direct naar inhoud van 2.4 Het gebied
Plan: Ruimte voor Ruimte Buntven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0873.HUYBxBP055xMOEDx00-VG01

2.4 Het gebied

2.4.1 Bodem
2.4.1.1 Bodemopbouw

Volgens de bodemkaart van Nederland, blad 49 Oost (Stiboka, 1980) bestaat de bodem van het plangebied uit een hoge zwarte enkeerdgrond, ontwikkeld in leemarm en zwak lemig fijn zand (zEZ21). De grondwatertrap ter plaatse bedraagt VI.

In oktober 2007 is door de terreingroep van Grontmij Nederland bv een bodemkartering uitgevoerd. Er zijn in totaal 38 boringen verricht, waarvan 4 zijn afgewerkt met een peilbuis ten behoeve van het bemonsteren van het grondwater. Het merendeel van de boringen (28) is tot een diepte van 1 m -mv doorgezet. Acht boringen zijn doorgezet tot 2,0 m -mv. De diepte van de boringen ten behoeve van de peilbuizen ligt tussen de 2,9 en 3,5 m.

Uit het onderzoek blijkt dat de bodemopbouw als volgt kan worden geschematiseerd:

  • Vanaf maaiveld is tot een diepte variërend tussen de 0,85 en 1,40 m -mv zwak tot matig humeus, zeer fijn tot matig fijn, matig siltig zand aangetroffen;
  • Onder deze laag is tot de verkende diepte zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand aangetroffen. In een aantal boringen zijn vanaf circa 1,0 m -mv sporen grind aanwezig;
2.4.1.2 Bodemkwaliteit

Om inzicht te krijgen in de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het bijbehorende onderzoeksrapport 242745.ehv.220.R001 is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Het bodemonderzoek ter plaatse van het onverdachte terreindeel is gebaseerd op de NEN-5740 van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI; oktober 1999).

Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is voldoende inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.

De conclusie van het bodemonderzoek is dat de bodem van de onderzoekslocatie schoon is en dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren zijn tegen de ontwikkeling van het plangebied. De bodem is geschikt voor het gebruik ten behoeve van wonen met tuin. Er zijn wel sporen van puin aangetroffen in de bodem.

Indien grond van de locatie vrijkomt en wordt toegepast in een ander werk, is een partijkeuring conform de eisen van het Bouwstoffenbesluit noodzakelijk. Indien een bodemkwaliteitskaart beschikbaar is, mag de grond als bodem worden toegepast, mits de kwaliteit van de bodem vergelijkbaar is met of beter is dan de kwaliteit van de ontvangende bodem. Bij de ontwikkeling van het gebied dient de grond met puinbijmenging apart te worden ontgraven en te worden gescheiden.

2.4.2 Waterstructuren en -huishouding

Het plangebied heeft een gemiddelde hoogteligging van NAP +18,0 m.

2.4.2.1 Doorlatendheid bodem

Tijdens de bodemkartering zijn infiltratiemetingen uitgevoerd met behulp van de omgekeerde boorgatmethode. De resultaten zijn in tabel 2.1 opgenomen.

Tabel 2.1 Resultaten infiltratiemeting

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.HUYBxBP055xMOEDx00-VG01_0009.png"
Tevens is op basis van expert judgment de doorlatendheid in verschillende bodemlagen geschat. Op grond van deze schattingen kan de doorlatendheid van de bodem als volgt geschematiseerd worden:

  • 0,0 tot circa 1,2 m -mv: Teelaardelaag. Doorlatendheid variërend tussen de 0,4 en 1,0 m/dag;
  • 1,2 m -mv tot de verkende diepte: Sterk variabele doorlatendheid. Goed doorlatend fijn zand afgewisseld door enkele verkitte of sterk siltige lagen. Geschatte doorlatendheid varieert tussen de 0,6 en 2 m/dag.

Op basis van de infiltratiemetingen lijkt het plangebied geschikt voor infiltratie.

2.4.2.2 Grondwaterstanden

De wisseling in grondwaterstanden wordt uitgedrukt door middel van de indeling in grondwater-trappen (Gt). Deze indeling vindt plaats op basis van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). Volgens de Bodemkaart van Nederland (kaartblad 49 oost) komt ter plaatse van het plangebied een grondwatertrap VI voor. Dit betekent een gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) dieper dan 1,20 m en een gemiddeld hoogste grondwaterstand die zich tussen de 0,4 en 0,8 m -mv bevindt.

