direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Prinsenstraat, fase 3
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Met de realisatie van de Randweg Zundert is het zogenaamde 'binnengebied Veldstraat' ontstaan (figuur 1.1). Het binnengebied Veldstraat is de grootste ontwikkellocatie voor de gemeente Zundert. In de Structuurvisie kern Zundert 2025 is de locatie aangewezen als 'ontwikkellocatie wonen' en gezien de grootte van het totale gebied draagt de ontwikkeling significant bij aan realisatie van het gewenste volkshuisvestelijke programma in de gemeente Zundert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging en globale begrenzing 'binnengebied Veldstraat'

De gemeente heeft de gronden van het binnengebied Veldstraat enkele jaren geleden verworven als te ontwikkelen woningbouwlocatie. Het totale plan voor het binnengebied Veldstraat bevat circa 300 woningen en een corsobouwplaats waarop twee buurtschappen zijn gesitueerd. Omdat de woningbouwplannen voor in het binnengebied Veldstraat niet passen binnen het (huidige) bestemmingsplan Buitengebied Zundert, dient voor deze ontwikkeling een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.

Het binnengebied wordt gefaseerd ontwikkeld met als basis het stedenbouwkundige plan de Tuinderij. De benamingen van de bestemmingsplannen zijn opeenvolgend Prinsenstraat fase 1, fase 2 en fase 3. Het deelgebied aan de zuidoostzijde, grenzend aan de Prinsenstraat, is als eerste gerealiseerd. Voor dit deelgebied is het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 1' (vastgesteld op 31-1-2017 door de gemeenteraad van Zundert) reeds onherroepelijk. Fase 1 maakt de bouw van maximaal 83 nieuwbouwwoningen mogelijk. Inmiddels is ook het bestemmingsplan Prinsenstraat, fase 2 vastgesteld (op 09-06-2020) dat de bouw van maximaal 110 nieuwbouwwoningen mogelijk maakt.

Voorliggend bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader voor fase 3 van de woningbouwontwikkeling. Fase 3 bestaat uit de realisatie van maximaal 80 nieuwbouwwoningen en bijbehorende inrichting van de openbare ruimte. In fase 3 wordt ook een deel van fase 2 opnieuw meegenomen. Het bouwplan van fase 2 sloot niet geheel aan op het opgenomen bouwvlak en voor een deel zijn private gronden in fase 3 opgenomen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordwestzijde van de kern Zundert (zie figuur 1.2) en bestaat uit twee deelgebieden met een totaaloppervlak van circa 2,15 hectare. Het zuidelijk deel heeft een omvang van circa 2.500 m². Het noordelijk deel beslaat circa 19.000 m². Voorheen was het plangebied hoofdzakelijk in gebruik als agrarische landbouwgrond. De locaties voor de woningbouw van fase 3 worden globaal begrensd door de randweg en de landschappelijke zone aan de noordwestzijde, bestaande woningen aan de Brug aan de noordoostzijde, de woningen van de Veldstraat aan de zuidoostzijde en fase 2 van de woningbouwontwikkeling aan de zuidwestzijde (zie figuur 1.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0002.png"

Figuur 1.2: Indicatieve begrenzing plangebied in binnengebied Veldstraat (Google Earth)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Tot het moment waarop het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 3' in werking treedt, geldt voor bijna het volledige plangebied het bestemmingsplan 'Buitengebied Zundert', vastgesteld op 24 september 2014 door de gemeenteraad van Zundert. Een uitzondering hierop vormt het meest zuidelijke deel van het plangebied dat deel uitmaakt van het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 2' dat is vastgesteld op 6 september 2020. Het deelgebied van fase 2 heeft de bestemming woongebied, verder heeft het plangebied uitsluitend de agrarische bestemming. Op het noordelijke deel van de agrarische gronden ligt de dubbelbestemming archeologie.

1.4 Leeswijzer

Dit is de toelichting bij het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 3'. Naast de toelichting behoren ook de regels en de verbeelding tot dit bestemmingsplan. In de toelichting zijn achtereenvolgens de huidige en toekomstige situatie van het plangebied (hoofdstuk 2) en het beleidskader (hoofdstuk 3) beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in de op realisatie- en uitvoeringsaspecten van het plan. Tot slot zijn de juridische aspecten (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid (hoofdstukken 6 en 7) beschreven.

Hoofdstuk 2 Situatiebeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het deel van het gebied waar de woningbouw voor fase 3 is voorzien, betreft hoofdzakelijk onbebouwd grasland. Zoals in figuur 1.2 te zien is, vallen ook enkele achtertuinen van woningen aan de Veldstraat binnen het plangebied. Binnen deze gronden is ook woningbouw voorzien.

2.2 Toekomstige situatie

In deze paragraaf worden de toekomstige ruimtelijke structuur, functionele structuur, ontsluitingsstructuur en parkeervoorzieningen van het plan toegelicht.

2.2.1 Algemeen

In de toekomstige situatie wordt stedelijke afronding van de kern Zundert nagestreefd, met als 'harde grens' de randweg. De landschappelijke zone zorgt samen met de ecologische verbindingszone aan de westzijde van de randweg voor een robuuste landschappelijke overgangszone naar het achterliggende landelijke gebied terwijl aan de zijde van de Prinsenstraat de meer stedelijke karakteristieken van toepassing zijn. Bij de verdere ontwikkeling van het totale binnengebied Veldstraat wordt hierop geanticipeerd. De situering van een corsobouwplaats voor twee buurtschappen op de hoek Randweg-Prinsenstraat is vanuit de totale gebiedsontwikkeling gezien ook logisch en passend bij de verstedelijkingsopgave. De corsobouwplaats en fase 1 van de woningbouwontwikkeling zijn in een separate procedure mogelijk gemaakt.

2.2.2 Ruimtelijke structuur

De ruimtelijke structuur van de ontwikkellocatie binnengebied wordt in hoofdzaak bepaald door de omliggende bebouwing, de randweg en de ligging aan de Prinsenstraat. Binnen het plangebied Prinsenstraat, fase 3 worden maximaal 80 nieuwbouwwoningen gerealiseerd. Het plangebied krijgt het karakter van een woonbuurt met een aantal groenplekken verspreid over de buurt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0003.png"

Figuur 2.1: Stedenbouwkundig plan met ligging plangebied (zwarte stippellijn)

 

De totale oppervlakte van het plangebied van fase 3 bedraagt circa 2,15 hectare. In totaal worden maximaal 80 nieuwbouwwoningen mogelijk gemaakt, wat de woningdichtheid op 37 woningen per hectare brengt.

De woningen van fase 3 sluiten aan op de hoofdroute door het totale ontwikkelgebied. Deze verkeersroute takt in het zuiden aan op de Prinsenstraat en in het oosten op de Veldstraat. Het oostelijke deel van deze ontsluitingsroute ligt tussen de beide deelgebieden van fase 3 in.

Stedenbouwkundig gezien zal de bebouwingsdichtheid ook in fase 3 richting de westelijke randen van het woongebied lager zijn. Daarmee ontstaat een bebouwingsdichtheid die richting de buitenrand van het plangebied afneemt en daardoor een subtielere overgang vormt naar de landschappelijke zone. Dit is in lijn met de eerdere fases van de ontwikkeling binnengebied Veldstraat.

2.2.3 Groen en water

Binnen de ontwikkeling van binnengebied Veldstraat hebben de thema's groen en water een prominente plaats. Dit vertaalt zich in de realisatie van een landschappelijke zone langs de randweg en de koppeling daarvan met het woongebied. Tevens heeft de zogenaamde 'watertuin' een prominente plaats binnen het gebied. Hierop wordt onderstaand ingegaan. Er is tevens een beeldkwaliteitplan opgesteld voor de openbare ruimte. Deze is opgenomen als Bijlage 1.

Landschappelijke zone

De landschappelijke zone waarborgt een goede landschappelijke inpassing voor het hele plan Tuinderij. Daarnaast wordt de wateropgave voor het totaalplan in deze zone gerealiseerd en wordt hier voorzien in extensieve recreatieve mogelijkheden. De landschappelijke zone is al juridisch en planologisch verankerd in het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 1'. Voor een uitgebreide beschrijving van de inrichting van de landschappelijke zone wordt verwezen naar 2.2.5.

Watertuin

Om het water zichtbaar te maken in de wijk komt er op een centrale plek in de wijk een zogenaamde 'watertuin'. Het water wordt uit de landschappelijke zone opgepompt en getransporteerd naar het centrale plein. Hier wordt het water in een waterspel gelaten, waarbij het zichtbaar wordt gefilterd door riet en andere vegetatie. Het water stroomt door kleine hoogteverschillen door het riet - met een zuiverende werking - en komt daarna in een goot terecht. In de goot stroomt het water terug naar de landschappelijke zone. De stroom die nodig is voor het oppompen van het water wordt duurzaam opgewekt.

Retentievijver

Binnen het plangebied is in de huidige situatie een retentievijver aanwezig. Hierin wordt hemelwater uit bebouwd gebied opgevangen dat via een zijstraat van de Veldstraat (ter hoogte van huisnummer 10 en 12) wordt aangevoerd. Om te voorkomen dat het watersysteem wordt belast met een piekafvoer is deze hemelwaterretentie gerealiseerd tussen de Veldstraat en de Kleine Beek. Het hemelwaterstelsel loost het water via een uitlaat op de retentie welke vervolgens middels (hoger gelegen) duikers afwatert naar benedenstrooms liggende sloten, vanuit waar het vervolgens wordt afgevoerd naar de Kleine Beek. Om de plannen te kunnen realiseren, wordt deze retentievijver verplaatst.

Groen als begeleiding van de wegen

De hoofdroute in het binnengebied Veldstraat wordt begeleid door een enkelzijdige laanstructuur in een (gras)berm. De dimensionering van die berm biedt de mogelijkheid om de laanstructuur uit te voeren in bomen van eerste of de tweede grootte. In de woonstraten worden hagen en bomen aangeplant in een uniforme soort. Per straat wordt voorzien in enkele groenvakken, al dan niet in de vorm van wadi's.

2.2.4 Verkeer en parkeren

Ontsluiting 

De hoofdroute voor verkeer vormt een belangrijke stedenbouwkundige lijn door het ontwikkelgebied. De hoofdwegen voor gemotoriseerd verkeer nabij het ontwikkelgebied zijn volgens het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan de randweg en de Prinsenstraat (gebiedsontsluitingswegen). Alle overige wegen binnen de bebouwde kom van Zundert zijn erftoegangswegen (type I of type II) waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

De hoofdroute (zie figuur 2.3) loopt vanaf de Prinsenstraat door het plangebied naar de Veldstraat en wordt een erftoegangswegtype I. Deze verwerkt meer verkeer dan de aanliggende woonstraten en de daaraan gelegen woonpaden. De aansluiting op de Prinsenstraat is vormgegeven met een uitritconstructie en die van de Veldstraat wordt vormgegeven met een voorrangskruising.

Voor de impact van de extra verkeersbewegingen als gevolg van het bouwplan op respectievelijk de Prinsenstraat en de Veldstraat is een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd (zie 4.2.12).

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0004.png" Figuur 2.3: Verkeersstructuur conform indicatief stedenbouwkundig plan De Tuinderij voor binnengebied Veldstraat

Parkeren

Voor deze fase van het ontwikkelgebied Veldstraat is een parkeerbalans opgesteld (Bijlage 2). Indien het aantal woningen binnen het plangebied wijzigt, dient de parkeerbalans hierop te worden aangepast. Als uitgangspunt voor de parkeerbalans is uitgegaan van de parkeernormen van de gemeente Zundert die gebaseerd zijn op de CROW-publicatie 318 Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. De gemeente Zundert heeft de stedelijkheidsklasse weinig stedelijk en ligging rest bebouwde kom. Op basis van deze uitgangspunten gelden de volgende parkeernormen voor het aantal parkeerplekken (pp) voor de verschillende woningtypen binnen het plangebied:

  • vrijstaand 2,3 pp / woning;
  • tweekapper / schakel 2,2 pp / woning;
  • rijwoning 2,0 pp / woning;
  • rijwoning levensloopbestendig (sociaal) 1,6 pp / woning.

Bij nieuwe ontwikkelingen gaat de gemeente Zundert uit van het gemiddelde kencijfer, dit is in de opsomming hierboven weergegeven. Om te voorkomen dat er in de toekomst sprake is van een parkeertekort en parkeerplaatsen worden aangelegd ten koste van groen, dient ruimte gereserveerd te worden voor de aanleg van aanvullende parkeerplaatsen. De gere- serveerde ruimte wordt in eerste instantie ingericht als groenvoorziening maar kan, zodra er sprake is van een parkeertekort, worden omgezet naar parkeerplaatsen. Bijvoorbeeld, als bewoners klachten hebben over de hoge parkeerdruk dan kunnen zij kiezen tussen het behoud van groen of het aangelegde groen omzetten naar parkeerplaatsen (waarbij de maximale norm de bovengrens vormt).

In het ontwerp voor Prinsenstraat, fase 3 is een ruimtereservering opgenomen om eventueel groen om te zetten naar parkeerplaatsen. De parkeerbalans is gebaseerd op het eerste getal van de parkeernorm van de gemeente Zundert (het gemiddelde kencijfer).

