direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Aanpassing Landgoed Bieduinen, Putte
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0873.BUITxBP156xHERZx16-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Landgoed Titurel herbergt onder andere de Rijksmonumentale villa Bieduinenhof met diverse aan- en bijgebouwen rondom die villa. Om het landgoed te behouden is het noodzakelijk de villa te renoveren maar tevens de (bouw)mogelijkheden voor de realisatie van nieuwe economische dragers uit te breiden.

Direct ten oosten van villa Bieduinenhof is een kruisvormige aanbouw gerealiseerd. Deze aanbouw is geen onderdeel van het monument. De meest zuidelijke vleugel van die aanbouw betreft een woonvleugel die helaas niet meer voldoet aan de (bouwkundige) eisen van de huidige tijd. Beoogd wordt dan ook deze vleugel te slopen en op een afstand van circa 50 meter ten noordwesten van de villa een nieuw woongebouw met evenzoveel woonzorgeenheden te realiseren. Hierdoor ontstaat een wenselijke decentralisatie van de bebouwing op het landgoed waardoor de cultuurhistorische waarde van de villa en het landgoed beter tot uiting komt. Bovendien voorziet de nieuwbouw in de noodzakelijke behoefte om de zorgcomponent te moderniseren en daarmee de voortgang van de zorg ter plaatse te garanderen.

De beoogde herontwikkeling is met name strijdig met het geldende bouwvlak dat ter plaatse van Bieduinenhof is weergegeven. In de bestaande situatie is ter plaatse een groot bouwvlak opgenomen. Daar waar het nieuwe woongebouw is voorzien is echter geen bouwvlak opgenomen. Dit terwijl aan de oostzijde van de villa wel een bouwvlak is geprojecteerd waar zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie geen bebouwing is gesitueerd.

Om de bouw van het nieuwe woongebouw planologisch en juridisch mogelijk te maken, dient het bouwvlak ter plaatse te worden herzien. Het geldende bouwvlak zal daarbij van vorm worden veranderd en worden verkleind. In dat kader is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied aan de Putseweg 44 ligt in het buitengebied van Woensdrecht in een grootschalige bos- en natuurgebied. Ten zuiden is de kern Putte gelegen en ten noordwesten de kern Ossendrecht. De Kalmthoutse heide ligt ten noorden van het plangebied.

Het gebied wordt ontsloten via de Putseweg ten westen van de locatie zelf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP156xHERZx16-ON01_0001.png"

Figuur 1.1. Locatie van het plangebied (Bron: ESRI; topotijdreis.nl)

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Woensdrecht, sectie A, perceelsnummers 388 (ged.), 383 (ged.), 451 en sectie B, perceelsnummers 2206 en 2207 (ged.).

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP156xHERZx16-ON01_0002.png"

Figuur 1.2. Luchtfoto plangebied (Bron: Luchtfoto Bing Maps © 2017 Digital Globe © 2018 Microsoft)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan dat van kracht is ter plaatse van het plangebied is 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied', vastgesteld op 17 februari 2011. Na vaststelling zijn er nog 2 herzieningen van het plan geweest. 'Actualisatie Bestemmingsplan Buitengebied, 3e herziening', vastgesteld op 27 februari 2014 en 'Bestemmingsplan buitengebied, partiële herziening 2016', vastgesteld op 23 maart 2017. Aan de in deze bestemmingsplannen en herzieningen opgenomen regels zal moeten worden getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP156xHERZx16-ON01_0003.png"

Figuur 1.3: Overzicht geldende bestemmingsplannen met plangebied rood omlijnd

(Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Voor het grootste gedeelte van het plangebied heeft, conform het 'Bestemmingsplan buitengebied, partiële herziening 2016' de bestemming 'Natuur - Landgoed'. Een kleiner gedeelte van het plangebied, daar waar de nieuwbouw is voorzien, kent op basis van het bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan buitengebied' de bestemming 'Natuur'.

De bestemming 'Natuur - Landgoed' onderscheidt zich van de bestemming 'Natuur' doordat hier, naast de overwegende natuurlijke en/of ecologische waarden, ook specifieke functies mogelijk zijn gemaakt. Ter plaatse van het plangebied aan de Putsebaan 44 zijn sociaal-medische doeleinden ten behoeve van verzorgingstehuis Bieduinenhof mogelijk gemaakt. Tevens zijn hier 2 bedrijfswoningen toegestaan.

