direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woning Groote Meer 3, Ossendrecht
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0873.BUITxBP216xHERZx35-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding herziening bestemmingsplan ter plaatse van erf Groote Meer 3

Op de grens tussen België en Nederland ligt het bosrijke Grenspark Kalmthoutse Heide. Dit betreft een groot natuurterrein waarvan het Nederlandse deel precies in de zuidelijke punt van Noord-Brabant ligt. Onderdeel van dit natuurterrein, dat op ongeveer drie kilometer ten westen van Ossendrecht ligt, is Landgoed De Groote Meer. Het landgoed is gedeeltelijk in particulier eigendom en gedeeltelijk in eigendom van Natuurmonumenten.

Onderdeel van dit landgoed is de voormalige dienstwoning Groote Meer 3. Deze woning is de voorgaande 125 jaar particulier bewoond door dezelfde familie. Natuurmonumenten wil graag een goed toekomstperspectief waarborgen voor dit gebied. Ter duurzame instandhouding van het landgoed, de voormalige dienstwoning en haar omgeving, is voortzetting van de erfpachtconstructie zeer wenselijk. De woning gaat nu als burgerwoning gebruikt worden, waarbij wel nog steeds een binding (met verplichtingen) met het landgoed blijft bestaan.

Ten behoeve van de overdracht van de erfpacht moet een taxatierapportage worden gevalideerd. Echter loopt men tegen de regel aan dat het pand in het bestemmingsplan niet als 'woning' is aangemerkt, maar als 'bedrijfswoning'. Door deze regel dreigt het toekomstperspectief voor de oude dienstwoning te vervallen. Hiertoe dient het gebruik als 'woning' expliciet opgenomen te worden in het geldende bestemmingsplan.

1.2 Huidig planologisch regime

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied' van de gemeente Woensdrecht, geconsolideerd (23-1-2019). Hierin kent het plangebied de enkelbestemming 'Natuur - Landgoed' en de dubbelbestemming 'Waarde – Aardkundig waardevol gebied' (zie afbeelding 1). Daarnaast heeft het erf de aanduiding 'bouwvlak' en kent het grotere bebouwingscluster op het landgoed de maatvoeringsaanduiding: 'maximum bebouwd oppervlak: 1650 m2'. Het plangebied heeft de volgende gebiedsaanduidingen: 'luchtvaartverkeerzone - 1', 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'overige zone attentiegebieden ehs', 'overige zone – beperkingen veehouderij', 'overige zone – cultuurhistorisch waardevol gebied', 'overige zone – groenblauwe mantel' (grootste deel van het plangebied), 'overige zone - ecologische hoofdstructuur' (kleine strook aan de noordwestzijde van het plangebied) en 'vrijwaringszone - radar'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP216xHERZx35-ON01_0001.png"

Afbeelding 1: Uitsnede bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied', waarbij met rode contour het plangebied indicatief is weergegeven. Op de verbeelding bij dit voorliggende bestemmingsplan is de begrenzing van het plangebied exact aangegeven..

Tevens is het bestemmingsplan 'Buitengebied, partiële herziening 2019' van toepassing (vastgesteld op 1 oktober 2020). Hierin heeft het plangebied de gebiedsaanduidingen 'overige zone - beperkingen veehouderij' en 'overige zone - groenblauwe mantel'. Aan de noordwestzijde geldt een smalle strook met de gebiedsaanduiding 'overige zone - ecologische hoofdstructuur' en de dubbelbestemming 'Waarde - Natura 2000'.

Tot slot geldt het 'Paraplubestemmingsplan gebruik wonen door huishoudens' (zoals vastgesteld op 12 september 2019).

In de enkelbestemming 'Natuur - Landgoed' is de woning Groote Meer 3 aangeduid als bedrijfswoning. Deze woning heeft ten dienste gestaan aan het landgoed, als dienstwoning. De woning gaat nu als burgerwoning gebruikt worden, waarbij wel nog steeds een binding (met verplichtingen) met het landgoed blijft bestaan. Hiertoe is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan Woning Groote Meer 3, Ossendrecht bestaat behalve uit deze toelichting ook uit de volgende stukken:

  • Planregels
  • Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting.

Het voorliggende bestemmingsplan is van toepassing op het 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied', het 'Paraplubestemmingsplan gebruik wonen door huishoudens' en het 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2019', en bevat enkel een aantal toevoegingen en wijzigingen. Naast deze toevoegingen blijven de geldende bestemmingsplannen 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied', het 'Paraplubestemmingsplan gebruik wonen door huishoudens' en 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2019' van toepassing.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 kort ingegaan op de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het het plan getoetst aan relevante beleidsaspecten. In hoofdstuk 4 en 5 wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond voor wat betreft waardestellingen en milieuaspecten. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de juridische planopzet en hoofdstuk 7 geeft informatie over de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Tussen Ossendrecht en de Belgische grens ligt het natuurgebied Groote Meer. Een deel van dit natuurgebied betreft een landgoed van honderden hectares waarvan de namen Groote en Kleine Meer opduiken in documenten die dateren uit 1623.