Er is sprake van een overschot aan parkeerplaatsen binnen het plangebied. Voor het parkeren wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein alsmede van haaks- en langsparkeren in de openbare ruimte. Voor de appartementen aan de noordzijde van het plangebied wordt een parkeerplaats aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0005.png"

Figuur 2.4: Parkeren binnen fase 3

Langzaamverkeer

De wegen in het plangebied worden waar nodig minimaal aan één zijde voorzien van een trottoir. Fietsers delen de wegen in het plangebied met het gemotoriseerd verkeer. In voorliggend bestemmingsplan kan aan de noordzijde de woonwijk voor fietsers worden aangesloten op de langzaamverkeerverbinding die over de randweg naar Klein-Zundert loopt.

Openbaar vervoer

De dichtsbijzijnde bushalte vanuit het plangebied ligt aan de Veldstraat. Deze ligt ongeveer 100 meter ten noorden van de oostelijke ontsluiting van het ontwikkelgebied Veldstraat.

2.2.5 Invulling landschappelijke zone

De landschappelijke zone waar de landschappelijke inpassing en waterberging worden gerealiseerd voor fase 1, 2 en 3 bevindt zich ten oosten van en evenwijdig aan de randweg en heeft een oppervlakte van circa 2 ha. De landschappelijke zone is juridisch en planologisch verankerd in het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 1'. In dit bestemmingsplan is geregeld dat uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 1' de kwaliteitsverbetering van het landschap is gerealiseerd conform het inrichtingsplan en de instandhouding is geborgd.

In de huidige situatie bestaat dit gebied hoofdzakelijk uit graslanden. Om de ontwikkeling ook vanuit landschappelijk oogpunt aan het provinciaal beleid - zoals vastgelegd in de Interim omgevingsverordening - te laten voldoen, moet een kwaliteitsverbetering van het landschap plaatsvinden. Deze kwaliteitsverbetering vindt plaats in de landschappelijke zone. Om invulling te geven aan de beleidsverplichting rondom de kwaliteitsverbetering van het landschap hanteren de gemeenten in de regio Hart van Brabant (waaronder de gemeente Zundert) afspraken die door de West-Brabantse gemeenten zijn gemaakt, dit is vastgelegd in het "Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant". De gemeente en ontwikkelaar zijn overeengekomen dat laatstgenoemde 1% van de gronduitgifteprijs fysiek zal investeren in aanleg van de landschappelijke zone (zie paragraaf 3.2).

Ontwerpuitgangspunten

De landschappelijke zone ligt in 'verstedelijking afweegbaar' van de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant. Hiervoor geldt de randvoorwaarde dat er gelet moet worden op ruimtelijke kwaliteit en de verstedelijking aansluit op het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast dient de verstedelijking een kwaliteitsverbetering voor het landschap te betekenen. De landschappelijke zone is ca. 2 hectare groot en wordt ingericht om deze landschappelijke kwaliteitsverbetering te realiseren. In de nieuwe situatie zijn bestaande groenelementen ingepast en heeft de zone een robuuste landschappelijke inpassing die tevens fungeert als waterberging en recreatiezone voor het complete binnengebied Veldstraat.

De landschappelijke zone wordt aan de westzijde begrensd door de greppel van de randweg. Op twee plaatsen is deze greppel verbonden met de ecologische verbindingszone (EVZ) van de Kleine Beek aan de westzijde van de randweg. De afwatering van het woongebied wordt westelijk georiënteerd richting de Kleine Beek. De zone ligt dus strategisch tussen de toekomstige woonwijk en de Kleine Beek en vormt een goede locatie voor een bergingsgebied waardoor water langer kan worden vastgehouden in het gebied. Het noordelijke deel van de zone ligt hoger dan het zuidelijke deel waardoor het noordelijke deel ongeschikt is voor watercompensatie van de laag gelegen eerst fase woningbouw van onderhavige bestemmingsplan.

De landschappelijke zone maakt het mogelijk om met de ecologische verbindingszone (EVZ) en de parkzone van de Annatuin (voormalige assortimentstuin) een grote natuurzone te vormen, verbonden middels de fietsbrug en een padenstructuur. Om de kwaliteit en afstemming te waarborgen, heeft dezelfde landschapsarchitect als van de EVZ opdracht gekregen de landschappelijke zone te ontwerpen. Het definitieve ontwerp (zie figuur 2.4) is inmiddels gereed.

De gemeente heeft met de ontwikkelende partij een overeenkomst als aanvulling op de samenwerkingsovereenkomst afgesloten, waarin nadere afspraken zijn gemaakt over de aanleg van de landschappelijke zone. Daarmee is de aanleg juridisch geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0006.png"

Figuur 2.4: ontwerp landschappelijke zone (rood omlijnd)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is kort en voor zover relevant voor het plangebied het beleidskader opgenomen.

3.1 Europees- en Rijksbeleid

Deze paragraaf vat het rijksbeleid samen dat van toepassing is op de woningbouwontwikkeling aan de Prinsenstraat. In deze paragraaf worden onderstaande beleidsdocumenten behandeld:

  • Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte;
  • de Nationale Omgevingsvisie;
  • Het nationaal waterplan;
  • Besluit algemene regels ruimtelijke ordening;
  • Besluit ruimtelijke ordening.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In de SVIR schetst het Rijk ambities voor het toekomstige ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid voor Nederland. De SVIR vervangt verschillende nota’s, zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Het Rijk richt zich met de SVIR op het versterken van de internationale concurrentiepositie. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat, de bereikbaarheid verbeteren en zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Het plangebied is gelegen in de MIRT-regio (Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport) Brabant en Limburg. Verder is in de SVIR de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de beschikbare ruimte optimaal wordt benut . Per 1 oktober 2012 is toetsing van bouwplannen aan deze ladder opgenomen als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het SVIR zijn verder geen relevante opgaven benoemd die betrekking hebben op dit bestemmingsplan.

Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving en vervangt op termijn de SVIR. De NOVI is op 11 september 2020 naar de Tweede Kamer gestuurd, maar is nog niet officieel vastgesteld. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Conclusie

Omdat er sprake is van een ontwikkeling die voorziet in nieuw ruimtebeslag, moet toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaatsvinden. Meer uitleg over de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de paragraaf over het Besluit ruimtelijke ordening. De toetsing aan deze ladder is opgenomen in de paragraaf 4.2.11.

Verder is de betekenis van de SVIR en de NOVI voor woningbouw binnen het plangebied te Zundert zeer beperkt. De NOVI is gericht op rijksniveau en van een zodanig hoog abstractieniveau dat er geen concrete beleidskaders voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied afgeleid kunnen worden. De ontwikkeling van een duurzame woonwijk met landschapszone en de zorgvuldige aandacht voor de waterhuishouding van het plangebied past goed binnen de omschreven nationale belangen.

Het nationaal waterplan

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Deze watertoets vormt een waarborg voor de inbreng van water in de ruimtelijke ordening. Sinds 2011 wordt de watertoets toegepast op plannen die gevolgen voor de waterhuishouding kunnen hebben. Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging.

Conclusie

De in dit plan beschreven ontwikkeling wordt onderworpen aan een watertoets. Op basis van informatie en randvoorwaarden van waterbeheerders, het waterbeleid en relevante bodemgegevens zijn de verschillende wateraspecten uitgewerkt in de waterparagraaf (4.2.2).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het op 30 december 2011 in werking getreden en het op 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt het Rijk een aantal regels over de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen waar het Barro regels over stelt zijn: project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied en defensie (met uitzondering van radar). Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit die algemene maatregel van bestuur voldoen.

In het Barro zijn geen regels opgenomen die betrekking hebben op het programmeren van de woningbehoefte en/of de bouw van nieuwe woningen in steden of dorpen.

Conclusie

Net als de SVIR en de Nationale Omgevingsvisie richt het Barro zich op ontwikkelingen die landelijke of grootschalige implicaties hebben. Omdat er geen landsbelangen in het geding zijn of komen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, kan geconcludeerd worden dat het Barro zich niet verzet tegen die ontwikkelingen.

Besluit ruimtelijke ordening

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen “bestaand stedelijk gebied” en “nieuwe stedelijke ontwikkeling“, opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro, blijven ongewijzigd.

Conclusie

Toetsing van het voornemen tot woningbouw aan de Prinsenstraat aan de ladder voor duurzame verstedelijking is noodzakelijk, omdat het een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft en de provincie Noord-Brabant waarde hecht aan duurzaam ruimtegebruik (zie de paragrafen over het provinciaal beleid). De toetsing aan de ladder vindt plaats in paragraaf 4.2.11.

3.2 Provinciaal beleid

Onderstaande paragrafen gaan in op het provinciaal beleid dat van toepassing is op de woningbouwontwikkeling binnengebied Veldstraat in Zundert. Achtereenvolgens komen de volgende beleidsdocumenten aan de orde:

  • Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant'
  • Brabantse Interim Omgevingsverordening.

Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant'

Op 14 december 2018 is de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. In de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat lange termijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, Structuurvisie RO, BRUG, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma.Sommige onderwerpen worden (verplicht) opgenomen in de omgevingsverordening zoals het natuurnetwerk, werelderfgoed en stiltegebieden.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de ambities van de Brabantse Omgevingsvisie. Binnen de ontwikkeling van het plangebied is aandacht voor energietransitie (de woningen worden gasloos gerealiseerd) en klimaatadaptatie; door de realisatie van een robuuste landschappelijke zone en watertuin wordt ingespeeld op diverse duurzaamheidsthema's waaronder hittestress en gezondheid.

Brabantse interim omgevingsverordening

Op 24 mei 2019 is voor een periode van vier weken het ontwerp van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant ter inzage gelegd. De omgevingsverordening bevat regelgeving die ook anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels (net als dat de Verordening ruimte Noord-Brabant een uitwerking is van de SVRO). De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant). De Interim omgevingsverordening trad op 6 november 2019 in werking.

De omgevingsverordening heeft in principe een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. Gelet op het beleidsneutrale karakter van de omgevingsverordening komt de regelgeving uit de Verordening ruimte Noord-Brabant (geconsolideerde versie van 1 januari 2019) terug in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Binnen de Brabantse Interim Omgevingsverordening zijn themakaarten opgenomen. Deze themakaarten zijn een geografische afbakening waarbinnen de regels uit de provinciale verordeningen gelden. In deze paragraaf worden de relevante themakaarten omschreven. Hierbij wordt onderbouwd welke invloed de themakaarten hebben op de beoogde ontwikkeling.

Kaart: Stedelijke ontwikkeling en erfgoed

Binnen de themakaart: 'stedelijke ontwikkeling en erfgoed', liggen vier aanduidingen op plangebied. Deze aanduidingen hebben betrekking op verstedelijking en de daarmee samenhangende kwaliteitsverbetering van het landschap, windturbines en de samenloop van verstedelijking met andere opgaven. De gevolgen van deze aanduidingen zijn in de navolgende alinea's uiteen gezet.

Artikel 3.43 afwijkende regels verstedelijking afweegbaar

De regels die bij dit artikel horen, maken nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling mogelijk als:

  • binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
  • transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;
  • de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

De gemeente Zundert maakt onderdeel uit van de subregio Breda en omstreken. Tijdens het Regionaal Ruimtelijk Overleg tussen gemeenten binnen een regio wordt de woningbouwprognose vastgesteld. In het landelijk gebied van de subregio Breda en omstreken mogen krachtens de woningbouwprognose in de periode tot en met 2040 in totaal nog 2.930 woningen worden gebouwd. Die woningen moeten verdeeld worden over de gemeenten Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Drimmelen, Geertruidenberg en Zundert, zie ook paragraaf 4.2.11. Om op een effectieve wijze invulling te geven aan deze woningbouwbehoefte is gekozen om dit project te realiseren op een locatie waar conform de interim Omgevingsverordening verstedelijking afweegbaar is. Het realiseren van een project met grondgebonden woningen is toegewezen aan inbreidingslocatie, omdat stedenbouwkundig en financieel gezien dit wenselijk en haalbaar is.

Stedenbouwkundig en landschappelijk gezien wordt met de ontwikkeling van deze locatie rekening gehouden met de omgevingskwaliteiten en structuren van de omgeving. In het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 2' is juridisch en planologisch verankerd dat een kwaliteitsverbetering plaatsvindt in de landschappelijke zone. De wijze waarop wordt voldaan aan de kwaliteitsverbetering van het landschap is beschreven in paragraaf 2.2.5.

Artikel 3.78 Kwaliteitsverbetering bebouwingsconcentraties

De regels die bij dit artikel horen, maken de nieuwvestiging van één of meer woningen mogelijk als uit een ontwikkelingsvisie blijkt dat:

  • a. de woningen worden opgericht binnen een bebouwingsconcentratie;
  • b. er geen sprake is van een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling;
  • c. de nieuwvestiging:
  • 1. bijdraagt aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit van de bebouwingsconcentratie;
  • 2. gepaard gaat met een fysieke tegenprestatie die in evenredige verhouding staat tot de ontwikkeling van de woningen;
  • 3. is bezien of een ruimte voor ruimte ontwikkeling deel kan uitmaken van de kwaliteitsverbetering.

De uitbreiding Prinsenstraat, fase 3 is een voortzetting van de stedelijke ontwikkeling die met het bestemmingsplan voor Prinsenstraat fase 1 en fase 2 is ingezet. Met deze ontwikkeling wordt het zogenaamde binnengebied Veldstraat verder ingevuld. De regelgeving benoemd bij onderdelen b en c is eveneens van toepassing op deze ontwikkeling. Zoals in de onderbouwing bij het artikel: '3.43 afwijkende regels verstedelijking afweegbaar' is beschreven, versterkt dit plan de omgevingskwaliteit van de omgeving en is sprake van een fysieke tegenprestatie die in evenredige verhouding staat tot de ontwikkeling van de woningen. Dit is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 1' waarin de realisatie van een landschappelijke zone wordt geborgd. Dit kan ook hiermee gezien worden als een fysieke tegenprestatie die in evenredige verhouding staat tot de ontwikkeling van woningen. Hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de regelgeving zoals beschreven bij onderdeel c van het artikel 3.78.