Een groot gedeelte van het plangebied is voorzien van een bouwvlak. Het 'Bestemmingsplan buitengebied, partiële herziening 2016' toont het actuele bouwvlak. In figuur 1.4 is het bouwvlak geprojecteerd (rood gearceerd) en is de locatie van de beoogde nieuwbouw (buiten het bouwvlak) aangegeven. Gebouwen moeten binnen dit bouwvlak gerealiseerd worden met een maximaal bebouwd oppervlak van 2.900 m². De gebouwen mogen een maximale goothoogte hebben van 8 meter. De bouwhoogte mag maximaal 12 meter bedragen. Het bouwvlak van het landgoed is gekoppeld aan het bouwvlak van de meer zuidelijk gelegen locatie "De Cluse", die ook onderdeel uitmaakt van Titurel. Gezien de bestaande koppeling van de bouwvlakken wordt ook de locatie van de Cluse opgenomen in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP156xHERZx16-ON01_0004.png"

Figuur 1.4: Geldend bouwvlak (rood) en globale locatie nieuwbouw (blauw)

Binnen het plangebied zijn verder twee dubbelbestemmingen van kracht:

  • 'Waarde - Aardkundig waardevol gebied';
  • 'Waarde - Natura 2000'.

Deze dubbelbestemmingen zullen in onderhavig bestemmingsplan worden overgenomen, evenals de geldende gebiedsaanduidingen:

  • 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied';
  • 'overige zone - ecologische hoofdstructuur';
  • 'vrijwaringszone - radar';
  • 'overige zone - beperkingen veehouderij';
  • 'overige zone - groenblauwe mantel'.

Tot slot kent een klein gedeelte aan de noordelijke rand van het plangebied de functieaanduiding 'militair oefenterrein'.

1.4 Leeswijzer

De opzet van de plan toelichting is als volgt.

  • In hoofdstuk 2 worden de huidige en beoogde situatie van het plangebied beschreven
  • In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader.
  • In hoofdstuk 4 zijn de resultaten vermeld van de toetsing aan milieu- en overige aspecten.
  • Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving.
  • Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving huidige en beoogde situatie

2.1 Historie

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Landgoed Bieduinen met het Rijksmonument villa Bieduinenhof. Deze villa dateert uit 1883 en is gelegen aan een lange oprijlaan in de parkachtige omgeving van het landgoed.

De Franciscanessen van Asten hadden in de villa van 1948 tot 1952 een bejaardenhuis. In 1956 kocht de familie Van Mierlo uit Essen (België) de villa. Vanaf toen hebben de Franciscanessen van Oudenbosch er bejaarden uit de omgeving verzorgd. Novicen maakten in die tijd de gebouwen schoon. Op 4 juni 1958 namen enkele zusters hun intrek en 15 september van dat jaar begonnen ze hun werk.

In 1962 begon de bouw van kleinschalige, barakachtige gebouwen voor het retraite- en vakantiehuis Cluse ter Dunen. De woonomstandigheden van de zusters verslechterden dramatisch. In 1961 kregen ze vergunning voor de verbouw en uitbreiding van het rusthuis met een kapel aan de noordzijde. Kapel en sacristie werden in 1964 ingezegend.

Tussen 1967 en 1970 kwam er naast de oude villa een nieuw gedeelte voor handenarbeid en recreatie en werd de keuken uitgebreid. Het ontwerp was van architect F. van Dooren uit Ossendrecht. Dit betreft de rechtervleugel waar momenteel 16 woonzorgeenheden in gevestigd zijn.

Tot 1978 bleef de leiding bij de zusters, die al wel leken inschakelden. De familie Van Mierlo, nog steeds eigenaar van de villa, vond een echtpaar bereid geestelijk minder begaafde kinderen een tehuis te geven in de villa. Sinds 1993 verblijft de stichting Titurel (een woon- en leefgemeenschap op antroposofische grondslag) op het landgoed Bieduinen.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit de gronden behorende bij villa Bieduinenhof. Naast de villa zijn hier enkele bijgebouwen en twee bedrijfswoningen aanwezig. Het gebied wordt nog steeds gekenmerkt door een groene parkachtige omgeving en de nodige ecologische en cultuurhistorische waarden.