Het ongeveer 854 hectare tellende landgoed is gedeeltelijk in particulier eigendom en gedeeltelijk in eigendom van Natuurmonumenten. Gelegen op het landgoed zijn de vennen Kleine Meer en Groote Meer. Deze laatste is de naamgever van het landgoed. Direct aan de westelijke oever van Groote Meer staat de woning Groote Meer 3 die in eigendom is van Natuurmonumenten. Zie afbeelding 2 voor de ligging van de woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP216xHERZx35-ON01_0002.png"

Afbeelding 2: Ligging erf Groote Meer 3

De woning aan Groote Meer 3 (zie afbeelding 3 voor enkele foto's) wordt sinds jaar en dag bewoond. De voorgaande 125 jaar is de woning particulier bewoond door drie generaties van dezelfde familie. Deze familie heeft besloten te gaan verhuizen. Natuurmonumenten wil de woning nu graag weer in erfpacht uitgeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP216xHERZx35-ON01_0003.png"

Afbeelding 3: Foto's van de woning op het erf Groote Meer 3

2.2 Nieuwe situatie

Wijziging in gebruik van woning en opstallen

De woning op het erf Groote Meer 3 wordt nu, inclusief bijbehorende opstallen, in een erfpachtconstructie uitgegeven aan een derde. De woning gaat als burgerwoning gebruikt worden, waarbij wel nog steeds een binding (met verplichtingen) met het landgoed blijft bestaan.

Ten behoeve van de overdracht van de erfpacht moet een taxatierapportage worden gevalideerd. Echter loopt men tegen de regel aan dat het pand in het bestemmingsplan niet expliciet als 'woning' is aangemerkt, maar als 'bedrijfswoning'. Door deze regel dreigt het toekomstperspectief voor de oude dienstwoning te vervallen. Hiertoe dient het gebruik als 'burgerwoning' expliciet opgenomen te worden in het geldende bestemmingsplan.

De hiervoor genoemde horde kan worden opgelost door de enkelbestemming van het erf te wijzigen in de enkelbestemming 'Wonen', waarmee het zelfstandig wonen als particulier gebruik op het landgoed wordt toegestaan.

Hierin wijzigt de ruimtelijke situatie niet. Natuurmonumenten blijft eigenaar van de (onder)grond en wenst deze door middel van een nieuwe erfpachtconstructie aan een nieuwe gebruiker ter beschikking te stellen. Doordat Natuurmonumenten graag de natuurwaarden ter plaatse wil behouden en verbeteren wil ze geen reguliere verkoop van de voormalige dienstwoning, maar een erfpachtconstructie. Splitsing van het beheer van gebouw en beheer van grond door middel van een erfpachtconstructie is wenselijk. Door het voortzetten van de woonfunctie in de voormalige dienstwoning blijft, net zoals de voorgaande 125 jaar, het gebouw goed behouden want bewoning van het pand zorgt voor behoud en borging van de (cultuurhistorische) waarden van het pand. Als natuurbeherende partij neemt Natuurmonumenten zelf de zorg voor de gronden voor haar rekening.

Inrichtingsplan

Het bestaande erf, met de cultuurhistorisch waardevolle woning, is reeds goed landschappelijk ingepast. Ook wordt met het voorliggende plan geen nieuwe bebouwing toegevoegd, of bestaande bebouwing gewijzigd. De bestaande beplanting betreft deels uitheemse tuinbeplanting, passend bij een schaduwrijke tuin in een bosgebied. De tuin loopt op een natuurlijke manier over naar het achterliggende bosgebied. Door deze overgang is de tuin passend bij zowel de bebouwing als de bosrijke omgeving waarin deze tuin zich bevindt.

