Plan: | Putseweg 46, Ossendrecht |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0873.BUITxBP226xHERZx38-ON01 |
Medio 2004 is bedrijventerrein Driehoeven uitgebreid met Driehoeven II. Aanleiding was destijds een aantoonbare vraag en een beperkt aanbod aan vestigingsmogelijkheden voor bedrijven in de gemeente Woensdrecht. Met deze uitbreiding werd beoogd om lokale bestaande bedrijven in het stedelijk gebied naar het bedrijventerrein te verplaatsen en doorstromingsmogelijkheden te creëren. Inmiddels voorziet bedrijventerrein Driehoeven in circa 18% van de werkgelegenheid op de bedrijventerreinen in de gemeente Woensdrecht.
Eind 2011 heeft de gemeente Woensdrecht de 'Visie bedrijventerreinen' vastgesteld. De gemeente wil dat het prettig ondernemen en werken is in de gemeente Woensdrecht. Om de bedrijvigheid en werkgelegenheid te behouden worden bedrijfsinitiatieven daar waar mogelijk gefaciliteerd. Voorafgaand aan de vaststelling van de visie is de ruimtelijke vraagbehoefte van ondernemingen in beeld gebracht. De conclusie in 2011 luidde dat er een ruimtevraag van circa 1,5 hectare voor een locatie op een bedrijventerrein in Ossendrecht en een ruimtevraag van 4,2 hectare voor een locatie op een bedrijventerrein in de gemeente Woensdrecht is. Voor bedrijventerrein Driehoeven werd geconstateerd dat:
Dat betekent dat de gemeente Woensdrecht reeds in 2011 heeft aangegeven dat de uitbreiding van het bedrijfsterrein Driehoeven onder meer op de locatie Putseweg 46 vorm kan krijgen.
Anno 2021 ontbreekt het voor lokale ondernemingen net als in 2004 momenteel aan vestigingsmogelijkheden, terwijl er een aantoonbare vraag naar bedrijfskavels bestaat. Om het dorp Ossendrecht nog verder te versterken wordt beoogd om het bedrijventerrein Driehoeven opnieuw uit te breiden. In december 2019 is het document 'Regionale afspraken bedrijventerrein West-Brabant 2019-2023' vastgesteld. Eén van de ambities uit dit beleidsdocument is het lokaal (gebonden) MKB ruimtelijk faciliteren en waar nodig zoeken naar maatwerkoplossingen. De voorkeur is hierbij om de uitbreiding integraal te combineren met maatschappelijke vraagstukken, zoals een tekort aan woningen. In aansluiting op deze regionale afspraken heeft initiatiefnemer Koolen & Jansen B.V. begin 2020 een enquête gehouden onder circa 50 lokale Ossendrechtse ondernemers. De respons is groot en er blijkt een groot draagvlak onder ondernemers voor deze planontwikkeling.
Voor het beoogde plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied' en 'Bedrijventerreinen Woensdrecht'. Het initiatief om op deze gronden een uitbreiding van het bedrijventerrein Driehoeven te realiseren is in strijd met deze geldende bestemmingsplannen. De gemeente Woensdrecht staat echter positief tegenover de ontwikkeling en heeft via een principebesluit d.d. 21 december 2020 besloten medewerking te verlenen aan de planvorming. In het kader van de beoogde ontwikkeling is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied bevindt zich aan de oostzijde van het bedrijventerrein Driehoeven te Ossendrecht, direct ten westen van de Putseweg. Kadastraal bestaat het plangebied uit de percelen OSD00 - D – 5292, OSD00 - D – 6346 en OSD00 - D – 6345. De oppervlakte bedraagt circa 4,5 hectare. Het onderhavige plangebied heeft een harde begrenzing in het oosten (de Putseweg) en een mix van functies (infrastructuur, bos, wonen en agrarisch) voor de overige grenzen. De ligging en begrenzing is weergegeven in de figuren 1.1 en 1.2.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: Google Maps)
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (Bron: Kadastrale kaart)
Voor het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied' (onherroepelijk 17 februari 2011, geconsolideerd 23 januari 2019), 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2019' (onherroepelijk op 1 oktober) en 'Bedrijventerreinen Woensdrecht' (onherroepelijk op 2 april 2015). Een uitsnede van de planverbeelding is weergegeven in figuur 1.3. Binnen het bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied' hebben de gronden de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden' en 'Verkeer'. Binnen het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Woensdrecht' hebben de gronden de bestemming 'Bedrijventerrein'.
Figuur 1.3 Uitsnede geldende bestemmingsplannen met aanduiding plangebied
(Bron: Ruimtelijkeplannen)
Wat betreft het bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied' zijn de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden' bestemd voor onder meer agrarische bedrijven, duurzame agrarische bedrijfsactiviteiten, landschapswaarden, bedrijfswoningen met daarbij behorende ondergeschikte (infrastructurele, waterhuishoudkundige en nuts-)voorzieningen. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie alsmede de daarbij behorende verkeerskundige en waterstaatkundige voorzieningen zoals voet- en fietspaden, op- en afritten, viaducten, geleiderails etc.
Ter plaatse van het perceel Putseweg 46 is een bouwvlak opgenomen en geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' (figuur 1.4).
Figuur 1.4 Bouwvlak en functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' behorend bij het adres Putseweg 46 (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Wat betreft het bestemmingsplan 'Bedrijenterreinen Woensdrecht' zijn de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' in combinatie met de bijbehorende functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' bestemd voor bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. Het gaat om een zone van circa 6 meter breed behorend bij het kadastraal perceel OSD00 - D - 6346 welke in voorliggend bestemmingsplan wordt meegenomen.
Naast de genoemde enkelbestemmingen gelden in het plangebied (gedeeltelijk) de volgende algemene gebiedsaanduidingen:
Tenslotte geldt ter plaatse van het plangebied comform 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2019' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Het initiatief om op deze gronden een uitbreiding van het bedrijventerrein Driehoeven te realiseren is in strijd met het geldend bestemmingsplan. Door middel van voorliggend bestemmingsplan wordt het initiatief juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied en geeft inzicht in de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Woensdrecht. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt tenslotte nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.
Het plangebied bevindt zich aan de oostzijde van het bedrijventerrein Driehoeven te Ossendrecht, direct ten westen van de Putseweg. Deze weg vormt een belangrijke ader richting de Belgische grens.
Momenteel is aan Putseweg 46 een boerderij(woning) met bijbehorende boerderijwinkel gevestigd. In de winkel zijn streekproducten als asperges, aardappelen, groente, fruit, vlees, eieren en zuivel verkrijgbaar. Ten noorden van het bedrijfsgedeelte bevindt zich de onverharde weg de Molendreef. Deze bevindt zich tussen de Putseweg en de Breestraat. Het overige gedeelte van het plangebied bestaat uit agrarische gronden. Een aantal afbeeldingen van de huidige situatie zijn weergegeven in de figuren 2.1 t/m 2.6.
Figuur 2.1 Boerderijwoning Putseweg 46 (Bron: Boerderijwinkel Koolen)
Figuur 2.2 Boerderijwinkel (Bron: Boerderijwinkel Koolen)
Figuur 2.3 Buitenterreingedeelte (Bron: Boerderijwinkel Koolen)
Figuur 2.4 Zuidelijk gedeelte plangebied gezien vanaf Putsmolentje (Bron: Google Maps)
Figuur 2.5 Agrarische gronden gezien vanaf Putseweg (Bron: Google Maps)
Figuur 2.6 Noordelijk gedeelte plangebied met onverharde weg Molendreef
(Bron: Google Maps)
De omgeving van het plangebied aan de Putseweg bestaat hoofdzakelijk uit bestaande bedrijfsgronden, agrarische gronden en diverse (bedrijfs)woningen. Het huidige bedrijventerrein 'Driehoeven' (figuur 2.7) is volledig uitgegeven. Op de hoek van de Putseweg en Putsmolentje bevindt zich een restaurant (figuur 2.8).
Figuur 2.7 Bestaand bedrijventerrein Driehoeven (Bron: Google Maps)
Figuur 2.8 Restaurant op de hoek van Putseweg en Putsmolentje, ten zuidoosten van het plangebied (Bron: Google Maps)
Op circa 130 meter ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich het Natura 2000-gebied de Brabantse Wal. De Brabantse Wal strekt zich uit over de gemeentes Steenbergen, het noorden van Bergen op Zoom, het zuidwesten van Roosendaal en Woensdrecht.