Artikel 3.44 Samenloop verstedelijking afweegbaar met andere werkingsgebieden

De regels die bij dit artikel horen, zijn van toepassing wanneer de aanduiding Verstedelijking Afweegbaar samenvalt met Natuur Netwerk Brabant. Ter plaatse van het plangebied valt de aanduiding Verstedelijking Afweegbaar niet samen met Natuur Netwerk Brabant. De regels die bij deze aanduiding horen zijn dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Kaart: Watersystemen, -veiligheid en -berging

Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, zijn op deze themakaart normen vastgesteld die de overstromingskans in buitenstedelijke gebieden bepalen. De beoogde ontwikkeling zorgt dat het plangebied valt onder de norm wateroverlast stedelijk gebied. De wateroverlastnormen uit de verordening zijn in essentie een inspanningsverplichting. Het bevoegd gezag moet streven naar het behalen van de norm, maar het is geen resultaatverplichting. Om te voldoen aan deze normen is een waterhuishoudings-en rioleringsplan opgesteld, zie hiervoor paragraaf 4.2.2. Op basis van dit plan voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de randvoorwaarden zoals deze beschreven zijn binnen deze themakaart.

Artikel 3.32 Landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel

In de Brabantse interim Omgevingsverordening is opgenomen dat bij een ruimtelijke ontwikkeling sprake moet zijn van een kwaliteitsverbetering van het landschap. In artikel 3.32 van de Brabantse interim Omgevingsverordening is opgenomen dat een ruimtelijke ontwikkeling bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten betreffen waarvoor een wijziging van het planologisch regime van toepassing is. Dit betekent dat de ontwikkeling gepaard moet gaan met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied.

Om invulling te geven aan artikel 3.32 van de verordening zijn de gemeente en ontwikkelaar in een samenwerkingsovereenkomst overeengekomen dat laatstgenoemde 1% van de gronduitgifteprijs fysiek zal investeren in de landschappelijke zone. Op basis van een uitgeefbaar gebied van 13.410 m2 en een gemiddelde grondprijs van 285 euro/m2 excl. btw bedraagt de totale bijdrage die door de ontwikkelaar wordt gedaan € 38.218,00. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3.32

Conclusie

Zoals in deze paragraaf omschreven is voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de randvoorwaarden en regelgeving van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3 Gemeentelijk beleid

Onderstaande alinea's gaan in op het beleid van de gemeente Zundert dat van toepassing is op het plangebied.

Structuurvisie Kern Zundert

De Structuurvisie Kern Zundert is door de gemeenteraad van Zundert vastgesteld op 13 december 2012 en vervangt de StructuurvisiePlus. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de kern tot 2025.

In de structuurvisie zijn inbreidingslocaties en uitbreidingslocaties aangewezen waarbinnen mogelijkheden zijn om de kernen met stedelijke functies (zoals woningen) te verdichten. In de Structuurvisie Kern Zundert maakt het plangebied deel uit van de 'Ontwikkellocatie wonen' (zie figuur 3.3) en van bestaande bebouwing (in rood weergegeven).

Paragraaf 5.4 van de Structuurvisie Kern Zundert wijst het plangebied aan als een locatie met goede ontwikkelingsmogelijkheden, zeker na realisatie van de Randweg. Woningbouw aan de Prinsenstraat is mogelijk onder de structuurvisie en dient om de kern Zundert af te ronden.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0007.png"

Figuur 3.3: uitsnede Structuurvisie Kern Zundert (gemeente Zundert, 2012).

Conclusie

De Structuurvisie Kern Zundert voorziet voor het plangebied in de realisatie van woningbouw.

Woonvisie Zunder 2021-2025

In maart 2016 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Zundert 1.0 vastgesteld. In de Woonvisie 1.0 is voor de periode 2015-2018 de volkshuisvestelijke lijn uitgezet. Om de lokale gevolgen van de Herzieningswet, de nieuwe Woningwet, beleidsmatig te waarborgen zijn de ervaringen uit 2016 in de ronde van juni 2017 aan de gemeenteraad teruggekoppeld waarna in de zomer van 2017 de Woonvisie Zundert 2.0 is vastgesteld. In 2019 is een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd wat heeft geleid tot de nieuwe Woonvisie Zundert 2021-2025.

De Woonvisie gaat door op de eerder ingeslagen weg en speelt in op ontwikkelingen in de samenleving. De nieuwe Woonvisie voor Zundert is er op gericht te kunnen voorzien in de woningbehoefte van Zundertenaren in elke kern. Voldoende betaalbaar aanbod (voor starters), doorstromingsmogelijkheden voor ouderen, middenhuur, levensloopgeschiktheid en verduurzaming zijn kernthema's. Tot 2030 is er een huishoudenstoename van circa 760 huishoudens te verwachten. Het is belangrijk om woningen toe te voegen die complementair zijn aan de huidige voorraad, en de doorstroming bevorderen binnen kernen, zodat alle huishoudens zoveel mogelijk naar wens kunnen wonen en starters een kans krijgen op de woningmarkt.

Conclusie

Met de woningbouw aan de Prinsenstraat wordt voorzien in de realisatie van maximaal 80 woningen. Deze woningen zullen worden gerealiseerd in marktconforme prijsklassen en typologieën, vraaggericht vanuit de Zundertse woonconsument. Het plan voorziet in vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen, rijwoningen en gestapelde woningen in het koop en het sociale huursegment. Er is sprake van lokaal maatwerk in een gedifferentieerd programma. Het plan is regionaal afgestemd en goedgekeurd en voldoet daarmee aan de Woonvisie.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Zundert 2020-2030

In het bestuursakoord van 2018-2022 van mei 2018 heeft de gemeente Zundert de wens uitgesproken om haar Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan van 2010 te actualiseren. Dit heeft in 2020 geresulteerd in het nieuwe GVVP van de gemeente Zundert (2020-2030). In het GVVP staat de ‘hoe-vraag’ centraal: hoe draagt het gemeentelijk mobiliteitsbeleid bij aan het realiseren van de ambities van de gemeente Zundert?’ Deze ambities en speerpunten komen voort uit de Mobiliteitsvisie Zundert van 3 maart 2020.

In het GVVP is de Prinsenstraat aangewezen als een hoofdweg binnen de bebouwde kom waarop een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur geldt. Ten zuidwesten van het plangebied kruist de Prinsenstraat de Randweg Zundert en krijgt de Prinsenstraat het karakter van een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom waarop een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur geldt. De Randweg Zundert is ook gecategoriseerd als een hoofdweg buiten de bebouwde kom waarop een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur geldt. De Prinsenstraat is daarnaast aangewezen als regionale hoofdroute voor fietsverkeer. De Veldstraat is een erftoegangsweg met een geldende maximumsnelheid van 30 km/uur. In het Meerjaren Uitvoerings Programma is opgenomen dat de Veldstraat wordt heringericht.

Conclusie

De ontwikkellocatie wordt in het zuiden ontsloten via het deel van de Prinsenstraat dat binnen de bebouwde kom ligt en ten oosten via de Veldstraat. Op die manier zijn de snelheidsverschillen tussen het verkeer uit het plangebied en het verkeer op de Prinsenstraat en Veldstraat beperkter dan wanneer de ontsluiting van het plangebied via de Randweg plaats zou vinden, dat bevordert de doorstroming. Ook de regionale hoofdroute voor fietsers blijft daarbij in tact. Dit betekent dat de bouw van woningen in het plangebied past in het beleid zoals dat in het GVVP is geformuleerd.

In het GVVP is beschreven dat het aspect parkeren een integraal onderdeel moet zijn van ruimtelijke ontwikkelingen. Bij nieuwe ontwikkelingen toetst de gemeente Zundert met behulp van een parkeerbalans of er na realisatie van een ontwikkeling voldoende parkeerplaatsen zijn. De toetsing aan de parkeerbalans is opgenomen in paragraaf 2.2.4 en geborgd in de planregels. Uit die toetsing blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in voldoende parkeerplaatsen.

Water- en rioleringsplan Zundert - 2021 – 2025

In december 2015 heeft de gemeente Zundert het verbreed Gemeentelijk RioleringsPlan 2016-2020 vastgesteld. Dit is in 2021 geactualiseerd in het nieuwe Water- en rioleringsplan van de gemeente Zundert (2021-2025). Het WRP bevat de verplichtingen, doelstellingen en ambities ten aanzien van de rioleringszorg en de zorgtaken voor hemel- en grondwater. Het WRP stelt kaders waar ruimtelijke ontwikkelingen aan moeten voldoen.

Het WRP is vooruitstrevend en kijtk verder dan alleen de gemeentelijke organisatie en verder dan alleen de rioolbuizen. Het WRP zoekt aansluiting bij andere beheersplannen IBP-OR en het GVVP. Met als doel om samen voor een vooruitstrevend en robuust watersysteem te gaan dat klaar is voor de toekomst. Daarbij worden eisen gesteld aan de nieuwe rioolaansluitingen, waterberging en infiltratie. Daarmee blijft Zundert een mooie, gezonde en leefbare gemeente.

Conclusie

Met de ontwikkeling van het plangebied is sprake van een robuust watersysteem, waarbinnen veel water wordt vastgehouden binnen het gebied. Er wordt aangesloten bij het WRP.

Welstandsnota 2014

In de gemeentelijke welstandsnota zijn beleidsregels opgenomen over welstandscriteria opgenomen. Daarbij gaat het om algemene welstandscriteria, gebiedsgerichte ontwikkelingskaders, specifieke objectgerichte welstandscriteria en sneltoetscriteria. De welstandscriteria hebben betrekking op de plaatsing van woningen/aanbouwen/ bijgebouwen, de vorm en maatvoering en ten slotte op de architectuurtypering, kleurstelling en het materiaalgebruik.

In de huidige vorm is het plangebied in de Welstandsnota omschreven als agrarisch gebied (figuur 3.5) waarvoor welstandsniveau 2 geldt. Dergelijke gebieden vragen om een zorgvuldige overweging van nieuwe bouwkundige ingrepen en extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit. Dit geldt in het bijzonder voor bebouwing aan de historische ontsluitingswegen zoals de Prinsenstraat en de Veldstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0008.png"

Figuur 3.4: uitsnede welstandsnota met ligging plangebied (gele cirkel)

De welstandsnota beschrijft echter ook dat de Prinsenstraat aangemerkt is als bijzonder welstandsgebied. Bouwkundige ingrepen in het bijzondere welstandsgebied vragen om een zorgvuldige afstemming op het gebied en extra aandacht voor ruimtelijke kwaliteit is wenselijk. Om de welstandstoets te doorstaan moeten ontwikkelingen gericht zijn op het versterken van de bestaande en/of gewenste locaties die tot zeer waardevol welstandsgebied horen. In Zundert bestaat dit zeer waardevolle welstandsgebied uit het centrumdeel van de historische lintbebouwing.

Conclusie

Bij de planvorming voor de woningen wordt rekening gehouden met de welstandscriteria van de gemeente Zundert. Dit betekent dat het welstandsbeleid een integraal onderdeel vormt bij het ontwerp van de nieuw te bouwen woningen. Daarmee wordt aangesloten bij het welstandsbeleid.

Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zundert

Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad Zundert de 'Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Zundert' vastgesteld. Met de beleidsvisie geeft de gemeente Zundert haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico’s binnen de gemeentegrenzen. Door antwoord te geven op de vraag hoe veilig het in de gemeente moet zijn, wordt een ambitieniveau vastgelegd. Op basis van de visie is de beleidsvrijheid voor externe veiligheid ingevuld.

De ontwikkeling van het plangebied voorziet niet in de ontwikkeling van risicobronnen en vormt daarmee dus geen gevaar voor de aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving van het plangebied. Wel worden er (beperkt) kwetsbare objecten toegevoegd in de vorm van woningen. In hoofdstuk 4, paragraaf 4.2.8 wordt verder ingegaan op de gevolgen voor externe veiligheid.

Conclusie

De gevolgen op het gebied van externe veiligheid zijn beschreven in paragraaf 4.2.8.

Hoofdstuk 4 Realisatie- en uitvoeringsaspecten

Dit hoofdstuk gaat in op de gebiedsaspecten die relevant zijn voor de bouw van woningen in het plangebied. Het betreft onder meer de verschillende milieuthema's die de haalbaarheid van het plan bepalen.

4.1 Ontstaansgeschiedenis

4.1.1 Archeologie

Beleid

Het Verdrag van Malta, ook wel het verdrag van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:

  • 1. Tijdig rekening houden met eventuele aanwezigheid van archeologische waarden: Het is belangrijk dat bij de ruimtelijke inrichting van een gebied tijdig rekening gehouden wordt met mogelijk aanwezige archeologische resten. Daarom dient voorafgaand aan een nieuwe ontwikkeling onderzoek plaats te vinden naar archeologische waarden in de bodem van het plangebied. Hierdoor kunnen tijdig archeologievriendelijke alternatieven gezocht worden en wordt tevens een stukje onzekerheid tijdens de bouw van de ontwikkelingen weggenomen, doordat vooraf duidelijk is of er al dan niet archeologische resten in bodem te verwachten zijn.
  • 2. Behoud in situ: Er wordt naar gestreefd archeologische waarden in de bodem te bewaren (behoud in situ). In de bodem blijven de resten immers goed geconserveerd.
  • 3. Verstoorder betaalt: Degene die verantwoordelijk is voor het verstoren van de grond dient te betalen voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarden, wanneer behoud in situ niet mogelijk is. Dit verdrag is in 2007 vertaald naar de Nederlandse situatie middels de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Onder deze wet, een wijzigingswet die onder andere de Monumentenwet 1998 heeft gewijzigd, zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie geworden. Zij dienen het aspect archeologie onder meer te borgen in nieuwe bestemmingsplannen.

Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2021 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.

Gemeentelijk beleidskader

Om invulling te geven aan deze gemeentelijk zorgtaak heeft de gemeente Zundert de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt door een gemeentelijke archeologiekaart op te stellen en deze te verankeren in haar bestemmingsplannen. Op basis daarvan is in het kader van het bestemmingsplan een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd.

Onderzoek

Er is in een eerdere fase een bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase uitgevoerd (Bijlage 3). Uit het onderzoek blijkt dat de archeologische verwachting naar laag kan worden bijgesteld. Het plangebied ligt in een zone met vochtige omstandigheden; er is sprake van een aantoonbaar verstoord bodemprofiel en grootschalige verstoringen (egalisatie, ontgronding). Het plangebied ligt in een zone die ten opzichte van de directe omgeving (veel) minder aantrekkelijk was voor zowel gebruik als bewoning en op de overige delen is de bodem eveneens dusdanig verstoord dat er geen intacte archeologische vindplaats meer wordt verwacht indien deze al aanwezig was geweest.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten beslist de gemeente Zundert als bevoegd gezag dat de archeologische verwachting wordt bijgesteld naar laag voor het gehele plangebied. Daarmee is voor de voorgenomen ontwikkeling geen verder archeologisch onderzoek noodzakelijk en zijn er vanuit dit aspect geen belemmeringen voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

Indien tijdens bouw- of andere werkzaamheden ondanks vooronderzoek toch op archeologische resten wordt gestuit, dan moet dit volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 zo spoedig mogelijk gemeld worden bij de Minister van OC&W. In dit geval kan het ook bij de gemeente of bij het meldpunt archeologische bodemvondsten van de provincie Noord-Brabant.

4.1.2 Cultuurhistorie

Om de effecten van de voorgenomen ontwikkeling te bepalen, is met behulp van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant (zie figuur 4.1) geanalyseerd of er in het plangebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en zo ja, welke waarden dat zijn. In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. In de nabijheid van het plangebied zijn echter wel cultuurhistorische waarden aanwezig. In onderstaande alinea's wordt ingegaan op betreffende waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0009.png"

Figuur 4.1: Cultuurhistorische waarden in het plangebied (rode stippellijn) en omgeving

Monumentale / waardevolle bomen

In het plangebied voor fase 3 zijn geen waardevolle bomen aanwezig zijn. De benodigde werkzaamheden voor het bouw- en woonrijp gaan gepaard met de kap van bomen, maar deze bomen worden teruggeplant in het plangebied

Historische stedenbouw/geografie en monumenten

In het plangebied zijn geen elementen aanwezig die van het oogpunt historische geografie of historische stedenbouw relevant zijn. Ook zijn er in het plangebied geen monumenten of objecten met behoudenswaardige bouwkunst aanwezig. Uitvoering van dit bestemmingsplan kan dus niet leiden tot aantasting van die waarden.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.2 Milieu- en overige aspecten

Ruimtelijke ordening en milieu zijn twee beleidsvelden die met elkaar te maken hebben, rekening met elkaar moeten houden en elkaar kunnen versterken. Het gemeenschappelijke doel dat aan beide beleidsvelden ten grondslag ligt, is het creëren van een goede kwaliteit van het leefmilieu (de omgevingskwaliteit). Om dit te bereiken, geldt voor bestemmingsplannen dat toetsing plaats dient te vinden aan specifieke ruimtelijke milieunormen zoals afstandsnormen en normen ten aanzien van geluid, bodem en luchtkwaliteit.

4.2.1 Bodem

Algemeen

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie.

Onderzoek

In het kader van de herontwikkeling van het plangebied is een verkennend bodemonderzoeken conform NEN 5740 uitgevoerd (Bijlage 4). Het doel van het verkennend bodemonderzoek is de bodemkwaliteit vast te leggen in het kader van de voorgenomen ontwikkelingen. Bij toepassing van de NEN 5740 (verkennend bodemonderzoek) moet een hypothese worden opgesteld omtrent de aan-/ afwezigheid, de aard en de ruimtelijke verdeling van eventuele verontreinigingen. Voor opstellen van een hypothese is een vooronderzoek uitgevoerd overeenkomstig de NEN 5725 (Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek).

Resultaten plangebied algemeen

Grond

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn, behoudens zeer plaatselijk sporen baksteen, geen bijmengingen waargenomen in het veld.

Toetsing Wet bodembescherming

Uit de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters zijn aangetoond. De bovengrond van het noordelijke terreindeel (plangebied) is niet tot maximaal licht verhoogd met OCB's.

Toetsing Besluit bodemkwaliteit

De analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters zijn indicatief getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. De bovengrond van het noordelijke deel (plangebied) voldoet aan de kwaliteitsklassen achtergrondwaarde tot industrie.

Toetsing hypothese

De vooraf opgestelde hypothese 'verdachte locatie' wordt op basis van de resultaten uit dit bodemonderzoek aanvaard, vanwege de aangetoonde verhoogde gehalten in de bovengrond. Aangezien enkel licht verhoogde gehalten zijn aangetoond kan de hypothese 'onverdachte locatie' aangenomen worden. De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor het realiseren van de geplande woningen en de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Conclusies

Het aspect bodem vormt - onder de beschreven voorwaarden - geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.2.2 Water

Voor de woningbouwontwikkeling in het plangebied Prinsenstraat, fase 3 in Zundert is de watertoetsprocedure doorlopen. Daarbij is aangesloten bij de plannen voor fase 1 en 2. In deze waterparagraaf zijn de hoofdpunten voor de waterhuishouding opgenomen. Voor het ontwerp van het riool- en oppervlaktewatersysteem is een waterhuishoudings- en rioleringsplan opgesteld (Waterhuishoudings- en rioleringsplan, 10 februari 2020, Antea Group). In het kader van de verdere uitwerking van de plannen voor onderhavig plangebied wordt nog een aanvulling op dit plan opgesteld.

Huidige situatie

In de bestaande situatie is het landgebruik in fase 3 hoofdzakelijk akkerbouw. Het plangebied van fase 3 wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door de bestaande bebouwing van Zundert. Ten zuidwesten liggen fase 1 en 2. Fase 1 is reeds ontwikkeld en voor fase 2 is het bestemmingsplan vastgesteld op 9 juni 2020 en is het gebied in ontwikkeling. Het gehele ontwikkelgebied Veldstraat wordt ten noordwesten begrensd door de randweg N638.

Maaiveldhoogte

Het plangebied van fase 3 heeft een klein hoogteverloop van NAP +9,0 m in het noordwesten naar NAP +10,0 in het zuidoosten.

Bodemopbouw

Op basis van de geraadpleegde verticale doorsnede van de bodem (REGIS II v2.2) in het DINOloket wisselt de bodemopbouw in de omgeving van het plangebied sterk. Met name de deklaag welke gedeeltelijk uit Holocene afzettingen en gedeeltelijk uit kleiige en zandige eenheden uit de Formatie van Stramproy bestaat. Dit betreft de eerste 7 meter onder maaiveld. Op circa 7 m -mv is een kleiige eenheid uit de Formatie van Waalre aanwezig van ca. 2 meter dik. Daaronder is een zandige laag aanwezig van ca. 40 meter.

Van fase 2 en 3 ontbreken gedetailleerde boorgegevens. Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken in fase 1 en de landschapszone wordt verwacht dat er vanaf maaiveld tot 2 à 3 meter onder maaiveld een zandige deklaag aanwezig is. In deze zandlaag is plaatselijk een dunne leemlaag aanwezig. Onder deze deklaag, bestaande uit zand, is een dikke leemlaag aanwezig die naar verwachting doorloopt tot circa 10 m–mv.

Grondwater

Het plangebied is gelegen in een relatief 'natte hoek' van Zundert. Dit wordt bevestigd in het vGRP van de gemeente Zundert, waarin wordt aangegeven dat de bestaande wijk ten zuiden van het plangebied kampt met hoge grondwaterstanden en grondwateroverlast.

Bij het opstellen van het waterhuishoudings- en rioleringsplan voor fase 1 is voor het plangebied een analyse uitgevoerd van grondwatermetingen die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd, om zo een goed beeld van de grondwaterstand te creëren. Omdat sinds het opstellen van het plan in juni 2018 geen nieuwe gegevens zijn verzameld, geeft dit plan het best beschikbare beeld van het grondwaterregime in het gebied.

Figuur 4.2 geeft de isohypsen weer van de GHG, zoals bepaald in juni 2018 en figuur 4.3 geeft weer hoe de GHG zich verhoudt tot het maaiveld. Het grondwaterpeil loopt op hoofdlijnen af van oost naar west in de richting van de Kleine Beek (gelegen ten noordwesten van de N638). In figuur 4.3 is te zien is dat de GHG zich met name rondom de bestaande watergangen (figuur 4.4) erg dicht onder maaiveld ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0010.png"

Figuur 4.2: Isohypsen patroon berekende GHG (fase 3 ligt binnen de rode contour)

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0011.png"

Figuur 4.3: Berekende GHG ten opzichte van het maaiveld (plangebied fase 3 in blauwe cirkel)

Oppervlaktewater

Ten westen van het plangebied en de randweg N638 is de Kleine Beek gelegen, een categorie A-waterloop die tevens is ingericht als ecologische verbindingszone. Het zomerstreefpeil is NAP +6,57 m en het winterstreefpeil NAP +6,27 m. De beek heeft voor het plangebied een afvoerende en drainerende functie.

Binnen het plangebied in fase 3 ligt een aantal categorie B-watergangen. Deze wateren naar het noorden af in de richting van de Kleine Beek.

In het gehele plangebied ligt de bodem van de watergangen dieper dan de GHG. De sloten hebben een drainerende functie en hebben invloed op de grondwatersituatie in het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0012.png"

Figuur 4.4: Uitsnede legger waterschap Brabantse Delta (plangebied fase 3 in rode cirkel)

Hemelwater- en vuilwaterafvoer

In het plangebied liggen geen afwatertransportleidingen of rioolgemalen van waterschap Brabantse Delta. In de huidige situatie is in de Prinsenstraat een drukriool aanwezig. In de Veldstraat en ter hoogte van de kruising Prinsenstraat – Veldstraat is een gescheiden stelsel (DWA/RWA) aanwezig.

Een groot deel van het rioleringsstelsel in de kern Zundert bestaat uit gemengde riolering. In het verleden is van het gemengde stelsel reeds een significant deel afgekoppeld en aangesloten op hemelwaterriolering. Een van deze locaties is de locatie Veldstraat en omgeving. Hierbij wordt hemelwater uit bebouwd gebied afgevoerd via een zijstraat van de Veldstraat (ter hoogte van huisnummer 10 en 12) richting de Kleine Beek. Om te voorkomen dat het watersysteem wordt belast met een piekafvoer is een hemelwaterretentie gerealiseerd tussen de Veldstraat en de Kleine Beek. Het hemelwaterstelsel loost het water via een uitlaat op de retentie welke vervolgens middels (hoger gelegen) duikers afwatert naar benedenstrooms liggende sloten, vanuit waar het vervolgens wordt afgevoerd naar de Kleine Beek. Figuur 4.5 toont schematisch deze afvoerroute op kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0013.png"

Figuur 4.5: situatieschets huidige afvoerroute

Waterkeringen

In, of in de omgeving van, het plangebied zijn geen waterkeringen of bijbehorende beschermingszones aanwezig.

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden in fase 3 woningen ontwikkeld. Het bestaande landschap en de bestaande aard van het gebied vormen dan ook een belangrijke basis voor het karakter van het binnengebied Veldstraat. In het noordwesten van het gehele ontwikkelgebied wordt parallel aan de N638 een landschapszone zone ontwikkeld. Deze vormt samen met de natuurzone Kleine Beek en de AnnaTuin een groot natuurlijk gebied waar de bewoners van Zundert en Klein Zundert gebruik van kunnen maken.

Oppervlaktewater

Gelijk aan fase 2, wordt in fase 3 zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de huidige waterstructuur. De bestaande categorie B-watergangen blijven behouden. In figuur 4.5 zijn de afwateringsprincipes voor fase 3 weergegeven. Hierop is te zien dat de bestaande waterstructuren blijven behouden. Daarnaast wordt gezorgd voor directe afwatering in het bestaande landschap, in bijvoorbeeld groenstroken. Daarnaast watert een deel van het gebied af naar de landschapszone/ groenzone zowel via oppervlakkige afstroming als via goten.

Waterkwaliteit

Het hemelwater dat terechtkomt op de nieuwe dakverharding, terreinverharding en de openbare verharding wordt beschouwd als schoon, omdat geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt worden. Dit schone hemelwater wordt gescheiden van het vuilwater lokaal verwerkt of over maaiveld afgevoerd naar oppervlaktewater, groenstroken of de locatie natuurspelen en vervolgens naar de landschapszone.