Wel worden er met het voorliggende plan een aantal kwaliteitsverbeteringen toegepast. Zo wordt de landschapsontsierdende overkapping van 160 m2 verwijderd. Ook wordt een grindpad met hagen tot de paardenstallen verwijderd, waardoor het achtererf weer wordt samengevoegd tot één geheel. Langs de zuidkant van het erf wordt de bestaande beukenhaag verlengd met autochtoon plantmateriaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP216xHERZx35-ON01_0004.png"

Afbeelding 4: Foto van de te slopen overkapping

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP216xHERZx35-ON01_0005.png"

Afbeelding 5: Foto van het te verwijderen grindpad naar voormalige paardenstallen. Pad splitst achtererf in twee

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP216xHERZx35-ON01_0006.png"

Afbeelding 6: Weergave inrichtingsplan

Hoofdstuk 3 Beleidstoets

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleid dat van toepassing en relevant is. Daarvoor wordt onderscheid gemaakt tussen de drie beleidsniveaus, namelijk rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het kabinet beschrijft in de Structuurvisie onder andere in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeentenovergelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in dit ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en devraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Relatie met het voorliggende plan

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling op erfniveau die geen inbreuk maakt op nationale belangen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, Natuurnetwerk Nederland (NNN), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, en maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer.

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Relatie met het voorliggende plan

In het voorliggende plan wordt een bestaande dienstwoning, bestemd als burgerwoning. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

Het onderhavige plan heeft geen betrekking op de benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.3 Conlusie

De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit relevant Rijksbeleid geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald. De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  • 1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
  • 2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
  • 3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
  • 4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?
  • 5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

Relatie met het voorliggende plan

De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Met het voorliggende plan is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan heeft ruimtelijk geen negatieve impact. Overbodige en landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. Het erf is reeds goed landschappelijk ingepast, wat wordt versterkt met het voorliggende plan. Het plan past daarmee binnen de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

3.3.2 Structuurvisie Ruimte

De structuurvisie geeft aan welke ambities de provincie heeft en hoe zij deze wil realiseren. In de structuurvisie geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Waar kunnen het beste woningen of bedrijventerreinen worden gebouwd? Waar kan extra natuur worden gerealiseerd? En wat zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor veehouderijen? Op 19 maart 2014 trad de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking. Dit is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld.

De provincie heeft als sturingsfilosofie ‘samenwerken aan kwaliteit’: samen met andere overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties vormgeven aan een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van Noord-Brabant. Daarbij respecteert de provincie ieders rol. De provincie onderscheidt de volgende vijf rollen:

  • 1. Ontwikkelen: De provincie focust in haar ontwikkelingsgerichte rol op een aantal thematische opgaven en op een aantal gebieden. In gebieden waar sprake is van grote ruimtelijke dynamiek, botsende belangen en waar de ontwikkelingen een (inter)provinciale impact hebben, kiest de provincie voor een actieve rol.
  • 2. Ordenen: De provincie wil de duurzame ruimtelijke ontwikkeling van Noord-Brabant ordenen in robuuste ruimtelijke structuren. Dit zijn de groenblauwe-, de agrarische-, de stedelijke- en de infrastructuur.
  • 3. Beschermen: De provincie wil belangrijke en onvervangbare waarden beschermen. Voor de Ecologische Hoofdstructuur, de cultuur- en aardkundige waarden en de bescherming van de kernkwaliteiten in de nationale landschappen in Noord-Brabant stelt de provincie een beschermingsregiem op.
  • 4. Regionaal samenwerken: De provincie kiest voor regionale samenwerking en afstemming in vier regio’s. De provincie stimuleert de samenwerking tussen de gemeenten, Rijk en waterschappen in deze regio’s en legt afspraken vast in een strategische regionale agenda.
  • 5. Stimuleren: Bij ruimtelijke ontwikkelingen gaat het niet alleen om de vraag waar welke ontwikkelingen gewenst zijn. Het gaat daarbij ook om de balans tussen de verschillende belangen, functies en kwaliteiten in een gebied. De provincie wil dat ontwikkelingen bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Brabant.

Relatie met het voorliggende plan

Met het voorliggende plan wordt alleen de enkelbestemming van het erf aan de Groote Meer 3 gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'. Hiermee wordt geregeld dat de historisch waardevolle woning als burgerwoning gebruikt kan worden, omdat deze formeel niet als dienstwoning in gebruikt is. Door het voortzetten van de woonfunctie in de voormalige dienstwoning blijft, net zoals de voorgaande 125 jaar, het gebouw goed behouden, want bewoning van het pand zorgt voor behoud en borging van de (cultuurhistorische) waarden van het pand. Het plan heeft geen negatieve ruimtelijke inpact, maar draagt juist bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in Noord-Brabant. Het erf is reeds goed landschappelijk ingepast (zie hiertoe het bijgevoegd inrichtingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan). Dit wordt verder versterkt.

3.3.3 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De provincie heeft een Interim Omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie. Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

Relatie met het voorliggende plan

Het voorliggende plangebied is in de Interim Omgevingsverordening aangeduid als 'Grondwaterbeschermingsgebied-maximale boordiepte 30 meter', 'Grondwaterbeschermingsgebied', 'Landelijk gebied', 'Groenblauwe mantel', 'Beperkingen veehouderij', 'Attentiezone waterhuishouding', 'cultuurhistorisch waardevol gebied' en 'complex van cultuurhistorisch belang'. Tevens grenst het erf aan het 'Natuurnetwerk Brabant' en aan Natura 2000-gebied.

