direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Groene Kamers fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Binnen de kern Rijsbergen van de gemeente Zundert is de woninguitbreidingslocatie De Groene Kamers gelegen. De uitbreidingslocatie De Groene Kamers is in totaal 4,8 hectare. Op 4 april 2017 is het bestemmingsplan De Groene Kamers vastgesteld waarmee de realisatie van eerste fase van de ontwikkellocatie De Groene Kamers in Rijsbergen, gemeente Zundert, mogelijk werd gemaakt. In voorliggend bestemmingsplan wordt de tweede fase van deze ontwikkellocatie planologisch mogelijk gemaakt.

Het plangebied ligt in de oksel van de Ettenseweg en de Bredaseweg, aansluitend aan de dorpskern en grenst direct aan het buitengebied. Het plangebied De Groene Kamers fase 1 ligt aan de westzijde van het plangebied.

De woningen in het plangebied liggen nu nog buiten ‘bestaand stedelijk gebied’. Voor het totale plangebied is in de Verordening ruimte de aanduiding ‘Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied’ opgenomen.

Ter plaatse van deze aanduiding kan een bestemmingsplan voorzien in een stedelijke ontwikkeling, waarbij het bestemmingsplan borgt dat de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing en bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologisch kader voor De Groene Kamers fase 2 waarin onder meer voorgaande voorwaarden uit de Verordening Ruimte worden onderbouwd.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied De Groene Kamers fase 2 ligt in het noorden van de kern Rijsbergen, in de gemeente Zundert en ligt op de grens van het landelijk en het bebouwde gebied.

Het plangebied De Groene Kamers fase 1 ligt aan de westzijde van het plangebied. Aan de oostzijde liggen de bestaande woningen grenzend aan de Bredaseweg, aan de zuidzijde liggen bestaande woningen aan de Ettenseweg. Aan de noordzijde liggen de agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0001.jpg"

Afbeelding ligging en begrenzing plangebied bron: luchtfoto Cyclomedia 2018

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0002.jpg"

Afbeelding ligging plangebied ten opzichte van de kern Rijsbergen bron: luchtfoto Cyclomedia 2018

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen het vigerende bestemmingsplan De Groene Kamers vastgesteld op 2017-04-04 en het bestemmingsplan 'Buitengebied Zundert' vastgesteld 24 september 2012. Na vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied' zijn er meerdere bestemmingsplan herzieningen reparatieplannen vastgesteld. Het plangebied maakt geen deel uit van deze plannen.

Het plangebied is in de vigerende bestemmingsplannen bestemd voor 'Agrarisch - Ahs plus', deze gronden zijn bestemd voor onder meer agrarische bodemexploitatie, water, extensief recreatief medegebruik en tuinen bij (burger)woningen. De functie 'Wonen' is niet toegestaan, eveneens is de realisatie van gebouwen niet toegestaan. Daarmee is sprake van strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan.

Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4'. Op deze gronden mogen bouwwerken met grondwerkzaamheden dieper dan 0,50 m, voor zover bouwwerken met een maximale oppervlakte van 500 m² worden opgericht of uitgebreid. En ook geldt gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied.

Omdat de realisatie van het planvoornemen niet mogelijk is binnen het vigerende bestemmingsplan is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0003.jpg"

Afbeelding uitsnede bestemmingsplannen

1.4 Leeswijzer toelichting

In Hoofdstuk 2 wordt het plan nader beschreven. De planbeschrijving gaat in op de huidige situatie en het stedenbouwkundig plan. In Hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van Rijk, provincie en de gemeente beschreven. De onderzoeken van de omgevingsaspecten worden toegelicht in Hoofdstuk 4. De uitvoerbaarheid en juridische planopzet worden besproken in Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Beschrijving huidige situatie plangebied

Het dorp Rijsbergen is van oorsprong een tiendakkerdorp, een agrarisch dorp dat zich in de middeleeuwen ontwikkelde. De meest historische bebouwing van Rijsbergen ligt aan de Sint Bavostraat, de voormalige Napoleonroute, en langs de Hoge en Lage Straat. De Ettenseweg en de Bredaseweg zijn historisch doorgaande wegen die vanuit het centrum van Rijsbergen naar Breda en Etten-Leur gaan. Het plangebied ligt in de oksel van deze twee wegen.

De belangrijkste kwaliteiten in de omgeving van het plangebied worden gevormd door het omliggende buitengebied en het verleden van de locatie. Het plangebied bestaat uit weiden met hier en daar individuele bomen. Min of meer haaks op de doorgaande wegen is het coulisselandschap met bomenrijen, als overblijfsel van de besloten kamers, op de cultuurhistorische kaart nog goed zichtbaar. De besloten kamers waren van oudsher open gebieden waarbij de kavelgrenzen ingeplant zijn met dichte houtwallen of houtsingels. Hierdoor is er een zogenaamde kamerstructuur ontstaan van kleine aan elkaar gekoppelde open gebieden omsloten met dichte beplanting.

In paragraaf 2.2 en 4.2.1 wordt ingegaan op de bijdrage van het plan aan het oorspronkelijke karakter van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0004.jpg"

Afbeelding omgeving plangebied

Het gehele plangebied is ontsloten via de interne ontsluitingsweg van de locatie De Groene Kamers fase I. Deze ontsluitingsweg takt aan op de Ettenseweg (N394) ten zuiden van het plangebied. De Ettenseweg wordt begeleid door lintbebouwing op de rand van het dorp, bestaande uit vrijstaande woningen. Deze woningen hebben veelal 2 bouwlagen met een kap en een goothoogte van zo'n 6 meter.

2.2 Toekomstige situatie plangebied

De planstructuur in het stedenbouwkundig plan heeft als basisgedachte het creëren van een leefomgeving met dorpse en landschappelijke kwaliteiten. Daarnaast vormt de uitbreidingslocatie een groene afronding van de noordelijke dorpsrand van Rijsbergen. De locatie vormt een karaktervolle aanvulling op de bestaande buurten die past in de omgeving. Voor de planvorming zijn dan ook de bestaande kwaliteiten en historische kenmerken (Groene Kamers, zie paragraaf 4.2.1) van het gebied ingezet en versterkt.

Belangrijk bij de stedenbouwkundige opzet van het plan is het versterken van de groene kwaliteiten in de woonbuurt zelf en het zicht naar het buitengebied.

In het nieuwe plan is het oorspronkelijke karakter van de besloten groene kamers versterkt door aanleg van ruime groenstructuren en houtsingels. Een besloten kamer vormt daarmee tevens een groene en dorpse afronding van het stedelijk gebied. Binnen de besloten groene kamers is ruimte voor landelijk wonen. Met de aanleg en het herstel van nieuwe beplantingselementen wordt bijgedragen aan het behoud en de versterking van dit oorspronkelijke karakter en wordt nieuwe bebouwing op een logische manier ingepast in het landschap.

In onderstaande afbeelding is het stedenbouwkundig plan voor De Groene Kamers weergegeven. Voorliggend bestemmingsplan maakt fase 2 mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0005.jpg"

Afbeelding stedenbouwkundig schetsplan

Uitwerking stedenbouwkundig plan

Het totale stedenbouwkundig plan bestaat uit 78 woningen verdeeld over twee fasen met een variatie aan woningtypologieën. Fase 1 bestaat uit 40 woningen. Het onderhavige bestemmingsplan ziet toe op fase 2 van het stedenbouwkundig plan met daarin maximaal 38 woningen.

Het stedenbouwkundig plan voor fase 2 bestaat uit 38 woningen welke direct mogelijk zijn in voorliggend bestemmingsplan. In het stedenbouwkundig plan fase 2 zijn 6 vrijstaande, 16 twee-onder-een-kap woningen, 8 levensloopbestendige woningen en 8 rijwoningen opgenomen. De ruime opzet van het totale plan, met een uiteenlopende diversiteit in kavelmaten en geplande woningtypes met een hoge stedenbouwkundige kwaliteit, maakt de ontwikkeling sterk consumentgericht.

De woningen hebben een bouwhoogte van maximaal 2 lagen met kap. In het stedenbouwkundig plan gelden twee verschillende goot- en bouwhoogtes. De woningen hebben een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 11 meter. De woningen aan de noordelijke en oostelijke rand van het plangebied hebben een lagere goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5 meter en 10 meter. De noordelijke rand krijgt bovendien een meer open karakter in combinatie met natuurlijke waterpartijen met natuurvriendelijke oevers en met zicht op het buitengebied. Op deze manier ontstaat een natuurlijke overgang van de woonbuurt naar het buitengebied.

Verkeer en parkeren

Het woongebied krijgt een entree aan de zijde van de ontsluitingsweg van De Groene Kamers fase I. Vanaf deze entree loopt de ontsluitingsweg verder het plangebied in. Aan de oostzijde van het plan loopt een pad wat ingezet kan worden als calamiteitenroute. Alle woningen zijn met de voorzijde naar de weg georiënteerd.

De toegangsweg in het plangebied heeft een rijbaanbreedte van 5,4 meter. Langs de weg wordt het parkeren geconcentreerd en is aan één zijde van de weg een trottoir gelegen. Vanaf de hoofdstructuur lopen woonstraten dieper het woongebied in. De woonstraat heeft een totale breedte van 5,4 m, verdeeld in een rijbaan van 4 m en een rabatstrook van 1,40 m. De wegen worden altijd begeleid door het groen van de kamers.

In het plangebied worden zo min mogelijk auto's op straat geparkeerd. Hierdoor wordt het straatbeeld niet overheerst door geparkeerde auto's en blijft het karakter landelijk. Het parkeren in de openbare ruimte is geconcentreerd door middel van haaksparkeerplaatsen langs de interne ontsluitingsweg en is geïntegreerd in de groene inrichting van de houtsingels.

Haaksparkeerplaatsen zijn zoveel mogelijk gegroepeerd in kleine aantallen en groen ingepakt door struweel, hagen of bomen. Op deze manier worden ze zoveel mogelijk aan het zicht onttrokken. Parkeerplaatsen in het groen kunnen bijvoorbeeld worden ingericht met grasbeton of gewapend gras. De materialisering zal bij de verdere uitwerking van de plannen vanuit beheersbaarheid en duurzaamheid worden afgestemd met de gemeente Zundert.

Voor vrijstaande woningen, 2 onder één-kapwoningen en waar mogelijk voor hoeken van rijwoningen is het uitgangspunt om (waar mogelijk) 2 opstelplaatsen op eigen terrein te hebben. Dit kan door middel van een lange oprit met garage, een dubbele oprit met garage of een enkele oprit met garage. Het uitgangspunt voor parkeren bij nieuwbouw is dat het aantal parkeerplaatsen wordt bepaald door de verwachte parkeerbehoefte. Het plangebied heeft een sluitende parkeerbalans. Het aspect verkeer en parkeren is verder uitgewerkt in paragraaf 4.5 Verkeer en parkeren.

Groen en water

De inrichting van het groen is geïnspireerd op het landelijke/ agrarische karakter van het gebied en de omgeving met een verwijzing naar de oude bolakker met de houtsingels. Basis voor de inrichting van het plangebied is een agrarisch authentieke beplanting.

In het plangebied worden 2 nieuwe kamers gemaakt, gescheiden door groen. Deze randen van de kamers bestaan uit brede groenzones met een inrichting die refereert naar houtsingels. De inrichting van de singels is een combinatie van struweel met kruidenlaag (gras) en solitaire bomen van verschillende soorten. In de singels komt af en toe een glooiing voor. Variatie in vegetatie ontstaat door op de glooiing minder intensief te maaien. Op het overige gras kan worden gespeeld met informele speelaanleidingen. De houtsingels kunnen tevens worden voorzien van (half)verharde paden.


Om te voorkomen dat het groen van de singels door auto’s kapot wordt gereden of dat hierin geparkeerd gaat worden, staan op de grenzen hagen. De hagen zullen op een aantal plaatsten worden onderbroken. Parkeren langs de rand van de houtsingel wordt op een landschappelijke manier ingepast.

De noordelijke rand zal een meer open karakter krijgen in combinatie met natuurlijke waterpartijen met natuurvriendelijke oevers en met zicht op het buitengebied.

Door in het plangebied ruimte voor water te maken in een natuurlijke zone ten noorden van het plangebied, ontstaat er een divers milieu van droge en natte vegetatie die wisselt per seizoen. Het nieuwe watersysteem van het plangebied zal aansluiten op de waterstructuur voor Rijsbergen. In het plangebied wordt met zorg zoveel mogelijk regenwater opgevangen, verzameld en benut.

De groenelementen worden geborgd in het bestemmingsplan. In het plan is een bestemming Groen opgenomen voor de bermen als begeleiding en inpassing van infrastructuur. Het open water als hiervoor genoemd wordt daarin geïntegreerd. De noordelijke rand heeft geen openbaar karakter.

Beeldkwaliteit

Status beeldkwaliteitsplan

De gemeente Zundert heeft voor haar grondgebied een welstandsnota vastgesteld. Deze bevat criteria voor bouwplannen binnen de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek. De welstandsnota bevat echter geen welstandscriteria voor nieuwe ontwikkelingsprojecten, hiervoor dient een beeldkwaliteitplan te worden opgesteld. Deze beeldkwaliteitplannen worden als zelfstandig plan vastgesteld door de gemeenteraad en heeft daarmee een bindende werking voor de betrokken partijen.