Hemelwater

In fase 3 wordt geen HWA-stelsel aangelegd. Dit betekent dat perceeleigenaren geen mogelijkheid hebben om HWA ondergronds op de erfgrens aan te bieden. Particulieren hebben voor de verwerking van hemelwater de volgende mogelijkheden:

  • 1. opvangen en infiltreren op eigen perceel
  • 2. over maaiveld af laten stromen naar een naastgelegen watergang, groene lob, of de landschapszone;
  • 3. op maaiveld af laten stromen naar de weg.

  • Indicatie bergingsopgave

De landschapszone is voorzien van circa 6.800 m3 waterberging. De compensatieplicht voor fase 1 en 2 samen komt uit op 2.760 m3. Dit is 40% van de berging die de landschapszone biedt. De resterende berging biedt, naast overcapaciteit, ook berging voor neerslag die direct in de landschapszone en overige watergangen valt.

Daarnaast biedt de landschapszone ook waterberging voor het bergingstekort dat bij de realisatie van de randweg (in 2015) is ontstaan, wat neerkomt op 300 m3. Door invulling van de bergingscapaciteit vanuit fase 1 en 2 en de randweg blijft nog 3.740 m3 beschikbaar.

De compensatieplicht bedraagt 600 m3 per hectare toename verhard oppervlak. Het gehele fase 3-gebied bestaat uit 2,15 ha. Uitgaande van een verhardingspercentage van 50% in dit gebied voor woningen, infrastructuur en andere verhardingen, neemt de verharding in fase 3 met 10.750 m2 toe. Dit leidt tot een compensatieplicht van 645 m3.

De overgebleven bergingscapaciteit van de landschapszone biedt voldoende ruimte om de compensatieplicht van fase 3 te waarborgen. Na het aansluiten van fase 3 op de landschapszone heeft deze nog een overcapaciteit van circa 3.000 m3.

Voorwaarde voor het realiseren van de compensatieplicht in de landschapszone is dat het versneld afstromend hemelwater zonder belemmeringen kan toestromen naar de bergingslocatie.

Aandachtspunt bij het invullen van de compensatieplicht voor toename van verhard oppervlak is de grenswaarde 10.000 m2. Volgens het beleid van waterschap Brabantse Delta (Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen) geldt er bij een plan met een toename van verhard oppervlak groter dan 10.000 m2 een vergunningplicht en dient met de initiatiefnemer, gemeente en het waterschap worden afgestemd hoe de compensatie kan plaatsvinden. In fase 1 en 2 van de ontwikkeling heeft afstemming met de gemeente en het waterschap plaatsgevonden over de watercompensatie en de inrichting van de landschapszone.

  • Retentievijver

De huidige locatie van de retentie (zie figuur 4.5) is in de verkaveling gereserveerd voor bebouwing. Om de waterhuishouding (afvoer en bufferende functie) van de afvoerroute te borgen, is de wens om de retentie te verleggen (zie figuur 4.6). Middels onderzoek (zie Bijlage 6) is aangetoond dat het systeem in de nieuwe situatie hydraulisch minimaal net zo goed functioneert als de huidige retentie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0014.png"

Figuur 4.6: inpassing alternatieve retentie en afvoerroute

Vuilwatersysteem

De vuilwaterafvoer (VWA) van de ontwikkeling wordt aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. Het vuilwater wordt onder vrijverval afgevoerd naar het centrale gemaal, dat aangelegd zal worden op de grens met de landschapszone.

Grondwater

Naar aanleiding van de ondiepe GHG ter plaatse van de bestaande watergangen, moet het maaiveld worden opgehoogd. Ook in fase 1 en 2 was dit relevant. Bij het opstellen van het waterhuishoudkundig plan voor de Tuinderij (fase 1) in juni 2018 is een uitvoerige analyse uitgevoerd naar de grondwaterstanden en de GHG in het plangebied. Bij de verkregen isohypsen, die het resultaat zijn van de analyse, is de kanttekening geplaatst dat hierin wel enige onnauwkeurigheid zit. Dit betekent dat er een risico bestaat dat niet overal en te allen tijde aan de ontwateringseisen wordt voldaan.

Door het maaiveld op te hogen tot minimaal benodigde ontwateringsdiepte wordt voldaan aan de eisen voor hydrologisch neutraal bouwen. De kans dat de heersende grondwaterstand als gevolg van deze beperkte ophoging stijgt, is aanzienlijk minder groot dan in fase 1.

Bij de verder uitwerking van het ontwerp voor fase 3 dient rekening te worden gehouden met het behalen van de gewenste ontwateringsdieptes.

Zoals in fase 2 wordt toegepast is het aanbevolen om op risicovolle locaties (daar waar de gewenste ontwateringsdiepte mogelijk niet behaald wordt) drainage in het wegcunet aan te leggen. De drainage moet op 0,70 m onder het straatpeil worden aangelegd. Op deze wijze is de bescherming tegen onzekerheid geborgd én wordt alsnog voldaan aan de eisen voor hydrologisch neutraal bouwen.

Conclusie

Om invulling te geven aan de bergingsopgave van fase 3 door de toename verhard oppervlak is de landschapszone toereikend. Daarnaast zijn er voldoende afwateringsmogelijkheden om in de richting van de landschapszone af te wateren. Indien meer dan 10.000 m2 toename verharding in fase 3 wordt gerealiseerd dient een vergunning te worden aangevraagd. Aandachtspunt bij de uitwerking van het verder ontwerp is de ontwateringsdiepte en de hoge GHG rondom de bestaande watergangen. Door middel van ophoging van het maaiveld kan worden voldaan aan de gewenste ontwateringsdieptes en aan het hydrologisch neutraal bouwen.

4.2.3 Ecologie

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.

Soortbescherming

In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
  • 3. 'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora').

De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving. Bij voorliggende toetsing wordt tevens beoordeeld of soorten met jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn in de plangebieden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1 t/m 4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).

Gebiedsbescherming

Natura-2000

Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het 'nee, tenzij'- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).In de provincie Noord-Brabant is de NNN bekend als Natuurnetwerk Brabant (NNB). Om die reden is in het onderzoeksrapport de benaming NNB aangehouden.

Het regime ter bescherming van het NNB kent in de provincie Noord-Brabant externe werking. Dit houdt in dat niet alleen de effecten van activiteiten die gelegen zijn binnen de grenzen van NNB-gebieden beoordeeld en eventueel gecompenseerd moeten worden, maar ook (potentiele) effecten op NNB-gebieden die in de omgeving van de plangebieden liggen (externe effecten). Dit laatste is in ieder geval aan de orde als een ontwikkeling een negatief effect heeft op de waarden van het NNB vanwege geluid, licht of betreding (of bijvoorbeeld schaduwwerking, windturbulentie of het oprichten van een afscheiding langs een natuurgebied waardoor migratie niet langer mogelijk is). Voor zover er externe effecten optreden vanwege de verspreiding van stoffen door de lucht of water vindt een afweging plaats in het kader van andere wet- en regelgeving. Daarom is dit expliciet in de regels uitgesloten (Artikel 3.16, lid 3).

Groenblauwe mantel

Naast het NNB zijn in de provincie Noord-Brabant gebieden aangewezen als groenblauwe mantel (Artikel 3.32 Omgevingsverordening). Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het NNB. Voor het water wordt vooral ingezet op kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen.

Ontwikkelingen in de groenblauwe mantel zijn mogelijk indien het gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie betreft, met een meer extensief karakter en die bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap. De ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve functies, zoals stedelijke ontwikkeling of intensieve vormen van recreatie of/en landbouw passen minder bij het karakter van de Groenblauwe mantel. Daarom gelden binnen de groenblauwe mantel voor deze initiatieven aanvullende regels voor de ontwikkeling van die functies.

Rust- en foerageergebied ganzen en smienten

Voor ganzen en smienten zijn in Noord-Brabant een aantal gebieden aangewezen als Rust- en foerageergebied voor ganzen en smienten. In de Omgevingsverordening Noord-Brabant zijn in Artikel 2.60 regels opgenomen voor activiteiten in deze gebieden. In Rust- en foerageergebied voor ganzen en smienten mogen in de periode 1 november tot 1 april, een aantal soorten niet opzettelijk worden verontrust ( het gaat om brandganzen, grauwe ganzen, kolganzen, rotganzen, taigarietganzen, toendrarietganzen en smienten).

Houtopstanden

De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft invulling aan de bescherming van houtopstanden die tot aan 1 januari 2017 vielen onder bescherming van de Boswet. De bescherming is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wnb. De Provincie is het bevoegd gezag. De bescherming betreft de houtopstanden die zijn gelegen buiten de bebouwde kom (Boswet) en die een oppervlakte hebben van meer dan 1.000 m2 (0,1 hectare) of bomenrijen van meer dan 20 bomen. De Wnb doet geen uitspraken over houtopstanden die zijn gelegen binnen de bebouwde kom of met kleinere oppervlakte dan 1.000 m2. Bescherming van dergelijke houtopstanden is een taak van de gemeentelijke overheid.

Onderzoek

In het kader van dit bestemmingsplan is een natuurtoets uitgevoerd (zie Bijlage 7). De resultaten van de onderzoeken worden onderstaand toegelicht.

Soortenbescherming

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in de plangebieden:

  • Huismus (mogelijke collectieve slaap- en rustplaatsen);
  • Algemene broedvogels (mogelijk nestplaatsen);
  • Bunzing (mogelijk verblijfplaatsen en foerageergebied).

In Tabel 4.1 is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0015.png"

Tabel 4.1: Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming

Nader onderzoek beschermde soorten

Aan de hand van de resultaten van de natuurtoets is nader onderzoek uitgevoerd naar de huismus en de bunzing. Het nader onderzoek (zie Bijlage 8) heeft aangetoond dat beide soorten niet voorkomen binnen het plangebied. Vanuit de soortenbescherming zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Ten aanzien van de broedvogels geldt dat de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd buiten het broedseizoen.

Gebiedsbescherming

Natura-2000

De plangebieden zijn niet gelegen in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Nederlandse Natura 2000-gebied is het Ulvenhoutse Bos op circa 13 kilometer ten noordoosten van de plangebieden. In het geheel is het Natura 2000-gebied aangewezen als Habitatrichtlijngebied. De habitattypen in dit gebied zijn Beuken-eikenbossen met hulst (H9120), Eiken-haagbeukenbossen (H9160A) en Vochtige alluviale bossen (H91E0C). De stikstofgevoeligheid van al deze habitattypen is “gevoelig”.

De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden in België zijn Klein- en Groot Schietveld, De Maatjes en Wuustwezelheide en Heesbossen. Klein- en Groot Schietveld, De Maatjes en Wuustwezelheide ligt op circa zes kilometer ten zuiden van de plangebieden. Heesbossen ligt op circa zeven kilometer ten oosten van de plangebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0016.png"

Figuur 4.7: Ligging plangebied (rood omrand) ten opzichte van de dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden (gele vlakken) in Nederland en België

Om de effecten van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden inzichtelijk te maken, is onderzoek uitgevoerd (Bijlage 9). Uit het onderzoek volgt dat er zowel voor de realisatie- als gebruiksfase geen planbijdrage berekend van meer dan 0,00 mol/ha/ja op zowel Nederlandse als Belgische Natura 2000-gebieden. Significant negatieve effecten ten aanzien van stikstof op Natura 2000-gebieden kunnen dan ook worden uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie staat nadere besluitvorming niet in de weg. De Wet natuurbescherming (Wnb) en de Vlaamse wetgeving staat besluitvorming niet in de weg.

Bijdragen aan de stikstofdepositie op een afstand van meer dan 5 km van een wegbron

Recentelijk heeft de Raad van State een uitspraak gedaan over de rekenwijze in AERIUS Calculator met betrekking tot wegverkeer. In AERIUS Calculator worden de eventuele bijdragen aan de stikstofdepositie van het wegverkeer op een afstand van meer dan 5 kilometer vanaf de weg niet bij het rekenresultaat betrokken. De Raad van State heeft nu aangegeven dat daardoor mogelijk geen goede beoordeling plaats kan vinden van mogelijk significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied. In verband hiermee is een aantal rekenpunten tussen de ontwikkeling en het betreffende Natura 2000-gebied toegevoegd op ca. 4,9 kilometer afstand van het meest veraf gelegen wegvak dat bij het onderzoek is betrokken. Elk toegevoegd rekenpunt is zodanig gekozen dat alle wegvakken die bij de berekening zijn betrokken binnen een straal van 5 km van dat rekenpunt liggen. Op de toegevoegde rekenpunten wordt een bijdrage aan de stikstofdepositie berekend van 0,0 mol/ha/jaar. Doordat op elk van deze rekenpunten de stikstofdepositiebijdrage al niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie, kan logischerwijs geconcludeerd worden dat er op een afstand van meer dan 5 kilometer vanaf een wegbron ook geen sprake zal zijn van een toename van stikstofdepositie.

Natuurnetwerk Brabant

In de plangebieden zijn geen NNN-gebied aanwezig. Wel grenst het direct aan NNN-gebied met als beheertype N16.04- Vochtig bos met productie, zie Figuur 4.8. De ambitie voor het NNN-gebied blijft beheertype N16.04 – Vochtig bos met productie.

Aan de westzijde van het plangebied is dit beheertype niet meer aanwezig, vanwege de reeds uitgevoerde werkzaamheden voor fase 1 (landschappelijke zone). Het beheertype aan de noordelijke rand is nog intact. Er zijn geen geplande werkzaamheden in de NNN, waardoor effecten op dit gebied kunnen worden uitgesloten

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0017.png"

Figuur 4.8: Globale ligging van het NNN ten opzichte van de plangebieden (rood omkaderd). Bron: Kaartbank Provincie Noord-Brabant.