In de ten behoeve van het bodemonderzoek geplaatste peilbuizen is de grondwaterstand bepaald. De resultaten zijn weergegeven in tabel 2.2.

Tabel 2.2 Gemeten grondwaterstanden

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.HUYBxBP055xMOEDx00-VG01_0010.png"

Tevens is op basis van hydromorfe kenmerken (ondermeer roest- en reductieverschijnselen) van het bij de boringen vrijkomende materiaal een schatting gemaakt van de GHG en GLG. Het resultaat van de schatting is weergegeven in tabel 2.3. Bij de bepaling aan de hand van de hydromorfe kenmerken wordt opgemerkt dat dergelijke kenmerken ook fossiel aanwezig kunnen zijn. De grondwaterstanden kunnen in de loop van de tijd zijn veranderd door bijvoorbeeld aanpassing van de afwatering of onttrekkingen.

Tabel 2.3 GHG en GLG op basis van hydromorfe kenmerken

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.HUYBxBP055xMOEDx00-VG01_0011.png"

Op circa 300 m ten noordwesten van het plangebied zijn twee TNO peilbuizen gelegen. Enkele relevante kenmerken van beide peilbuizen zijn in tabel 2.4 weergegeven.

In figuur 2.9 is het stijghoogteverloop in beide peilbuizen weergegeven. Peilbuis B45G0066 heeft een filterstelling in het eerste watervoerende pakket. Peilbuis B45G0234 heeft een filter in het freatisch grondwater. Uit het stijghoogteverloop blijkt dat gedurende de gehele meetperiode sprake is van een infiltratiesituatie.

Op basis van de beschikbare gegevens wordt de GHG geschat op NAP +17,10 m.

Tabel 2.4 TNO-peilbuizen

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.HUYBxBP055xMOEDx00-VG01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.HUYBxBP055xMOEDx00-VG01_0013.png"

Figuur 2.9: Stijghoogteverloop nabijgelegen TNO peilbuizen

2.4.2.3 Riolering

Binnen het stedelijk gebied, dat grenst aan het plangebied, ligt een gemengd rioolstelsel. Tijdens hevige neerslag kan het stelsel overstorten op de categorie-A watergang gelegen op circa 130 meter ten westen van het plangebied. De overstortdrempel van het stelsel ligt op NAP +17,0 m.

Aan de Demerstraat ten noorden van de bebouwde kom van Huijbergen ligt een bergbezinkbassin (BBB). In gevallen van intensieve neerslag kan het rioleringsstelsel van Huijbergen de aanvoer van vuilwater en hemelwater niet verwerken. Het BBB zorgt voor extra berging (230 m3) in het stelsel en daarmee voor een beperking in het aantal overstortgebeurtenissen. In het geval dat de capaciteit van het BBB (en de rest van het stelsel) toch te beperkt is en het water boven de overstortdrempel stijgt, stort het vuilwater gecombineerd met het hemelwater over op de categorie- A watergang. Door de aanwezigheid van het BBB zijn de grovere delen uit dit overstortwater dan reeds neergeslagen. Naar verwachting van de gemeente Woensdrecht bedraagt het aantal overstortgebeurtenissen circa 7 à 8 per jaar.

2.4.3 Archeologische en cultuurhistorische waarden

Grontmij Nederland B.V. heeft in opdracht van Ruimte voor Ruimte CV in oktober 2007 een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het archeologisch onderzoek bestond uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO) verkennende fase door middel van boringen.

Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden, binnen een omschreven gebied. Doel van het IVO is het aanvullen van de gespecificeerde verwachting, die gebaseerd is op het bureauonderzoek.