Het voorliggende plan aan de Groote Meer 3 heeft geen negatieve ruimtelijke invloed. Er werd alleen gewoond op dit erf en dit wijzigt niet. Zo heeft het plan bijvoorbeeld geen negatieve invloed op het grondwater. Overbodige en landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. Het erf is reeds goed landschappelijk ingepast, wat wordt versterkt met het voorliggende plan. Er vinden met het plan geen aantasting van cultuurhistorische waarden plaats. Ter bescherming van de bestaande historische waarden en kenmerken van de woning en bijgebouwen is de gebiedsaanduiding 'overige zone – cultuurhistorisch waardevol gebied' opgenomen op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan, overeenkomstig het 'Bestemmingsplan Buitengebied geconsolideerde versie 2019'. Het plan past daarmee binnen de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3.4 Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant

De regio West-Brabant en de provincie Noord-Brabant hebben gezamenlijk afspraken gemaakt met betrekking tot de toepassing van het principe Kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit principe vindt zijn oorsprong in de Structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie Noord-Brabant en de Verordening ruimte. Een nadere uitwerking van dit principe was de Handreiking kwaliteitsverbetering van het landschap die is opgesteld door de provincie als hulpmiddel voor een nadere invulling van het kwaliteitsverbeteringsprincipe door de Brabantse gemeenten. Voorliggende notitie is de nadere uitwerking van de kwaliteitsverbetering van het landschap voor de regio West-Brabant en bevat afspraken die in het regionaal ruimtelijk overleg (RRO) van West-Brabant zijn gemaakt. Het principe voor kwaliteitsverbetering van het landschap is in principe van toepassing op alle ruimtelijke ontwikkelingen die plaatshebben buiten het bestaand stedelijk gebied, zoals begrensd in de Verordening ruimte 2014. Bepaald is dat de toelichting van een bestemmingsplan een verantwoording kan bevatten over de wijze waarop de afspraken over de kwaliteitsverbetering van het landschap, die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen. De regio West-Brabant is landschappelijk gezien een regio met grote verschillen. Waar het zuidelijk gedeelte overwegend bestaat uit een meer kleinschalig landschap op zandgronden, wordt het landschap naar het noorden toe grootschaliger met open polders op zee- en rivierklei. In het landschap komen ook relicten uit het verleden voor, zoals linies, vestingen en turfvaarten. Ook de infrastructuur en de verstedelijking bepalen voor een groot deel het beeld van het landschap. Vanwege deze diversiteit zal de ene gemeente andere gedachten hebben bij kwaliteitsverbetering van het landschap dan de andere. Het afsprakenkader biedt ruimte voor kwaliteitsverbetering in en van verschillende landschappen en voor verschillende gedachten over kwaliteitsverbetering. In het afsprakenkader is de minimale basisinspanning voor de investering in het landschap opgenomen. Gemeenten kunnen er voor kiezen een grotere investering te vragen voor ontwikkelingen in het buitengebied.

Relatie met het voorliggende plan

Er is onderscheid gemaakt in drie categorieën. Het voorliggende plan is gelijk te stelle met categorie 1. Dit betreft ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist. Het betreft een ruimtelijke ontwikkeling die plaatsvindt binnen bestaande bebouwing, zonder een negatieve ruimtelijke impact. Het voorgenomen plan, waarbij een woning op een landgoed die bestemd was als dienstwoning, maar niet meer als zodanig wordt gebruikt en daarmee wordt bestemd als burgerwoning, wordt echter niet expliciet benoemd in het afsprakenkader. Er zou kunnen worden geoordeeld dat deze ontwikkeling binnen categorie 2 valt. Wanneer deze onder categorie 2 valt is een landschappelijke inpassing vereist die in verhouding staat met de ruimtelijke ontwikkeling. Het voorliggende plan heeft geen ruimtelijke impact. Toch worden er kwaliteitsmaatregelen genomen, die zijn opgenomen in het opgestelde inrichtingsplan. Dit inrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de regels van dit bestemmingsplan. Het erf aan de Groote Meer 3 is reeds goed landschappelijk ingepast. Deze inpassing wordt met het voorliggende bestemmingsplan geborgd, en deze wordt ook verbeterd. Daarnaast wordt een landschapsontsierende overkapping gesloopt. Hiermee voldoet het voorliggende plan aan het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 StructuurvisiePlus

De gemeenteraad van Woensdrecht heeft op 20 december 2001 de StructuurvisiePlus vastgesteld, en op 14 mei 2009 de actualisatie. Het betreft een strategisch document waarin wordt gestreefd naar versterking van de sociaal economische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. De gemeente Woensdrecht legt het accent op inbreiden en herstructureren als het gaat om ontwikkelingsruimte voor wonen, werken en voorzieningen.