Stichting Titurel maakt gebruik van het landgoed als woon- en leefgemeenschap. De stichting biedt langdurige zorg en dagbesteding aan mensen met autisme, psychische problematiek en/of een verstandelijke beperking. Samen wonen en werken vormt "het hart" van de door Titurel aangeboden zorg. Verschillende vormen van (begeleiding bij) wonen komen hier voor, aangepast aan de individuele zorgvraag. Kleinschalige woongroepen, begeleid wonen en ambulante woonbegeleiding komen allemaal voor op het landgoed. Één van de kleinschalige woongroepen bevindt zich in de rechtervleugel van villa Bieduinen. Deze woongroep kent 16 bewoners met elk een eigen kamer.

De huidige (bouwkundige) staat van de villa is helaas onvoldoende voor de woonfunctie en voor het verlenen van de juiste zorg. De noodzaak voor renovatie en nieuwbouw wordt dan ook steeds groter.

Op figuur 2.1 is de huidige situatie weergegeven. De te slopen rechtervleugel van de aanbouw van de villa is hier nog op te zien.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP156xHERZx16-ON01_0005.png"

Figuur 2.1: Tekening huidige situatie

2.3 Beoogde situatie

Gezien de huidige slechte (bouwkundige) staat van de villa zal deze op zo kort mogelijke termijn worden gerenoveerd. Ook de kruisvormige aanbouw aan de achterzijde van de villa, welke niet monumentaal is, zal worden aangepast. De meest zuidelijke vleugel van die aanbouw zal worden gesloopt. De 16 woonzorgeenheden die hierin gevestigd zijn worden ondergebracht in een nieuw gebouw. Dit nieuwe gebouw zal worden gerealiseerd op een afstand van circa 50 meter ten noordwesten van de villa.

De villa en het omliggende terrein zijn in de verordening ruimte aangeduid als complex van cultuurhistorisch belang. Dat brengt met zich mee dat ontwikkeling mogelijk is, maar alleen wanneer de cultuurhistorische waarden van het complex worden beschermd, behouden en versterkt. De initiatiefnemer heeft daarom in samenspraak met de Erfgoedfabriek gezocht naar een passende invulling van de ontwikkeling. Het afbreken van de bestaande nieuwbouw is gunstig voor het aanzicht van de monumentale villa en draagt bij aan de decentralisatie van bebouwing op het landgoed. Hierdoor komt de monumentale villa ook beter tot zijn recht. In paragraaf 4.3 en in bijlage 6 is een uitgebreide beschrijving opgenomen van de cultuurhistorische waarden, met daarbij een toelichting op de oorsprong van deze waarden en de actuele kwaliteit ervan.

Het nieuwe woongebouw is beoogd op een locatie die op dit moment buiten het geldende bouwvlak ligt. Deze situatie is weergegeven op figuur 2.2. De positie van de nieuwbouw is zo gekozen dat het zicht vanuit de lanen op het hoofdgebouw vrij blijft. Dit geldt andersom ook voor het zicht vanuit het gebouw op de lanen. De nieuwbouw is zo georiënteerd dat deze uitkijkt op een laan die nu nog niet ontsloten is vanuit het bouwvlak.

Vanuit cultuurhistorische-, architectonische- en, niet in het minst, natuurwaarde, is de beoogde locatie de beste optie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP156xHERZx16-ON01_0006.png"

Figuur 2.2.: Situering nieuw woongebouw ten opzichte van (globaal) geldend bouwvlak

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP156xHERZx16-ON01_0007.png"

Figuur 2.3: Situering nieuw bouwvlak (groen) met het nieuwe woongebouw daarbinnen t.o.v. het geldende bouwvlak (gele vlak)

Een groot gedeelte van het bouwvlak is gelegen binnen Natuur Netwerk Brabant en/of Natura 2000 gebied. Gezien de invloed van het planvoornemen op de NNB (zie ook paragraaf 4.5) zijn er compenserende maatregelen noodzakelijk. In dat kader zal het bouwvlak ter plaatse zowel van vorm veranderd als verkleind worden. Het huidige bouwvlak kent een oppervlak van 25.900 m². Het nieuwe bouwvlak zal een oppervlakte krijgen van 19.671 m². In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de aanwezige natuurwaarden en de impact van het planvoornemen op die waarden.