Een vastgesteld beeldkwaliteitplan is een aanvulling op de welstandsnota en heeft alleen betrekking op het plangebied. Het beeldkwaliteitplan wordt daarmee het toetsingskader voor de Welstandscommissie. Het geeft richtlijnen voor de bebouwde ruimte met als doel de ruimtelijke kwaliteit van een plan te waarborgen.

Omdat de openbare ruimte geen onderdeel uitmaakt van de welstandsnota, zullen de criteria voor de openbare ruimte (hoofdstuk 4) niet worden opgenomen in de welstandsnota. Omdat de openbare ruimte wel invloed heeft op de kwaliteit van de ontwikkeling, zijn deze wel onderdeel van dit stuk en dienen als leidraad en inspiratie.

Het beeldkwaliteitsplan van De Groene Kamers fase 2 is gekoppeld aan de regels. Met in achtneming van het bepaalde in 8.3 Nadere eisen, kan het bevoegd gezag nadere eisen te stellen ten aanzien van het Beeldkwaliteitsplan De Groene Kamers Rijsbergen zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de regels. Het beeldkwaliteitsplan wordt tegelijk met het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad.

Beeldkwaliteitsplan

Voor de ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 1 bij de regels). In dit Beeldkwaliteitsplan (BKP) is beschreven welke identiteit voor De Groene Kamers gewenst is en hoe deze bereikt kan worden. Het BKP gaat achtereenvolgens in op:

  • de stedenbouwkundige opzet,
  • de inrichting van de openbare ruimte,
  • de architectonische uitgangspunten

Ambitie

De Groene Kamers is een woonbuurt met een dorpse en landschappelijke kwaliteit en een sfeer die afgeleid is van de Vlaamse, landelijke stijl. De bedoeling van deze sfeer is een karaktervolle uitstraling die goed past in de omgeving. Een gevarieerde en boeiende woonbuurt, waarin elke bewoner zijn eigen huis kan herkennen en die door de uitgesproken sfeer een samenhangend geheel vormt. Het evenwicht tussen de verscheidenheid en de samenhang in de architectuur is bepalend voor het slagen van deze ambitie. Dit BKP is dan ook bedoeld om de samenhang te waarborgen maar ook de ruimte te bieden om individualiteit een kans te geven.

Verscheidenheid in architectuur

De gewenste sfeer is in dit BKP geïllustreerd aan de hand van referentiebeelden. Tevens zijn ze bedoeld als inspiratie om de dorpse, landschappelijke samenhang in De Groene Kamers te waarborgen. De gevarieerde architectuur en architectonische uitgangspunten in dit BKP zullen bijdragen aan de levendigheid van de buurt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie vervangt de Nota ruimte, Nota mobiliteit (gedeeltelijk), de structuurvisie Randstad en nog een aantal kleine plannen. In de SVIR zijn, uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk, de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, waarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.


Nederland moet concurreren en daarnaast bereikbaar, leefbaar en veilig zijn, dat is het streven van het Rijk. Het Rijk voorziet dit met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio's in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Dit maakt Nederland sterk en onderscheidend in de wereld. Die samenhang van het internationale en regionale schaalniveau wil het Rijk behouden, laten groeien en versterken. Nederland heeft met zijn internationale oriëntatie en open economie een hoog welvaartsniveau opgebouwd. Een netwerk van hoogwaardige internationale verbindingen van weg, spoor, water en lucht, met daarbinnen de mainports als belangrijke knooppunten is de basis voor die internationale concurrentiepositie. De 3 hoofddoelen van de structuurvisie zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
3.1.1.1 Conclusie

Aan de ambities en richtlijnen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn opgenomen wordt in de onderhavige
planontwikkeling voldaan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, heeft medio 2009 als ontwerp ter inzage gelegen, destijds nog als AMvB Ruimte. Begin 2012 is de SVIR vastgesteld, de basis waarop de regelgeving van het Barro gebaseerd is. Op 1 oktober 2012 is het Barro volledig in werking getreden.

Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

3.1.2.1 Conclusie

Het plangebied ligt niet binnen een invloedssfeer van het Barro.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is met ingang van 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen (artikel 3.1.6). Deze schrijft voor dat gemeenten bij iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting bij een bestemmingsplan moeten beschrijven (en onderbouwen) dat een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. En vervolgens moet er aangetoond worden dat die behoefte kan worden voorzien door benutting van gronden in bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins. Als dat niet mogelijk is dan is onderbouwing noodzakelijk waarom de ontwikkeling past buiten stedelijk gebied.

Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden waarbij een nieuwe Laddersystematiek is gaan gelden. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt als volgt:

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

3.1.3.1 Conclusie

In paragraaf 3.1.4 wordt de ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van maximaal 38 woningen welke direct mogelijk zijn binnen dit bestemmingsplan.

Behoefte

De Regionale Agenda Wonen West-Brabant 2017 is opgesteld door de provincie, samen met de Regio West-Brabant, waarin het woningbouwprogramma regionaal is afgestemd. Voor de gemeente Zundert zijn 755 wooneenheden opgenomen voor de periode 2016 t/m 2025. Elk jaar worden de aantallen geëvalueerd. Het planvoornemen met 38 wooneenheden maakt onderdeel uit van dit aantal. Het programma is dus regionaal geborgd. De ontwikkellocatie is tevens opgenomen in de Structuurvisie Rijsbergen 2020 en in het woningbouwprogramma van de gemeente Zundert. In paragraaf 3.3.1 Structuurvisie Rijsbergen 2020 wordt de woningbouwbehoefte nader toegelicht. Daarmee voorziet het plan in een regionale behoefte, zie toelichting in paragraaf 3.3.2 Woonvisie Zundert 2.0 (2017-2018).

Locatie buiten bestaand stedelijk gebied

In de Verordening ruimte is het plangebied aangemerkt als; 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied'. Het initiatief voorziet in woningbouw met landschapsontwikkeling, passend in de omgeving als overgang van kern naar buitengebied. Zie de motivatie van de ontwikkeling in relatie tot de aanduiding 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied'' in paragraaf 3.2.2.3 Verantwoording.

De ontwikkeling heeft een landschappelijke inpassing en is goed ontsloten via de ontsluitingsweg van De Groene Kamers fase I met een nieuwe ontsluitingsweg het woongebied in. Het aspect groen en verkeer is opgenomen in paragraaf 2.2 Toekomstige situatie plangebied, Uitwerking stedenbouwkundig plan. De ontwikkeling past binnen de Verordening ruimte van Noord-Brabant.

Conclusie

Door middel van de ladder is aangetoond dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling voldoet aan de ladder. De ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld.

Ten aanzien van woningbouw is het volgende beschreven in de Omgevingsvisie. Uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied in steden en dorpen is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. De komende 10 jaar ligt er een forse woningbouwopgave (ca 120.000 woningen), daarna loopt de woningbouwopgave in omvang terug.

De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de integrale verstedelijkingsopgave is een samenspel tussen gemeenten, marktpartijen, burgers en provincie. De provincie wil een actieve rol spelen bij deze opgave door:

  • richting te geven (zoals het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik of het periodiek opstellen van prognoses voor de ontwikkeling van de bevolking, de woningbehoefte en werklocaties);

Ten aanzien van het plangebied of het planvoornemen is geen concreet beleid opgenomen.

3.2.1.1 Conclusie

De beoogde ontwikkeling op het plangebied omvat het realiseren van maximaal 38 nieuwe woningen. Het perceel is momenteel in gebruik als agrarische grond.

In de omgevingsvisie is geen specifiek beleid opgenomen ten aanzien van de locatie of de ontwikkeling.

In de Verordening ruimte is het plangebied opgenomen als zoekgebied verstedelijking, de Verordening is een uitwerking op de provinciale visie. De ontwikkeling van het planvoornemen past goed binnen de ambities van de provincie om de identiteit van de landschappelijke kernen te behouden. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het bestaand stedelijk gebied waardoor openheid van het landschap blijft behouden. De inrichting van het groen is geïnspireerd op het landelijke/ agrarische karakter van het gebied en de omgeving met een verwijzing naar de oude bolakker met de houtsingels. Basis voor de inrichting van het plangebied is een agrarisch authentieke beplanting. De noordelijke rand krijgt een meer open karakter in combinatie met natuurlijke waterpartijen met natuurvriendelijke oevers en met zicht op het buitengebied. Aan de hand van de Verordening ruimte wordt beoordeeld of het planvoornemen past binnen de beleidslijnen van de provincie.

3.2.2 Verordening ruimte

Op 17 december 2010 hebben Provinciale Staten de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 vastgesteld. Op 1 januari 2019 is de geconsolideerde Verordening in werking getreden. Uit kaart van de Verordening ruimte blijkt dat het plangebied is aangemerkt als:

  • structuur gemengd landelijk gebied
  • aanduiding .- beperkingen veehouderij
  • aanduiding - stalderingsgebied
  • aanduiding - teeltgebied Zundert
  • aanduiding - zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0006.jpg"

Afbeelding Verordening ruimte Noord-Brabant - kaart stedelijke ontwikkeling

3.2.2.1 Gemengd landelijk gebied

Het gehele plangebied is aangeduid als gemengd landelijk gebied en beperking veehouderij. In het landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen.

Ter plaatse van de aanduiding 'beperkingen veehouderij'' geldt dat geen uitbreiding, vestiging, omschakeling naar veehouderij of toename van de bestaande bebouwing is toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding ''stalderingsgebied'' gelden aanvullende regels voor het toestaan van de vestiging van of de omschakeling naar een hokdierhouderij.

Ter plaatse van de aanduiding 'Teeltgebied Zundert' kan binnen een bouwperceel voorzien worden in de bouw van kassen tot een omvang van ten hoogste drie hectare netto.

Een bestemmingsplan dat ligt in gemengd landelijk gebied bepaalt dat nieuwbouw van een burgerwoning is uitgesloten. Voor het plangebied geldt de aanduiding zoekgebied stedelijke ontwikkeling. Indien toepassing wordt gegeven aan de mogelijkheden voor stedelijke ontwikkeling gelden bovengenoemde bepalingen niet.

3.2.2.2 Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied

Uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik is dat de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk wordt benut. Als er toch nieuw ruimtebeslag nodig is dan kan dit in afwijking van het verbod op nieuwvestiging alleen in de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling of -onder specifieke voorwaarden- in de gebieden integratie stad-land.

De zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling zijn gebieden waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Uiteraard dient hierbij ook ingegaan te worden op de aspecten; bevordering ruimtelijke kwaliteit, waaronder zorgvuldig ruimtegebruik en de kwaliteitsverbetering landschap.

Een bestemmingsplan kan ter plaatse van de aanduiding ''zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'' voorzien in een stedelijke ontwikkeling mits de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing en bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken.

3.2.2.3 Verantwoording

Aanduiding: zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied

In afwijking van het bepaalde dat uitsluitend stedelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden in het bestaand stedelijk gebied (artikel 3.1, tweede lid onder a en artikel 4.2 Verordening) kan een plan, ter plaatse van de aanduiding 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling', voorzien in een stedelijke ontwikkeling (artikel 8.1 lid 1 Verordening).

Een stedelijke ontwikkeling strekt ertoe dat (artikel 8.1 lid 2 Verordening):

  • a. de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing; De beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen het plangebied sluit aan op het bestaand stedelijk gebied. Een visie op het plangebied is opgenomen in paragraaf 2.2 waarin de aansluiting met het bestaand stedelijk gebied is weergegeven.
  • b. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betreft; Bij de inrichting van De Groene Kamers fase 2 wordt rekening gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving. De belangrijke ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zijn landschappelijke kwaliteiten van het buitengebied en de historische ontwikkeling. De omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, in het bijzonder wat betreft de omvang van de beoogde bebouwing, past in de omgeving. De visie is gericht op wonen in een lage dichtheid met een gedifferentieerde kavelgrootte en bouwmassa's aansluitend op de bestaande bebouwing van Rijsbergen. Daarop qua woningdichtheid, bouwhoogtes en groene inpassing zal een stedenbouwkundige overgangszone worden gevormd naar het landelijk gebied, waardoor openheid van het landschap blijft behouden. De inrichting van het groen is geïnspireerd op het landelijke/ agrarische karakter van het gebied en de omgeving met een verwijzing naar de oude bolakker met de houtsingels. Basis voor de inrichting van De Groene Kamers fase 2 is een agrarisch authentieke beplanting. De noordelijke rand zal een meer open karakter krijgen in combinatie met natuurlijke waterpartijen met natuurvriendelijke oevers en met zicht op het buitengebied. Daarmee zal de ruimtelijke kwaliteit van het gebied tevens worden versterkt. De visie op het plangebied is opgenomen in paragraaf 2.2.

In artikel 8.1 lid 3 is opgenomen dat voor zover een bestemmingsplan voorziet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, is artikel 2, vierde lid (zwaarste regime geldt) niet van toepassing en heeft het tweede lid, onder b voorrang op de beschermingsregels die elders in deze verordening zijn opgenomen, behoudens in geval dat artikel 5 (NNB) van toepassing is. Op het plangebied is artikel 5 niet van toepassing.