Relatie met het voorliggende plan

Met het voorliggende plan wordt een dienstwoning van een landgoed, in gebruik genomen als burgerwoning. Het betreft geen extra woningen, wooneenheden, of andere ruimtelijke ontwikkelingen. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de StructuurvisiePlus

3.4.2 Visie Buitengebied Gemeente Woensdrecht

De Visie Buitengebied dient als leidraad voor de afweging of van het geldende bestemmingsplan afgeweken kan worden of niet. De visie geeft richting aan (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. De visie bevat beleid voor agrarische functies maar ook beleid voor nieuwe niet agrarische functies. Voor de laatste categorie is een stappenschema uitgewerkt die doorlopen moet worden voor de vraag of de nieuwe functie acceptabel is.

  • 1. Past initiatief in het bestemmingsplan?

Nee, het initiatief aan Groote Meer 3 past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Hiermee moet het worden getoetst aan de volgende stappen.

  • 2. Past de functie op de locatie?
    • a. Aard en omvang ontwikkeling
    • b. Gebiedsindeling
    • c. koppeling aan bestemmingsplan

Met het voorliggende plan wordt een voormalige dienstwoning van een landgoed, in gebruik genomen als burgerwoning. Het betreft een oude, historisch woning die hier passend is, en waarbij het erf ook reeds goed landschappelijk is ingepast. De functie past op deze locatie.

  • 3. Past de functie bij de omgevingsaspecten van de locatie
    • a. Planologische toets:
      • Goede ruimtelijke ordening
      • Sectorale aspecten

De functie past bij de omgevingsaspecten van de locatie. Het betreft een bestaande woning, die als woning in gebruik blijft. Zie ook hoofdstukken 2,4 en 5 van de toelichting van dit bestemmingsplan, waarin de sectorale aspecten zijn afgewogen en is geconcludeerd dat sprake is van een Goede Ruimtelijke Ordening.

  • 4. Is sprake van een goede landschappelijke inpassing?

Ja, zie hiertoe het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan.

  • 5. Is sprake van een meerwaarde voor het gebied (toevoeging ruimtelijke kwaliteit)

Ja, zo wordt o.a. een bestaande landschapsontsierende overkapping gesloopt.

Relatie met het voorliggende plan

Hiermee kan worden geconcludeerd dat de voorliggende ruimtelijke ontwikkeling acceptabel is en past binnen de Visie Buitengebied. Dit ook omdat is aangesloten bij het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant' en de landschappelijke en natuurlijke waarden in de omgeving van het plangebied (ligging in 'Groenblauwe mantel') niet worden aangetast.

3.4.3 Woonvisie 2015

In juni 2015 is de Woonvisie 2015 vastgesteld. In de Woonvisie 2015 worden de gemeentelijke ambities geschetst voor de komende jaren op het gebied van wonen. De woonvisie helpt de gemeente om regie te voeren over de woningbouwontwikkeling en de ontwikkelingen in de bestaande woningvoorraad. Daarbij staan drie uitgangspunten centraal:

  • een goede afstemming van vraag en aanbod;
  • kwaliteit
  • uitgaan van de kracht van de inwoners van de gemeente Woensdrecht.

Relatie met het voorliggende plan

Het voorliggende plan betreft niet het toevoegen van één of meerdere nieuwe woningen. Een bestaande dienstwoning wordt planologisch gewijzigd in een burgerwoning. Hiermee past het plan binnen de Woonvisie 2015.

3.5 Conclusie

Uit de voorgaande beleidsanalyse blijkt dat het project past binnen het beleid en binnen de verordeningen en regels van de schillende overheden.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd wat de (basis)waarden zijn, die in en rondom het plangebied aanwezig zijn. Hierbij gaat het om natuurwaarden, cultuurhistorische waarden, archeologische waarden en een watertoets. Tot slot wordt in de conclusie opgesomd wat het effect van de ontwikkeling is op deze basiswaarden.

4.2 Natuurwaarden

De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: de bescherming van soorten, de bescherming van gebieden en de bescherming van houtopstanden.

Soortenbescherming

Soortenbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming. Met het voorliggende plan vinden geen sloop- en nieuwbouwwerkzaamheden plaats. Alleen een open schuur wordt gesloopt, welke geen belangrijke functie heeft voor beschermde soorten. De relatief kleineschalige landschappelijke ingrepen hebben geen negatief op beschermde soorten.