Het plangebied en de omgeving bevindt zich op armere zand- en stuifgronden, waarop landbouw vooral als gemengd bedrijf wordt beoefend. De vroeger aanwezige stuifzanden zijn nagenoeg volledig met bos beplant. Deze bosgebieden liggen met name ten noorden van de Molendreef en te zuiden van de Middelstraat. Binnen deze bosgebieden komen talrijke vennen voor. In het landschap vindt men, gezien de grote hoogteverschillen en de aard van de bodem, grote tegenstellingen hetgeen de natuurlijke beleving van het gebied op een hoog niveau brengt. Het bosgebied van Osssendrecht vormt met de Kalmhoutseheide één complex en behoort tot de fraaiste naaldbossen van Nederland. In de bosgebieden bevinden zich broedvogels die alleen in dicht begroeide bossen voorkomen (mezen, spechten, vinkachtigen, e.d.). De bosgebieden staan in nauwe relatie met het open land, omdat diverse diersoorten gebruik maken van beide biotopen: de bossen als schuil- en broedplaats, het open land als voedselgebied. Het is daarom van groot belang dat de relaties en overgangen tussen de gebieden en akker- en weidegronden zo min mogelijk doorbroken worden. De uitbreiding van het bedrijventerrein ligt op akker- en weidegronden aan de rand van genoemde bosgebieden. De uitbreiding van het onderhavige bestemmingsplan is echter onderdeel van een groter, reeds bestaand, bedrijventerrein en zal in die zin relatief weinig bijdragen aan de aantasting van het gebied indien men uitgaat van categorie 1, 2 en 3-bedrijven. Bedrijven uit een zwaardere categorie moeten gezien de aantasting van het natuurlijk milieu worden geweerd.
De beoogde herbestemming is bedoeld om ontwikkeling van lokale bedrijvigheid te kunnen faciliteren en te kunnen voorzien in de actuele uitbreidings- of verplaatsingsvraag van bedrijven. Een nieuwe bedrijvenstrook aan de Putseweg kan vanwege de goede ligging grenzend aan het bestaand bedrijventerrein Driehoeven en als zichtlocatie aan de Putseweg voorzien in de actuele vraag en de ambitie van de gemeente.
Het is van belang de juiste stedenbouwkundige kaders te stellen voor deze locatie, die de opmaat vormen voor een eventuele toekomstige invulling van het gehele uitbreidingsgebied. De bedrijfspercelen zijn wisselend in omvang en zullen worden ontsloten via een nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. De nieuw aan te leggen ontsluitingsweg zal aansluiten op het Putsmolentje en op de Noordstraat. In de anterieure overeenkomst wordt geborgd dat benodigde omliggende gronden in eigendom zijn dan wel hierover afspraken overeen zijn gekomen.
Er is dus geen directe aansluiting op de Putseweg, waardoor doorstroming op deze provinciale weg gewaarborgd blijft. Aan de oost- en noordzijde van het plangebied is ruimte voor groen en/of water. De planverbeelding is weergegeven in figuur 2.9. Het bijbehorende inrichtings- en beplantingsplan is opgenomen als bijlage 1.
Figuur 2.9 Planverbeelding toekomstige situatie
De aan- en afvoer van producten van en naar het bedrijventerrein kan snel en efficiënt plaatsvinden. Zowel de ligging van het plangebied als de noord-zuid oriëntatie van de rijksweg A4 (Zoomweg-zuid) en de provinciale wegen zoals de N4 (Putseweg) is positief. Hierdoor zijn goede aansluitingen aanwezig met Antwerpen en Rotterdam. Door het bestaande bedrijventerrein uit te breiden in plaats van een locatie voor bedrijven binnen de gemeentegrenzen te zoeken wordt het volgende bereikt:
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Tot slot wordt in paragraaf 3.4 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De belangrijkste speerpunten uit de NOVI zijn:
Het stellen van de bovenstaande prioriteiten kan een situatie maken dat belangen soms botsen. Om in zo’n situatie keuzes te maken worden er drie afwegingsprincipes gebruikt:
De uitvoering van de NOVI moet gezamenlijk worden aangepakt. Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. Ook staat participatie centraal. Daarnaast is de NOVI continu in beweging. Het is de bedoeling dat het zich continu aanpast aan ontwikkelingen, in een permanent en cyclisch proces. Inwoners moeten een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing
De Nationale Omgevingsvisie wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau en heeft geen directe belangen die geborgd moeten worden ten aanzien van het plangebied en de beoogde ontwikkeling.
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde NOVI vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De NOVI bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de NOVI en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Toetsing
Voorliggend plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation op vliegbasis Woensdrecht. Rondom dit radarstation mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied van Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP.
Figuur 3.1 Ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Woensdrecht (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Het plangebied is niet gelegen binnen het obstakelbeheersgebied rondom het luchtvaartterrein. In het radarverstoringsgebied van vliegbasis Woensdrecht geldt ter hoogte van Putte een maximale bouwhoogte van 63 meter voor alle bouwwerken. In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation.
Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en de Rarro van toepassing, aangezien er bij onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.
Geconcludeerd kan worden dat onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels, zoals gesteld in het Barro en de Rarro.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Toetsing
Het bestemmingsplan voorziet in nieuw planologisch ruimtebeslag van 4,5 hectare. Vanaf 500 m2 is er in principe sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Beleidsmatig is het gebied aangemerkt als stedelijk gebied (interim omgevingsverordening) en in de ontwerpstructuurvisie als bedrijventerrein. Toch wordt het volgens het Bro en jurisprudentie gezien als stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, gelet op de agrarische bestemming en het agrarisch gebruik. In dat geval moet de behoefte worden beschreven en worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien. Hierbij is gebruik gemaakt van de gegevens uit het principeverzoek, de provinciale behoefteraming bedrijventerreinen, regionale afspraken en de uitgevoerde enquête.
Beschrijving behoefte
De behoefte aan uitbreiding van bedrijventerrein Driehoeven blijkt uit diverse bronnen, die hierna worden behandeld.
Visie bedrijventerreinen (2011)
Eind 2011 heeft de gemeente Woensdrecht de 'Visie bedrijventerreinen' vastgesteld. De gemeente wil dat het prettig ondernemen en werken is in de gemeente Woensdrecht. Om de bedrijvigheid en werkgelegenheid te behouden worden bedrijfsinitiatieven daar waar mogelijk gefaciliteerd. Voorafgaand aan de vaststelling van de visie is de ruimtelijke vraagbehoefte van ondernemingen in beeld gebracht. De conclusie in 2011 luidde dat er een ruimtevraag van circa 1,5 hectare voor een locatie op een bedrijventerrein in Ossendrecht en een ruimtevraag van 4,2 hectare voor een locatie op een bedrijventerrein in de gemeente Woensdrecht is. Voor bedrijventerrein Driehoeven werd geconstateerd dat:
Dat betekent dat de gemeente Woensdrecht reeds in 2011 heeft geconstateerd dat er behoefte is aan uitbreiding en dat de uitbreiding van het bedrijfsterrein Driehoeven onder meer op de locatie Putseweg 46 vorm kan krijgen.
Behoefteraming bedrijventerreinen Noord-Brabant (september 2022)
Uit de provinciale behoefteraming bedrijventerreinen blijkt dat er in West-Brabant een behoefte is van 45 tot 142 hectare bedrijventerrein tot en met 2030. Er is zowel het lage als het hoge scenario behoefte aan de ontwikkeling van extra bedrijventerreinen ten opzichte van de bestaande harde plannen. Op schaal van de gehele regio West-Brabant ontstaan vooral in het reguliere (MKB) segment en in het segment grootschalige distributie tekorten.
Figuur 3.2 Vraag-aanbodverhouding per type werkmilieu in West-Brabant, in netto hectare
In de subregio Westhoek (gemeente Bergen op Zoom, Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Steenbergen en Woensdrecht) ontstaat er tot en met 2030 een negatieve behoefte (een overschot aan aanbod). Logistiek Park Moerdijk (LPM) vertekent hier echter het beeld. LPM heeft immers gezien de doelgroep een reikwijdte/marktregio die verder strekt dan sec de Westhoek. Daarnaast is op de eerste fase van LPM (uitgegeven aan DSV, circa 35 hectare) geen grond meer te koop. Bovendien telt de Westhoek een aantal terreinen met aanbod met een specifiek profiel en doelgroep (thematisch), denk bijvoorbeeld aan het AFC Nieuw Prinsenland en Businesspark Aviolanda. Rekening houdend met deze nuanceringen ontstaan in de Westhoek tekorten in vooral het reguliere segment.
Figuur 3.3 Kwantitatieve vraag-aanbodverhouding per subregio in netto hectare in West-Brabant
In het figuur hierna is de reikwijdte weergegeven van het harde planaanbod dat zich richt op de (boven)lokale markt (voornamelijk het reguliere en gemengd stedelijke werkmilieu), via twee kaarten: één met isochronen om alle locaties met minimaal 1 hectare aan aanbod en één met isochronen om alle locaties met minimaal 3 hectare aan aanbod.
In het onderzoek is een isochroon van circa 7,5 kilometer reisafstand per auto gehanteerd. Dit is de gemiddelde verhuisafstand van bedrijven op bedrijventerreinen. Hieruit blijkt dat er binnen Woensdrecht en op acceptabele reisafstand van de gemeente Woensdrecht geen planaanbod beschikbaar is.