In artikel 8.1 lid 4 van de Verordening is aangegeven dat een plan als bedoeld in het eerste lid de bepalingen uit artikel 4.3 tot en met artikel 4.10 van overeenkomstige toepassing zijn. In artikel 4.3 zijn regels opgenomen voor nieuwbouw van woningen.

Artikel 4.3

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
    • a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 39.4, onder b, worden nagekomen;
    • b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
  • 2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:
    • a. wordt uitgedrukt in aantallen woningen;
    • b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Het onderzoek naar de behoefte van woningen wordt door de provincie Noord-Brabant strak geregisseerd. Dit is verankerd in artikel 39 van de provinciale Verordening ruimte (Verordening). In artikel 39.1, lid 1, Verordening is bepaald dat er regionale ruimtelijke overleggen (RRO) zijn voor de volgende gebieden: West-Brabant, Midden-Brabant, Noordoost-Brabant en Zuidoost-Brabant. De gemeente Zundert is ingedeeld bij de regio West-Brabant. Volgens artikel 39.4 aanhef en lid b, onder 1, Verordening, plegen de deelnemers aan het RRO regionale afstemming en maken afspraken over de programmering en planologische voorbereiding van de bouw van woningen; informeren elkaar over de voortgang van hiervoor bedoelde voornemens en afspraken (lid c); en hebben een monitoringssysteem waarin de voortgang van de woningbouw wordt bijgehouden (lid d).

Artikel 39.6 Verordening bepaalt dat Gedeputeerde Staten ten minste eens per bestuursperiode een bevolkings- en woningbehoefteprognose opstelt en deze voorleggen aan het RRO (lid 1). Deze prognose wordt opgesteld per RRO-gebied, uitgesplitst naar het stedelijk concentratiegebied en kernen in landelijk gebied en met de mogelijkheid deze onder te verdelen per gemeente (lid 2, onder a), en is richtinggevend voor het maken van afspraken in het RRO (lid 2, onder c). Voornoemde afspraken worden ieder jaar uiterlijk 31 december gemaakt (lid 3, onder a); hebben betrekking op de aantallen te bouwen woningen per gemeente (lid 3, onder b); kunnen betrekking hebben op de aard van de te bouwen woningen waaronder begrepen woningen ten behoeve van bijzondere doelgroepen, alsmede de woningbouwcategorieën als geregeld in artikel 3.1.2, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (lid 3, onder c); kunnen betrekking hebben op één of meer woningbouwlocaties waaraan vanuit regionaal verband de voorkeur wordt gegeven (lid 3, onder d); worden gemaakt in samenhang met het bepaalde van zorgvuldige ruimtegebruik als bepaald in artikel 3.1, tweede lid (lid 3, onder e); houden rekening met het uitgangspunt dat ten behoeve van kernen in landelijk gebied zoveel woningen mogen worden gebouwd als nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei (lid 3, onder f).

De Verordening voorziet er aldus in dat de in een RRO gemaakte afspraken voor wat betreft nieuwbouw van woningen hun doorwerking krijgen in concrete bestemmingsplannen. Verder moeten ze onderdeel zijn van de bijbehorende plantoelichting.

Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) West-Brabant

Gemeente Zundert maakt deel uit van het RRO-gebied West-Brabant (18 gemeenten) en de subregio Breda e.o. (8 gemeenten). RRO-gebied West-Brabant valt samen met het COROP-gebied West-Noord-Brabant. Dit is conform het advies uit de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van infrastructuur en Milieu. Via de RRO's geven de Brabantse gemeenten jaarlijks inzicht in hun woningbouwplannen. Hiertoe actualiseren de gemeenten jaarlijks hun 'overzicht woningbouwcapaciteiten per gemeente', kortweg de matrix genoemd. De actuele regionale woningbouwafspraken zijn vastgesteld in het RRO van december 2016 voor de periode 2016 t/m 2024 en vastgelegd in de Regionale Agenda Wonen 2017. Omdat De Groene Kamers een ontwikkeling op een uitbreidingslocatie is, is het ter besluitvorming voorgelegd in de vergadering van de subregio Breda e.o. op 21 augustus 2019. Op basis van de toelichting tijdens dit overleg en de daaraan ten grondslag liggende stukken neemt de stuurgroep een positief standpunt in ten aanzien van deze uitbreidingslocatie met maximaal 41 woningen. Hiermee is het aantal woningen voor fase 2 regionaal afgestemd. De brief met het regionaal standpunt is opgenomen in Bijlage 1.

Woonvisie

In de gemeentelijke woonvisie worden de aantallen te bouwen woningen, de kwalitatieve aspecten en de aard van de te bouwen woningen, waaronder de bouw ten behoeve van bijzondere doelgroepen, nader onderbouwd. Thans vigeert in de gemeente Zundert de 'Woonvisie Zundert 2.0'.

Algemene regels – Artikel 3 Bevordering ruimtelijke kwaliteit

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Niet iedereen heeft dezelfde ideeën over ruimtelijke kwaliteit. In het algemeen houdt ruimtelijke kwaliteit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan.

Een plan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid en dat toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

Kwaliteitsverbetering landschap

Het principe voor kwaliteitsverbetering van het landschap is in principe van toepassing op alle ruimtelijke ontwikkelingen die plaatshebben buiten het bestaand stedelijk gebied, zoals begrensd in de Verordening ruimte (hierna te noemen: Verordening). In artikel 3.2 van de Verordening is onder lid 5. opgenomen dat 'de toelichting van een bestemmingsplan een verantwoording kan bevatten over de wijze waarop de afspraken over de kwaliteitsverbetering van het landschap, die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 39.4, onder b, worden nagekomen'.

De regionale afspraken met betrekking tot kwaliteitsverbetering zijn vastgelegd in het Afspraken kader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, vastgesteld in het RRO West-Brabant, 18-12-2014.

Systematiek regionaal afsprakenkader:

Artikel 3.2 stelt dat elke ruimtelijke ontwikkeling, buiten het "bestaand stedelijk gebied" gepaard moet gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap.

Onder kwaliteitsverbetering wordt verstaan: landschappelijke inpassing (van bebouwing), toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land, activiteiten gericht op behoud of herstel van cultuurhistorische waardevolle bebouwing of terreinen, wegnemen van verharding, slopen van bebouwing, een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones. Ook voorzieningen ten behoeve van extensieve recreatie, extra investeringen in beeldkwaliteit en watergerelateerde elementen, zoals poelen, worden als kwaliteitsverbetering van het landschap gezien. Groen- of landschappelijke structuren die onderdeel uitmaken van een stedelijke uitbreiding/ontwikkeling of de inrichting van (recreatieve) bedrijfspercelen worden hier niet toe gerekend. Landschappelijke inpassing van deze gebieden en terreinen in het buitengebied wel.

De regio West-Brabant meent dat het begrip "elke ruimtelijke ontwikkeling" genuanceerd moet worden op basis van de ruimtelijke invloed die een beoogde ruimtelijke ontwikkeling heeft op de omgeving.

Deze invloed wordt onder meer bepaald door:

  • de omvang van de ontwikkeling (is daarvoor vergroting bestemmingsvlak of bouwvlak nodig);
  • nieuw ruimtebeslag of wordt er gebruik gemaakt van bestaande bebouwing;
  • de aard van de locatie en de omgeving;
  • de aard van de ontwikkeling en de mogelijke hinder voor de omgeving (verkeersaantrekkende werking, geluid, milieucategorie);
  • het onderscheid in een (traditionele) gebiedseigen, of gebiedsvreemde ontwikkeling;
  • de "gewenstheid" van een ontwikkeling vanuit een (sectorale) beleidswens.

Hiermee rekening houdend heeft de regio de volgende categorieën onderscheiden, welke hierna nader worden uitgewerkt:

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden. De kwaliteitsverbetering vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassingsmaatregelen. Deze categorie is niet limitatief.
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren. De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.

De beschrijving en verantwoording van de maatregelen ten behoeve van de kwaliteitsverbetering van het landschap, zowel op basis van categorie 2 als 3, dienen opgenomen te worden in de ruimtelijke onderbouwing. Onderbouwd dient worden dat de kwaliteitsverbetering in verhouding is tot de ontwikkeling, en inzichtelijk dient te zijn, uit een deugdelijk landschappelijk inpassingsplan en een beschrijving van maatregelen, dat aan het afsprakenkader wordt voldaan. De ontwikkeling van het plangebied valt onder categorie 3.

Categorie 3:

Uitgangspunt van de investering in het landschap is dat de kwaliteitsverbetering in verhouding moet zijn met de ruimtelijke ontwikkeling. Dat betekent dat 'rood' wordt omgerekend naar een tegenprestatie in euro's, welke wordt omgezet in een fysieke tegenprestatie. Wanneer dat niet mogelijk is, kan worden volstaan met een financiële tegenprestatie, waarbij het investeringsbedrag in het groenfonds van de betreffende gemeente wordt gestort. Een fysieke tegenprestatie op de locatie heeft de voorkeur.

De regio West-Brabant volgt in de rekenmethodiek de Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit gaat uit van de investering van een percentage van de bestemmingswinst, zoals hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0007.jpg"

Tabel investering kwaliteitsverbetering

Bovenstaande berekeningsmethode bepaalt welk bedrag geïnvesteerd dient te worden in kwaliteitsverbetering van het landschap. Hierbij worden actuele grondprijzen gehanteerd. Omdat er voor de regio West-Brabant geen eenduidige grondprijzen gelden, kunnen verschillen voorkomen; zo worden in het Teelt gebied Zundert andere prijzen gehanteerd dan in het zeekleigebied rondom Moerdijk. De kwaliteitsverbetering kan zowel fysiek als financieel worden geïnvesteerd, waarbij fysiek de voorkeur heeft. Kwaliteitsverbetering van het landschap kan op meerdere manieren plaatsvinden, bijvoorbeeld door een landschappelijke inpassing, aanleg andere groen- of landschapselementen, sloop van bebouwing, verwijderen van verharding, omzetting van agrarische grond in natuur.

Exploitatiebegroting kwaliteitsverbeteringen:

Op basis van het ruimtegebruik blijkt dat er in totaal circa 13.780 m2 uitgeefbaar gebied zal worden gerealiseerd. Op basis van het investeringsmodel voor fase 2 leidt dit ertoe dat ten minste € 39.273,- (13.780 m2 x € 2,85) in het landschap dient te worden geïnvesteerd. Het volledige investeringsbedrag voor wat betreft kwaliteitsverbetering zal worden gestort in het gemeentelijk groenfonds. Hiertoe is een overeenkomst gesloten tussen de gemeente Zundert en initiatiefnemer, waardoor de realisatie van de investeringen in het landschap alsmede de overeengekomen storting in het groenfonds verzekerd zijn. In de betreffende overeenkomst is tevens de opbouw van het bedrag inzichtelijk gemaakt.

Borging kwaliteitsverbetering van het landschap:

De kwaliteitsverbetering van het landschap moet (door de initiatiefnemer) worden verzekerd. Dit kan door het sluiten van een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer (privaatrechtelijk).

In de privaatrechtelijke overeenkomst dient naast een boetebeding zowel de aanleg als de instandhouding van de kwaliteitsverbetering te worden vastgelegd. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Zundert is een anterieure overeenkomst gesloten.

Zorgvuldig ruimtegebruik

Binnen de kern Rijsbergen zijn een vijftal stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied gelegen. Dit zijn 1.Conijnsberghe/ Douwenburg, 2. Hooiberg fase II deel 2/ Schouwland, 3. Kerkakkerstraat/binnenterrein, 4. Min.Verschuurstraat en 5. St.Bavostraat/Risten/Brabant Chemie. Dit zijn de voormalige locaties “Bouwen binnen strakke contouren”. Deze gebieden zijn gerealiseerd of vervallen. De gemeente wil daarom aanspraak maken op het zoekgebied verstedelijking ten noorden van Rijsbergen om een uniek woonmilieu in een lage dichtheid aan de kern te kunnen toevoegen. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in ieder geval in dat ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame ontwikkeling). Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De de toetsing aan de duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 3.1.4.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Rijsbergen 2020

Rijsbergen kent veel initiatieven op het gebied van woningbouw. Om goed sturing te kunnen geven aan de diverse ruimtelijke en programmatische vragen is het essentieel om de samenhang tussen deze vraagstukken scherp in beeld te krijgen. Het streven van de structuurvisie is: Rijsbergen is in 2020 een sterk samenhangend forenzendorp, met het hart in het centrum van het dorp, waarbij voor alle doelgroepen is gebouwd.

Het bevolkingsaantal van Rijsbergen zal licht krimpen, maar het aantal huishoudens neemt toe. Door diverse dorpsuitbreidingen groeit de woningvoorraad met een divers nieuwbouwaanbod. Inbreidingslocaties moeten lucht en ruimte hebben en uitbreidingslocaties worden bij voorkeur in een groene en landelijke sfeer gebouwd. Op het gebied van economie wordt gekozen voor een kleine groei voor de lokale behoeften. De werkgelegenheid en de commerciële en maatschappelijke voorzieningen moeten worden behouden en waar mogelijk versterkt. Daarnaast wordt er in de structuurvisie aandacht besteed aan de recreatieve functie van Rijsbergen, waar met name in de langzame verkeersverbindingen en het recreatiegebied Beekdalzone wordt geïnvesteerd.