Hiermee kan worden geconcludeerd dat het voorliggende plan geen negatief effect heeft op beschermde soorten.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, inmiddels Wet natuurbescherming, beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS)/ Natuurnetwerk Nederland (NNN) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.

Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:

  • alleen bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are (1.000 m2);
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Natura 2000 – gebieden

Er vinden geen maatregelen plaats in een Natura 2000-gebied. Ook vinden er geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats, anders dan de sloop van een open kapschuur en enkele reatief kleinschalige landschappelijke ingrepen. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken dat de effecten uitsluitend tot het plangebied beperkt blijven. Gezien het plan is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een nadere toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Houtopstanden

In het plangebied worden geen bomen gekapt. De bescherming van houtopstanden is niet van toepassing.

Natuurnetwerk Nederland

Er vinden geen maatregelen plaats in NNN-gebied. Het NNN kent geen externe werking. Ook vindt er geen nieuwbouw plaats en het aantal verkeersbewegingen zal gelijk blijven blijven. Een nadere toetsing aan het NNN-beleid is daarom niet noodzakelijk.

4.3 Cultuurhistorische waarden

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen.

Relatie met het voorliggende plan

Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten die worden gesloopt en/of aangetast. Ook worden andere cultuurhistorische waarden niet aangetast. Door het voortzetten van de woonfunctie in de voormalige dienstwoning blijft, net zoals de voorgaande 125 jaar, het gebouw goed behouden want bewoning van het pand zorgt voor behoud en borging van de (cultuurhistorische) waarden van het pand.

4.4 Archeologie

Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Relatie met het voorliggende plan

Met het voorliggende plan vinden geen grootschalige bodemingrepen plaats. Alleen met de relatief kleinschalige landschappelijke ingrepen, en met het slopen van de open schuur, wordt de grond op enkele plekken op kleinschalige wijze geroerd. Deze roeringen van de grond zijn zo kleinschalig, dat redelijkerwijs geen archeologische waarden aangetast worden.

4.5 Watertoets

De toelichting van een bestemmingsplan dient, conform artikel 3.1.6, lid 1 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening, een beschrijving te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op het voor dit plan relevante waterbeleid. Vervolgens is de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie van het plangebied beoordeeld.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit was 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel) stroomgebied beheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en toonaangevend voorbeeld in de wereld. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

Watertoets en effect plan op waterhuishouding

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.

Het voorliggende plan betreft alleen een wijziging van de functie van het hoofdgebouw. Met het voorliggende plan mag de oorspronkelijk dienstwoning, ook als burgerwoning worden gebruikt. Met het plan wordt geen nieuwe bebouwing toegevoegd, en het bestaande oppervlakte aan verharding wordt niet vergroot. Wel wordt een open schuur verwijderd, waardoor regenwater hier nog beter kan infiltreren.

Hemelwater wat op het dakvlak van de bestaande woning valt, wordt via regenpijpen afgevoerd naar het oppervlak rond de woning, en infiltreerd hier in de bodem. Afvalwater wordt afgevoerd via de bestaande persriolering op het landgoed. Deze bestaande situatie wijzigt met het voorliggende plan niet.

Het voorliggende plan heeft dan ook geen negatief effect op de waterhuishouding en er worden geen waterbelangen aangetast.

4.6 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn de waarden beschreven die in en rondom het plangebied aanwezig zijn. Daarbij zijn natuur, cultuurhistorische, archeologische waarden onderzocht en is een watertoets uitgevoerd.

Geconcludeerd wordt dat uitvoering van de werkzaamheden geen onevenredig negatieve invloed heeft op uiteenlopende waarden die aan het plangebied worden toegekend.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Leidingen
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, waarbij functiewijziging plaatsvindt, dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik.

Relatie met het voorliggende plan

Het voorliggende plan betreft alleen een wijziging van de bestemming. Met het voorliggende plan wordt de oorspronkelijk dienstwoning, formeel een burgerwoning. Er bestaan uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen ten aanzien van de geplande ontwikkelingen.

5.3 Geluid

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. In de Wet geluidhinder (Wgh) staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

Relatie met het voorliggende plan

Het voorliggende plan betreft alleen een wijziging van de bestemming. Met het voorliggende plan wordt de oorspronkelijk dienstwoning, formeel een burgerwoning. Dit was een geluidsgevoelige functie, en blijft een geluidsgevoelige functie. Hiermee wijzigt de situatie betreffende het aspect geluid niet, op een plek waar ook geen geluidsoverlast is vanuit wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Hiermee vormt het aspect geluid geen belemmering voor het plan.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet In Betekenende Mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Wanneer een ontwikkeling tot gevolg heeft dat < 3000 woningen worden gerealiseerd hoeft er volgens de Regeling NIBM geen luchtkwaliteitonderzoek te worden uitgevoerd.