Zoals aangegeven in de inleiding (paragraaf 1.1) is de realisatie van de nieuwe bebouwing tevens bedoeld om de (bouw)mogelijkheden voor de realisatie van nieuwe economische dragers uit te breiden. De geldende bestemming 'Natuur - Landgoed' staat reeds sociaal-medische doeleinden toe met daaraan ondergeschikte functies zoals agrarisch natuurbeheer, extensief recreatief en/of educatief medegebruik, infrastructurele voorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Om planologisch meer economische dragers toe te staan zijn de toegestane ondergeschikte functies in onderhavig bestemmingsplan enigszins verruimd. Activiteiten die bijdragen aan het herstel, en/of de ontwikkeling van cliënten en daarmee de sociaal-medische hoofdfunctie ondersteunen worden in dat kader toegestaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Het beleid op nationaal niveau met betrekking tot ruimte en mobiliteit is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) uit 2012. Deze visie geeft doelstellingen van de overheid weer voor 2028.

Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Deze landschappen weerspiegelen samen de diversiteit en ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Het Rijk laat het beleid ten aanzien van landschap op land over aan provincies en wil provincies meer ruimte geven bij de afweging tussen verstedelijking en landschap, om zo meer ruimte te laten voor regionaal maatwerk.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte wordt bevorderd aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking (zie ook paragraaf 3.2.2).

De schaal en het abstractieniveau van de visie is dusdanig dat een kleinschalige ontwikkeling als bedoeld in deze toelichting niet van invloed is op de visie en de doelstellingen.

3.2 Provinciaal beleid

Het ruimtelijke beleid van de provincie Noord-Brabant is vastgelegd in de Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 en in de provinciale Verordening Ruimte.

3.2.1 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014

De Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014 is opgesteld door de provincie Noord-Brabant en geeft de ruimtelijke ontwikkeling van de provincie weer tot 2025. Op de structurenkaart van de structuurvisie wordt de planlocatie ingedeeld in gebied 'Kerngebied groenblauw' (zie figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP156xHERZx16-ON01_0008.png"

Figuur 3.1: Uitsnede structurenkaart Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het kerngebied groenblauw bestaat uit de ecologische hoofdstructuur inclusief de ecologische verbindingszones en waterstructuren zoals beken en kreken. Op de structurenkaart zijn de belangrijkste gebieden van de ecologische hoofdstructuur inclusief de ecologische verbindingen en de gebieden voor watersysteemherstel weergegeven als kerngebied groenblauw. Het ruimtelijke beleid binnen het Kerngebied groenblauw is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Er is geen ruimte voor (grootschalige of intensieve) ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstellingen voor de EHS en beheer/herstel van de waterstructuren. Bestaande functies en bestaand gebruik binnen de groenblauwe kern worden gerespecteerd.

Toetsing

Het planvoornemen voorziet in de vormverandering én verkleining van het geldende bouwvlak binnen het kerngebied. Hiermee wordt de verplaatsing van bebouwing mogelijk gemaakt. Per saldo neemt de oppervlakte aan bebouwing dan ook niet toe. Er is nadrukkelijk geen sprake van een grootschalige of intensieve ontwikkeling. Het planvoornemen sluit aan op het bestaande gebruik en is niet in strijd met het beleid uit de Structuurvisie.

3.2.2 De provinciale Verordening Ruimte

Het ruimtelijk beleid is vertaald in de Verordening ruimte. In artikel 3.1 is de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit opgenomen. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en bevordering van ruimtelijke kwaliteit. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat als er sprake is van een stedelijke ontwikkeling de Ladder voor duurzame verstedelijking het uitgangspunt is.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden volgens de systematiek van de ladder voor duurzame verstedelijking. De provincie Noord-Brabant heeft deze uitgangspunten overgenomen in de Verordening ruimte 2014 (geconsolideerd in juli 2017).

Een stedelijke ontwikkeling moet voldoen aan de volgende voorwaarden.