Rijsbergen Noord is een uitbreidingslocatie aan de noordelijke dorpsrand van Rijsbergen. In de stedenbouwkundig schets, zoals opgenomen in de structuurvisie, kunnen circa 93 woningen gerealiseerd worden bij een dichtheid tussen de 20 en 25 woningen per hectare met een dorpse sfeer. Het actuele woningbouwprogramma voor de gemeente Zundert is in december 2016 regionaal afgestemd en opgenomen in De Regionale Agenda Wonen West-Brabant. Voor het project 'De Groene Kamers' is het woningbouwprogramma bijgesteld en is het feitelijke maximale aantal nu 77 woningen (waarvan fase 2 deel uitmaakt). In paragraaf 3.3.2 Woonvisie Zundert 2.0 (2017-2018)is de actuele woningbouwbehoefte nader toegelicht.

Rijsbergen Noord is gebaseerd op de historische structuur van “besloten kamers”. Ruime groene profielen met watergangen versterken het landelijk karakter en zorgen voor een mooie groene dorpsrand. De locatie wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten de ontsluitingsweg van het plangebied De Groene Kamers fase I welke aantakt op de Ettenseweg. Het plangebied krijgt een goede relatie met het buitengebied. Naast de groene kwalitatieve dorpsrand richten de vizieren vanuit de hele woonbuurt zich op het buitengebied en zorgt het uitbreiden van het langzaam verkeersnetwerk voor een directe verbinding met het buitengebied en een snelle aansluiting op de doorgaande fietsroute naar Breda. De woningen worden gerealiseerd in een zeer gedifferentieerd programma in alle prijscategorieën. Maar de locatie bedient met name de doelgroep starters en jonge gezinnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0008.jpg"

Afbeelding Structuurvisie Rijsbergen 2020

3.3.1.1 Verantwoording en conclusie

Het stedenbouwkundig plan voor het planvoornemen vloeit voort uit de Structuurvisie Rijsbergen, zoals genoemd onder locatie Rijsbergen Noord. Het projectgebied 'De Groene Kamers' past binnen de beleidsdoelen als verwoord in de Structuurvisie Rijsbergen 2020.

3.3.2 Woonvisie Zundert 2.0 (2017-2018)

Op 18 mei 2017 is de woonvisie Zundert 2.0 (2017-2018) vastgesteld.

De Provincie Noord-Brabant (Gedeputeerde Staten) stelt tenminste eenmaal per bestuursperiode 'De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant' vast, waarbij onder andere de gegevens uit de Basis Administratie Gemeenten (BAG) en de matrix input zijn. Deze bevolkings- en behoefteprognose zijn de basis voor de gemeentelijke woningbouwafspraken in West-Brabant en de onderlegger voor het programma per kern van de gemeente Zundert. Het geeft de bandbreedte aan van het aantal woningen dat de gemeente mag realiseren voor de komende periode tot 2030.

Om het woningbouwprogramma in tijd nog duurzamer weg te zetten in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking is per kern een quick-scan gedaan naar toekomstige inbreidingslocaties welke stedenbouwkundig aanleiding geven te (her)ontwikkelen. Deze locaties zijn opgenomen in het woningbouwprogramma per kern.

Voor de periode 2014-2030 heeft Zundert een bandbreedte in aantallen toebedeeld gekregen van 795-970 woningen. Dit betreft het aantal nieuw toe te voegen woningen op de bestaande voorraad. Hierbij wordt peildatum 1 januari 2014 gehanteerd. De feitelijke woningvoorraad in Zundert betrof toen 8.475 woningen.

In Zundert zijn voor 887 eenheden plannen en zijn daarnaast 48 eenheden gereserveerd voor ontwikkellocaties uit de structuurvisies waarvoor nog geen initiatieven zijn. Met een totaal van 970 eenheden (peildatum 1 april 2015) voldoet Zundert aan de regionale afspraken tot 2030.

In het woningbouwprogramma 2015 per kern zijn voor De Groene Kamers in totaal maximaal 68 eenheden geborgd. In de huidige situatie zijn in totaal 78 woningen gepland, waarvan 40 woningen in fase 1 en 38 woningen in fase 2. In de woningbouwmatrix van 2019 zijn naar aanleiding van gewijzigd beleid 10 extra woningen voor De Groene Kamers opgenomen.

De (lokale) marktpartijen zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen, bouwen en verkopen van woningen in de gemeente. De woonvisie geeft aanleiding voor een nog betere afstemming van vraag en aanbod. Hierbij zal door de gemeente programmatisch worden gestuurd op de vraagdruk vanuit de bestaande voorraad, de prognose in 2025. Deze afspraken zullen in (anterieure) overeenkomsten en contracten worden vastgelegd.

Het toekomstbestendige bestemmingsplan met meer flexibiliteit staat tegenover strakkere regie op stedenbouw en het bewaken van contracttermijnen.

De flexibiliteit kan bijvoorbeeld worden vergroot door de differentiatie van nieuwbouwprogramma's zo lang mogelijk open te houden en plannen niet al in een vroegtijdig stadium volledig programmatisch (en financieel) 'dicht te timmeren'. Door te werken met globale bestemmingsplannen – in fases, kleinschalig uit te werken, steeds afhankelijk van de dan actuele vraag – kan beter worden 'meebewogen' met ontwikkelingen aan de vraagzijde. Dit komt de planrealisatie ten goede. Dit bewust faseren kan tot uiting komen in zowel de planologische procedurele fase – meerdere bestemmingsplannen of het opnemen van wijzigingsbevoegdheden – als de realisatiefase – gefaseerd in de verkoop gaan.

3.3.2.1 Woningbouwprogramma Rijsbergen

Specifiek voor de kern Rijsbergen zijn de volgende accenten beschreven in de structuurvisie Rijsbergen';

  • 220 tot 240 nieuwbouwwoningen in de periode 2010 -2020;
  • Divers nieuwbouwaanbod zowel naar prijsklasse als naar woningtype, zoeken naar mogelijkheden voor aantal vrije kavels;
  • Extra aandacht voor het behouden van jongeren en jonge gezinnen, i.v.m. de sterke vergrijzing de komende jaren, dus ook een deel betaalbare koop en huur;
  • Ook met deel (middel)dure koop inzetten op aantrekken vestigers, gezien ligging;
  • Appartementen in zeer beperkte mate realiseren, passend bij de schaal en het karakter van de omgeving;
  • Behoud aantrekkelijke uitstraling en groen van Rijsbergen.

In 2015 is het jaarlijks 'overzicht woningbouwcapaciteiten per gemeente', opgesteld voor de verschillende kernen van de gemeente Zundert. Voor de kern Rijsbergen is een programma opgenomen van 224 woningen tot 2020. In het woningbouwprogramma zijn voor de locatie Rijsbergen Noord destijds 68 woningen opgenomen voor het gebied R12, welke binnen de aanduiding zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied liggen. Naar aanleiding van gewijzigd beleid is de woningbouwmatrix van de gemeente Zundert geactualiseerd. In de Matrix (afgestemd met de regio in augustus 2019 staat de Groene kamers als volgt opgenomen:

  • R12 Groene Kamers (fase 1) 40 woningen
  • R 20 Groene Kamers (fase 2 ) 41 woningen

In de Woonvisie wordt het zwaartepunt van het programma gelegd in de eerste 4 jaar. Ook Rijsbergen krijgt te maken met krimp maar blijft nog wel behoefte aan groei in de woningvoorraad behouden. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat er de afgelopen jaren te weinig is gebouwd en het percentage (eenpersoons) huishoudens toeneemt. Ook is er een enorme hoeveelheid zachte plancapaciteit die programmatisch niet aansluit bij de vraag en behoefte vanuit de markt. Daarnaast heeft het beleid om alleen voor de eigen bevolking van Zundert te bouwen hier ook geen goed aan gedaan. Inmiddels ligt er nieuw huisvestingsbeleid waardoor ook mensen van buitenaf en terugkeerders kunnen komen wonen in Rijsbergen. Het is dus belangrijk op korte termijn, het gewenste programma te realiseren, dan wel vast te leggen in bestemmingsplannen (harde plancapaciteit).

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0010.jpg"

Afbeelding en tabel overzicht projecten met aantal woningen voor de kern Rijsbergen, december 2015 In de matrix van 2019 is De Groene Kamers aangeduid met R12 40 en R20 41 woningen.

Woning categorieën De Groene Kamers

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een ruim opgezet plan met ruimte voor uiteenlopende doelgroepen.

Hierbij worden zowel vrije kavels (deels t.b.v. particulier opdrachtgeverschap), 2/1-kapwoningen, seniorenwoningen met een volledig woonprogramma op de begane grond als rijwoningen aangeboden.

Qua prijscategorie voorziet het plan in circa 15 % betaalbare woningen die geschikt zijn voor starters op de woningmarkt maar ook de toevoeging van woningen voor doorstromers en senioren brengen naar verwachting een verhuisbeweging binnen de bestaande voorraad tot stand waardoor ook hier betaalbare woningen beschikbaar komen.

3.3.2.2 Verantwoording

In het bestemmingsplan De Groene Kamers fase 2 wordt de realisering van 38 woningen mogelijk gemaakt, evenredig verdeeld over de verschillende financieringscategorieëndoelgroepen. Het programma sluit daarbij aan op het woningbouwprogramma van de gemeente Zundert. Door de groene inpassing wordt de aantrekkelijke uitstraling en het groen in De Groene Kamers versterkt.

3.3.3 Structuurvisie Landschap

De gemeenteraad heeft op 29 oktober 2013 de thematische structuurvisie Landschap 2025 vastgesteld. Het plangebied ligt binnen de aanduiding “extensieve productielandschappen” in de structuurvisie Landschap. De opgave is hier:

  • In de jonge ontginningen het behoud en versterken van de afzonderlijke ontginningseenheden of ontveningsconcessies door het versterken van de buitenranden en zichtbaar maken van de interne structuur (wegen, waterlopen, verkaveling).
  • Het behouden van de openheid van deze ontginningseenheden als contrast naar de omliggende besloten deelgebieden (Intensieve Productielandschappen, Natuurgebieden & Historische Landgoederen);
  • Behouden en versterken van het landschap rond de Hazeldonksche Beek door het in stand houden van de verschillende samenstellende eenheden met hun eigen landschappelijke kenmerken (beekdal, oude akkers rond Oekel, jonge ontginningen). Behoud van het reliëf dat hiermee samenhangt (steilranden, bolle akkers);
  • Het behouden en zichtbaar (beleefbaar) maken van de overblijfselen van de turfgeschiedenis. Daarbij aandacht besteden aan het feit dat het een samenhangend systeem betreft van vaarten en concessiegebieden, wat ook om een samenhangende aanpak vraagt.
3.3.3.1 Verantwoording en conclusie

De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het bestaand stedelijk gebied waardoor openheid van het landschap blijft behouden. De inrichting van het groen is geïnspireerd op het landelijke/ agrarische karakter van het gebied en de omgeving met een verwijzing naar de oude bolakker met de houtsingels. Basis voor de inrichting van het plangebied is een agrarisch authentieke beplanting. De noordelijke rand zal een meer open karakter krijgen in combinatie met natuurlijke waterpartijen met natuurvriendelijke oevers en met zicht op het buitengebied.

3.3.4 Nota Parkeernormen

De Nota Parkeernormen uit 2010 is erop gericht te voorkomen dat nieuwe ontwikkelingen binnen de kern leiden tot een toename van de parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied. Daarom hanteert de gemeente Zundert de stelling dat het realiseren van minder parkeerplaatsen op eigen terrein dan de parkeernorm voorschrijft niet is toegestaan.

Het planvoornemen voor De Groene Kamers fase 2 behoort tot de categorie ''overig gemeente Zundert, weinig stedelijk’. Hiervoor wordt voor dure woningen, 2,2 parkeerplaats per woning als norm aangehouden, voor middendure woningen 1,9 parkeerplaats per woning en voor goedkope woningen 1,7 parkeerplaats per woning. Voor bezoekers dient 0,3 parkeerplaats per woning in openbaar gebied beschikbaar te zijn. Voor parkeerplaatsen op eigen terrein worden onderstaande rekenwaarden gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0011.png"

Afbeelding rekenwaarden parkeerplaatsen eigen terrein

3.3.4.1 Verantwoording en conclusie

In paragraaf 4.5 is het aspect verkeer en parkeren toegelicht, in deze paragraaf is ook de parkeerberekening opgenomen waarmee wordt aangetoond of er wordt voldaan aan de parkeernormen.