Externe werking

Het voorliggende plan mag de woning (die planologisch als dienstwoning is bestemd) als burgerwoning in gebruik genomen worden. De verkeersbewegingen zullen hierbij niet toenemen. Het verkeer van en naar de woning heeft een beperkte bijdrage in luchtverontreinigende stoffen: fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) en is te beschouwen als Niet in Betekenende Mate (NIBM).

Interne werking

Van belang is uit oogpunt van ruimtelijk ordening te beoordelen of de luchtkwaliteit op de locatie geschikt is voor de woonfunctie. In de directe omgeving zijn geen industriële of agrarische emissiebronnen van betekenis. Op de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, zijn op schaal van vierkante km-vakken de gemiddelde achtergrondconcentraties aangegeven van diverse luchtverontreinigende stoffen. Uit deze kaart blijkt dat in het km2 vak waarin het plan ligt de achtergrond concentratie stikstofdioxide (NO2) en fijnstof PM10 en PM2,5 voldoen aan grenswaarden van de Wet milieubeheer en de WHO-advieswaarden.

Conclusie

De emissie van het plan is voor emissie Niet in Betekenende Mate. De achtergrondconcentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) voldoen aan de grenswaarden van de Wet milieubeheer en aanbevelingen WHO. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor realisatie van het plan.

5.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Relatie met het voorliggende plan

Het voorliggende plan betreft alleen een wijziging van de bestemming. Met het voorliggende plan wordt de oorspronkelijk dienstwoning, formeel een burgerwoning. De overige situatie wijzigt niet, afgezien van enkele kleinschalige landschappelijke ingrepen en de sloop van een open schuur. Geconcludeerd wordt dat het voorliggende plan, m.b.t. externe veiligheid, uitvoerbaar is.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Hierin zijn voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Relatie met het voorliggende plan

Het voorliggende plan betreft alleen een wijziging van de bestemming. Met het voorliggende plan wordt de oorspronkelijk dienstwoning, formeel een burgerwoning. Dit was en blijft daarmee een milieugevoelige functie. Omliggende (agrarische) bedrijven liggen op grote afstand. Deze bedrijven worden met de voorgenomen ontwikkeling niet beperkt. Ook blijft met het voorliggende plan sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.7 Vormvrij m.e.r.-beoordeling

Het Besluit milieueffectrapportage geeft activiteiten en gevallen aan waarin een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Ook gelden er verplichtingen als een voorgenomen project valt onder de genoemde activiteiten, maar niet onder de drempelwaarden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Relatie met het voorliggende plan

Het voorliggende plan is niet m.e.r.-plichtig. Uit de toelichting van dit bestemmingsplan is daarbij gebleken dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op het milieu. Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

5.8 Verkeer en parkeren

Met het voorliggende plan wijzigt de verkeers- en parkeersituatie niet. De verkeersbewegingen en de parkeerbewegingen nemen niet toe. Op het erf is voldoende ruimte voor parkeren en het erf wordt op veilige wijze ontsloten op de verkeersluwe weg Groote Meer.

5.9 Conclusie

Uit de toetsing van de voorgestane ontwikkeling van het plangebied aan relevante planologische en milieuhygiënische aspecten, blijkt dat er geen aspecten zijn, die een belemmeringen opleveren voor de ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Planverantwoording

Dit bestemmingsplan is van toepassing op het 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied', het 'Paraplubestemmingsplan gebruik wonen door huishoudens' en het 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2019', en bevat enkel een wijziging van de enkelbestemming op het erf aan de Groote Meer 3 te Ossendrecht (op de verbeelding) en het ter waarborging van de cultuurhistorische waarden expliciet opnemen van een specifieke gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied' (op de verbeelding en in de regels), en een toevoeging van een voorwaardelijke verplichting op dit erf (in de regels). Naast deze wijziging en toevoeging blijven de geldende bestemmingsplannen 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied', het 'Paraplubestemmingsplan gebruik wonen door huishoudens' en 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2019' van toepassing, inclusief de geldende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduigingen betreffende het erf aan de Groote Meer 3 te Ossendrecht.

Met dit bestemmingsplan wordt de enkelbestemming van het erf Groote Meer 3 te Ossendrecht gewijzigd van de bestemming 'Natuur - Landgoed' in de bestemming 'Wonen', inclusief een aanduidinng 'bouwvlak'. De gewijzigde enkelbestemming 'Wonen' (inclusief 'bouwvlak') is weergegeven op de verbeelding bij dit plan.

