 woningen ten opzichte van de bestaande situatie mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.

4.5.1.1 Verkeersbewegingen

De nieuwe woningen in het zuidelijk deelgebied worden gerealiseerd aan een nieuwe openbare weg. Deze weg sluit aan op de Nieuwe Akker. De nieuwe woningen zullen door middel van een oprit bereikbaar zijn vanaf deze nieuwe openbare weg, welke voldoende ruimte biedt om ook in geval van calamiteiten doorgang te bieden aan hulpdiensten.

Als gevolg van de bouw van de woningen zullen de verkeersbewegingen over deze weg toenemen. Echter omdat het om een relatief klein aantal woningen gaat, die particulier bewoond zullen worden, is de toename aan verkeersbewegingen gering. De woningen in het noordelijk deelgebied worden rechtstreeks op Nieuwe Akker ontsloten.

De verkeersgeneratie van een bestemming is naast het type bestemming afhankelijk van de stedelijkheid van het gebied waarin het aanwezig is en de afstand van de bestemming tot het centrum van de stad of het dorp. Uitgegaan wordt van 'niet stedelijk' in de omgeving 'rest bebouwde kom'. De nieuwe woningen in het plan kunnen binnen de CROW-richtlijn worden toegerekend aan de categorie 'koop, vrijstaand' ofwel 'koop, twee-onder-een-kap'. Bij de berekening van het totale aantal gegenereerde ritten in de plansituatie is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie per woning van beide woningcategorieën. Uitgegaan is van gemiddeld 8,0 ritten per nieuwe woning per dag. Dit resulteert in een totaal van (8*12=)96 ritten. In de autonome situatie is op de locatie een bestratingsbedrijf gevestigd. Een dergelijk bedrijf heeft een verkeersgeneratie van 10 ritten per 100 m2 bvo. Dit resulteert bij een planologische toelaatbare bedrijfsvloeroppervlakte van 1500 m2 in een totaal van tenminste (10*15)= 150 ritten. Het omzetten van het bedrijf naar een woonbestemming betekent een afname in het aantal ritten. Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Voor de inrichting van de wegen, alsmede de verkeerslus, zal afstemming plaatsvinden met de afdeling van de gemeente Zundert die verantwoordelijk is voor openbare ruimte, ten aanzien van het onderhoud.

Eisen brandweer

Het VO-openbare ruimte wordt op dit moment verder uitgewerkt. In het bestemmingsplan is door middel van de bestemming Verkeer voldoende ruimte gereserveerd voor de nieuwe ontsluitingsweg. De bouwvlakken

voor de woningen staan op voldoende afstand van de weg. De weg wordt zodanig aangelegd dat deze toegankelijk is

voor brandweervoertuigen en andere hulpdiensten.

In de situatietekening is door middel van de rijcurve van een brandweerauto aangetoond dat het gebied bereikbaar is voor hulpdiensten. In het VO-openbare ruimte wordt de aansluiting met de Nieuwe Akker o.a. met de vereiste bochtstralen (binnenbochtstraal 5,5 meter en buitenbochtstraal 10 meter) verder uitgewerkt. Het profiel van de nieuwe ontsluitingsweg is 5 meter breed met een keerlus aan het einde. De keerlus heeft voldoende maat voor het draaien van een brandweerauto. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde maatvoering van de brandweer voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0027.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0028.jpg"

Afbeelding; situatietekening rijcurve

In de huidige situatie is er een ondergrondse brandkraan gelegen op circa 102 meter van de nieuwe woningen ten zuiden van de Nieuwe Akker. In het bouwbesluit wordt een maximale afstand van 40 meter voorgeschreven. De brandweer adviseert daarom een aanvullende primaire bluswatervoorzieningen te creëren. De benodigde bluswatervoorziening zal worden aangebracht conform de geldende eisen en is tevens geborgd in de regels van het bestemmingsplan.

4.5.1.2 Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte hanteert de gemeente parkeernormen. Het aantal parkeerplaatsen dat op basis daarvan nodig is voor het project, moet op eigen terrein worden gerealiseerd. Bij de realisatie van 12 vrijstaande woningen (dure klasse) en tweekappers (middenklasse) in 'rest bebouwde kom', 'niet stedelijk', met een gemiddelde parkeerdruk, is de parkeernorm conform de Nota Parkeernormen maximaal 2,2 parkeerplaats per woning. Dit resulteert voor de vrijstaande woningen in een totaal van (2,2*6=)13,2 parkeerplaatsen. Voor de projectmatige woningen resulteert dit in een totaal van maximaal (2,2*6=)13,2 parkeerplaatsen. Tezamen bedraagt de parkeerbehoefte 13,2+13,2=26,4 parkeerplaatsen.