  • 1. De beoogde nieuwbouw moet liggen binnen het bestaand stedelijk gebied (artikel 4.2)
  • 2. De boogde nieuwbouw moet passen binnen de afspraken die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg (artikel 4.3).

Binnen het bouwvlak is feitelijk geen sprake van het toevoegen van woningen. De (niet monumentale) rechtervleugel van de villa doet in de bestaande situatie dienst als woonvleugel. Deze vleugel wordt gesloopt en daarvoor in de plaats wordt een nieuw woongebouw gerealiseerd. Het nieuwe woongebouw past weliswaar niet binnen het bouwvlak maar het aantal (zorg)woningen zal per saldo niet toenemen. Onderhavige ontwikkeling wordt dan ook niet gezien als stedelijke ontwikkeling. De ladder van duurzame verstedelijking hoeft dan ook niet te worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP156xHERZx16-ON01_0009.png"

Figuur 3.2: Uitsnede geconsolideerde versie Verordening Ruimte

De planlocatie (rode cirkel) is conform de integrale plankaart met structuren en aanduidingen grotendeels gelegen in de Structuur Natuur Netwerk Brabant (NNB). Een klein gedeelte is gelegen binnen de Structuur 'Groenblauwe mantel'. Daarnaast zijn algemene regels op het plangebied van toepassing;

  • 'Algemene regels voor bevordering ruimtelijke kwaliteit';
  • 'Algemene en rechtstreeks werkende regels voor veehouderijen';
  • 'Algemene en rechtstreeks werkende regels voor mestbewerking'.`

Verder zijn de volgende aanduidingen op het plangebied van toepassing:

  • 'Cultuurhistorisch vlak';
  • 'Beperkingen veehouderij';
  • 'Aardkundig waardevol';
  • 'Complex van cultuurhistorisch belang' (cirkel).

Het is met name van belang te benadrukken dat het planvoornemen uitsluitend voorziet in de vormverandering van een bestaand bouwvlak en de verplaatsing van bouwvolume zonder dat het bebouwd oppervlak toeneemt. Het initiatief heeft dan ook geen directe nadelige gevolgen voor het NNB of de aanwezige waarden. De cultuurhistorische waarden van het complex komen beter tot uiting door de sloop van de niet monumentale rechtervleugel en de decentralisatie van de bebouwing. Daarnaast vindt er, in het kader van de algemene regels voor de bevordering van ruimtelijke kwaliteit, compensatie plaats voor de vormverandering door het bouwvlak tevens met 400 m² te verkleinen.

Cultuurhistorie

Het gaat bij cultuurhistorisch waardevolle complexen om ensembles bestaande uit één gebouw of een verzameling van gebouwen in samenhang met de directe omgeving, afzonderlijk indicatief aangewezen op een kaart. Het betreft oude kloostercomplexen, militaire complexen, industriële complexen en landgoederen. Uitgangspunt van de functietoedeling is de bestaande regeling van een bestemmingsplan. Een andere stedelijke functie, waaronder wonen, is in die complexen mogelijk na een specifieke afweging door de gemeente. Het provinciaal belang is gelegen in het behoud en de versterking van de karakteristieke kwaliteiten. In de vereiste verantwoording dient daarom te worden gekeken naar de bijdrage van het plan aan het behouden en versterken van karakteristieke cultuurhistorische gebouwen, als ook naar andere zaken van cultuurhistorisch belang in de directe omgeving. De toelichting van dit bestemmingsplan bevat deze motivering, in het bijzonder paragraaf 4.3 bijlage 6.

Natuurnetwerk Brabant

In paragraaf 4.5 is nader ingegaan op de gevolgen van het planvoornemen op het NNB. Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen geen invloed heeft op de waarden in het gebied en juist ziet op een verbeterde situatie voor het behoud van de diverse waarden.

Toetsing bevordering ruimtelijke kwaliteit

In het kader van de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit zijn in de regio West-Brabant afspraken gemaakt over toepassing van de kwaliteitsverbetering van het landschap. Hierbij zijn verschillende categorieën ontwikkelingen bepaald. Dit bestemmingsplan betreft een ontwikkeling in categorie 2: ruimtelijke ontwikkeling met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkeling die van nature aan het plangebied zijn verbonden, of plaatsvinden in de hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing. Het aspect landschappelijke inpassing wordt verder getoetst in paragraaf 4.6.