Met dit bestemmingsplan worden de regels van artikel 30 'Wonen' van het geldende bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied' als volgt aangevuld (artikel 3 van dit voorliggende bestemmingsplan):

  • Aan de gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting toegevoegd, waarmee de aanleg en instandhouding van landschapsmaatregelen is geborgd en de sloop van een overkapping.

Daarnaast zijn in artikel 1 enkele begrippen toegevoegd, is in artikel 2 het toepassingsbereik aangeduid, en zijn in hoofdstukken 3 en 4 van de regels de antidubbeltel-regel, overgangsbepalingen en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In dit slothoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan beschreven.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen plan past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Tevens worden geen wezenlijke waarden in het plangebied aangetast en heeft het plan geen negatieve milieuhygiënische gevolgen of zijn er belemmeringen van milieuhygiënische aard. Het voorgenomen plan is daarmee ruimtelijk uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Vooroverleg

In het kader van het wettelijk vooroverleg zijn de provincie Noord-Brabant en het waterschap in kennis gesteld van het plan. De provincie en het waterschap hebben vervolgens vooroverlegreacties ingediend, welke hierna zijn samengevat en voorzien van antwoorden. De volledige vooroverlegreacties zijn opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2.

Vooroverlegreactie Waterschap

  • De belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap zijn naar wens opgenomen in het bestemmingsplan. Hiertoe geeft het waterschap een positief wateradvies.

Vooroverlegreactie Provincie

  • In het bestemmingsplan dient opgenomen te worden dat de woning onderdeel uitmaakt van landgoed de Groote Meer en onderdeel is van het 'complex van cultuurhistorisch belang' conform de Interim Omgevingsverordening Brabant (IOV).

Dit is in de toelichting opgenomen.

  • Borg op de verbeelding (via aanduiding) en in regels het behoud van cultuurhistorische waarden.

Dit voorliggende bestemmingsplan is van toepassing op het 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied', het 'Paraplubestemmingsplan gebruik wonen door huishoudens' en het 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2019', en bevat enkel een wijziging van de enkelbestemming ter plaatse van het erf Groote Meer 3 te Ossendrecht en het toevoegen van een voorwaardelijke verplichting op dit erf. Naast deze wijziging en toevoeging blijven de geldende bestemmingsplannen 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied', 'Paraplubestemmingsplan gebruik wonen door huishoudens' en 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2019' van toepassing, inclusief de geldende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduigingen betreffende het erf aan de Groote Meer 3 te Ossendrecht. Ter extra waarborging van de cultuurhistorische waarden is in dit bestemmingsplan wel de gebiedsaanduiding 'overige zone – cultuurhistorisch waardevol gebied' toegevoegd aan de verbeelding en in de regels, ter vervanging van de bestaande gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied' in het bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied'.

  • Begrens de woonbestemming zo dat deze buiten de NNB komt te liggen.

De noordwestelijke rand van het huidige plangebied lag binnen de NNB. Het plangebied is zo aangepast dat deze buiten de NNB ligt. Hiermee ligt de begrenzing van de woonbestemming ook bijna helemaal buiten de NNB. Alleen ter hoogte van het bouwvlak ligt een heel beperkt deel van de NNB binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Hier staat reeds legale bebouwing en is erf aanwezig. In het 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2019' welke ook van toepassing blijft, is de ligging van de NNB beschermd middels de gebiedsaanduiding 'overige zone - ecologische hoofdstructuur'.

  • Aan de noordwestzijde ligt een deel van de bestaande bebouwing buiten het bouwvlak van de beoogde woonbestemming. De provincie verzoekt dit deel ook binnen de begrenzing van de woonbestemming te leggen, voor zover het gaat om legaal opgerichte bebouwing. Dit zal nader moeten worden toegelicht in het ontwerpbestemmingsplan.

Het bouwvlak is aan de westzijde enkele meters vergroot, zodat de bestaande en legale paardenstal binnen het bouwvlak ligt. Deze paardenstal staat hier legaal, al zeker tientallen jaren.

7.3.2 Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 23 september 2021 gedurende 6 weken voor inspraak ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen inspraakreacties ingediend.

7.4 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan wordt gedurende 6 weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. Eventuele zienswijzen worden hier opgenomen en tevens wordt opgenomen of deze al dan niet tot wijzigingen van het bestemmingsplan hebben geleid.

7.5 Economische uitvoerbaarheid

In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel. In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De volledige plankosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de eventuele vergoeding van planschade aan derden wordt een exploitatieovereenkomst gesloten met gemeente Woensdrecht.

7.6 Conclusie

Zoals uit voorgaande paragrafen blijkt is het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk en economisch uitvoerbaar.