Groenblauwe mantel

De plangebieden bevinden zich niet in de groenblauwe mantel. Wel grenzen de plangebieden aan de groenblauwe mantel. Aangezien binnen de groenblauwe mantel geen ontwikkelingen plaatsvinden, staat het beleid van de groenblauwe mantel de uitvoering van het plan niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0018.png"

Figuur 4.9: Globale ligging van plangebied (rood omkaderd) ten opzichte van Groenblauwe mantel. Bron: Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Houtopstanden

Er worden bomen gerooid in de plangebieden. Aangezien het project binnen de bebouwde kom wordt uitgevoerd, is hier geen sprake van overtreding van de Wnb betreft de Bescherming van de houtopstanden. Er dient wel rekening te worden gehouden met de APV.

Conclusies

Soortenbescherming

Vanuit de soortenbescherming zijn er geen belemmeringen voor de functiewijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

Gebiedsbescherming

Significant wezenlijke effecten op beschermde natuurgebieden moet voorkomen worden. De plangebieden grenzen aan NNB en de groenblauwe mantel. Er zijn echter geen geplande werkzaamheden in de NNB en groenblauwe mantel, waardoor effecten op deze gebieden kunnen worden uitgesloten.

Stikstof

Het aspect stikstof heeft geen negatieve gevolgen met betrekking tot uitvoering van dit plan.

Houtopstanden

Aangezien het project binnen de bebouwde kom wordt uitgevoerd, is hier geen sprake van overtreding van de Wnb betreft de Bescherming van de houtopstanden.

4.2.4 Milieuzonering

Mark B vult nog wat aan.

Algemeen

Vanuit milieu-oogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van 'gevoelig' objecten, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.

Afhankelijk van de mate waarin de bedrijven die opgenomen zijn in de VNG-publicatie milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden.

In de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de categorieën ingedeeld. Voor het bepalen van de afstand tot woningen kan het gebied in twee typen worden ingedeeld, te weten 'rustige woonwijk / rustig buitengebied' of 'gemengd (buiten)gebied'. Bij gemengde gebieden wordt de hinder één categorie teruggebracht. In de volgende tabel is een overzicht opgenomen van de categorisering ten opzichte van de twee typen gebieden:

Milieucategorie   Richtafstanden tot gemengd gebied   Richtafstanden tot rustige woonwijk  
1   0   10  
2   10   30  
3.1   30   50  
3.2   50   100  
4.1   100   200  
4.2   200   300  
5.1   300   500  
5.2   500   700  

Tabel 4.2: Categorisering en richtafstanden diverse milieucategorieën

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Onderzoek

Bedrijvigheid rondom het plangebied

Deze paragraaf beschrijft de invloed van de omliggende functies op de ontwikkeling van het plangebied. Het betreft een kinderdagverblijf/kinderopvang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0019.png"

Figuur 4.10: bedrijvigheid romdom plangebied (geel omkaderd)

JeeKaaCee

Ten noorden van het plangebied, aan De Brug 13-23, bevindt zich kind- en jeugdcentrum JeeKaaCee. Dit gebouw heeft een maatschappelijke bestemming en wordt momenteel gebruikt door o.a. een gecombineerd kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang en peuteropvang. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor kinderopvang (milieucategorie 2) een maximale richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid op grond van de gebiedskwalificatie 'rustige woonwijk'.

De gevels van de nieuwe woningen van het plangebied liggen op meer dan 30 meter afstand van de overlast gevende functies, zoals parkeren en spelen, van de kinderopvang. Dit komt door een brede groenstrook aan de rand van het perceel. De feitelijke situatie voldoet aan de richtafstanden.

De kinderopvang wordt in de huidige situatie niet beperkt in haar bedrijfsvoering en er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leef klimaat voor de omgeving.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen te verwachten vanuit het aspect bedrijven- en milieuzonering. Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.

4.2.5 Agrarische (geur)hinder

Algemeen

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. De Wgv vormt het expliciete toetsingskader voor zover het de beoordeling betreft van geurhinder afkomstig van veehouderijen. In de Wgv is verankerd welke geurbelasting een voor geur gevoelig object mag ondervinden. De Wgv beschermt geurgevoelige objecten tot een maximaal toegestaan niveau (norm) van geurbelasting.

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijven in de vorm van veehouderijen. Onderstaand wordt hierop ingegaan.

Afstanden

Aan de Rucphenseweg bevinden zich twee veehouderijen. De dichtstbijzijnde veehouderij ligt aan de Rucphenseweg 1 (zie figuur 4.11). Dit betreft een melkveehouderij. De afstand tussen deze veehouderij en het plangebied bedraagt meer dan 500 meter. Er wordt daarmee ruim voldaan aan de afstandseis van 100 meter die op grond van de Wet geurhinder en veehouderij geldt tussen een melkveehouderij en een woning binnen de bebouwde kom. Er is daarom ter plaatse van de nieuwe woningen uit oogpunt van geurhinder sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de veehouderij wordt niet in zijn belangen geschaad door de nieuwbouw van woningen in het plangebied.

De veehouderij aan de Rucphenseweg 6 ligt ook op ruim 500 meter afstand van het plangebied. Bij deze veehouderij wordt zowel melkvee als vleesvee gehouden. Aan de afstand van 100 meter die moet worden aangehouden tussen een melkveehouderij en woningen binnen de bebouwde kom wordt ruimschoots voldaan. Gelet op het beperkte aantal vleeskoeien (vergunning voor 12 dieren) en de ruime afstand tot het plangebied wordt ter plaatse van de nieuwe woningen ruimschoots voldaan aan de geldende geurnormen. Er is daarom ter plaatse van de nieuwe woningen uit oogpunt van geurhinder sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de veehouderij wordt niet in zijn belangen geschaad door de nieuwbouw van woningen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0020.png"

Figuur 4.11: agrarische bedrijvigheid romdom plangebied

Er is gekeken naar de achtergrondgeurbelasting van de veehouderijen binnen een straal van 2 kilometer van het plangebied (figuur 4.12). Zoals te zien op de kaart met achtergrondbelasting geur (bron: ODZOB) is het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied 0 – 3 ouE/m3 en daarmee 'zeer goed'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0021.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0022.png"

Figuur 4.13: Kaart achtergrondbelasting geur ODZOB

Spuitzones

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen agrarische gronden met spuitzones die van invloed kunnen zijn op de woningbouwontwikkeling.

Conclusie

Vanuit het aspect (geur)hinder van agrarische bedrijven zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.2.6 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh), de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.

Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:

  • wegverkeerslawaai;
  • spoorlawaai;
  • industrielawaai;
  • vliegtuiglawaai.

Voor het plangebied is uitsluitend het aspect wegverkeerslawaai relevant.

In hoofdstuk VI (wegen) van de Wgh zijn de geluidgrenswaarden vermeld met betrekking tot nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in geluidzones van wegen. De Wet geluidhinder kent een systematiek van een (voorkeurs)grenswaarde en ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Bij een geluidbelasting onder de (voorkeurs)grenswaarde gelden geen beperkingen van geluidwege. Een geluidbelasting hoger dan de van toepassing zijnde ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is niet toegestaan. Een geluidbelasting tussen de (voorkeurs)grenswaarde en de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is - onder voorwaarden (al dan niet treffen van geluidbeperkende maatregelen) - mogelijk. In dit geval moet het bevoegd gezag een zogenaamde hogere waarde vaststellen.

Onderzoek

In het uitgevoerde geluidonderzoek (Bijlage 10) zijn alle geluidbronnen, waarvoor geldt dat de wettelijke geluidzone het onderzoeksgebied overlapt, meegenomen. Dit zijn de wegen Beeklaan (Randweg), Veldstraat en De Brug.

Op de Veldstraat en De Brug geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. In de zin van de Wet geluidhinder zijn dergelijke wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur niet-zoneplichtig en zouden derhalve buiten beschouwing kunnen blijven. Gelet op jurisprudentie blijken 30 km/uur wegen vanuit het oogpunt van een 'goede ruimtelijke ordening' toch akoestisch te moeten worden onderzocht. Derhalve zijn de 30 km/uur wegen bij dit onderzoek betrokken. De wegen zijn getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Dit is in lijn met de grenswaarden uit de Wgh. Voor de Beeklaan geldt een maximumsnelheid van 80 km/uur. Ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder geldt voor de Beeklaan een aftrek van 2, 3 of 4 dB.

Verkeersaantrekkende werking

Voor de verkeersaantrekkende werking vanwege De Tuinderij Fase III, is uitgegaan van een verkeersgeneratie van 6 voertuigbewegingen per woning, waarbij circa de helft van de ontsluiting geschiedt via de Veldstraat. Dit komt neer op circa 500 voertuigbewegingen. Hierbij is op de Veldstraat ook een opsplitsing gemaakt van 50/50 tussen voertuigen in noordelijke en zuidelijke richting.

Rekenresultaten

Met behulp van een geluidrekenmodel is op alle toetspunten de geluidbelasting vanwege de verkeerswegen voor het prognose jaar 2031 berekend.

Beeklaan (Randweg)

De geluidbelasting van het wegverkeer op de Beeklaan op het te beoordelen plangebied bedraagt ten hoogste 51 dB (incl. aftrek ex artikel 110g Wgh). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ten noordwesten van Fase III overschreden. Vanwege deze overschrijding is onderzoek gedaan naar het treffen van maatregelen.

Er is op de Beeklaan reeds uitgegaan van het wegdektype Dunne Deklagen type B. Dunne Deklagen type B is een geluidreducerend asfalt waardoor een geluidreductie van maar liefst 5 dB wordt bereikt ten opzichte van referentiewegdek. Het toepassen van een nog stiller wegdek op de Beeklaan is niet mogelijk vanwege technische beperkingen.

Het plaatsen van een geluidscherm brengt hoge kosten met zich mee en is vanuit landschappelijke overwegingen niet wenselijk. Omdat een geluidscherm zal worden geplaatst voor een beperkt aantal woningen in relatie tot de hoge investering die voor de maatregel nodig is, is een maatregel in de vorm van een overdrachtsmaatregel niet doelmatig.

De gemeente neemt een hogere waardenbesluit. Voor de woningen waarvoor de gemeente een hogere waarde vaststelt, dient de geluidwering van de gevel zodanig te zijn uitgevoerd dat het resulterende binnenniveau in de woning niet meer bedraagt dan 33 dB. Met een geluidbelasting van minder dan 53 dB (exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) en de vereiste minimale gevelwering van 20 dB voor nieuwbouwwoningen, wordt aan het binnenniveau van 33 dB voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0023.png"

Figuur 4.14: Geluidbelasting per beoordelingspunt op de maatgevende woningen als gevolg van de Beeklaan op 1,5, 4,5 en 7,5 meter

Veldstraat

Uit de rekenresultaten blijkt, dat de geluidbelasting ten gevolge van de Veldstraat (30 km/uur), ten hoogste 44 dB bedraagt. Hierbij is rekening gehouden met 5 dB aftrek in analogie met de Wet geluidhinder. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Als gevolg van deze weg zijn er geen akoestische belemmeringen voor het plan.

De Brug

Uit de rekenresultaten blijkt, dat de geluidbelasting ten gevolge van De Brug (30 km/uur), ten hoogste 31 dB bedraagt. Hierbij is rekening gehouden met 5 dB aftrek in analogie met de Wet geluidhinder. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Als gevolg van deze weg zijn er geen akoestische belemmeringen voor het plan.

Verkeersaantrekkende werking

De geluidbelasting afkomstig van het autonome verkeer op de Veldstraat bedraagt op de bestaande woningen ten hoogste 56 dB (excl. aftrek ex artikel 110g Wgh). De geluidbelasting als gevolg van de verkeersaantrekkende werking, waarbij gebruik wordt gemaakt van de nieuwe ontsluitingsweg bedraagt op de bestaande woningen ten hoogste 58 dB (excl. aftrek ex artikel 110g Wgh). De geluidbelasting neemt ten hoogste met 2,9 dB toe. Deze waarde wordt enkel bereikt op de zijgevel van Veldstraat 18a, die direct aan de nieuwe ontsluitingsroute komt te liggen. Op de overige bestaande woningen in de omgeving ligt de toename lager.

Conclusie

Er zijn vanuit het onderzoek wegverkeerslawaai (geluid) geen akoestische belemmeringen voor het plan. De gemeente stelt hogere waarden vast voor de woningen die grenzen aan de Beeklaan.

4.2.7 Luchtkwaliteit

Algemeen

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10)).

De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:

  • de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM-bijdrage een bijdrage van minder dan 3% verstaan;
  • de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • gevoelige bestemmingen (waaronder woningen, scholen en zorginstellingen) niet binnen 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg worden gerealiseerd (of indien binnen deze zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding).