Het planvoornemen op zichzelf voorziet in een kwalitatieve compensatie doordat het bouwvlak van vorm wordt veranderd én wordt verkleind. Daarnaast is sprake van een verbeterde situatie ten opzichte van het stiltegebied.

Daarmee wordt aangesloten op het principe 'kwaliteitsverbetering van het landschap'. In dat kader is het niet nodig om voor onderhavige ontwikkeling een landschappelijk inpassingsplan te maken. De ontwikkeling voldoet op dit punt aan de voorwaarden en regels van de Verordening Ruimte.

3.3 Regionaal beleid

Afsprakenkader 'kwaliteitsverbetering landschap'

Zoals bij de toetsing aan het provinciaal beleid al is aangegeven heeft de gemeente bestuurlijke afspraken gemaakt met de regiogemeenten over de toepassing van artikel 2.2 van de provinciale Verordening (kwaliteitsverbetering landschap, in ontwerp Verordening Ruimte 2014 artikel 3.2).

In de werkafspraken zijn verschillende categorieën van ontwikkelingen onderscheiden en is bepaald aan welke basisinspanning moet worden voldaan bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Dit bestemmingsplan betreft een ontwikkeling in categorie 2: ruimtelijke ontwikkeling met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkeling die van nature aan het plangebied zijn verbonden, of plaatsvinden in de hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.

Het planvoornemen voorziet in een kwalitatieve compensatie doordat het bouwvlak van vorm wordt veranderd én wordt verkleind. Er is sprake van een verbeterde situatie ten opzichte van het stiltegebied.

Daarmee wordt aangesloten op het principe 'kwaliteitsverbetering van het landschap'. In dat kader is het niet nodig om voor onderhavige ontwikkeling een landschappelijk inpassingsplan te maken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Bestemmingsplan

Zoals reeds aangegeven in paragraaf 1.3 zijn, conform de geldende bestemmingsplannen voor het plangebied, naast de bestemmingen 'Natuur' en 'Natuur - Landgoed' mede bestemd voor:

  • functie 'militair oefenterrein';
  • gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied';
  • gebiedsaanduiding 'overige zone - ecologische hoofdstructuur';
  • gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar';
  • gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij';
  • gebiedsaanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel'.

De ontwikkeling wordt aan de regels van deze aanduidingen getoetst.

Functieaanduiding militair oefenterrein

Op gronden met deze aanduiding is het gebruik als militair oefenterrein toegestaan. Aangezien ter plaatse van deze aanduiding het nieuwe woongebouw zal worden gerealiseerd, is het niet langer wenselijk deze aanduiding hier te handhaven. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zal deze aanduiding dan ook niet worden overgenomen.

Overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied

Het is op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders verboden ter plaatse van de aangeduide waarden de volgende werken en/of werkzaamheden buiten het bouwvlak te verrichten:

  • afgraven, ophogen, indrijven;
  • onderbemalen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • opplanten;
  • verharden oppervlak.

Voor de realisatie van de nieuwbouw zullen de gronden ter plaatse bouwrijp worden gemaakt. In dat kader zullen de gronden worden afgegraven. gedeeltelijk worden de gronden ook verhard. In dat kader dient dan ook, na het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure, een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.

In paragraaf 4.3.2 wordt aandacht besteed aan het aspect cultuurhistorie.

Overige zone - ecologische hoofdstructuur

Het is op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders verboden ter plaatse van de aangeduide waarden de volgende werken en/of werkzaamheden buiten het bouwvlak te verrichten:

  • afgraven, vergraven, ophogen, indrijven;
  • aanleg van drainage, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;
  • aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen;
  • opplanten, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt;
  • het rooien (verwijderen) van diepwortelende beplanting en/of houtopstand;
  • aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van gezamenlijk meer dan 100 m²;
  • aanleg leidingen.

In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de ecologische aspecten van onderhavig project.

Vrijwaringszone - radar

Binnen de 'vrijwaringszone - radar' geldt een bouwverbod voor bouwwerken hoger dan de denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf de radarantenne op 48 +NAP, oplopend met 0,25 graden tot een hoogte van 113 m +NAP op een afstand van 15 km van de radarantenne. Deze maximum hoogten mogen ook niet worden overschreden teneinde de verstoring van het radarbeeld te voorkomen.