Figuur 3.4 Geografische beschikbaarheid van ‘lokaal’ aanbod West-Brabant
In de gemeente Woensdrecht is alleen harde plancapaciteit op Businesspark Aviolanda (4,6 ha uitgeefbaar). Dit betreft echter een thematisch bedrijventerrein. Er is geen aanbod voor reguliere gemengde bedrijven.
Integrale Monitor Werklocaties (Provincie Noord-Brabant)
Volgens de integrale monitor Werklocaties (Provincie Brabant, gegevens IBIS januari 2022) is er geen uitgeefbare grond in de gemeente Woensdrecht op regulier bedrijventerrein. Alleen op Businespark Aviolanda is nog uitgeefbare grond, maar dit is een specifiek (thematisch) bedrijventerrein. Ook in Bergen op Zoom is geen uitgeefbare grond.
Figuur 3.5 Werklocaties, blauw = beschikbaar aanbod (Bron: Monitor Werklocaties)
Hieruit wordt geconcludeerd dat binnen het verzorgingsgebied (circa 7,5 km) geen ruimte beschikbaar is voor lokale bedrijven.
Regionale afspraken bedrijventerrein West-Brabant 2019-2023
In december 2019 is het document 'Regionale afspraken bedrijventerrein West-Brabant 2019-2023' vastgesteld. Eén van de ambities uit dit beleidsdocument is het lokaal (gebonden) MKB ruimtelijk faciliteren en waar nodig zoeken naar maatwerkoplossingen. De voorkeur is hierbij om de uitbreiding integraal te combineren met maatschappelijke vraagstukken, zoals een tekort aan woningen.
Enquete (2020)
In aansluiting op de regionale afspraken heeft initiatiefnemer Koolen & Jansen B.V. begin 2020 een enquête gehouden onder circa 50 lokale Ossendrechtse ondernemers. De respons is groot en er blijkt een groot draagvlak onder ondernemers voor deze planontwikkeling. Er waren op dat moment 15 lokale ondernemers die ruimte zoeken op het bedrijventerrein. Het gaat in totaal om een ruimtevraag van circa 2,8 ha tot 3,5 ha. Met de uitbreiding wordt 2,83 ha netto bedrijventerrein mogelijk gemaakt.
Anno 2022 ontbreekt het voor lokaal midden- en kleinbedrijf in de gemeente Woensdrecht aan vestigingsmogelijkheden, terwijl er een aantoonbare vraag naar bedrijfskavels bestaat. Daarom wordt beoogd om het bedrijventerrein Driehoeven uit te breiden. De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
De ontwikkeling imoet in lijn zijn met de basisopgave waarin een veilige, gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit centraal staan. In hoofdstuk 4 wordt onderbouwd waarom de beoogde ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op deze drie aspecten en waarom deze aspecten anderzijds geen belemmering vormen voor de ontwikkeling zelf. De beoogde ontwikkeling speelt in op een goede omgevingskwaliteit en een duurzame economie. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de Omgevingsvisie Noord-Brabant geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.
In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening (Iov N-B) zijn instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
In de Iov N-B zijn regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen. Het plangebied ligt grotendeels binnen het werkgebied 'landelijke kern'. De landschappelijke inpassing ligt in 'Landelijk gebied'.
Figuur 3.6 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
(Bron: Provincie Noord-Brabant)
Regels voor stedelijke ontwikkeling
De volgende artikelen zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies:
Regels voor herbegrenzing stedelijk gebied
Toetsing
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Het 'stedelijk gebied' zoals gehanteerd door de provincie bestaat uit 'stedelijk concentratiegebied' en 'landelijke kern'. Het plangebied ligt grotendeels binnen een 'landelijke kern' zoals gehanteerd binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (figuur 3.4). Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere voorzieningen om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik. Voor de toets aan de regionale afspraken zoals genoemd in artikel 3.42 wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3.
De beoogde ontwikkeling kan daarnaast ook gezien worden als duurzame stedelijke ontwikkeling. Het perceel wat momenteel in gebruik en bestemd is voor agrarische activiteiten wordt herontwikkeld tot een bedrijfsgebied waarbij nieuwe, duurzame en gasloze bebouwing wordt gerealiseerd. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het afweegbaar stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Verder zullen maatregelen getroffen worden ten behoeve van de benodigde watercompensatie. Daarnaast wordt er voldoende groen aangelegd als infiltratiemogelijkheid voor regenwater. Dit groen levert tevens een bijdrage aan het tegengaan van hittestress. Een deel van de landschappelijke inpassing ligt in 'Landelijk gebied'.
De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad, dorp en het landelijk gebied behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap. Ook hier wordt bij de beoogde ontwikkeling nadrukkelijk aandacht aan besteed.
Artikel 5.20 Uitwerking Regionale omgevingsagenda
Toetsing
Voorliggend plan is bekend binnen het proces van 'regionale afstemming' en de uitbreiding van het bedrijventerrein aan Putseweg 46 te Ossendrecht is akkoord bevonden op de Ontwikkeldag 30 november 2022 conform artikel 5.20 van de IOV.
Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies. Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit).
Artikel 3.5 Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Deze aspecten worden hierna beschreven.
Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik
Toetsing
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de regels voor zorgvuldig ruimtegebruik, er wordt voldaan aan de regels van artikel 3.6 van Iov N-B.
Artikel 3.7 Toepassing van de lagenbenadering
Toetsing
De toepassing van de lagenbenadering is een hulpmiddel om de effecten van een ontwikkeling in beeld te brengen. Het gaat daarbij om het effect op de lagen in wisselwerking met elkaar waarbij de factor tijd actief wordt benut. Het is van belang om te weten hoe de omgeving in elkaar steekt en te kijken naar alle lagen: de ondergrond, de netwerklaag, de bovenlaag en de tijdsdimensie. Tussen deze lagen bestaat een wisselwerking. Iedere laag kent zijn eigen dynamiek, verschillende veranderingssnelheid en mate van omkeerbaarheid bij ingrepen. Voor een aantal aspecten die bij de lagenbenadering betrokken worden, bevat de Iov N-B specifieke regels, zoals het Natuur Netwerk, de groenblauwe mantel, cultuurhistorische- en aardkundige waarden, stiltegebied en delen van het watersysteem.
Er dient rekening gehouden te worden met de laag dynamische ondergrond, maar ook met de effecten op de andere lagen en met toekomstige effecten. Bij de afweging gaat het niet alleen om de effecten op de omliggende functies in het gebied maar ook op effecten van een ontwikkeling elders. Niet alleen de effecten nu maar ook de effecten naar de toekomst.
Met het beoogde plan wordt bedrijventerrein en landschappelijke inpassing mogelijk gemaakt. Bedrijventerrein is vanwege zijn ligging en gebruik op deze locatie voorstelbaar. De locatie betreft een agrarische 'resthoek' die goed bereikbaar is en ruimtelijk gezien reeds grotendeels bij het stedelijk gebied behoort. De ontwikkeling is vanwege de omvang volgens de ladder voor duurzame verstedelijking aan te merken als een stedelijke ontwikkeling, zie paragraaf 3.2.
Occupatielaag
Volgens de Interim omgevingsverordening betreft het een locatie die grotendeels onderdeel is van een 'kern in landelijk gebied'. In de gemeentelijke ontwerp omgevingsvisie is de locatie aangewezen als bedrijventerrein. De behoefte aan ruimte voor MKB in Woensdrecht is groot en deze behoefte kan niet binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd worden. Op de bedrijventerreinen is geen geschikte harde plancapaciteit. Een wijziging van het gebruik van agrarisch naar bedrijventerrein is hier dan ook goed voorstelbaar.
Netwerklaag
De Putseweg ten oosten van het plangebied vormt een belangrijke structurele drager in de noordzuid-richting. De locatie is goed bereikbaar en de uitbreiding van het bedrijventerrein wordt aan de noord- en zuidzijde duidelijk begrensd door het Putsmolentjje en de Molendreef. Een deel van de landschappelijke inpassing wordt ten noorden van de Molendreef gerealiseerd.
Grondlaag
De aanwezige waarden en structuren in en om het plangebied dienen met de ontwikkeling in acht te worden genomen. In het plan voor deze ontwikkeling is rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden binnen het plangebied, zie paragraaf 2.1. Daarbij wordt tevens aangesloten op waarden en structuren uit de directe omgeving. Bij de inrichting is rekening gehouden met het versterken van de zichtbaarheid en beleving van de historische lijnelementen van het landschap (zie paragraaf 4.6).
In hoofdstuk 4 van deze toelichting worden de effecten op onder andere de bodem, het grondwater, archeologische waarden, infrastructuur, natuurnetwerk, water, cultuurhistorische waarden en landschappelijke waarden beschreven. Hieruit blijkt dat met de beoogde ontwikkeling geen nadelige effecten aanwezig zijn.
De beoogde ontwikkeling voldoet aan het principe van de lagenbenadering.