3.3.5 Welstandsnota

In de gemeentelijke welstandsnota (2014) zijn beleidsregels opgenomen betreffende de welstandscriteria. Daarbij gaat het om algemene welstandscriteria, gebiedsgerichte ontwikkelingskaders, specifieke objectgerichte welstandscriteria en sneltoetscriteria. De welstandscriteria hebben betrekking op de plaatsing van woningen/aanbouwen/ bijgebouwen, de vorm en maatvoering en ten slotte op de architectuurtypering, kleurstelling en het materiaalgebruik. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende indeling:

  • Niveau 1: zeer waardevolle welstandsgebieden. Extra bescherming gericht op consolidatie van de bestaande veelal cultuurhistorische of landschappelijke kwaliteiten;
  • Niveau 2: bijzondere welstandsgebieden. Extra inspanning tot voordeel van de bestaande of gewenste ruimtelijke kwaliteit;
  • Niveau 3: reguliere welstandsgebieden. Normale inspanning met als uitgangspunt het handhaven van de basiskwaliteit;
  • Niveau 4: welstandsvrije gebieden. Geen welstandstoetsing.
3.3.5.1 Plangebied

Het plangebied is in de welstandsnota aangeduid als ‘Agrarisch gebied’. Het buitengebied van de gemeente Zundert heeft een kleinschalig agrarisch landschap. Het is een gemengd agrarisch gebied en kent een sterk variërend beeld door de kleine percelen, diverse beplanting van boomteelt en perceelsrandbegroeiing en de vele bebouwing.

Ter plaatse van het plangebied geldt niveau 3 voor agrarische bedrijven. Niveau 3 geldt voor gebieden met een beperkte betekenis voor de openbare ruimte. Deze gebieden kunnen afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen verdragen.

In het plangebied bestaat de bebouwing uit woningen van maximaal 2 bouwlagen en een kap. Nagenoeg alle woningen hebben een zadeldak en dakpannen als dakbedekking. Voor het plangebied is een separaat beeldkwaliteitsplan opgesteld. Via artikel 8.3 Nadere eisen is het beeldkwaliteitsplan gekoppeld aan de regels van het bestemmingsplan, zie Beeldkwaliteitsplan De Groene Kamers fase 2.

3.3.5.2 Verantwoording en conclusie

In het voorliggend plan is rekening gehouden met de beschreven gebiedstypering. De woningen hebben een gevarieerde bouwmassa. Door middel van de verbeelding en regels zijn de goot -en bouwhoogte vastgelegd. Door middel van het vastleggen van bouwblokken en (voor)tuinbestemming wordt een afstand tot de weg gegarandeerd en worden zijdelingse perceelsgrenzen vastgelegd. De beeldkwaliteit is vastgelegd middels een beeldkwaliteitsplan welke is geborgd in de regels.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Geluid
4.1.1.1 Wettelijk kader

De regels (grenswaarden) met betrekking tot de (maximaal) toelaatbare hoeveelheid geluid afkomstig van een industrieterrein, weg of spoorweg, zijn opgenomen in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeerslawaai is hoofdstuk VI uit de Wgh van toepassing.

De Wgh is alleen van toepassing binnen een conform deze wet geldende geluidzone. De grenswaarden (voorkeursgrenswaarden en de ten hoogste toelaatbare waarden) uit de Wgh zijn van toepassing op de geluidbelasting op de gevel van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen (o.a. woonwagenstandplaatsen, scholen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen).

Volgens het eerste lid van artikel 74 uit de Wgh hebben alle wegen een geluidzone, met uitzondering van:

  • 1. wegen die binnen een als woonerf aangeduid gebied zijn gelegen;
  • 2. wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h.


Een geluidzone is een aandachtsgebied dat zich aan weerszijden van een weg even ver uit de as uitstrekt en waar een onderzoeksplicht van toepassing is in het kader van de Wgh, indien daarbinnen sprake is van, onder andere, oprichting of wijziging van gevoelige bestemmingen (waaronder woningen). De ruimte boven en onder een weg behoort eveneens tot de zone van een weg.

Binnen de onderzoekslocatie en in de omgeving van de onderzoekslocatie zijn de Ettenseweg, Bredaseweg, de Oranjestraat en de weg in het plangebied gelegen. Voor de Ettenseweg en een deel van de Bredaseweg geldt een snelheidsregime van 50 km/h. Voor het noordelijk gelegen deel van de Bredaseweg geldt een snelheidsregime van 80 km/h. Voor de andere wegen (die gelegen zijn in het plan “De Groene Kamers” en de 2de fase) geldt een snelheidsregime van 30 km/h. De Ettenseweg (en in de verlengde daarvan de weg Risten) en de Bredaseweg (en in de verlengde daarvan de weg Sint Bavostraat) hebben een zone krachtens de Wgh.

Ter plaatse van de te ontwikkelen woningen in het plangebied geldt voor wegverkeerslawaai een voorkeursgrenswaarde op de gevel van 48 dB Lden, met een maximale ontheffingswaarde van 63 dB Lden. De maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van het feit of het plan binnen- dan wel buitenstedelijk gelegen is, hetgeen weer te maken heeft met de uiteindelijke komgrens.

Gecumuleerde geluidbelasting

Indien een geluidgevoelige bestemming geprojecteerd is binnen meerdere zones, dan dient ingevolge artikel 110f uit de Wgh onderzoek uitgevoerd te worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Allereerst dient vastgesteld te worden wat de relevante blootstelling van de verschillende bronnen is. Vervolgens dient onderzocht te worden wat de gecumuleerde geluidbelasting ter plaatse van de woningen is.

Onderhavig plan ligt binnen de zones van twee wegverkeerswegen. Uit artikel 110f uit de Wgh blijkt dat indien voor meer dan één weg een hogere waarde verleend dient te worden rekening gehouden dient te worden met de gecumuleerde geluidbelasting.

4.1.1.2 Onderzoek

Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing heeft het benodigde akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 2 bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat:

  • vanwege de Bredaseweg een geluidbelasting optreedt van ten hoogste 53 dB;
  • vanwege de Ettenseweg een geluidbelasting optreedt van ten hoogste 44 dB;
  • vanwege de weg in het plangebied een geluidbelasting optreedt van ten hoogste 47 dB.


De gecumuleerde geluidbelasting van alle wegen samen bedraagt ten hoogste 56 dB . Deze geluidbelasting is exclusief toepassing van de aftrek conform artikel 110g Wgh.

Uit onderzoek blijkt, dat de geluidbelasting in het peiljaar 2029 vanwege de Bredaseweg ter plaatse van enkele bouwblokken in het plan meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting ter plaatse van vorenbedoelde bouwblokken bedraagt ten hoogste 53 dB.

Vanwege de Ettenseweg bedraagt de geluidbelasting ter plaatse van de bouwblokken in het plan in het peiljaar 2029 ten hoogste 44 dB.

Vanwege de wegen in het plangebied bedraagt de geluidbelasting ter plaatse van de bouwblokken in het plan ten hoogste 47 dB.

Ter plaatse van de bouwblokken in het plan bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting van alle relevante wegen samen ten hoogste 56 dB (zonder een aftrek conform artikel 110g Wgh).

Omdat voor het aspect wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van de maximale bouwgrens in het peiljaar 2029 wordt overschreden, dient onderzoek naar mogelijke maatregelen ter reductie van de geluidbelasting uitgevoerd te worden. Deze zijn in Bijlage 2 toegelicht.

Omdat de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van enkele bouwblokken in het plan vanwege de Bredaseweg wordt overschreden, dient onderzocht te worden of er maatregelen mogelijk zijn om de gevelbelasting te reduceren. Deze maatregelen kunnen zijn:

  • maatregelen aan de bron, uit het onderzoek volgt dat deze niet mogelijk zijn.
  • maatregelen in de overdrachtsweg, uit het onderzoek volgt dat deze niet mogelijk of wenselijk zijn.
  • maatregelen bij de ontvanger.

De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde treedt met name op ter plaatse van de kopgevels van de dichtst bij de Bredaseweg gelegen bouwblokken en ter plaatse van de noordoost gevels van die bouwblokken. Het realiseren van zogenoemde dove gevels is, gezien de grootte van de geluidbelastingen geen reële optie.

Het aanvragen van een hogere waarden is daarom nodig.

4.1.1.3 Conclusie

Uit het onderzoek volgt dat waar overschrijding van de voorkeursgrenswaarde optreedt een aanvraag hogere waarden nodig is. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeerslawaai bedraagt ten hoogste 5 dB. De maximaal te verlenen hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden, zodat, in combinatie met een onderzoek naar de geluidwering van de gevels, de mogelijkheid bestaat tot het vaststellen van een hogere waarde.

Daar waar ter plaatse van de gevels van de nieuwbouw de geluidbelasting meer bedraagt dan 48 dB, dient de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de geluidgevoelige ruimten van de woningen waarvoor een hogere waarde voor vastgesteld wordt minimaal het verschil tussen de gecumuleerde geluidbelasting vanwege het wegverkeer (exclusief de aftrek art. 110g Wgh) en 33 dB te bedragen.

In het Akoestisch onderzoek is in bijlage IV de aanvraag om vaststelling hogere waarde opgenomen. Het besluit hogere waarde Wet geluidhinder bestemmingsplan "De Groene Kamers, fase 2" is opgenomen in Bijlage 3 met de bijbehorende Bijlage 4 Figuur Besluit hogere grenswaarden.

4.1.2 Bodem
4.1.2.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

4.1.2.2 Onderzoek

Door Wematech Bodem adviseurs B.V. is een bodemonderzoek uitgevoerd, het rapport is als Bijlage 6 bijgevoegd.

Wet bodembescherming

Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met lood.
De ondergrond is niet verontreinigd.

Het grondwater is licht verontreinigd met zink en plaatselijk licht verontreinigd met barium en cadmium.


Besluit bodemkwaliteit

Geconcludeerd kan worden dat, na de aanvullende analyses van de monsters uit MM02 op lood, zowel de bovengrond als de ondergrond voldoet aan de achtergrondwaarde.


Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit (aanwezigheid bodemfunctiekaart en/of AP04 onderzoek). Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden.

Uitgangspunt is om alle grond binnen het plangebied te houden en geen grond af te voeren. Dat moet gezien de huidige peilhoogtes van het plangebied ook haalbaar zijn maar de precieze grondbalans volgt bij de civiele uitwerking.

Toetsing hypothese

Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "niet verdachte locatie" formeel gezien verworpen te worden. Gezien de geringe overschrijdingen en het van nature voorkomen van verhoogde achtergrondgehaltes in het grondwater is het echter gerechtvaardigd de gestelde hypothese te accepteren.

4.1.2.3 Conclusie

Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek wordt gesteld dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering de voorgenomen bouwplannen ter plaatse te realiseren.

4.1.3 Externe veiligheid
4.1.3.1 Wettelijk kader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De regelgeving wordt binnen afzienbare termijn gewijzigd. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste (toekomstige) besluiten en regelingen.

  • Het Besluit Externe veiligheid inrichtingen (Bevi): In het Bevi wordt gewerkt met normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor inrichtingen (bedrijven).
  • Voor het transport van gevaarlijke stoffen gelden de normen voor het PR en de oriënterende waarde voor het GR zoals hiervoor aangegeven. Het belangrijkste beleidsdocument is daarbij de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NRVGS) uit 1996.
  • De uitgangspunten van de NRVGS zullen op hoofdlijnen worden overgenomen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Het gaat om het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev).
  • Als voorbode hiervan is op 4 augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVGS) in de Staatscourant gepubliceerd. Het Btev zal de NRVGS en de CRVGS gaan vervangen.
  • De CRVGS vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf een tracé voor het transport van gevaarlijke stoffen in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
4.1.3.2 Besluit Externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de risicobron. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft. Op basis van het Bevi geldt als oriëntatiewaarde voor het GR:

  • 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).


Het Bevi bevat een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde oriëntatiewaarde

4.1.3.3 Onderzoek

In het kader van de Structuurvisie voor de kern Rijsbergen is in 2010 door de Regionale Milieudienst West-Brabant een rapportage Externe veiligheid aspecten Vervoer gevaarlijke stoffen Kern Rijsbergen opgesteld. Hierin zijn de concrete plannen voor uitbreidingen binnen de kern onderzocht op het aspect externe veiligheid. Voor de uitbreidingslocatie De Groene Kamers (Rijsbergen Noord) was het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de ontwikkeling.

De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant heeft de memo Standaard Verantwoording Groepsrisico 2019 opgesteld,Bijlage 5. Deze standaard verantwoording groepsrisico (voortaan: standaard verantwoording) is een hulpmiddel voor het opstellen van de paragraaf “externe veiligheid” in ruimtelijke plannen, waarvan de gronden liggen binnen het invloedsgebied van een risicobron. Een risicobron is een bron waar opslag of vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zoals een Bevi-inrichting,buisleiding, spoor-, water- of autoweg.

Uit de Kaart zone indeling standaard verantwoording blijkt dat het plangebied ligt in de blauwe zone. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting en de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied voor transport. Het gaat hier om een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, de Ettenseweg N394. Volgens het stroomschema van de memo Standaard Verantwoording Groepsrisico 2019 geldt voor het plangebied een standaard verantwoording op basis van het Bevt/Bevb én is er sprake van zelfredzame personen. Bij een standaard verantwoording kan altijd het standaardadvies van de Veiligheidsregio worden toegepast. De standaard verantwoording welke van toepassing is op het plangebied is opgenomen in bijlage 3 van memo Standaard Verantwoording Groepsrisico 2019.

Nieuwe risicovolle inrichtingen

Nieuwe risicovolle inrichtingen worden uitgesloten op het plangebied. Een mogelijk toekomstig risico voor de omgeving is derhalve uitgesloten.

4.1.3.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande levert het aspect externe veiligheid geen belemmering op voor het planvoornemen.