Het bureauonderzoek heeft uitgewezen dat zich volgens de bodemkaart in het plangebied veldpodzolgronden (gwt V) en hoge zwarte enkeerdgronden (gwt VI) bevinden. In ARCHIS 2 zijn geen waarnemingen bekend uit het plangebied. Op de CHW heeft het plangebied een (middel)hoge verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische waarden. Overleg met de plaatselijke heemkundekring heeft geen aanvullende gegevens opgeleverd. Aanvullende informatie van de gemeentelijk archeoloog van de gemeente Bergen op Zoom, die het conceptrapport heeft beoordeeld, leert dat het gebied onderdeel is geweest van een veengebied dat vanaf de 13e eeuw is ontgonnen. Soortgelijke gronden werden meestal in de loop van de 17e en 18e eeuw vanuit hoger gelegen plaatsen opnieuw in cultuur gebracht. De aan te treffen (zeer dunne) eerdgronden dateren vaak uit die late periode. Gelet op de ligging van het plangebied, centraal in het voormalige veen, wordt de kans op het aantreffen van archeologische sporen, ouder dan de 17e-18e eeuw, zeer klein geacht. Archeologische sporen die dateren van vóór de veenbedekking (Steentijden) zijn in theorie mogelijk aanwezig. Maar ook hier is de kans erg klein. Op basis van het bureauonderzoek is een lage verwachting voor het aantreffen van archeologische vindplaatsen uit de Vroege Prehistorie (vuursteen vindplaatsen), Neolithicum, Bronstijd, IJzertijd Romeinse tijd, Vroege Middeleeuwen en Nieuwe tijd vastgesteld.

In het plangebied is een booronderzoek uitgevoerd dat heeft uitgewezen dat in het plangebied hoge zwarte enkeerdgronden voorkomen. Het bodemprofiel in het plangebied lijkt in grote mate onverstoord te zijn.

Op grond van de resultaten van het IVO- verkennende fase door middel van boringen is conform het advies van de provincie Noord-Brabant geadviseerd het plangebied nader te onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische waarden middels een IVO-karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven.

Dit advies is namens het college van Woensdrecht voorgelegd aan de gemeentelijk archeoloog van de gemeente Bergen op Zoom. Deze heeft op grond van aanvullende informatie een andere conclusie getrokken en vervolgens geadviseerd. Op basis van de aanvullende gegevens acht hij de kans op het aantreffen van archeologische sporen in situ op het terrein zeer klein. Het advies, om op het terrein een nader verkennend proefsleuvenonderzoek uit te voeren, wordt door hem niet ondersteund. Dit advies is overgenomen door het college van Burgemeester en Wethouders van Woensdrecht. Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de bijlagen, waarin het archeologisch onderzoeksrapport 242745.ehv.GAR576 is opgenomen (bijlage 8) en tevens het advies van de archeoloog van de gemeente Bergen op Zoom (bijlage 9).

Voor het plangebied worden dientengevolge geen aanbevelingen gedaan ten aanzien van behoud van archeologische waarden of vervolgonderzoek. Dit wil echter niet zeggen dat zich in het plangebied geen archeologische waarden kunnen bevinden. Mochten tijdens de graafwerkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen, dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 53 van de monumentenwet 1988. Melding van archeologische waarden dient zo spoedig mogelijk plaats te vinden bij de Minister.

2.4.4 Natuurwaarden

Grontmij Nederland bv heeft in opdracht van Ruimte voor Ruimte CV in oktober 2007 een Flora en Faunascan uitgevoerd. Deze scan is in april 2011 geactualiseerd. De geactualiseerde rapportage is als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Op basis van de beschikbare inventarisatiegegevens, aangevuld met de resultaten uit het veldbezoek, kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Het plangebied voor de Ruimte voor Ruimte-locatie Buntven is geen onderdeel van gebieden die zijn begrensd in de Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Het gebied ligt wel in de nabijheid van gebieden die in de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn opgenomen (505 meter). De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op dit Natura2000-gebied, zoals blijkt uit de voortoets, die als bijlage is bijgevoegd.
  • Het plangebied Buntven ligt buiten de Groenblauwe mantel.
  • Binnen het plangebied komen geen beschermde plantensoorten voor.
  • Binnen plangebied Buntven en in de directe omgeving hiervan broeden diverse algemene vogelsoorten.
  • Het plangebied is waarschijnlijk onderdeel van het leefgebied van diverse algemeen voorkomende, beschermde soorten grondgebonden zoogdieren.
  • Het gebied bevat geen vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen.
  • Binnen het plangebied komen geen overige beschermde soorten voor.

Op basis van de resultaten wordt het volgende geadviseerd:

  • bij de planning van werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels (15 maart-15 juli). Het is verboden om werkzaamheden uit te voeren die broedvogels verstoren of verontrusten.