Artikel 3.8 Meerwaardecreatie
Toetsing
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt meerwaarde gecreëerd door het toekennen van een nieuwe functie, namelijk de bedrijfsfunctie en de realisatie van landschappelijke inpassing. Er wordt voldaan aan het basisprincipe van meerwaardecreatie.
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap
Toetsing
De landschappelijke inpassing is beoogd in ; Landelijk gebied'. Vanwege de uitbreiding in landelijk gebied is kwaliteitsverbetering noodzakelijk. In de 'Handreiking kwaliteitsverbetering van het landschap', de rood met groen koppeling d.d. 1 november 2011, wordt inzake kwaliteitsverbetering van het landschap ingeval van uitbreiding uitgegaan van een (minimale) basisinspanning van 1% van de uitgifte prijs.
De kosten voor de uitvoering van de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein bedraagt een veelvoud van de noodzakelijke 1% van de uitgifteprijs. Aan de 1%-eis van de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt dan ook ruimschoots voldaan.
Voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de regels voor kwaliteitsverbetering zoals is bedoeld in artikel 3.9 Iov N-B.
Artikel 5.3 Wijziging grenzen van werkingsgebieden
Toetsing
Met de ontwikkeling van de landschapplijke inpassing van het bedrijventerrein dient het plangebied onderdeel te worden van het stedelijk gebied. Hiervoor is een wijziging van de grens van het werkingsgebied 'landelijke kern', en daarmee tevens een wijziging van de grens van het werkingsgebied 'landelijk gebied' noodzakelijk. Het werkingsgebied 'Landelijk gebied' komt ter plaatse te vervallen.
Conclusie
De procedure voor de wijziging van het werkingsgebied 'landelijke kern' ten behoeve van onderhavige ontwikkeling wordt conform de daarvoor geldende procedure uitgevoerd.
Met bovenstaande uitgangspunten wordt voldaan aan de regels met betrekking tot de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarmee is onderhavig initiatief in lijn met Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.
De gemeenteraad van Woensdrecht heeft op 20 december 2001 de StructuurvisiePlus vastgesteld. De visie schetst een beeld van de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente tot 2015. Het betreft een strategisch document waarin wordt gestreefd naar versterking van de sociaal-economische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. De kern van de methodiek van de StructuurvisiePlus betreft het opstellen van enerzijds het structuurbeeld (duurzame component) en anderzijds het programma (tijdelijke component).
De StructuurvisiePlus uit 2001 heeft niet dezelfde juridische status als de structuurvisie zoals bedoeld in de Wro. Om deze reden is de StructuurvisiePlus in 2009 geactualiseerd conform de eisen van de Wro.
Toetsing
In figuur 3.5 is een uitsnede van de ruimtelijke hoofdstructuur in beeld gebracht. De Structuurvisie Plus is vooral gebaseerd op de gedachte "behoud door groei". In de structuurvisie wordt ook melding gemaakt van de Toekomstvisie Woensdrecht 2025 met een hoge ambitie op het gebied van woningbouw en werkgelegenheid. Voor wat dat laatste betreft wordt vooral ingezet op grootschalige invulling zoals het project Maintenance valley en bedrijventerrein de Kooi, maar de ambitie heeft wel degelijk ook raakvlakken met van de uitbreiding van het bedrijventerrein Driehoeven. De beoogde uitbreiding draagt bij aan de werkgelegenheid ter plaatse en er wordt aangesloten bij de gedachte "behoud door groei".
Figuur 3.7 Uitsnede kaart ruimtelijke hoofdstructuur met aanduiding plangebied
(Bron: Gemeente Woensdrecht)
Tot slot is het initiatief met nadruk een goed voorbeeld van duurzame vernieuwing. Een aantal oude (niet monumentale) agrarische bedrijfsgebouwen worden vervangen door nieuwe bedrijfsbebouwing welke aan alle moderne (bouwkundige) eisen voldoet.
De gemeente Woensdrecht heeft een Visie Bedrijventerreinen Woensdrecht opgesteld. De visie dient ter voorbereiding op de “Bestemmingsplanherziening van de bedrijventerreinen” en tevens als verplichting van de gemeente Woensdrecht in het kader van de ontwikkeling van Aviolanda (vliegbasis Woensdrecht). Uit de visie blijkt dat er een lokale ruimtevraag is van 13,4 ha (netto), waarvan 6 ha zich rond De Kooi concentreert. Daarnaast heeft Aviolanda ook nog een ruimtevraag van 32,5 ha bruto (6,5 ha op het Business Park Aviolanda, 11 ha op Defensieterrein en 15 ha op en rondom bedrijventerrein De Kooi voor de spin-off en lokale behoefte).
Centraal staan de beleidskeuzes en regiemogelijkheden om de bedrijfsdynamiek te kunnen faciliteren. Zodoende dat beide sporen (Aviolanda en de lokale dynamiek) zich optimaal binnen de door de gemeente gestelde ambities kunnen ontwikkelen.
In de Visie Bedrijventerreinen Woensdrecht wordt antwoord gegeven op de vragen:
Wat betreft het aanbod wordt Driehoeven getypeerd als klein bedrijventerrein welke deels organisch en deels planmatig ontwikkeld is (Driehoeven II). Het gaat hierbij hoofdzakelijk om business to business met diverse woonhuizen op het terrein. Het zuidelijk deel heeft niet echt het karakter van een bedrijventerrein. Tussen de percelen met een bedrijfsfunctie liggen diverse grote kavels met een woon- of agrarische functie (veel groen). Hier is geen sprake van een aaneengesloten bedrijventerrein. Dat kan bedrijven beperken in hun functioneren. Dat geldt met name voor bedrijven in hogere milieucategorieën. Het terrein kent geen leegstand en weinig braakliggende terreinen. Op het terrein zelf zijn de mogelijkheden voor nieuw ruimtegebruik gering.
In de visie wordt verder gesteld dat de ontsluiting van bedrijven aan de noordkant van het terrein verbeterd kan worden door een aansluiting op de Molendreef.
Toetsing
In de omgeving van Ossendrecht is vanuit de lokale ondernemers een latente behoefte van 1,5 ha aan uitbreidingsruimte gewenst. Het faciliteren van de ruimtebehoefte ligt het meest voor de hand, in de directe omgeving van Driehoeven.
Vanuit de visie zijn vier locaties in de omgeving van Ossendrecht aangewezen waar nieuw terrein mogelijk is (figuur 3.6):
Figuur 3.8 Locaties waar nieuw terrein mogelijk is (Bron: Gemeente Woensdrecht)
Het beoogde initiatief gaat in op de uitbreiding van het bedrijventerrein Driehoeven vanuit zoeklocatie H, oftewel omgeving Putseweg 46. Hiermee wordt ingespeeld op de uitgangspunten uit de opgestelde visie. Op het gebied rust hoofdzakelijk de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden'. Er wordt vanuit de visie aandacht besteed voor de omvang en de archeologische verwachtingswaarden.
In de Toekomstvisie 2035 presenteert de gemeente Woensdrecht haar visie over de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2035. Aanleiding voor het opstellen van deze visie is om een gezamenlijke visie op de toekomst te ontwikkelen. Een dergelijke moet steeds worden bijgesteld omdat de toekomst moeilijk te voorspellen is. In de Toekomstvisie is gekozen voor drie leidende thema’s, namelijk ‘Brabantse Wal’, ‘Sterke dorpen’ en ‘Bedrijvigheid en Maintenance’.
Toetsing
In de visie wordt gesteld dat de Brabantse Wal een sterk product is en de basis vormt voor een florerende groene economie waarin de recreatieve en agrarische sector elkaar aanvullen. In Woensdrecht ligt het hart van de topsector maintenance. Aviolanda is de banenmotor van de regio. Deze topsector trekt andere bedrijvigheid aan en samen met lokale bedrijven vormt ze sterke clusters die elkaar versterken. Onderwijs wordt afgestemd op de vraag en het aanbod uit het bedrijfsleven. Innovatie en samenwerking zijn sleutelbegrippen.
Rondom de topsector maintenance zijn sterke clusters gevormd met een grote diversiteit aan bedrijven. Diversiteit zorgt voor dynamiek binnen de clusters en vermindert kwetsbaarheid. Naast motorenonderhoud vindt verdere specialisatie plaats op het gebied van composieten en onbemand vliegen. Lokale bedrijven hebben een stevige plek ingenomen binnen de clusters en er zijn grote kansen voor toeleveranciers en afnemers in de nabije omgeving.
De uitbreiding en versterking van het bedrijventerrein past daarmee binnen de doelstellingen van de toekomstvisie. Daarnaast wordt gebouwd zonder gasaansluiting, hetgeen aansluit bij het energiezuinig bouwen.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het gemeentelijk beleid.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D11.2 van de bijlage opgenomen dat aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenoemde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 2. Het bevoegd gezag neemt een mer-beoordelingsbeslissing.