4.1.4 Bedrijven en milieuzonering
4.1.4.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

4.1.4.2 Onderzoek

Omgevingstype

In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

De omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een rustige woonwijk, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat geen sprake is van een combinatie van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure, niet gereduceerd kunnen worden.

Categorie bedrijvigheid

In onderstaande tabel is weergegeven welke type inrichtingen in de omgeving van de locatie zijn gelegen, tot welke VNG-categorie deze behoren, wat de bijbehorende richtafstand is rekening houdende met omgevingstype ‘rustige woonwijk’. De kolom ‘werkelijke afstand’ is de afstand van de inrichtings-/bedrijfsgrens tot de gevel van de dichtstbijzijnde nieuwe woningen. Tevens is aangegeven wat het maatgevende aspect (geur, geluid of stof) is.

SBI-
Code  
Adres   Omschrijving   VNG categorie   Richtafstand (m)   Werkelijke afstand tot nabijgelegen woningen (m)   maatgevend aspect  
  Ettenseweg   bedrijven Wonen Werken Waterman   3.1   50   > 200    
35, C1   Ettenseweg 2a   Nutsvoorziening   2   30   112    

Indien de richtafstand die behoort tot de omliggende bedrijven over de gewenste woonlocatie valt, moet worden aangetoond welke maatregelen er worden getroffen om aan de eisen van goede ruimtelijke ordening te kunnen voldoen. Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van de locatie. Nabij het plangebied is een nutsvoorziening gesitueerd aan de Ettenseweg 2a, deze voorziening ligt op voldoende afstand van het plangebied. Voor de (agrarische) bedrijven ligt de hindercontour niet over het plangebied (afstand circa 200 meter, of meer).

Conclusie

De werkelijke afstanden voor bovenstaande relevante activiteiten zijn ruimschoots voldoende voor de richtafstanden. In de navolgende subparagrafen wordt nader ingegaan op de aspecten geur en spuitzone ten gevolge van de agrarische bedrijvigheid welke ten noorden en (deels) ten zuiden van het plangebied plaats vindt.

4.1.4.3 Geur

Wettelijk kader

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

De wet bevat normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Op grond van de Wgv gelden vaste afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Bij deze afstanden gaat het om dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld (de extensieve veehouderijen). De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. Deze afstanden gelden ongeacht het aantal dieren dat gehouden wordt. De te toetsen afstand wordt gemeten tussen de buitenzijde van een geurgevoelig object en het dichtstbijzijnde emissiepunt.

Daarnaast moet de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf (onafhankelijk van de diersoort die er gehouden wordt) minimaal 25 meter bedragen tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 50 meter bedragen tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. De bedrijfswoning die tot de veehouderij zelf behoort wordt niet aangemerkt als geurgevoelig object.

Op basis van de wet kan de gemeente een geurverordening vaststellen, die tot doel heeft woningbouw in de dorpen veilig te stellen en de geurbelasting van de bestaande woongebieden niet of nauwelijks toe te laten nemen. Op basis van deze verordening kunnen de afstanden waarmee rekening moet worden gehouden worden beperkt.

De gemeente Zundert heeft dit niet gedaan.

Onderzoek

Het plangebied van de ontwikkellocatie ligt aan de noordzijde van de dorpskern Rijsbergen. In de directe omgeving zijn meerdere bedrijven aanwezig. Voor extensieve veehouderijen gelden vaste afstanden in het kader van de Wgv en de geurverordening, waaraan dient te worden voldaan. Deze afstanden zijn enerzijds maatgevend bij vergunningverlening en anderzijds relevant bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de beoogde locatie in beginsel buiten de geldende vaste afstanden te worden gesitueerd, zodat de veehouderij niet beperkt wordt in zijn bedrijfsvoering.

De geurcumulatie van de veehouderijen in de omgeving van het plangebied wordt getypeerd als 'zeer goed', zie onderstaande figuur (rechter bovenhoek). Geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het planvoornemen.

4.1.4.4 Drift van boomkwekerij

De VNG-publicatie: Bedrijven en milieuzonering, geeft onder luchtkwaliteit eisen voor het gebruik van gewasbespuitingen bij akkerbouw en fruitteelt. Tijdens bespuitingen met gewasbeschermingsmiddelen kan er namelijk drift optreden. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State voor drift van gewasbeschermingsmiddelen een afstand van 50 meter hanteert. Als aannemelijk wordt gemaakt dat een kleinere afstand toereikend is kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken. De jurisprudentie over driftzones is vooral gebaseerd op de fruitteelt in de Betuwe.

In opdracht van de gemeente Zundert is een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van drift bij gewasbespuitingen in de boomteelt. Het onderzoek is uitgevoerd door Plant Research International uit Wageningen, d.d. december 2012. Het onderzoek betreft de driftblootstelling van bewoners en omstanders aan de gevolgen van bespuitingen. Het onderzoek gaat uit van de worst-case situatie (laanbomen). De teelt van hoge en/of lage gewassen kan immers niet door de regelgeving worden beperkt. Het staat iedere boomkweker vrij om te wisselen van soort als van hoge naar lage beplanting en omgekeerd.

Uit het onderzoek van Plant Research uit Wageningen blijkt dat bij zij- en opwaartse bespuitingen in de teelt van laanbomen, op grotere afstand dan 20 m van de perceelsrand boomkwekerij, geen overschrijding optreedt van AEL-dermaal en inhalatoir voor de stoffen flonicamid en captan. De ingevoerde gewasbeschermingsmiddelen zijn in de handel verkrijgbaar en worden nog steeds, zij het marginaal, toegepast in de boomkwekerijen.

De driftafstand van 20 meter kan worden verkleind, als de hierna geschetste situaties aanwezig zijn. De drie verschillende situaties worden hieronder nader toegelicht:

  • 1. Een vrije afstand (driftzone) van 20 meter
  • 2. Een vrije afstand (driftzone) van 10 meter reserveren
  • 3. Een vrije afstand (driftzone) van 5 meter reserveren

De vrije ruimte (driftzone) mag niet worden ingericht als openbare ruimte, speelruimte, tuin, moestuin, e.d., waar kinderen en/of burgers zich onbewust in kunnen bevinden

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0012.jpg"

Afbeelding doorsneden driftzones

Op de agrarische gronden aan de noordrand van het plangebied is een spuitvrijzone van 20 meter opgenomen om de drift te ondervangen. Op de verbeelding is aan de bestemming Agrarisch - AHS plus de aanduiding specifieke vorm van agrarisch - spuitvrije zonetoegevoegd.

4.1.4.5 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat VNG-richtafstanden geldend voor de bestaande bedrijven in de omgeving van het plangebied niet over het plangebied liggen. De bedrijfsvoering van de betreffende bedrijven wordt door het realiseren van het nieuwbouwplan dan ook niet beperkt.

4.1.5 Luchtkwaliteit
4.1.5.1 Wettelijk kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.1.5.2 Onderzoek

Beoordeling luchtkwaliteit

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van 38 nieuwe woningen. De woningen in het plan worden ontsloten via de ontsluitingsweg van De Groene Kamers I welke aantakt op de Ettenseweg.

Het is de verwachting dat door het schoner worden van de auto's de concentratie van met name stikstofoxide in de lucht in de toekomst nog lager is.

Bij de berekening van het totale aantal gegenereerde ritten in de plansituatie is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie per woning van deze woningcategorieën en bedraagt 288 ritten (voor een onderbouwing van het aantal ritten wordt verwezen naar paragraaf 4.5.1.1) ten opzichte van de autonome situatie.

Met behulp van de NIBM-tool (2018) is op globale wijze beoordeeld of er hiermee sprake is van een al dan niet in betekenende mate bijdrage van het plan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het resultaat van de berekening met de tool geeft aan dat het plan hiermee niet in betekenende mate bijdraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0013.jpg"

Afbeelding resultaat NIMB tool

De extra bijdrage door het aan de woningen verbonden verkeer draagt niet in betekenende mate bij en is derhalve minder dan 1,2 µg/m3 (de NIBM-grens). Hiermee is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 van de dichtstbijzijnde wegen Bredaseweg en Ettenseweg inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2018. Nabij het plangebied bedraagt de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 23,2 µg/m3, 18,2µg/m3 en 11 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschreden.

4.1.5.3 Conclusie

Het project betreft de realisatie van 38 nieuwe woningen binnen het plangebied. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor "niet in betekenende mate" bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Er hoeft derhalve geen aanvullend onderzoek naar de blootstelling aan luchtverontreiniging plaats te vinden. Het resultaat van de berekening met de NIBM-tool geeft aan dat het plan hiermee niet in betekenende mate bijdraagt.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.

Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Cultuurhistorie
4.2.1.1 Onderzoek

In de 18e en 19e eeuw vonden rondom de kern Rijsbergen veel ontginningen plaats. In de 18e eeuw werden de ontgonnen landerijen gebruikt voor bebossing, landbouw en veeteelt. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw ontstond uit de bebossing boomkwekerijen, die tot de dag van vandaag bloeien.

Het dorp Rijsbergen is van oorsprong een tiendakkerdorp, een agrarisch dorp dat zich in de middeleeuwen ontwikkelde. De meest historische bebouwing van Rijsbergen is gelegen aan de Sint Bavostraat, de voormalige Napoleonroute, en langs de Hoge en Lage Straat. De Ettenseweg en de Bredaseweg zijn historisch doorgaande wegen die vanuit het centrum van Rijsbergen naar Breda en Etten-Leur gaan. Het plangebied ligt in de oksel van deze twee wegen.


Het plangebied bestaat uit weiden met hier en daar individuele bomen. Min of meer haaks op de doorgaande wegen is het coulisselandschap met bomenrijen, als overblijfsel van de besloten kamers, op de cultuurhistorische kaart nog goed zichtbaar. De besloten kamers waren van oudsher open gebieden waarbij de kavelgrenzen ingeplant zijn met dichte houtwallen of houtsingels. Hierdoor is er een zogenaamde kamerstructuur ontstaan van kleine aan elkaar gekoppelde open gebieden omsloten met dichte beplanting. In het nieuwe plan zal het oorspronkelijke karakter van de besloten groene kamers worden versterkt door aanleg van ruime groenstructuren en houtsingels. Een besloten kamer vormt daarmee tevens een groene en dorpse afronding van het stedelijk gebied. Binnen de besloten groene kamers is ruimte voor landelijk wonen. Met de aanleg en het herstel van nieuwe beplantingselementen wordt bijgedragen aan het behoud en de versterking van dit oorspronkelijke karakter en wordt nieuwe bebouwing op een logische manier ingepast in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0014.jpg"

Afbeelding cultuurhistorische kaart 1908 met aanduiding plangebied fasen 1 en 2

4.2.2 Archeologie
4.2.2.1 Wettelijk kader

In 1992 heeft Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend; ook wel het Verdrag van Malta of Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het is ondertekend. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten.

De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.

De gemeente Zundert heeft invulling gegeven aan het rijksbeleid omtrent archeologie door een eigen gemeentelijk archeologiebeleid op te stellen.

Nota Archeologie Gemeente Zundert

Het tijdig identificeren en meewegen van archeologische (verwachtings-)waarden kan een bijdrage leveren aan het behoud en versterking van de historische identiteit en kwaliteit van de leefomgeving (inclusief het landschap). Daarom is door de gemeente Zundert de Nota Archeologie Gemeente Zundert opgesteld. De beleidsnota en bijbehorende archeologische beleidskaart is het centrale instrument dat alle betrokken partijen bij planvorming is staat stelt om vooraf inzicht te krijgen in de nog aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Archeologische beleidskaart van de gemeente Zundert weergegeven, hieruit blijkt dat het plangebied ligt in een zone met een hoge archeologische verwachting (Archeologisch waardevol gebied 4) en middelhoge archeologische verwachting (Archeologisch waardevol gebied 5). Dit betekent dat er bij ontwikkelingen die minimaal groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 50 cm onder het maaiveld een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Een archeologisch onderzoek is uitgevoerd en wordt toegelicht in subparagraaf 4.2.2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0015.jpg"

Afbeelding uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart

4.2.2.2 Onderzoek

Door Antea Group is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 7 bijgevoegd.

Tijdens het onderzoek is een A-AC-C profiel aangetroffen, dat aansluit bij de bodemopbouw uit de eerdere onderzoeken in “De Groene kamers”. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat het plangebied deel uitmaakt van (de gradiëntzone van) een beekdal. Daarmee is de kans dat er in dit plangebied oudere sporen aanwezig zijn dan in fase 1 van “De Groene Kamers” klein.

Het bevoegd gezag heeft hier op 20-11-2019 een selectiebesluit over genomen (zie Bijlage 8 Selectiebesluit RWB). Het advies betreffende het selectiebesluit is om in te stemmen met het advies van Antea Group om geen
vervolgonderzoek te laten uitvoeren. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 ter plaatste van het plangebied is
niet nodig.

Omdat de archeologische verwachting naar laag is bijgesteld, is niet voorzien in de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. Als men tijdens bouw- of andere werkzaamheden ondanks vooronderzoek toch op archeologische resten stuit, dan moet dit volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 zo spoedig mogelijk gemeld worden bij de Minister van OC&W. In dit geval kan het ook bij de gemeente.