Binnen het plangebied is voldoende parkeergelegenheid te realiseren. In het plan worden per woning 2 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein. Een dubbele oprit zonder garage telt mee als 1,7 parkeerplaatsen. Totaal zijn er 10,5 parkeerplaatsen bij de vrijstaande woningen. Een dubbele oprit met garage telt mee als 1,8 parkeerplaatsen. Totaal zijn er 10,8 parkeerplaatsen bij de twee-onder-een-kap woningen.

Daarnaast worden 5 parkeerplaatsen gerealiseerd in openbaar gebied. Zie hiervoor onderstaande tekening. Zodoende wordt met 26,4 parkeerplaatsen voldaan aan de parkeernorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0029.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPnieuweakker-VS01_0030.jpg"

Afbeelding; situering parkeren

4.5.2 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.6 M.e.r. beoordeling

Bij besluit van 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer 'in lijn brengen' van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r.. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.- beoordelingsplicht dan wel een motivering dat geen m.e.r.(beoordeling) nodig is. Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.

4.6.1 Onderzoek

Op dit moment worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die mer-plichtig zijn. De woningbouwontwikkeling wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt in het algemeen niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • en aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Ondanks dat het project onder de richtwaarden zit, moet worden nagegaan of er toch aanleiding bestaat voor een m.e.r.-beoordeling. Dit vloeit voort uit het gewijzigde Besluit m.e.r. die per 1 april 2011 in werking is getreden. Deze herziening was onder meer nodig om uitvoering te geven aan een uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Volgens deze uitspraak dient een activiteit niet enkel te worden getoetst aan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., maar moet ook acht worden geslagen op andere factoren als bedoeld in Bijlage III van richtlijn 85/337/EEG die aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van een milieueffectrapportage.

Omdat het project onder de richtwaarden van de D-lijst valt kan worden volstaan met een procedureel eenvoudige m.e.r. -beoordeling die volledig opgaat in de bestemmingsplanprocedure. De beoordeling vindt plaats op bovengenoemde richtlijn. De criteria uit deze richtlijn zijn:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Kenmerken van de projecten

In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt.

De voorgenomen activiteit betreft de aanleg van een kleinschalige woningbouwontwikkeling aan de zuidwestkant van de kern Rijsbergen. De nieuwe woningen sluiten aan op de bestaande bebouwing. De ontwikkeling van de woningen betekent een versterking van de gebiedskwaliteit. Een uitgebreide beschrijving van het project en de stedenbouwkundig opzet is opgenomen in hoofdstuk 2.2.

Plaats van het project

De bebouwing in de omgeving van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit solitaire bebouwing in de randzone van de kern Rijsbergen.

Kenmerken van mogelijke effecten

Ten aanzien van bodem, grondstoffen, lucht, veiligheid en archeologie heeft de voorgenomen activiteit geen effecten van betekenis voor de locatie en de omgeving. Relevante effecten voor het voorgenomen project betreffen:

  • ruimtelijk visueel effecten als gevolg van de nieuwbouw;
  • mobiliteit als gevolg van een toename van verkeersbewegingen. Een afgeleid effect hiervan is de geluidsbelasting die het verkeer veroorzaakt;
  • (grond)water;
  • effecten op beschermde flora en fauna.

Ruimtelijke visuele effecten

De voorgenomen activiteit heeft ruimtelijk-visuele effecten voor het landschap binnen het plangebied en de nabije omgeving van de nieuw op te richten bebouwing. Ten aanzien van het landschapsbeeld in groter verband geeft de voorgenomen activiteit geen spanning met de landschapswaarden. Er wordt een stedenbouwkundige overgang gecreëerd naar het buitengebied: aansluitend aan de bestaande woonwijk aan de Nieuwe Akker worden tweekappers van twee bouwlagen met een kap gerealiseerd als overgang naar de Hoefstraat, waar vrijstaande woningen staan, op ruime percelen, van één laag met een kap. Ook de woningen op het terrein van het voormalige bestratingsbedrijf vormen een overgang van de dichte parkachtige woonomgeving naar het open buitengebied. De ruime boskavels worden ingevuld met vrijstaande woningen van maximaal 2 bouwlagen en een kap.

Mobiliteit

De nieuwe woningen wordt ontsloten via een nieuwe ontsluiting op de Nieuwe Akker. Deze weg verzorgt een goede verbinding met Rijsbergen en heeft voldoende capaciteit om de verkeerstoename als gevolg van de extra woningen te verwerken.

(Grond)water

In het plangebied treedt geen toename van verhard oppervlak op en er is geen aanleiding tot extra aandacht voor waterkwaliteitsaspecten.

Effecten op beschermde flora en fauna

Volgens de Flora- en faunawet is het verboden om beschermde soorten flora en fauna te doden, verstoren of verontrusten.

4.6.2 Conclusie

Gezien de grote afstand van het plangebied tot aan Natura 2000-gebied, de aard en kleinschalige omvang van de ontwikkeling mag aangenomen worden dat het uitvoeren van de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op Natura 2000-gebieden.