De gemeente Woensdrecht heeft met betrekking tot verkeer en parkeren het ‘Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan 2016-2020’ (GVVP) vastgesteld. Het GVVP is een beleidsdocument waarin de gemeente Woensdrecht de toekomstvisie beschrijft voor het verkeer en vervoer in de gemeente voor de komende jaren. Met betrekking tot parkeren zijn in het GVVP geen parkeernormen opgenomen. Daarom hanteert de gemeente de parkeernormering zoals deze is opgenomen in de ‘ASVV 2012’. In de ASVV worden parkeerkencijfers gegeven voor verschillende functies. Daarbij is onderscheid gemaakt naar stedelijkheidsgraad en naar de ligging in de stedelijke zone. Blijkens het GVVP van de gemeente Woensdrecht is Ossendrecht qua stedelijkheidsgraad ingedeeld in de categorie ‘niet stedelijk’ en qua ligging in de zone ‘rest bebouwde kom’.
Ontsluiting en bereikbaarheid
Het plangebied wordt zoals weergegeven in figuur 2.9 ontsloten via het Putsmolentje en de Noordstraat. Via de Noordstraat wordt weer ontsloten op het Putsmolentje. In westelijke richting loopt het Putsmolentje over in Moleneind en Molenstraat in de richting van de kern Ossendrecht. In oostelijke richting wordt ontsloten op de Putseweg, een provinciale weg (N289) in de richting van Hoogerheide en de rijkswegen A4/A58 (noord) en Putte en de Belgische grens (zuid).
Voor langzaam verkeer is het plangebied eveneens goed bereikbaar. Zowel de Putseweg als Putsmolentje zijn voorzien van vrijliggende fietspaden. Ook wat betreft openbaar vervoer is het plangebied goed bereikbaar. Direct ten zuiden van het plangebied bevindt zich de bushalte Ossendrecht, Putsmolentje. Lijn 106 rijdt van Bergen op Zoom via Hoogerheide en Ossendrecht naar Putte.
Verkeer
Ter bepaling van de hoeveelheid verkeer dat door deze ontwikkeling wordt gegenereerd, worden kencijfers van het CROW (publicatie 381, 2018) gebruikt. De omvang van de verkeersgeneratie wordt onder andere bepaald door de locatie van het plangebied. In deze situatie ligt het plangebied in het buitengebied van een matig stedelijke gemeente (volgens de adressendichtheid van het CBS). Er wordt in totaal 2,8 hectare aan bruto bouwkavels gerealiseerd. Hiervan mag maximaal 75% worden bebouwd, wat neerkomt op 2,2 hectare. Op basis van deze maximaal toegestane bedrijfsvloeroppervlakte is de verkeersgeneratie berekend. De verkeersgeneratie (weekdagetmaal gemiddeld) voor de beoogde situatie is weergegeven in tabel 4.1.
Tabel 4.1 Verkeersgeneratie beoogde situatie
Type werkmilieu | Personenauto | Vrachtauto | Totaal |
Gemengd terrein | 272 | 64 | 336 mvt / etmaal |
Parkeren
In het ASVV wordt een minimum en maximum parkeernorm gegeven. Afhankelijk van de situatie (wel of geen hoge parkeerdruk) kan worden bepaald welke norm per (bouw)plan van toepassing is.
Voor de ontwikkeling van de bedrijfsfunctie wordt aangesloten bij de gegeven parkeernormen in de categorie 'bedrijf arbeidsintensief', daarvoor geldt een maximale parkeernorm van 2,6 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak (bvo). Voor een kantoor zonder baliefunctie geldt een maximale parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Bij de exacte uitwerking van het plan dienen deze normen in acht genomen te worden. Het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein moet voldoen aan de genoemde parkeernormen.
Het plangebied heeft een goede ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer. Per openbaar vervoer is het plangebied eveneens goed bereikbaar. De parkeerbehoefte dient bij verdere uitwerking van het plan te worden berekend aan de hand van de geldende parkeernormen, waarbij het parkeeraanbod op eigen terrein toereikend moet zijn. De toekomstige verkeersgeneratie wordt berekend met CROW kencijfers en mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein' die is opgenomen in bijlage 1 bij de regels. Een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen in bijlage 3 bij de toelichting. In dit bestemmingsplan is uitgegaan van SBI-codes uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten uit 2008.
De richtafstanden uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelden ten opzichte van de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Ten opzichte van milieugevoelige functies die zijn gelegen in gebieden met een andere typering kunnen kortere richtafstanden worden aangehouden.
Binnen het plangebied worden bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2 mogelijk gemaakt, zoals vermeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in bijlage 1 van de regels.
Gezien de ligging van het plangebied nabij het bedrijventerrein en de ligging binnen de geluidzone van de N289 wordt uitgegaan van ligging in gemengd gebied. De richtafstanden worden daarom met één afstandsstap verlaagd en in de directe omgeving van de bedrijfswoning Molendreef 175 worden bedrijfsactiviteiten uit categorie 2 toegestaan. Deze situatie wordt aanvaardbaar geacht gelet op het feit dat de woning is gelegen in een gebied waar overwegend een bedrijfsbestemming aanwezig is. Er wordt voldaan aan de richtafstanden ten opzichte van de bedrijfswoning Molendreef 175. De bedrijfswoning Molendreef 175 is gelegen op circa 20 meter van uit te breiden bedrijventerrein. Hiermee wordt aan de richtafstand voldaan.
De richtafstand van bedrijven ingedeeld in milieucategorie 3.2 is 50 meter in gemengd gebied. Overige omliggende woningen en het woonwagenpark zijn gelegen op een afstand van meer dan 50 meter, waarmee ruimschoots aan de richtafstanden wordt voldaan.
Er wordt voldaan aan de richtafstanden. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (omliggende) woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omliggende bedrijven worden daarnaast niet in hun bedrijfsvoering beperkt, omdat geen sprake is van oprichting van (milieu)gevoelige functies.
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta is de Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op grond van de Monumentenwet 1988 zijn gemeenten verplicht om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem.
De actuele archeologische waardenkaart voor de gemeente Woensdrecht is onderdeel van de Erfgoedverordening gemeente Woensdrecht 2018. Dit beleid is d.d. 21 augustus 2018 vastgesteld. De kaart geeft een overzicht van de gebieden binnen de gemeente.
Ter plaatse van het plangebied geldt conform het moederplan zoals beschreven in paragraaf 1.3 een gebiedsaanduiding 'archeologische verwachtingswaarde' en geldt conform 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2019' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze dubbelbestemming regelt dat op of in deze gronden geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een diepte van 0,5 meter of meer en een bebouwd oppervlak van 100 m2 of meer. Op basis van de Archeologische waardenkaart gemeente Woensdrecht 2018 heeft de locatie een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. De gebieden met een hoge trefkans (waarde) zijn in onderstaande figuur (figuur 4.1) rood aangeduid; de gebieden met een middelhoge trefkans (waarde) in geel. Gebieden met een lage trefkans en/of gebieden met een reeds verstoorde ondergrond zijn niet gekleurd.
Figuur 4.1 Uitsnede Archeologische waardenkaart (Bron: Gemeente Woensdrecht)
Voor deze gebieden geldt dat op basis van geologische en bodemkundige opbouw, historische informatie, en archeologische gegevens, een middelhoge kans bestaat op het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Vanwege dit aspect is het gerechtvaardigd om voor de gebieden met een middelhoge archeologische verwachting een ruimere norm te hanteren dan voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting. Immers de archeologische potentie van deze gebieden staat niet vast en bovendien is de kans dat bij een kleinschalige bodemingreep een archeologische waarde wordt verstoord, gezien de verwachte geringere dichtheid van archeologische waarden, kleiner. Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 100 m² én een diepte van 50 cm een archeologisch onderzoek vereist.
In het kader van de voorgenomen uitbreiding is derhalve archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Het totale onderzoeksrapport is weergegeven in bijlage 4. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.
Het onderzoek is uitgevoerd als een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek. Uit het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat in ieder geval in een deel van het plangebied resten van landbouwers vanaf het Neolithicum kunnen worden verwacht. Daarnaast zijn in het noordoosten van het plangebied, ter plaatse van het historische erf, mogelijk nog resten aanwezig van de in 1944 afgebrande boerderij of voorgangers daarvan, waarvan de geschiedenis in ieder geval terug gaat tot het begin van de 18e eeuw en mogelijk tot in de Late Middeleeuwen. Archeologische resten worden vanaf circa 40 cm -mv verwacht (onder de bouwvoor/geroerde toplaag) en worden waarschijnlijk door de voorgenomen ontwikkelingen bedreigd.
In het rapport wordt geadviseerd om de bestaande dubbelbestemming ’Waarde – archeologie 3’ te handhaven. Dit betekent dat voorafgaand aan eventuele vergunningplichtige bodemroerende werkzaamheden eerst verder onderzoek moet worden uitgevoerd, in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (karterende/waarderende fase). Dit onderzoek heeft tot doel vindplaatsen op te sporen, te begrenzen en te waarderen. Het bevoegd gezag heeft inmiddels ingestemd met deze aanpak.