De beoogde ontwikkeling betreft de vervanging van een woongebouw, de hoogte van dit gebouw zal niet boven de maximale bouwhoogte uitkomen en de werking van de radar belemmeren. De vrijwaringszone blijft in onderhavig plan van kracht om de zone te beschermen.

Overige zone - beperkingen veehouderij

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' zijn, behalve voor de aldaar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van natuur en woonconcentraties door het stellen van regels met betrekking tot de ontwikkelingsmogelijkheden van de niet intensieve veehouderij en de intensieve veehouderij:

  • voor zover de aanduiding op de verbeelding samenvalt met de bestemming Agrarisch wordt verwezen naar de regels in artikel 3;
  • voor zover de aanduiding op de verbeelding samenvalt met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden wordt verwezen naar de regels in artikel 5;
  • voor zover de aanduiding op de verbeelding samenvalt met de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaardenwordt verwezen naar de regels in artikel 6;
  • voor zover de aanduiding op de verbeelding samenvalt met een andere bestemming dan de bestemmingen genoemd onder a t/m c heeft de aanduiding geen betekenis.

Het planvoornemen voorziet niet in de ontwikkeling van een veehouderijbedrijf en wordt derhalve niet beperkt door deze aanduiding.

Overige zone - groenblauwe mantel

De aanduiding groenblauwe mantel brengt voornamelijke beperkingen met zich mee. Daarbij gaat het met name over de beperking van de vergroting van bouwvlakken. Voor zorgvoorzieningen en uitbreiding van aan landbouwverwante bedrijven worden, onder voorwaarden, wel wijzigingen van de bouw- en bestemmingsvlakken toegestaan. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn echter niet concreet van toepassing op onderhavige casus. Het planvoornemen voorziet in de vormverandering en de verkleining van het geldende bouwvlak. Noch ter plaatse van de locatie waar het bouwvlak wordt verwijderd noch ter plaatse van de beoogde locatie voor het nieuwe woongebouw is de aanduiding groenblauwe mantel van toepassing. Wel komt deze aanduiding op andere plekken binnen het bouwvlak voor. De aanduiding wordt in dit bestemmingsplan dan ook overgenomen, met een aanvulling voor het binnen het bouwvlak aangewezen NNB.

3.4.2 StructuurvisiePlus, actualisatie 2009

De gemeenteraad van Woensdrecht heeft op 20 december 2001 de StructuurvisiePlus vastgesteld. De visie schetst een beeld van de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente tot 2015. Het betreft een strategisch document waarin wordt gestreefd naar versterking van de sociaal-economische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. De kern van de methodiek van de StructuurvisiePlus betreft het opstellen van enerzijds het structuurbeeld (duurzame component) en anderzijds het programma (tijdelijke component)

De StructuurvisiePlus uit 2001 heeft niet dezelfde juridische status als de structuurvisie zoals bedoeld in de Wro. Om deze reden is de StructuurvisiePlus in 2009 geactualiseerd conform de eisen van de Wro.

De Structuurvisie Plus is vooral gebaseerd op de gedachte "behoud door groei". In de structuurvisie wordt ook melding gemaakt van de Toekomstvisie Woensdrecht 2025 met een hoge ambitie op het gebied van woningbouw en werkgelegenheid. Voor wat dat laatste betreft wordt vooral ingezet op grootschalige invulling zoals het project Maintenance valley en bedrijventerrein de Kooi. De relevantie van dit beleid ten opzichte van onderhavige ontwikkeling is dan ook beperkt. Met de verplaatsing van het woongebouw van de hier gevestigde zorggroep wordt wel aangesloten bij de gedachte'"Behoud door groei". Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan het handhaven van de werkgelegenheid ter plaatse. Tot slot is het initiatief met nadruk een goed voorbeeld van duurzame vernieuwing. Een oud (niet monumentaal) gebouw wordt vervangen door een nieuw gebouw dat aan alle moderne (bouwkundige) eisen voldoet.