Op basis hiervan, en op basis van de overige in dit hoofdstuk behandelde milieu- en omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling van woningen aan de Nieuwe Akker in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Omdat geen belangrijke nadelige gevolgen zijn te verwachten als gevolg van het plan is een m.e.r.(-beoordeling) niet nodig. Daar komt bij dat de onderzoeken, zoals deze in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, vergelijkbare informatie geven over milieueffecten als in een MER aan de orde zou komen. Een MER zal derhalve geen nieuwe informatie over belangrijke milieu-effecten opleveren en daarmee geen toegevoegde waarde hebben voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

5.1.1 beoordeling

Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen.
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een ‘aangewezen bouwplan’. Derhalve dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie ‘anderszins te verzekeren’. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden geheel op eigen terrein uit. Hiermee is sprake van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit bestemmingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente Zundert sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af, waarin ook de verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten wordt vastgelegd.

5.1.2 Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan aan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.

Inspraak en Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft, volgens de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegen van 10 september 2015 tot en met 21 oktober 2015. Op 5 oktober 2015 hebben de projectontwikkelaar en de gemeente een inloopavond gehouden, waar de planontwikkeling is gepresenteerd en er gelegenheid was om vragen te stellen over het plan. Daarnaast is het plan in het kader van het vooroverleg volgens artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de diverse instanties zoals de provincie Noord-Brabant, Waterschap Brabantse Delta en de Brandweer Midden- en West-Brabant.

In de inspraak- en vooroverlegrapport (Bijlage 8 Inspraak- en vooroverlegrapport) zijn de inspraakreacties (hoofdstuk 2) en overlegreacties (hoofdstuk 3) samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording. Naar aanleiding van de inspraakprocedure zijn tevens een aantal ambtelijke wijzigingen in het plan doorgevoerd. Deze ambtelijke wijzigingen zijn in hoofdstuk 4 toegelicht.

Tijdens de inspraakperiode zijn er één inspraakreactie en een drietal vooroverlegreacties ingediend. In het rapport zijn deze samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording waarbij is aangegeven of de reactie leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is 6 weken ter visie gelegd, van 9 juni 2016 tot en met 20 juli 2016. Gedurende deze periode was het voor eenieder mogelijk om een zienswijze in te dienen.

Tijdens de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan is er enkel door de Provincie een zienswijze ingediend. Een zienswijze die later na ambtelijke afstemming is teruggenomen; men ziet geen redenen (meer) om bij vaststelling van het bestemmingsplan in deze vorm een reactieve aanwijzing af te geven. Eerder was de Provincie van mening dat een integrale visie voor de ontwikkeling ontbrak en dat de rode ontwikkeling niet in verhouding stond tot de groenblauwe ontwikkeling. De onderbouwing dat de verhouding rood - groenblauw wel evenredig is kan na een toelichting toch op steun van de Provincie rekenen, voor wat betreft de gewenste integrale visie kan verwezen worden naar de visie Rijsbergen Zuidwest welke als basis heeft gediend voor onderhavige planvorming en de hiervoor aangepaste Verordening ruimte. Deze visie zal als bijlage aan het bestemmingsplan worden toegevoegd, zie hiervoor Bijlage 1.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

Bij het opstellen van de planregels is enerzijds zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmen als bedoeld met het handboek. Actuele inzichten ten aanzien van het handboek zijn mede betrokken bij het opstellen van de planregels.

Het geheel is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 1 komen de "Inleidende regels" aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 "Bestemmingsregels" zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3 tot en met 7. Hoofdstuk 3 "Algemene regels", bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 8 tot en met 13). Tot slot zijn de "Overgangs- en slotregels" opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 14 en 15).

De planregels zijn opgedeeld in:

  • 1. de bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt;
  • 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
  • 3. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden en
  • 4. het afwijken van de gebruiksregels.

6.2 Bestemmingen

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor plantsoenen, parken, groenstroken en andere groenvoorzieningen, fiets- en wandelvoorzieningen, kunstwerken, geluidsschermen en geluidswerende voorzieningen, evenementen en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water, speelvoorzieningen, inritten en nutsvoorzieningen.

Groen - Landschapselement

Structureel groen, bedoeld voor landschappelijke afronding van Rijsbergen en landschappelijke inpassing van particuliere percelen, is specifiek bestemd. Werken en werkzaamheden die ten koste kunnen gaan van de landschappelijke waarde zijn niet zondermeer mogelijk, hiervoor dient een vergunning te worden aangevraagd.

Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor aanleg en instandhouding als tuin, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, en langzaamverkeersroutes ten behoeve van de ontsluiting van aangrenzende gronden.

Verkeer 

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het verkeer en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven, langzaamverkeerroutes en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.