4.2.2.3 Conclusie

Op basis van het onderzoek wordt gesteld dat het opnemen van een archeologische dubbelbestemming niet nodig is. Het aspect archeologie levert geen belemmeringen op.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Het Nationaal Waterplan opgesteld voor de planperiode 2016- 2021. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Het is van belang water en ruimte beter te verbinden. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Kaderrichtlijn water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Beleid waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.

Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema’s gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.


Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger.


De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.

De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’.

4.3.2 Onderzoek
4.3.2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van Rijsbergen. Het plangebied heeft grotendeels een agrarische functie (grasland).
De hoogteligging van het gehele plangebied is door middel van een terreinmeting volledig in beeld gebracht. Globaal heeft het plangebied een hoogteverloop van ruim 0,9 meter. Het maaiveld loopt op van ca. NAP +7,4 meter in het noordoosten tot NAP +8,30 meter in het zuidoosten.

De locatie is niet in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied gelegen (Provinciale Milieuverordening 2015), en evenmin in een beschermd gebied zoals aangegeven in de Keur (Keur Waterschap Brabantse Delta).

Het grondwater in het eerste watervoerend pakket heeft globaal een noord tot noordoost gerichte stroming.

De wisseling in grondwaterstanden wordt uitgedrukt door middel van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). Daarbij wordt de GHG vaak als maatgevende grondwaterstand gehanteerd voor de toetsing van het ontwerp.
De GHG in het plangebied ligt tussen de 0,6 en 0,8 m –mv (noordelijk plangebied) en tussen de 1,0 en 1,2 m –mv .

In het plangebied zijn aan zowel de noord-, oost- en zuidkant b-waterlopen gelegen. Het plangebied watert via waterlopen categorie B (paars) rechtstreeks af op de waterloop categorie A (blauw), zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0016.jpg"

Afbeelding B-waterlopen Waterschap Brabantse Delta rondom Rijsbergen (bron: Waterschap Brabantse

Delta) met indicatie plangebied

Ten noorden van het plangebied is de primaire watergang de Goudbergsche Leij van Waterschap Brabantse Delta aanwezig (ver buiten het plangebied). Het oppervlaktewater heeft geen vast peil en watert onder vrij verval in (noord)oostelijke richting af op de Aa of Weerijs.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0017.jpg"

Afbeelding Oppervlaktewater Waterschap Brabantse Delta rondom Rijsbergen (bron: Waterschap Brabantse

Delta) met indicatie plangebied en afwatering aangeduid

4.3.2.2 Riolering en infiltratie

Uitgangspunt voor de waterhuishouding in met name nieuwbouwprojecten, is een duurzaam gescheiden systeem. Dit betekent dat schoon hemelwater, wat valt op daken en terreinverharding, zoveel mogelijk in het gebied opgevangen en geïnfiltreerd dient te worden en alleen het vervuilde afvalwater via het riool wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. De hoeveelheid afvalwater, die getransporteerd wordt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie zal hiermee afnemen, wat uit het oogpunt van milieu een positieve ontwikkeling betekent. Het waterschap is voorstander van het gebruik van niet uitlogende bouwmaterialen en het aanleggen van een gescheiden rioleringsstelsel. Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voorwaarden aan de afvoer via een rioleringsstelsel.

In de huidige situatie is er geen vuilwaterafvoer in het plangebied aanwezig. Het hemelwater dat terecht komt in het plangebied infiltreert ter plaatse in de bodem.

De nieuw aan te leggen vuilwaterriolering moet aangesloten worden op de riolering gelegen in de omgeving van het plangebied. Bij de civieltechnische uitwerking van De Groene Kamers fase 2 wordt het aspect riolering en infiltratie verder uitgewerkt in een Waterhuishoudkundig rioleringsplan, hierbij zal worden aangesloten op het Waterhuishoudkundig rioleringsplan van fase 1 (Bijlage 9 Waterhuishoudkundig rioleringsplan fase 1).

De belangrijkste conclusies met betrekking tot het DWA-stelsel uit het Waterhuishoudkundig rioleringsplan fase 1 zijn hieronder genoemd, deze zullen hun vertaalslag vinden in fase 2.

Conclusies DWA-stelsel

Aan de hand van de berekeningen voor het droogweerafvoer stelsel (DWA) kan de volgende conclusie worden getrokken:

  • Het vuilwater van het woongebied watert af richting het GEM-stelsel in de Ettenseweg. Om de terugstroom van gemengd rioolwater in het DWA-stelsel van de Groene Kamers te voorkomen dient het DWA-stelsel voorzien te worden van een terugslagklep;
  • Voor de twee meest noordelijke woonpercelen aan de Ettenseweg zal er onder het trottoir een DWA-stelsel worden gerealiseerd welke afstroomt richting de aansluiting met de Ettenseweg;
  • De vuilwaterproductie van het woongebied komt uit op 1,86 m3/uur. Per dag wordt er in totaal 18,6 m3 afvalwater geloosd op het GEM-stelsel in de Ettenseweg vanuit het woongebied;
  • Een droogweerafvoer stelsel met diameter van ø 200 mm voldoet voor het woongebied;
  • Om twee kruisingsputten te voorkomen binnen de planontwikkeling is de RWA-streng R3980-R3990 bij inspectieput R3980 met een sprong van 0,39 m gelegd. Hiermee wordt er in het ontworpen rioolstelsel bij alle kruisende leidingen de minimale afstand van 10 cm gehaald.
4.3.2.3 Watertoets

De watertoets is bedoeld om negatieve effecten op waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen te voorkomen. Ook is deze bedoeld om deze aspecten zoveel als mogelijk vooraf in de planvorming te betrekken.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Brabantse Delta.

Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het Waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert.

Het stedenbouwkundig plan voor fase 2 is gewijzigd ten opzichte van het plan waarop het waterhuishoudkundig rioleringsplan (AGEL adviseurs, 2016) geschreven is; de totale oppervlakte en het aantal uitgeefbare kavels in fase 2 zijn toegenomen. Zodoende is het vigerende waterhuishoudkundig rioleringsplan met betrekking tot de watertoets niet meer actueel. Door Agel adviseurs is daarom een addendum opgesteld ten behoeve van een herberekening van de waterberging, om te controleren of deze (nog) voldoet aan de retentie-eis van 60 mm. In deze memo worden alle uitgangspunten uit het waterhuishoudkundig rioleringsplan (AGEL adviseurs, 2016) aangehouden, met uitzondering van de oppervlakteverdeling; de verhardingstoename van fase 2 wordt herzien. Het addendum is opgenomen in Bijlage 10.

De noordelijke waterberging conform het stedenbouwkundig plan voor fase 2 heeft voldoende capaciteit om het verhardingsoppervlak van fase 1 en 2 te kunnen bergen. Daarnaast zijn in het stedenbouwkundig plan voor fase II nog een tweetal oppervlaktewateren opgenomen, die nu niet in de berekening zijn meegenomen. De conclusie luidt dat het stedenbouwkundig plan voor fase II ruim voldoet aan de retentie-eis van 60 mm.

4.4 Flora en Fauna

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.

4.4.1.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het ‘nee, tenzij’- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

4.4.1.2 Soortenbescherming

In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
  • 3. ‘andere soorten’ (onderdeel A ‘fauna’ en onderdeel B ‘flora’).


De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving. Bij voorliggende toetsing wordt tevens beoordeeld of soorten met jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn in het plangebied. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1 t/m 4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).

4.4.1.3 Bescherming van houtopstanden

De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft invulling aan de bescherming van houtopstanden die tot aan 1 januari 2017 vielen onder bescherming van de Boswet. De bescherming is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wnb. De Provincie is het bevoegd gezag. De bescherming betreft de houtopstanden die zijn gelegen buiten de bebouwde kom (Boswet) en die een oppervlakte hebben van meer dan 1.000 m2 (0,1 hectare). De Wnb doet geen uitspraken over houtopstanden die zijn gelegen binnen de bebouwde kom of met kleinere oppervlakte dan 1.000 m2. Bescherming van dergelijke houtopstanden is een taak van de gemeentelijke overheid.

4.4.2 Onderzoek

Anteagroup heeft een natuurtoets en een Aeriusberekening uitgevoerd ter plaatse van het plangebied, de rapporten zijn als Bijlage 11 en Bijlage 12 bijgevoegd.

Beschermde gebieden

In het plangebied is geen NNN-gebied of Natura 2000-gebied aanwezig. Er komen geen beschermde gebieden (NNN voor binnen de invloedsfeer van het plangebied. (Significant) negatieve effecten zijn uitgesloten.

Wel zijn er Natura 2000 gebieden (Ulvenhoutse Bos en Heesbossen en 't Merkse België) gelegen op minder dan 10 kilometer afstand van het plangebied. Gelet op de uitspraak van de Raad van State is zowel indirecte als directe aantasting van de Natura 2000-gebieden op voorhand niet uitgesloten. De AERIUS Calculator heeft voor beide fasen (realisatiefase en gebruiksfase) op geen enkel Nederlands Natura-2000 gebied een bijdrage hoger dan 0,00 mol/ha/jaar berekend. Wat betreft de Belgische Natura-2000 gebieden berekent AERIUS Calculator geen bijdragen hoger dan 0,00 mol/ha/jaar voor beide fasen (realisatiefase en gebruiksfase). De Wnb (Wet natuurbescherming) staat besluitvorming niet in de weg.

Beschermde soorten

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Algemene broedvogels (mogelijke nestplaatsen).


In onderstaande tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.

Soort (groep)   Essentieel leefgebied in plangebied?   Is er sprake van een overtreding?   Is een ontheffing noodzakelijk?   Vervolgstappen  
Overige broedvogels   Waarschijnlijk   Nee, wanneer in gebruik zijnde nesten niet worden aangetast of verstoord.   Nee, mits zorgvuldig wordt omgegaan met nesten broedvogels.   Voorkomen dat vogels gaan broeden of werken buiten het broedseizoen.  

Tabel overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming

Zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

Advies bunzing

Aan de aanleg van een houtsingel is geen wettelijke verplichting verbonden.

Een houtsingel dat dieren de mogelijkheid biedt om te bewegen tussen de gebieden ten zuiden- en ten noorden van de nieuwe bestemming kan dieren zoals de bunzing een betere leefomgeving bieden. Daarnaast worden houtsingels ook veel gebruikt door andere dieren zoals reeën, konijnen, eekhoorns, vossen en vogels. De groene omheining om de Groene kamers heen kan een mooie toevoeging zijn aan de algehele biodiversiteit en draagt ook bij aan bijvoorbeeld vogels en insecten (o.a. vlinders) in de tuin.

4.4.3 Conclusie

Uit het onderzoek volgt dat er geen belemmeringen zijn gezien vanuit soortenbescherming. Wel dient zorgvuldig om te gaan met nesten van broedvogels. Een nadere toetsing gebiedsbescherming wordt uitgevoerd.

4.5 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een agrarische bestemming naar wonen mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.

4.5.1 Onderzoek

Dit bestemmingsplan maakt 38 woningen ten opzichte van de bestaande situatie mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.

4.5.1.1 Verkeersbewegingen

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van een bestemming is naast het type bestemming afhankelijk van de stedelijkheid van het gebied waarin het aanwezig is en de afstand van de bestemming tot het centrum van de stad of het dorp. Uitgegaan wordt van 'niet stedelijk' in de omgeving 'rest bebouwde kom'. De nieuwe woningen kunnen binnen de CROW-richtlijn worden toegerekend aan de categorie 'koop, vrijstaand' ofwel 'koop, twee-onder-één-kap' ofwel 'koop, tussen/ hoek'. Bij de berekening van het totale aantal gegenereerde ritten in de plansituatie is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie per woning van deze woningcategorieën. Uitgegaan is van gemiddeld 8,2 ritten per nieuwe vrijstaande woning per dag, gemiddeld 7,8 ritten per nieuwe 2 onder één kapwoning per dag en gemiddeld 7,4 ritten per nieuwe tussenwoning per dag. Dit resulteert in een totaal van (8,2*6)+(7,8*24)+(7,4*8) = 296 ritten.

De Ettenseweg waar het plangebied via de ontsluitingsweg van De Groene Kamers fase I op aantakt is een gebiedsontsluitingsweg, het verwerken van de ca. 296 bewegingen is daarbij geen probleem.

Voor de inrichting van de wegen vindt afstemming plaats met de afdeling van de gemeente Zundert die verantwoordelijk is voor openbare ruimte, ten aanzien van het onderhoud.

4.5.1.2 Parkeren

Parkeernorm:

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte hanteert de gemeente parkeernormen. Hiervoor is uitgegaan van de Nota Parkeernormen Zundert van 29 oktober 2010. Het aantal parkeerplaatsen dat op basis daarvan nodig is voor het project, moet op eigen terrein worden gerealiseerd. Bij de realisatie van 10 vrijstaande woningen (dure klasse), 24 tweekappers (middenklasse) en 8 rijwoningen (bereikbaar en betaalbaar) in 'rest bebouwde kom', 'niet stedelijk', met een gemiddelde parkeerdruk, is de parkeernorm conform de Nota Parkeernormen respectievelijk 2,2, 1,9 en 1,7 parkeerplaats per woning.