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden, te weten:

  • 1. Woningbouw: 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • 2. Kantoorlocaties: = 100.000 m2 brutovloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 brutovloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen moet middels een berekening worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden. Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatiebepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het projectgebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderzoek

Het huidige bouwplan bevat maximaal 80 nieuwbouwwoningen, waarmee de ontwikkeling ruim binnen de NIBM-grenzen valt. Er kan daarmee met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2030 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0024.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0025.png"

Figuur 4.17: NSL-monitoring nabij plangbied

Conclusie

Naar aanleiding van het bovenstaande kan worden gesteld dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen vormt voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.2.8 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes, zoals spoorwegen of buisleidingen. Het juridisch kader voor externe veiligheid wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het juridisch kader staan de begrippen plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) centraal. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. In veel gevallen geldt tevens een 'verantwoordingsplicht', wat betekent dat naast de rekenkundige omvang van het groepsrisico, tevens rekening moet worden gehouden met risicoreducerende maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Regelgeving

Door de Regionale Milieudienst West-Brabant (RMD) is de Beleidsvisie Externe Veiligheid opgesteld. Deze beleidsvisie is op 16 december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Zundert. Voor het externe veiligheidsbeleid worden alle risico's in kaart gebracht zoals effectafstanden/risicocontouren van rijkswegen, provinciale wegen, gemeentelijke wegen, rail, buisleidingen (ook gasleidingen), propaantanks en inrichtingen (bedrijven met een risicocontour).

Onderzoek

Het plangebied bevindt zich binnen de 200-meterzone van de Randweg. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd: op basis van een inventarisatie van de omgevingsdienst Midden- en West-Brabant gaat het om 216 transporten GF3 per jaar. Het invloedsgebied van de weg bedraagt hiermee 355 meter. Onderstaand wordt ingegaan op de consequenties van de ligging van het plangebied in de 200-meterzone. In de bijlage van het HART (paragraaf 1.2.3) staan vuistregels beschreven om een indicatie van de hoogte van het groepsrisico te geven en wanneer er sprake zal zijn van een groepsrisico hoger dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde.

Voor het trajectdeel ter hoogte van het plangebied moet de gemiddelde personendichtheid op 70 meter van de weg hoger zijn dan 300 personen per hectare (op basis van eenzijdige bebouwing). Op basis van de omgevingskenmerken (woonbebouwing en groen) moet gesteld worden dat de personendichtheid zowel in de huidige als de toekomstige situatie lager is (ter indicatie: voor een drukke woonwijk is een gebruikelijk kengetal 70 personen per hectare).

Het groepsrisico van de Randweg is zowel in de huidige als in de toekomstige situatie (inclusief voorgenomen ontwikkeling) lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde en zal in de toekomstige situatie toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van de weg is gelegen, is een beperkte verantwoording van het groepsrisico (beschouwen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes verplicht.

Voor het plan dient de Veiligheidsregio, op grond van artikel 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes, in de gelegenheid gesteld te worden om advies uit te brengen omtrent de zelfredzaamheid in het plangebied en de bestrijdbaarheid van een incident met een voertuig met gevaarlijke stoffen in de Prinsenstraat of toeleidende route.

Verantwoording groepsrisico

De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant heeft de Standaard verantwoording groepsrisico voor de gemeente Zundert opgesteld (zie Bijlage 11). In deze standaard verantwoording worden binnen de gemeente aanwezige risicobronnen beschouwd. Voor het groepsrisico moet worden beschouwd welke populatie wordt getroffen door een mogelijk ongeval met gevaarlijke stoffen. De gevolgen van het onderhavige bestemmingsplan voor het groepsrisico zijn bekend en vormen samen met de aanwezige mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van in de nabijheid aanwezige personen de basis voor de verantwoording groepsrisico.

Het plangebied met omgeving wordt gekenmerkt door een laag groepsrisico. De verhoging van het groepsrisico door de voorgenomen ontwikkeling is marginaal. Het bepalende scenario in het geval van een calamiteit is de ontploffing van een LPG-tankauto. Wanneer een dergelijk incident zich voordoet, kent het plangebied voldoende vluchtmogelijkheden. Zo is het plangebied te ontvluchten via de hoofdroute in de richting van de Prinsenstraat en in de richting van Veldstraat. Naast de hoofdroute zijn er in het totale gebied diverse langzaamverkeerroutes die kunnen fungeren als vluchtroute in het geval van een calamiteit. Er worden geen ontwikkelingen voorzien die de aanwezigheid van groepen beperkt zelfredzame personen faciliteren (het gaat om reguliere woningbouw). De zelfredzaamheid van aanwezigen kan daarmee als voldoende worden beschouwd.

Advies brandweer

De brandweer heeft in het kader van het wettelijk vooroverleg een advies uitgebracht. De brandweer heeft aangegeven dat het plangebied voldoet aan de criteria van het standaardadvies. Deze is toegevoegd als Bijlage 12. Daarnaast is het plan getoetst aan de Beleidsregels bereikbaarheid en bluswater. Bij de planindeling dient rekening te worden gehouden met het uitgangspunt dat doodlopende wegen niet zondermeer voldoen aan de beleidsregels. In de verdere planuitwerking zal dit verder worden meegenomen. Voor het bestemmingsplan legt dit geen beperkingen op.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Op basis van de beschouwde scenario's en de marginale vergroting van het groepsrisico acht de gemeente de ontwikkeling die met onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt verantwoord. Bij de verdere planuitwerking zal rekening worden gehouden met de Beleidsregels bereikbaarheid en bluswater.

4.2.9 M.e.r.- beoordeling

De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan. Het centrale onderdeel van een m.e.r. is het milieueffectrapport (MER) waarin de milieueffecten voor een tal van aspecten voor een of meerdere alternatieven geanalyseerd en beoordeeld worden ten opzichte van de referentiesituatie. Deze m.e.r.-procedure is van toepassing bij activiteiten waarvan reeds vaststaat dat er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Deze activiteiten met bijbehorende drempelwaarden staan weergegeven in onderdeel C van het Besluit m.e.r. (ook geldt dit voor activiteiten uit onderdeel D waar een plan, bijvoorbeeld een structuurvisie, voor nodig is).

Naast het direct uit moeten voeren van een m.e.r. zijn in het Besluit m.e.r. ook activiteiten, met bijbehorende drempelwaarden, aangegeven waarvoor eerst beoordeeld moet worden of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten en drempelwaarden staan benoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten dient een zogenaamde m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

Daarnaast is het verplicht om aandacht aan m.e.r. te besteden voor activiteiten die in onderdeel D genoemd staan, maar waar de drempelwaarden niet gehaald worden. Deze drempelwaarden zijn aantallen, oppervlaktes of grootte (bijvoorbeeld 100 hectare, 110 stuks, etc.). Voor activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen dient een informele m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden.

Het verschil met de 'gewone' m.e.r.-beoordeling is dat bij de informele m.e.r.-beoordeling niet alle procedurele vereisten van toepassing zijn (vandaar de term informeel). De initiatiefnemer dient bijvoorbeeld wel een melding te doen van zijn voornemen en het bevoegd gezag dient hierover binnen zes weken een besluit te nemen en de initiatiefnemer hiervan op de hoogte te stellen. Qua inhoud gelden wel strikte vereisten vanuit de Europese richtlijn m.e.r.

Beoordeling

De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject is opgenomen in onderdeel D onder 11.2. Voor dergelijke ontwikkelingen gelden de volgende drempelwaarden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met het bestemmingsplan "Prinsenstraat, fase 3" worden maximaal 80 woningen gerealiseerd. Hiermee ligt de beoogde ontwikkeling ver onder de genoemde drempelwaarden.

Omdat de ontwikkeling in onderdeel D van het Besluit m.e.r. voorkomt, moet tevens bekeken worden of sprake is van belangrijke negatieve effecten voor het milieu die de uitvoering van een projectmer noodzakelijk maken. Alle mogelijke milieugevolgen van de activiteiten die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt zijn onderzocht en staan beschreven in de informele m.e.r.-beoordeling. Deze beoordeling is opgenomen als bijlage 13.

Conclusie

Uit de informele m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het bestemmingsplan "Prinsenstraat, fase 3", die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieueffecten. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.

Concluderend kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijk nadelige milieueffecten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk en er is ook geen reden tot het uitvoeren van een m.e.r.-procedure.

4.2.10 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied bevindt zich een transportleiding voor drinkwater (AC400), waarmee in dit bestemmingsplan rekening is gehouden door hier geen bouwvlak op te nemen. Tevens is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de leiding.

4.2.11 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het streven naar zorgvuldig ruimtegebruik is een belangrijk onderdeel van de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Interim Omgevingsverordening. Daarmee wil de provincie Noord-Brabant de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen en daarmee de huidige omvang van het bestaand stedelijk gebied zoveel mogelijk behouden. Het benutten van nieuwe ruimte voor stedelijke ontwikkeling is pas aan de orde, als gebleken is dat deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen binnen de desbetreffende gemeente. In feite gaat het hier om de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking.

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen “bestaand stedelijk gebied” en “nieuwe stedelijke ontwikkeling“, opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro, blijven ongewijzigd.

Onderbouwing behoefte

Als eerste wordt in beeld gebracht welke behoefte bestaat ten aanzien van wonen c.q. verstedelijking (welke vraag is aanwezig, kwantitatief en kwalitatief). De ruimtelijke ontwikkeling betreft het bestemmingsplan voor de tweede fase van de woningbouwlocatie Prinsenstraat. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 110 woningen.

Regionaal Ruimtelijk Overleg West-Brabant

Om de woningbehoefte in de provincie Noord-Brabant te bepalen, is de provincie verdeeld in diverse regio's. Per regio wordt minimaal één keer per bestuursperiode van Gedeputeerde Staten van de provincie een woningbehoefteprognose opgesteld. Die behoefte wordt opgesteld gedurende een bestuurlijk overleg (het zogenoemde Regionaal Ruimtelijk Overleg) tussen de gemeenten in een regio. Zundert maakt samen met de gemeenten Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Drimmelen en Geertruidenberg deel uit van de subregio Breda en omstreken. Die subregio maakt weer deel uit van de regio West-Brabant (valt samen met het COROP-gebied). Via de RRO's geven de Brabantse gemeenten jaarlijks inzicht in hun woningbouwplannen. Hiertoe actualiseren de gemeenten jaarlijks hun 'overzicht woningbouwcapaciteiten per gemeente.

In het landelijk gebied van de subregio Breda en omstreken mogen krachtens de woningbouwprognose in de periode tot en met 2040 in totaal nog 2.930 woningen worden gebouwd. Die woningen moeten dus verdeeld worden over de gemeenten Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Drimmelen, Geertruidenberg en Zundert.

Met betrekking tot de ontwikkeling van de locatie Prinsenstraat kan gesteld worden dat deze regionaal is afgestemd en goedgekeurd in het intergemeentelijke Regionaal Ruimtelijk Overleg West Brabant. De planvorming bestaat uit de ontwikkeling van woningen in diverse categoriën en uit onderzoek blijkt dat de behoefte aan woningen in de kern Zundert significant aantoonbaar is. Uit een recente toelichting van Van Hassel Makelaars op de woningbehoefte binnen het plan De Tuinderij blijkt dat sprake is van een goede differentiatie van woningen.Wel wordt geadviseerd bij de toekomstige verkaveling goed in te zetten op het middeldure segment koopwoningen (tot ca. 300.00 euro). Hier ligt met name een duidelijke behoefte.

In het kader van de regionale afstemming is in het bestuurlijk overleg van 23 november 2020 een toelichting gegeven op de gewenste ontwikkeling binnen onderhavig plangebied. Op basis van de toelichting en de daaraan ten grondslag liggende stukken heeft de stuurgroep een positief standpunt ingenomen ten aanzien van de uitbreidingslocaties 'Prinsenstraat fase 3 en 4' (Bijlage 14).

Woonvisie 2.0

De gemeentelijke woonvisie wordt regionaal afgestemd en voorziet in de bouw van 690 tot 795 woningen in de kern Zundert in de periode van 2014 tot en met 2023. De gehele analyse van de gemeentelijke woonvisie is opgenomen in paragraaf 3.3. Hieruit blijkt dat voor fase 2 van de uitbreiding Prinsenstraat 115 woningen zijn gepland voor de periode tot 2025. Regionaal heeft afstemming plaatsgevonden over de woningbouw voor fase 3 en is het plan akkoord bevonden. Daarmee past het plan binnen de gemeentelijke woonvisie van Zundert.

Onderbouwing uitbreiding buiten bestaand stedelijk gebied

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Het is daarbij van belang om op basis van de gebiedspecifieke situatie te bepalen wat ervaren wordt als stedelijk gebied. In het algemeen kan het bestaande stedelijk gebied worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Op grond van de Interim Omgevingsverordening bestaat het bestaand stedelijk gebied uit die locaties die zijn aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied' danwel als ' kernen in landelijk gebied'. Het plangebied maakt hier geen deel van uit. In de regels uit de Verordening is gesteld dat een gebied verstedelijking afweegbaar voor verstedelijking in aanmerking kan komen als het aansluitend aan woon- of werkgebieden is gelegen.

Binnen de gemeente Zundert spelen veel inbreidingsinitiatieven, die variëren in status, omvang en opgave. Deze worden gerealiseerd op of in vrijgekomen of vrijkomende locaties of gebouwen. Dit betekent dat de potentiële locaties binnen het bestaand stedelijk gebied van Zundert veelal reeds zijn of worden herontwikkeld. In de Woonvisie 1.0 staat dat bij het herontwikkelen van inbreidingslocaties het gewenste volkshuisvestelijke programma ondergeschikt is aan concrete invulling van de locatie. Het definitieve programma wordt in overleg met betreffende ontwikkelaar en lokale makelaardij op een zo laat mogelijk moment vastgelegd. Dit om vraag en aanbod zo optimaal en actueel mogelijk af te stemmen. Zoals op basis van recent ontwikkelde inbreidingslocaties blijkt - deze zijn allemaal voor 100% verkocht - is deze strategie in Zundert succesvol gebleken.