Omdat voornamelijk grondsporen worden verwacht, kan dit onderzoek het best als een proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd. Er wordt verder geadviseerd om in eerste instantie alleen het historische erf en de delen van het plangebied met een restant van een podzolbodem en een geoxideerde C-horizont te onderzoeken. Als er in die delen archeologische resten worden aangetroffen, dan kan het onderzoek worden uitgebreid naar de rest van het terrein. Het onderzoek moet worden uitgevoerd op basis van een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
Als het plangebied nu of in de toekomst door de gemeente Woensdrecht wordt vrijgegeven voor bodemroerende werkzaamheden, dan blijft er, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016, een meldingsplicht bestaan. Eventuele archeologische resten die bij werkzaamheden worden aangetroffen moeten worden gemeld bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de provincie Noord-Brabant of de gemeente Woensdrecht.
Ter bescherming van de archeologische waarden wordt in voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming behouden. Hiermee vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten.
Met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daarmee zijn gemeenten verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden.
In de gemeente Woensdrecht is d.d. 21 augustus 2018 de Erfgoedverordening 2018 vastgesteld en daarmee ook de cultuurhistorische waardenkaart voor de gemeente.
Cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Brabant
Ten aanzien van cultuurhistorie heeft de provincie Noord-Brabant bepaalde cultuurhistorisch waardevolle gebieden en complexen aangewezen door middel van de Cultuurhistorische waardenkaart Noord-Brabant. Het plangebied is conform figuur 4.2 aangewezen als cultuurhistorisch landschap.
Figuur 4.2 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Noord-Brabant met aanduiding plangebied (Bron: Provincie Noord-Brabant)
Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Woensdrecht
De cultuurhistoriekaart voor de gemeente Woensdrecht biedt een actueel overzicht van het bovengronds cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente. De kaart omvat een inventarisatie van historisch-geografische en historisch-(steden)bouwkundige objecten en structuren en de landschappelijke (en stedenbouwkundige) gebieden met cultuurhistorische waarde. Aangegeven zijn relicten die daadwerkelijk nog in het landschap herkenbaar zijn en de ligging van de meest prominente verdwenen objecten en structuren (bijvoorbeeld kerken, kloosters, molens, vestingwerken).
Voor de archeologische waarden is een aparte kaart vervaardigd (zie figuur 4.1), die in samenhang met de cultuurhistoriekaart een overzicht biedt van behoudenswaardig erfgoed binnen de gemeente. Figuur 4.3 geeft een weergave van de Cultuurhistorische waardenkaart van Woensdrecht. In deze kaart worden de hierboven, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Brabant, beschreven waarden onderschreven en bevestigd.
In en direct rond het plangebied zijn diverse waardevolle lijnen en vlakken aanwezig. De Putseweg is van oudsher een belangrijke doorgaande route waaraan diverse bebouwing was gesitueerd. Het verloop van de weg is nauwelijks veranderd daar heeft deze historische lijn een hoge geografische waarde. Het verloop van de weg zal met de ontwikkeling ongewijzigd blijven en ook de beeldbepalende bomenrijen blijven gehandhaafd.
Verder is het plangebied gelegen nabij het landschap van de Brabantse Wal, een landschap met en groot contrast tussen het hoger gelegen zandlandschap en de lager gelegen zeekleipolders. Het plangebied ligt op het hogere gedeelte. De ontwikkeling heeft ruimtelijk geen invloed op de landschappelijke structuur van de Brabantse Wal.
Figuur 4.3 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Woensdrecht
(Bron: Gemeente Woensdrecht)
Bij de inrichting is rekening gehouden met het versterken van de zichtbaarheid en beleving van de historische lijnelementen van het landschap. Op deze wijze worden omliggende cultuurhistorische waarden in voldoende mate gerespecteerd en versterkt. De beoogde ontwikkeling heeft een positieve invloed op (de belevingswaarde van) het cultuurhistorische landschap.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitwerking van het plan.
De Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit vormen het wettelijk kader voor de beoordeling van geluid voor wegen, windturbines en bedrijven. In de Wet geluidhinder zijn normen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai (industrieterreinen) opgenomen. In het Activiteitenbesluit zijn normen voor individuele inrichtingen en windturbines opgenomen. Daarnaast heeft de gemeente nog beleid ten aanzien van evenementen.
Normstelling en beleid
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).
Aftrek ex artikel 110g Wgh
De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh.
Toetsing
In het plangebied worden met onderhavig planvoornemen geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt waardoor een onderzoek naar wegverkeerslawaai niet noodzakelijk is. De Wet geluidhinder legt geen restricties aan onderhavig planvoornemen.
Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van een spoorweg. Railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het plan.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Op, of in de nabije omgeving van het bedrijventerrein Driehoeven zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. In de omgeving van dit bedrijventerrein is tevens geen sprake van transporten met gevaarlijke stoffen (figuur 4.4).
Figuur 4.4 Risicobronnen nabij het plangebied (Bron: Risicokaart)
In het voorgenomen plan zelf worden geen risicobronnen opgericht. Bovendien is de vestiging van Bevi-inrichtingen in de planregels uitgesloten. Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
De beoogde ontwikkeling leidt tot een maximale toename van verkeer van 450 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt worst-case uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 24%. Uit de NIBM-tool (figuur 4.5) blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van 0,98 µg/m³ NO2 en 0,14 µg/m³ PM10 in de lucht als gevolg van het voorgenomen plan. De verkeerstoename als gevolg van het voorgenomen plan draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.
Figuur 4.5 NIBM-tool (Bron: Rijksoverheid)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan inzicht worden gegeven in de luchtkwaliteit langs maatgevende wegen. De dichtstbijzijnde maatgevende weg ligt grenzend aan het plangebied en betreft de N289. De hoogste concentraties luchtverontreinigende stoffen in de nabijheid van het plangebied bedragen 18,6 µg/m³ voor NO2, 17,5 µg/m³ voor PM10 en 10,7 µg/m³ voor PM2,5. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen (figuur 4.6).
Figuur 4.6 Kaart NSL (Bron: Rijksoverheid)
Het voorgenomen plan maakt daarbij uitsluitend de oprichting van bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2 mogelijk. Dit type bedrijven heeft doorgaans geen hoge uitstoot van fijn stof en grote toenames van concentraties luchtverontreinigende stoffen zijn daarom niet te verwachten. De bescherming van de bewoners van omliggende woningen is verder gereguleerd middels het Activiteitenbesluit en de Wet milieubeheer. Te vestigen bedrijven dienen in het kader van hun vergunning/melding te voldoen aan de wettelijke grenswaarden.
De bijdrage van het extra verkeer aan de huidige concentraties luchtverontreinigende stoffen is niet in betekenende mate. Gezien het type bedrijven (maximaal milieucategorie 3.2) dat zich mag vestigen op het uit te breiden bedrijventerrein, de huidige lage achtergrondconcentraties en de beperkte bijdrage van het extra verkeer aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen zullen de grenswaarden voor luchtkwaliteit in geen geval worden overschreden. Daarnaast nemen de achtergrondconcentraties jaarlijks nog verder af vanwege gebruikmaking van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Voor het aspect externe veiligheid ten aanzien van leidingen wordt verwezen naar paragraaf 4.8.
In de directe omgeving van het plangebied zijn verder geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
In het kader van de voorgenomen uitbreiding is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het totale onderzoeksrapport is weergegeven in bijlage 5. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, matig fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De diepe ondergrond bestaat plaatselijk uit zwak zandig leem. Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Uit het vooronderzoek concludeert Econsultancy dat atmosferische depositie de enige (beperkte) bron van PFAS-verontreiniging op het de locatie kan zijn. Van atmosferische depositie is bekend dat dit tot beperkt verhoogde PFAS-gehaltes in bodem en water kan leiden. Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:
Deellocatie A
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht grootschalig" (ONV-GR). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. Zowel in de bovengrond als in de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met barium, cadmium, molybdeen en/of nikkel. Deze metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk, mede gelet op het ontbreken van een verontreinigingsbron met zware metalen op en in de directe omgeving van de onderzoekslocatie, alsmede het ontbreken van verontreiniging in de bodem, te relateren aan het regionaal voorkomen van metaalverontreinigingen in het grondwater. De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van deellocatie agrarisch perceel als "onverdacht grootschalig" (ONV-GR) dient te worden beschouwd, wordt, mede gelet het ontbreken van verontreinigingen in de bodem en het regionale karakter van de aangetoonde metalenverontreiniging, aanvaard.
Deellocatie B
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" (VED-HE-NL). De bovengrond is plaatselijk zwak tot matig baksteenhoudend en zeer plaatselijk zwak aardewerkhoudend.