Binnen het plangebied is voldoende parkeergelegenheid beschikbaar om te realiseren. In het plan worden 2 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein bij vrijstaande woningen en twee-onder-één kapwoningen. Uitgezonderd 7 woningen (tweekappers/levensloopbestendige woningen), daarbij is 1 parkeerplaats per woning op eigen terrein ingepast.

Een dubbele oprit zonder garage telt mee als 1,7 parkeerplaatsen. Een dubbele oprit met garage telt mee als 1,8 parkeerplaatsen. Een lange oprit met garage telt als 1,3 parkeerplaats en een lange oprit zonder garage telt als 1 parkeerplaats. Zie onderstaande tabel parkeernorm verdeeld naar eigen terrein en openbaar gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0018.jpg"

Tabel parkeernorm verdeeld naar eigen terrein en openbaar gebied

Parkeervraag:

Dit resulteert voor de vrijstaande woningen in een totaal van (2,2*6=) 13,2 parkeerplaatsen. Voor de tweekappers resulteert dit in een totaal van (1,9*24=) 45,6 parkeerplaatsen en voor de rijwoningen (1,7*8=) 13,6 parkeerplaatsen. Tezamen bedraagt de parkeerbehoefte voor 38 woningen; 72,4 parkeerplaatsen. Van deze totale parkeervraag dienen 45,7 parkeerplaatsen op eigen terrein en 28,7 parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd te worden.

Parkeeraanbod:

Voor vrijstaande woningen, 2 onder eenkapwoningen en eventueel waar mogelijk hoeken van rijwoningen is het uitgangspunt om 2 opstelplaatsen op eigen terrein te hebben. De voorkeur gaat uit naar een dubbele oprit. Deze oprit kan efficiënt worden gebruikt en heeft een positief effect op de parkeerdruk.

Totaal zijn er 45,7 parkeerplaatsen bij de woningen op eigen terrein beschikbaar (tabel aanbod privé). Omdat meer dan voldoende parkeren op eigen terrein wordt gerealiseerd is er op eigen terrein een overschot van 2 parkeerplaats (tabel overschot privé). Daarnaast worden 29 parkeerplaatsen gerealiseerd in openbaar gebied (tabel aanbod or). Dit betekent een overschot aan openbare parkeerplaatsen van 0.3. In totaal worden er 74,7 parkeerplaatsen aangelegd in het plangebied, de totale behoefte bedraagt 72,4 parkeerplaatsen. Zie hiervoor onderstaande tekening. Zodoende wordt voldaan aan de parkeernorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamersf2-VS01_0019.jpg"

Afbeelding parkeerbalans

4.5.2 Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

Voor de inrichting van de wegen vindt afstemming plaats met de afdeling van de gemeente Zundert die verantwoordelijk is voor openbare ruimte, ten aanzien van het onderhoud.

4.6 M.e.r. beoordeling

Plannen en activiteiten kunnen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is geregeld dat in zulke gevallen een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten. Een bestemmingplan (of wijzigingsplan) kan plan m.e.r.-plichtig zijn. Dit is het geval als het plan kaders stelt voor latere m.e.r.-plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling nodig is. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.-plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.

Per 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Hierin is een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.

De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Het maakt daarvoor niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft. Voorafgaand aan de vergunningaanvraag of de ruimtelijke procedure dient een aparte beslissing te worden genomen dat geen MER nodig is. Voor de initiatiefnemer geldt dat hij moet melden dat er sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling en dat hij hiervoor informatie moet aanleveren. Het bevoegd gezag moet vervolgens een formeel besluit nemen dat de initiatiefnemer bij zijn vergunningaanvraag moet voegen.

De nieuwe procedure is uitsluitend van toepassing op projecten die voorkomen in het Besluit m.e.r.. Indien kan worden aangetoond dat het project geen onderdeel uitmaakt van onderdeel C of D van het Besluit m.e.r., dan is de nieuwe procedure niet van toepassing. In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. is onder 11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, opgenomen.

4.6.1 Onderzoek

Op dit moment worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die mer-plichtig zijn. De woningbouwontwikkeling wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt in het algemeen niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • en aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Ondanks dat het project onder de richtwaarden zit, moet worden nagegaan of er toch aanleiding bestaat voor een m.e.r.-beoordeling omdat het planvoornemen een activiteit betreft welke is genoemd in de D-lijst. Omdat het aantal woningen minder dan 2000 woningen betreft kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r. beoordeling.

In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet:

  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

Kenmerken van de projecten

In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. De voorgenomen activiteit betreft de aanleg van een kleinschalige woningbouwontwikkeling aan de noordkant van de kern Rijsbergen. De nieuwe woningen sluiten aan op de bestaande bebouwing. De ontwikkeling van de woningen betekent een versterking van de gebiedskwaliteit. Een uitgebreide beschrijving van het project en de stedenbouwkundig opzet is opgenomen in hoofdstuk 2.2.

Plaats van het project

De bebouwing in de omgeving van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit solitaire bebouwing in de randzone van de kern Rijsbergen.

Kenmerken van mogelijke effecten

Uit de beoordelingen en onderzoeken van de omgevingsaspecten blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het planvoornemen.

Ruimtelijke visuele effecten

De voorgenomen activiteit heeft ruimtelijk-visuele effecten voor het landschap binnen het plangebied en de nabije omgeving van de nieuw op te richten bebouwing. Ten aanzien van het landschapsbeeld in groter verband geeft de voorgenomen activiteit geen spanning met de landschapswaarden. Er wordt een stedenbouwkundige overgang gecreëerd naar het buitengebied: de noordelijke rand zal een meer open karakter krijgen in combinatie met natuurlijke waterpartijen met natuurvriendelijke oevers en met zicht op het buitengebied.


Mobiliteit

De nieuwe woningen worden ontsloten via de ontsluitingsweg van De Groene Kamers fase I welke aantakt op de Ettenseweg. De Ettenseweg weg verzorgt een goede verbinding met Rijsbergen en heeft voldoende capaciteit om de verkeerstoename als gevolg van de extra woningen te verwerken.


(Grond)water

In het plangebied treedt toename van verhard oppervlak op. Hiertoe wordt gecompenseerd door het realiseren van oppervlaktewater aan de noordzijde van het plangebied.


Effecten op beschermde flora en fauna

Volgens de Wet Natuurbescherming is het verboden om beschermde soorten flora en fauna te doden, verstoren of verontrusten. Uit de quickscan flora en fauna volgt dat er geen belemmeringen zijn gezien vanuit gebiedsbescherming en soortenbescherming. Wel dient zorgvuldig om te gaan met nesten van broedvogels.

4.6.2 Conclusie

Op basis van de voorgaande vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd, gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten, dat er geen negatieve milieugevolgen aan de orde zijn. Daarmee hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen.

4.7 Duurzaamheid

Gemeente Zundert heeft haar ambitie voor een duurzame en toekomstbestendige gemeente vastgelegd in het position paper Duurzaamheid. De ambitie is vertaald naar een lokale duurzaamheidsagenda die jaarlijks herijkt wordt. Duurzaamheid gaat de regio aan, het land, Europa, en het is zeker ook een mondiaal vraagstuk. Daarom kiest de gemeente ervoor om de duurzaamheidsagenda te baseren op de 17 internationale doelstellingen van de Verenigde Naties: de Global Goals. “Met een lokale duurzaamheidsagenda handelen we daarmee in de geest van, en dragen wij lokaal bij, aan de realisatie van de internationale doelstellingen,” aldus wethouder Duurzaamheid, Johan de Beer. Het doel is dat duurzaamheid binnen drie jaar een vanzelfsprekendheid is in het gemeentelijk beleid en in samenwerking met medeoverheden, bedrijfsleven, verenigingsleven en inwoners. Duurzaamheid is dan verankerd in de manier van denken en doen.

De Groene Kamers wordt een woongebied waarbij het landschap met de groene houtsingels reikt tot aan de voordeur. Hier komt veilig en geborgen wonen aan de rand van het dorp waar kinderen veilig en avontuurlijk spelen. Het gebied biedt jong en oud ruimte voor ontspanning en sportief gebruik. De leefomgeving onderscheidt zich door de samenhang tussen de volgende duurzame bouwstenen:

  • biodiversiteit; vergroten biodiversiteit d.m.v. houtsingels en waterpartij;
  • klimaatadaptatie; ruimte voor water gekoppeld aan robuust watersysteem in combinatie met toepassen van klimaatadaptieve bestrating bij de parkeervakken;
  • veilig- en leefbaarheid;
  • energie en duurzaam bouwen, waarbij minimaal de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit worden aangehouden.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.


Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

5.1.1 Beoordeling

Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen.
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een ‘aangewezen bouwplan’. Derhalve dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie ‘anderszins te verzekeren’. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden geheel op eigen terrein uit. Hiermee is sprake van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit bestemmingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente Zundert sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af, waarin ook de verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten wordt vastgelegd.

5.1.2 Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan aan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de ter inzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.

Inspraak en Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft, volgens de gemeentelijke inspraakverordening, gedurende zes weken ter
inzage gelegen, te weten van 17 juli 2019 tot en met 28 augustus 2019. In deze periode is een informatieavond
gehouden, waar de planontwikkeling is gepresenteerd en er gelegenheid was om vragen te stellen over het plan.


Daarnaast is het plan in het kader van het vooroverleg volgens artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de diverse instanties, namelijk de provincie Noord-Brabant, Waterschap Brabantse Delta en de Brandweer Midden- en West-Brabant.


Tijdens de inspraakperiode zijn drie inspraakreacties en drie vooroverlegreacties ingediend. In de inspraak- en
vooroverlegrapport (Bijlage 13 Nota Vooroverleg en inspraak) zijn de inspraakreacties (paragraaf 2.1) en
overlegreacties (paragraaf 2.2) samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording. De reacties
samengevat weergegeven maar zijn wel in hun totaliteit beschouwd. Daarbij is aangegeven of de opmerkingen leiden tot
aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. Naar aanleiding van de inspraakprocedure wordt tevens een aantal
ambtelijke wijzigingen in het plan doorgevoerd. Deze ambtelijke wijzigingen zijn in hoofdstuk 3 toegelicht.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan met de hierbij behorende stukken, lag met ingang van 16 januari 2020 tot en met 26 februari 2020 ter inzage. Tijdens de ter inzage periode zijn drie zienswijzen ingediend. In de Nota Zienswijzen opgenomen in Bijlage 14 zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording. De reacties zijn samengevat weergegeven maar zijn wel in hun totaliteit beschouwd. Daarbij is aangegeven of de opmerkingen leiden tot aanpassing van het vast te stellen bestemmingsplan.

Het vast te stellen bestemmingsplan is inhoudelijk niet aangepast naar aanleiding van de reacties. Wel is het Addendum waterhuishoudkundig rioleringsplan (voor fase II) vervangen waarin na afstemming met de gemeente het afvoeren van regenwater bovengronds in plaats van een rioolbuis als uitgangspunt is verwerkt. Naar aanleiding van een zienswijze is de overstortcontructie ten behoeve van de retentievoorziening verplaatst.


.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

Bij het opstellen van de planregels is enerzijds zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmen als bedoeld met het handboek. Actuele inzichten ten aanzien van het handboek zijn mede betrokken bij het opstellen van de planregels
Het geheel is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 1 komen de 'Inleidende regels' aan bod. Het betreft hier de Begrippen (Artikel 1) en de Wijze van meten (Artikel 2). In Hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels' zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (Artikel 3 tot en met Artikel 8). Hoofdstuk 3 'Algemene regels', bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (Artikel 9 tot en met Artikel 13). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in Hoofdstuk 4(Artikel 14 en Artikel 15).

De planregels zijn opgedeeld in:

  • 1. de bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt;
  • 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
  • 3. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden en
  • 4. het afwijken van de gebruiksregels.

6.2 Bestemmingen

Agrarisch - AHS Plus

De voor 'Agrarisch - AHS Plus' gronden zijn bestemd agrarische bodemexploitatie met ;de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch- spuitvrije zone’ . Deze zone gelegen aan de oostrand van het plan achter de geplande woningen is spuiten van gewassen niet toegestaan.

Groen

De bestemming Groen is ten behoeve van de inrichting die refereert naar houtsingels van de groene kamers. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor plantsoenen, groenstroken en andere groenvoorzieningen, fiets- en wandelvoorzieningen, kunstwerken en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water, speelvoorzieningen, inritten en nutsvoorzieningen. De bestemming Groen heeft een openbaar karakter.

Groen - 1

De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenstroken en andere groenvoorzieningen ten behoeve van de inrichting die refereert naar houtsingels van de groene kamers. De bestemming Groen - 1 is gelegen op particuliere gronden grenzend aan de bestemming Tuin. Het groen wordt aangelegd door de ontwikkelaar en is geen onderdeel van het achtererfgebied. Binnen de bestemming zijn alleen erfafscheidingen toegestaan.

Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor aanleg en instandhouding als tuin, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, langzaamverkeersroutes ten behoeve van de ontsluiting van aangrenzende gronden.

Verkeer 

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het verkeer en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven, langzaamverkeerroutes en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Op de verbeelding zijn maatvoeringen (maximum aantal wooneenheden en goot- en bouwhoogte) en woningbouwtypologie aangeduid.