Het merendeel van de inbreidingslocaties betreffen locaties in en nabij het centrum. De realisatie van grondgebonden woningen is vaak vanuit stedenbouwkundige optiek ongewenst. Ook blijkt Zundert een appartementendorp; wellicht speelt de vergrijzing en de toename van het aantal één- en tweepersoons huishoudens hierin een grote rol . Op veel inbreidingslocaties is derhalve sprake van een invulling met appartementen. Daarnaast blijkt het op de meeste inbreidingslocaties financieel niet haalbaar om een grondgebonden programma te realiseren. Om in de behoefte aan grondgebonden woningen te kunnen voorzien, is Zundert afhankelijk van uitbreidingslocaties. Zundert heeft drie uitbreidingslocaties, te weten:

  • herontwikkeling van de voormalige gemeentewerf naar 18 grondgebonden woningen in CPO. Dit plan is gerealiseerd;
  • herontwikkeling van voormalige kwekerijgronden in de kernrand; Weereys Park naar 56 grondgebonden woningen. Dit plan is gerealiseerd;
  • Prinsenstraat, fase 1 en fase 2. Deze plannen, bestaande uit 193 nieuwbouwwoningen, worden momenteel gerealiseerd. Fase 3 betreft onderhavig bestemmingsplan met maximaal 80 extra nieuwbouwwoningen.

Zundert heeft de afgelopen jaren, in het kader van Bouwen Binnen Strakke Contouren (BBSC), al veel inbreidingslocaties ontwikkeld. De herontwikkeling van het Annaklooster, het Kastanjehof (de Oude drukkerij), De Bakkerij zijn hiervan goede voorbeelden. Omdat veel inbreidingslocaties beperkt van omvang zijn, is ook het aantal te realiseren eenheden in verhouding tot uitbreidingslocaties beperkt. Desondanks worden er meer inbreidingslocaties ontwikkeld dan uitbreidingslocaties. Ook wordt getracht om extra ruimte te creëren in de programmering op inbreidingslocaties. Uiteraard dient hiertoe op de betreffende locaties wel een stedenbouwkundige aanleiding aanwezig te zijn.

Conclusie ladder voor duurzame verstedelijking

Vanuit bovenstaande onderbouwing acht de gemeente het legitiem om het woningbouwprogramma dat is opgenomen in het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 3' - welke is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied, maar binnen een gebied voor verstedelijking afweegbaar - te ontwikkelen met woningen. De mogelijkheden om dit programma binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren, ontbreken.

Met het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals voorgeschreven in artikel 3.1.6, lid 2, Bro, is aangetoond dat de ontwikkeling die is beoogd met het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 3', voldoet aan de criteria van zorgvuldig ruimtegebruik.

4.2.12 Verkeer

Huidige verkeersintensiteiten

Het plangebied wordt intern ontsloten met een hoofdweg van oost naar zuid. Deze sluit aan de oostkant van het plangebied aan op de Veldstraat en aan de zuidkant op de Prinsenstraat. De Veldstraat is een erftoegangsweg 'ETW, type I' met een geldende maximumsnelheid van 30 km/u en een verkeersintensiteit van circa 1.600 motorvoertuigen per etmaal. De Prinsenstraat is een gebiedsontsluitingsweg met een wettelijk vastgestelde maximum snelheid van 50 km/u en is gedeeltelijk voorzien van vrijliggende fietspaden en deels van aanliggende fietspaden. De Prinsenstraat heeft daarnaast diverse erfaansluitingen naar woningen en bedrijven. De intensiteit op de Prinsenstraat bedraagt circa 11.000 mvt/etmaal (exclusief planontwikkeling).

Verkeersgeneratie planontwikkeling

Het totale plangebied (fase 1, 2 en 3) voorziet in de nieuwbouw van 273 woningen en dat resulteert in circa 1.900 voertuigbewegingen per weekdag. De verkeersgeneratie is bepaald op basis van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen.' Dit is gebaseerd op een worst-case benadering dat alle 273 woningen 7 autoritten per weekdag generen. In het woningbouwprogramma zijn echter ook diverse woningtypologieën (bijvoorbeeld de sociale huurwoningen) opgenomen die een lager kengetal dan 7 hebben. Voor de stedelijkheidsklasse is uitgegaan van 'weinig stedelijk' en voor de ligging van 'rest bebouwde kom', conform de classificering van de gemeente Zundert

Verkeersstructuur en verdeling verkeer

Het totale plangebied krijgt twee ontsluitingen: aan de zuidzijde op de Prinsenstraat en aan de oostzijde op de Veldstraat. De ontsluiting aan de Prinsenstraat wordt met een uitritconstructie vormgegeven, waarbij verkeer vanuit de wijk voorrang moet verlenen aan doorgaand verkeer. De ontsluiting op de Veldstraat wordt vormgegeven als een gelijkwaardige kruising in de 30 km/u zone met voorrang voor verkeer van rechts. Voor beide kruisingen geldt dat het verkeer naar verwachting met voldoende kwaliteit kan worden afgewikkeld in het toekomstjaar 2031. De intensiteiten van de aangrenzende wegen zijn hierbij gebaseerd op het geluidsonderzoek (gebaseerd op telcijfers en prognosecijfers uit het gemeentelijke verkeer- en vervoersmodel, met jaarlijkse groei van 1% inclusief verplaatsingen vanuit het plangebied).

De noordelijke ontsluiting (Veldstraat) zal naar verwachting deelgebieden 10 tot en met 15 (zie figuur 4.18) ontsluiten, welke samen circa 650 verkeersbewegingen genereren. De zuidelijke ontsluiting (Prinsenstraat) ontsluit naar verwachting deelgebieden 1 tot en met 9, welke goed zijn voor circa 1.250 verkeersbewegingen. Dit resulteert in een verdeling éénderde/tweederde over respectievelijk de ontsluiting via de Veldstraat en de Prinsenstraat. Vanaf de Veldstraat zal waarschijnlijk een deel van het verkeer via de Prinsenstraat naar hun bestemming rijden, waardoor een deel van de 650 verkeersbewegingen ook met aanleg van de ontsluiting Veldstraat alsnog op de Prinsenstraat terecht komt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0026.png"

Figuur 4.18 : deelgebieden in het 'binnengebied Veldstraat' (Croonenburo5, 2020)

Verkeersintensiteiten inclusief planontwikkeling ten opzichte van gewenste verkeersintensiteiten

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF3-OW01_0027.png"

De verwachte intensiteiten op de Prinsenstraat en Veldstraat, en bijbehorende gewenste maximale intensiteit zijn weergegeven in de tabel. De gewenste maximale intensiteit is gebaseerd op het GVVP van de gemeente Zundert (dd. 28 april 2011). De verhouding tussen intensiteit en de gewenste maximale intensiteit is eveneens weergegeven.

Verkeersafwikkeling in relatie tot weginrichting

Het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) van de gemeente Zundert (2011-2020) geeft als bandbreedte voor de gewenste maximale intensiteit op een gebiedsontsluitingsweg (Prinsenstraat) binnen de bebouwde kom 5.000 – 10.000 motorvoertuigen/etmaal. Deze grenswaarde in het GVVP wordt in zowel de autonome situatie als de plansituatie in 2019 al overschreden. De verkeersdruk op de Prinsenstraat is voornamelijk ontstaan door de aanleg van de randweg en het instellen van eenrichtingsverkeer in de Molenstraat in het centrum van Zundert. Daarbij komt dat vanuit de Duurzaam Veilig-richtlijnen (SWOV/CROW) vaak als vuistregel een grenswaarde van circa 15.000 motorvoertuigen per etmaal wordt gehanteerd. De exacte grens voor de drukte van een weg is niet te bepalen en is grotendeels afhankelijk van de weginrichting.

De Prinsenstraat beschikt tussen de nieuwe toegang tot het woongebied en de rotonde Prinsenstraat-N638 over een profiel 2x1 met een doorgetrokken asstreep. Dit betekent dat voertuigen elkaar niet in mogen halen. Parallel aan de Prinsenstraat zijn vrijliggende fietspaden aangelegd. Fietsers op de rijbaan zorgen dus niet voor een beperking van de capaciteit van de Prinsenstraat. Er zijn op dit traject geen parkeervoorzieningen aanliggend aan de weg aangebracht, waardoor deze geen beperkend effect op de verkeerskundige doorstroming hebben.

De Veldstraat is gecategoriseerd als een erftoegangsweg type II (30 km/u). In de nieuwe situatie rijden daar circa 2.250 motorvoertuigen/etmaal. Dit past ruim binnen de bijbehorende grenswaarden (4.000 motorvoertuigen/etmaal) van het GVVP van de gemeente Zundert.

Conclusie

De verkeersintensiteiten op de Prinsenstraat zitten boven de bandbreedte die de gemeente hanteert. Deze verkeersdrukte is met name ontstaan door heroriëntering van verkeer na de aanleg van de randweg en het instellen van eenrichtingsverkeer in de Molenstraat in het centrum van Zundert.

Inclusief de ontwikkeling Prinsenstraat, fase 3, blijft de intensiteit wel onder de bandbreedte die vanuit Duurzaam Veilig-richtlijnen doorgaans wordt gehanteerd. Bovendien komt het extra verkeer de weg op bij het deel tussen de kern van Zundert en de randweg. Op dit wegvak heeft de Prinsenstraat de grootste wegcapaciteit (vrijliggende fietspaden, geen parkeervoorzieningen en doorgetrokken asstreep). Daardoor kan gesteld worden dat het extra verkeer geen problemen zal opleveren voor de verkeerskundige doorstroming.

De ontsluiting via de Veldweg zal naar verwachting geen verkeersproblemen opleveren, aangezien de totale verkeersintensiteit ruim onder de maximale bandbreedte van de gemeente Zundert ligt.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop het voornemen dat in de voorgaande hoofdstukken beschreven is, vertaald is naar juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten gebouwen. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.1 Inleiding van de regels

De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels bevat de inleidende regels en bevat 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.

In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.

In hoofdstuk 3 Algemene regels worden de algemene regels behandeld. Dit zijn onder meer de afwijkingsmogelijkheden en algemene bouwregels.

In hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels worden de overgangs- en slotregels aangegeven.

5.2 Regels

Onderstaand is een korte toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

5.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen 

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten 

In het artikel 'Wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

5.2.2 Bestemmingen

De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit bestemmingsregels en bouwregels. Voor enkele bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.

De bestemmingsregels betreffen de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (=het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, welke correspondeert met aanduidingen op de verbeelding.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsregels. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning.

Binnen het plan worden de volgende bestemmingen gebruikt:

Artikel 3 Groen

De groenvoorziening aan de oostzijde van het plangebied is bestemd als 'Groen'. De gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor plantsoenen, parken, groenstroken en andere groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en fiets- en wandelvoorzieningen.

Artikel 4 Woongebied

Een groot deel van het plan heeft de bestemming 'Woongebied'. Dit betreft een globale bestemming angezien de exacte ontwikkelingsvoornemens nog onvoldoende concreet zijn en er vanuit die optiek is gezocht naar flexibiliteit. De gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven, wegen en straten, langzaamverkeerroutes en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Het aantal woningen is vastgelegd op de verbeelding (in totaal maximaal 80 stuks) en er zijn regels gesteld aan de goot- en bouwhoogtes en situering van de woningen. Voor gestapelde woningen is een gebied aangewezen met de aanduiding 'gestapeld'. Uitsluitend binnen deze aanduiding mogen gestapelde woningen worden gebouwd.

5.2.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden, zoals een regeling voor ondergronds bouwen en parkeren.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de wijzigingsbevoegdheden uit de bestemmingen nog een aantal algemene wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met toepassing van de afwijkingsbepalingen geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.

Artikel 9 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure voor het stellen van een nadere eis dan wel voor het besluit tot wijziging van het plan vastgelegd.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

In de overgangsrechtregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 11 Slotregel

In de 'slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6, sub i van het Besluit op de ruimtelijke ordening is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om gronden te bestemmen voor 'Wonen' als vanwege kosten woningbouw op die locatie onmogelijk is.

Onderhavig plan betreft de herontwikkeling van agrarische gronden tot woonlocatie. Gelet hierop dient de economische uitvoerbaarheid inzichtelijk gemaakt te worden.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat. Hieronder valt ook de bouw van een of meer woningen.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. De gemeente Zundert en de ontwikkelaar hebben voor dit plan een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot de financiële afhandeling van het plan. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt aangaande de realisatie van de plannen. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet meer nodig. Als aanvulling op deze overeenkomst is bij vaststelling van het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 1' een “allonge” aangegaan met de ontwikkelaar waarin nadere (werk) afspraken zijn vastgelegd betreffende de aanleg en beheer van de landschappelijke zone.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst met het versturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. Naast de overlegpartners wordt iedereen in de gelegenheid gesteld het plan te beoordelen. Onderstaand is aangegeven op welke manier de maatschappelijke uitvoerbaarheid precies getoetst wordt.

7.1 Omgevingsdialoog

Er is een omgevingsdialoog georganiseerd door de ontwikkelende partij. Hierin is het plan Prinsenstraat, fase 3 voorgelegd aan omwonenden. Zij hebben vragen gesteld over de ontwikkeling en deze zijn beantwoord. In Bijlage 15 zijn de antwoorden vanuit de omgevingsdialoog terug te vinden.

7.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt het concept ontwerpbestemmingsplan Prinsenstraat, fase 3 verstuurd aan de verschillende instanties. Van het gevoerde vooroverleg is een verslag gemaakt dat is opgenomen als bijlage x.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 3' is in het kader van de zienswijzenperiode ter visie gelegd van xx tot xx.