Baksteen en aardewerk is niet verdacht op het voorkomen van asbest in de bodem. De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met PCB en/of kwik. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met molybdeen. De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van deellocatie bedrijfslocatie als "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" (VED-HE-NL) dient te worden beschouwd, wordt aanvaard.
Advies
Gelet op de aard en mate van de aangetroffen verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek. Er zijn dan ook geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en voorgenomen herontwikkeling van de onderzoekslocatie. Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Een onderzoek asbest in bodem/ puin conform de NEN 5707/5897 wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.
Bevoegd gezag heeft reeds ingestemd met bovenstaande conclusie en bijbehorend advies.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitwerking van het plan.
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer - waaronder grondwater - heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Huidige situatie
Het plangebied is gesitueerd ter plaatse van het bedrijventerrein Driehoeven binnen de gemeente Woensdrecht. Het plangebied is in de huidige situatie zo goed als volledig onverhard.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgronden. Er is sprake van grondwater trap VII ter plaatse van het bedrijventerrein. Grondwatertrap VII wil zeggen een gemiddelde hoogste grondwaterstand van meer dan 0,8 meter onder maaiveld en een gemiddelde laagste grondwaterstand van meer dan 1,2 meter onder maaiveld.
Waterkwantiteit
Op alle watergangen en sloten die zijn opgenomen in de legger, is de keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:
Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen. Nabij het plangebied bevinden zich enkele A en B waterlopen (figuur 4.7).
Figuur 4.7 Omliggende watergangen (Bron: Waterschap)
Veiligheid en waterkeringen
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen waterkeringen gelegen. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering (figuur 4.7).
Toekomstige situatie
Algemeen
Het voorgenomen plan bestaat uit vergroting van het bedrijventerrein met 4,5 hectare.
Waterkwantiteit
De beoogde ontwikkeling leidt tot een toename van het verhard oppervlak. Dit betekent dat de toename van het verhard oppervlak groter is dan 10.000 m2 en op basis van de Keur geen vrijstelling van het verbod mogelijk is aan de hand van compenserende maatregelen. De aanvraag van een watervergunning is zodoende noodzakelijk. Binnen het plan is voldoende ruimte gereserveerd voor watercompensatie. De benodigde watercompensatie kan in samenwerking met het waterschap nader worden ingevuld.
Voor de volledigheid is voor de beoogde ontwikkeling indicatief de benodigde compensatie berekend. Hierbij is uitgegaan van een bestaande situatie waarbij het plangebied gedeeltelijk uit verhard en gedeeltelijk uit onverhard terrein bestaat. Op basis van de kaart 'Gevoeligheidsfactor' horende bij de Keur geldt voor het plangebied een gevoeligheidsfactor van 1. Er is vanuit gegaan dat maximaal 75% van de uitbreiding (4,5 hectare) wordt verhard. Dit betekent dat op basis van de rekenregel uit de Keur de benodigde compensatie 2.025 m3 bedraagt (33.750 m2 x 1 x 0,06 = 2.025 m3). De voor deze benodigde compensatie te realiseren voorzieningen, bijvoorbeeld wadi's, moeten voldoen aan de volgende eisen:
Waterberging wordt gerealiseerd in de groenstrook ten oosten van het plangebied. De hoogtekaart in figuur 4.8 toont aan dat dit het laagste punt van het plangebied is. Op deze manier is een logische afvloeirichting van hemelwater mogelijk. Verdere mogelijkheden worden in het kader van de uitvoeringsfase nader onderzocht.
Figuur 4.8 Hoogtekaart met aanduiding plangebied (Bron: AHN)
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffusie verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
1. hemelwater vasthouden voor benutting;
2. (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
3. afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
4. afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is op basis van de Keur een vergunning noodzakelijk.
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Wel dient een watervergunning te worden aangevraagd ten behoeve van de toename van het verhard oppervlak. Het aspect water vormt geen belemmering voor de verdere uitwerking van het plan.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. De provincie Noord Brabant hanteert daarvoor het begrip Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.9). Het meest nabijgelegen gebied met verzuringsgevoelige habitats betreft het Natura 2000-gebied de Brabantse Wal. De minimale afstand van dit Natura 2000-gebied tot het plangebied bedraagt circa 120 meter. De andere Natura 2000-gebieden met verzuringsgevoelige habitats liggen op grotere afstand.
Figuur 4.9 Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied (Bron: AERIUS Calculator)
Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Natuur Netwerk Nederland (NNN), zie figuur 4.10. Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt op een afstand van circa 90 meter.
Figuur 4.10 Ligging plangebied ten opzichte van NNN
(Bron: Natuurbeheerplan provincie Noord-Brabant)
Het plangebied ligt niet in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien het type bedrijven (maximaal milieucategorie 3.2) dat zich mag vestigen op het uit te breiden bedrijventerrein zijn de milieueffecten beperkt en kunnen verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Mogelijke overige effecten worden behandeld in de voortoets natura 2000, door Buijs Eco Consult BV opgesteld (zie bijlage 6). Uit de voortoets blijkt dat er geen nadelige effecten zijn voor de Natura 2000-gebieden.
Tevens zijn vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie niet op voorhand uit te sluiten. Met het rekenmodel AERIUS zijn verschilberekeningen voor de realisatie- en gebruiksfase uitgevoerd om de mogelijke gevolgen van de ontwikkeling voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen. Uit de berekeningen blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Op basis van de berekeningen zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in de realisatie- en gebruiksfase uitgesloten. Het stikstofonderzoek is opgenomen als bijlage 7 bij voorliggend bestemmingsplan.
Quickscan flora en fauna
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De bijbehorende onderzoeksrapportage is opgenomen als bijlage 8 bij voorliggend bestemmingsplan. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel 4.3. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Tabel 4.3 Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen
Voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten geldt dat nader onderzoek in het geëigende jaargetijde noodzakelijk is vaste rust- en verblijfplaatsen voor de huismus, gierzwaluw, steenuil, kerkuil, boomvalk, buizerd, havik, ransuil, sperwer en wespendief. Indien er op de onderzoekslocatie nestplaatsen van een van deze soorten aanwezig zijn, hetgeen op basis van de huidige informatie niet is uit te sluiten, zal de voorgenomen ingreep kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Voor de boerenzwaluw dient een omgevingscheck uit te wijzen of er in de omgeving voldoende alternatieven aanwezig zijn waar deze soort gebruik van kan maken.
Voor de algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien het groen buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot eind augustus worden aangehouden. Indien binnen het broedseizoen gewerkt wordt, dient vooraf aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie te worden uitgevoerd.
Voor vleermuizen geldt dat nader onderzoek omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen noodzakelijk wordt geacht voor de bebouwing. De panden zijn geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Sloopwerkzaamheden kunnen verstorend zijn voor aanwezige verblijfplaatsen. Geadviseerd wordt nader onderzoek uit te laten voeren naar de functie van het plangebied voor de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. De verblijfplaatsen die onderzocht dienen te worden in het nader onderzoek aan de bebouwing zijn kraam-, zomer- en paarverblijfplaats van de bovengenoemde soorten.
Tevens is nader onderzoek naar vaste rust- of voortplantingsplaatsen van de bunzing, wezel en hermelijn noodzakelijk. Indien er op de onderzoekslocatie een vaste rust- of voortplantingsplaats van één van deze soorten aanwezig is, hetgeen op basis van de huidige informatie niet is uit te sluiten, zal de voorgenomen ingreep kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Voor de beschermde amfibieënsoorten alpenwatersalamander, vinpootsalamander en rugstreeppad die mogelijk op de onderzoekslocatie voorkomen dient een nader onderzoek omtrent de functie van de onderzoekslocatie voor deze soorten te worden uitgevoerd.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen, vanwege een provinciale vrijstelling en/of de aard van de ingreep, niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht met betrekking tot algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën, waarbij al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Aantoonbaar werken conform de zorgplicht kan gebeuren door te handelen middels een op maat gemaakt ecologisch werkprotocol dat bij de uitvoerende partij onder de aandacht dient te worden gebracht.
Uitvoerbaarheid bestemmingsplan
Conform de quickscan flora en fauna met kenmerk 15548.003 d.d. 15 juni 2021 wordt gesteld dat nader onderzoek naar jaarrond beschermde broedvogels, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren en amfibieën noodzakelijk is.
In het kader van een bestemmingsplan kan de Wnb voor soortenbescherming een rol spelen met het oog op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Indien gemotiveerd kan worden dat een Wnb ontheffing naar verwachting verleend zal gaan worden staat dit de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan niet in de weg. Jurisprudentie ondersteunt dit.
Onderzoeksbureau Buijs Eco Consult BV heeft in het najaar van 2021 het nader ecologisch onderzoek opgestart. Dit onderzoek is op dit moment nog lopende en wordt naar verwachting in oktober van 2022 afgerond. Door Buijs Eco Consult BV is in een memo een overzicht gemaakt van de tussentijdse onderzoeksresultaten en is een doorkijk gegeven naar de mogelijkheden voor mitigatie en compensatie van eventueel te verstoren soorten. De memo is bijgevoegd in bijlage 9 van de toelichting. In de memo is gemotiveerd dat een ontheffing Wnb voor soortenbescherming naar verwachting verleend zal gaan worden.
De uitvaarbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee voldoende gemotiveerd. Geconcludeerd kan dus worden dat het bestemmingsplan in dit geval in procedure gebracht kan worden ondanks dat het ecologisch onderzoek nog niet volledig is afgerond en er nog geen ontheffing Wnb voor soortenbescherming is verleend. Dat er een werkprotocol is beschreven in de memo van Buijs Eco Consult BV draagt daar (conform jurisprudentie) positief aan bij.
Het (doen) gebruiken van gronden en bouwwerken, het bouwen en/of slopen en het uitvoeren van een werk binnen het plangebied is echter pas toegestaan nadat het ecologisch vervolgonderzoek is afgerond en nadat de uit dit vervolgonderzoek volgende maatregelen en/of benodigde ontheffingen of vergunningen zijn uitgevoerd en/of verkregen. Bij de omgevingsvergunning voor bouwen dient dit te zijn aangetoond.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de bestemmingsplanprocedure.
Duurzaamheid gaat over de balans tussen mens, milieu en financiën en kan op verschillende niveaus worden bezien. Op het niveau van gebiedsontwikkeling gaat het naast technische maatregelen bij gebouwen om het functioneren van het gehele gebied. De kracht zit in het zoeken naar goede combinaties voor een specifieke locatie waardoor een prettige leefomgeving kan worden ontwikkeld. Bepaalde randvoorwaarden en/of de ruimtelijke omgeving van een plan kunnen kansen voor duurzaamheid opleveren.
Duurzaam bouwen gaat dus verder dan alleen energie. Het gaat ook over duurzaam materiaalgebruik, comfort, binnenmilieu, bouwen voor de toekomst en slim bouwen. Duurzaam bouwen wordt vaak afgekort als 'dubo' en beoogt naast vermindering van de uitstoot van CO2 ook zaken als:
Energieneutraal (BENG)
Vanaf 1 januari 2020 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. Dit vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD. De vastgestelde niveaus voor woningen gelden als volgt:
Aardgasvrij (Wet VET)
In de Wet voortgang energietransitie (VET) is bepaald dat per 1 juli 2018 nieuw te bouwen bouwwerken niet meer aangesloten worden op het gasnet. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente, bij zwaarwegende redenen van algemeen belang, een ontheffing verlenen. De omgevingsvergunning voor nieuwe bouwwerken wordt afgekeurd als in de bouwaanvraag geen rekening is gehouden met aardgasvrij bouwen.
Milieuprestatie Gebouwen (MPG)
Voor nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m² is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning een Milieuprestatie Gebouwen (MPG) verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Per 1 januari 2018 geldt voor de MPG een maximum schaduwprijs van 1,00 euro per m2 BVO per jaar. Voor een MPG berekening kan het instrument GPR Gebouw gebruikt worden. GPR Gebouw is opgebouwd uit vijf verschillende thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Scores variëren van 0 t/m 10. Het is gebruikelijk om uit te gaan van een gemiddelde GPR Gebouw score van 8. GPR Gebouw is een bruikbaar instrument om tot een duurzaam ontwerp te komen voor onder andere woningbouw.
Dit planvoornemen voorziet in eerste instantie in het mogelijk maken van een kleiner oppervlak aan bebouwing, waardoor meer ruimte kan ontstaan voor groen- en waterinfiltratievoorzieningen. De nieuwe bebouwing zal ten minste voldoen aan de ambities van de gemeente. Duurzaam bouwen zoals hierboven omschreven is toegespitst op het thema 'energie'. De gemeente streeft ook naar een circulaire economie en zou in dat in de nadere uitwerking terug willen zien in onder andere materiaalgebruik. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal dit tot uiting komen.
In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit bestemmingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven. Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. de SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijks als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
Op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan zijn de volgende (dubbel)bestemmingen weergegeven:
In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de regeling behorende bij die bestemmingen.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
Deze hoofdstukindeling is opgebouwd conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Hierna worden de hoofdstukken nader toegelicht.
In dit artikel is omschreven wat in onderhavig plan onder een aantal van de in de regels gebruikte begrippen wordt verstaan.
In dit artikel is vastgelegd hoe bij de toepassing van de regels van onderhavig plan moet worden gemeten.
De regels in een bestemming zijn conform de SVBP2012 (indien van toepassing) als volgt opgebouwd en benoemd:
Een bestemmingsregel hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit verschilt per bestemming. In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien er sprake is van andere aan de grond toegekende functies, worden deze daarna omschreven. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
De gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' zijn onder meer bestemd voor duurzaam grondgebonden agrarisch gebruik, het behoud en versterken van de landschapswaarden en waterberging.
De gronden met de bestemming ‘Bedrijventerrein’ zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten. Het bestemmingplan gaat uit van bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.1 of 3.2 in de lijst ‘Staat bedrijfsactiviteiten bedrijventerrein’ van de VNG. De toegestane bedrijfsactiviteiten zijn (perceelsgericht) inzichtelijk gemaakt op de verbeelding. De kleinere nutsvoorzieningen behoeven geen specifieke regeling aangezien deze in nagenoeg alle bestemmingen algemeen mogelijk zijn gemaakt. Groenvoorzieningen en ontsluiting zal binnen deze bestemming ook mogelijk worden gemaakt.
Om eventuele hinder van bedrijven zo veel mogelijk te voorkomen, is de toelaatbaarheid van (nieuwe) bedrijven in de regels gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging". De Staat maakt deel uit van de regels. Het is toegestaan dat de gevestigde bedrijven worden vervangen door andere bedrijven uit dezelfde categorie of lager.
De gronden met de bestemming 'Groen' zijn onder andere bestemd voor de aanleg en het behoud van groen in de vorm van opgaande beplanting en boomsoorten met natuurlijke en/of landschappelijke waarden.
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegverkeer, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, geluidsreducerende voorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden in de vorm van beplanting of andere groenvoorzieningen. Binnen de bestemming 'Verkeer' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebebouwd. In de regels zijn hiervoor nadere bepalingen opgenomen.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
Voor deze gebieden geldt dat op basis van geologische en bodemkundige opbouw, historische informatie, en archeologische gegevens, een middelhoge kans bestaat op het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Vanwege dit aspect is het gerechtvaardigd om voor de gebieden met een middelhoge archeologische verwachting een ruimere norm te hanteren dan voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting. Immers, de archeologische potentie van deze gebieden staat niet vast en bovendien is de kans dat bij een kleinschalige bodemingreep een archeologische waarde wordt verstoord, gezien de verwachte geringere dichtheid van archeologische waarden, kleiner. Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 100 m² én een diepte van 50 cm een archeologisch onderzoek vereist. Deze gronden krijgen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
In de algemene bouwregels is opgenomen dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld stoepen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
Dit artikel geeft de algemene aanduidingsregels weer.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van geringe veranderingen in plaats, ligging of afmetingen van bestemmingsgrenzen.
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan worden verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van inwerkingtreding van dit plan.
In artikel 13 wordt omschreven hoe wordt omgegaan met het bestaand gebruik en met de bestaande bebouwing ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
In dit artikel wordt de naam van de regels vastgesteld.
Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Hierin is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren. Het kostenverhaal dient verplicht door de gemeente opgesteld te worden. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.
De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Deze ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overlegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal wordt voorzien.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Op verschillende momenten voorafgaand aan de formele procedure hebben diverse participatiemomenten met onder meer de omgeving, ondernemers en natuurverenigingen plaatsgevonden. Deze participatiemomenten werden georganiseerd door de initiatiefnemer welke werd bijgestaan door adviseurs en afgevaardigden van de gemeente Woensdrecht. Tijdens de momenten werd op verschillende manieren ruimte geboden voor inspraak in het project(proces).
Op basis van de participatiemomenten is het plan op verschillende punten aangepast en aangescherpt. Overige zaken worden meegenomen richting de uitwerkingsfase van de ontwikkeling. De verslaglegging van het participatietraject is gedeeld met geïnteresseerden. In het kader van de privacywetgeving wordt in dit bestemmingsplan geen privacygevoelige informatie gepubliceerd.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd naar de vaste overlegpartners. Enkel vanuit Provincie Noord-Brabant zijn schriftelijk (C2303919/5173383 d.d. 1 december 2022) opmerkingen gekomen over het aspect duurzame stedelijke ontwikkeling en bijbehorende bestemmingslegging. In afstemming tussen initiatiefnemer, Provincie Noord-Brabant en gemeente is op basis hiervan het plan aangepast en aangescherpt.
Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode kan een ieder op het ontwerp bestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. De zienswijzen worden samengevat en voorzien van beantwoording. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college van B&W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.