3.4.3 Groenbeleidsplan, 2006

Het groenbeleidsplan (2017) is opgesteld om voor de lange termijn met betrekking tot inrichting, gebruik en beheer van het groen binnen de gemeente inzicht te verkrijgen. Het groenbeleidsplan 2017 is een geactualiseerde versie van het voorgaande beleidsplan waarop met nieuwe en creatieve vormen het openbaar groen in stand wordt gehouden. De aspecten gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde zijn hierbij de drie bepalende pijlers. Er wordt hierbij ingezet op het verkrijgen van een waardevolle, karakteristieke, veilige en duurzame groenstructuur. Er wordt ingegaan op de groenstructuur van de diverse kernen.

De gemeente Woensdrecht kenmerkt zich door de ligging op de Brabantse Wal. Een uniek hoogteverschil in Nederland. Het zorgt voor een zeer afwisselend landschap op relatief korte afstanden.

Karakteristieke landschaps- en dorpselementen bepalen het gezicht. Ze zijn het behouden waard en dienen verder ontwikkeld te worden. Samen met de robuuste ontwikkelingen uit het voormalige project ‘van A naar B’ bepalen zij niet alleen de groenstructuur maar ook het recreatieve netwerk van de gemeente.

Het huidige boombeleid is gecontinueerd en daar waar mogelijk geactualiseerd. Aandacht voor bomen is altijd aanwezig en dient goed gedocumenteerd te worden. Een periodieke update van de beschermde bomen en groenstructuren wordt dan ook uitgevoerd.

Ook naar de toekomst toe wordt er voor gezorgd dat bomen alle kansen krijgen. Bij vervangen van bomen en bij aanplant van nieuwe bomen, bijvoorbeeld binnen projecten zoals in onderhavig planvoornemen, worden ideale groeiomstandigheden gerealiseerd. Zodat ook in de toekomst de gemeente Woensdrecht als groene gemeente op de Brabantse Wal bekend blijft.

In de bijlagen van het Groenbeleidsplan wordt het cultuurhistorisch belang van het plangebied wederom benadrukt. Het planvoornemen voorziet in het versterken van de cultuurhistorische waarden door de sloop van het niet monumentale gedeelte van villa Bieduinen en de decentralisatie van bebouwing rondom het Rijksmonument. Hierdoor komen de cultuurhistorische waarden beter tot uiting.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat na realisatie van het project een goede omgevingssituatie gewaarborgd blijft. Dit hoofdstuk geeft in relatie tot de gewenste ontwikkeling achtereenvolgens een omschrijving van de volgende omgevingsaspecten: archeologie en cultuurhistorie, bodemkwaliteit, ecologie, water, verkeer en parkeren, bedrijven en milieuzonering, wegverkeerslawaai, kabels en leidingen, externe veiligheid en luchtkwaliteit.

4.2 M.e.r.-beoordeling

Het Landgoed Titurel herbergt onder andere de Rijksmonumentale villa Bieduinenhof met diverse aan- en bijgebouwen rondom die villa. De initiatiefnemer is van plan om de aanbouw direct ten oosten van de villa deels te slopen en ten noordwesten van de villa een nieuw woongebouw met evenzoveel woonzorgeenheden (16) te realiseren. De beoogde herontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Daarom wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder deze drempelwaarden. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. In Bijlage 1 is de vormvrije m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling opgenomen.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Toetsingskader

De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta is de Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op grond van de Monumentenwet 1988 zijn gemeenten verplicht om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem.

De actuele archeologische waardenkaart voor de gemeente Woensdrecht is onderdeel van de Erfgoedverordening gemeente Woensdrecht 2018. Dit beleid is d.d. 21 augustus 2018 vastgesteld. De kaart geeft een overzicht van de gebieden binnen de gemeente.

Onderzoek en conclusie

Ter plaatse van de projectlocatie geldt geen dubbelbestemming ten behoeve van archeologie. Op basis van de Aarcheologische waardenkaart gemeente Woensdrecht 2018 heeft de locatie echter wel een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. De gebieden met een hoge trefkans (waarde) zijn in onderstaande figuur (figuur 4.1) rood aangeduid; de gebieden met een middelhoge trefkans (waarde) in geel. Gebieden met een lage trefkans en/of gebieden met een reeds verstoorde ondergrond zijn niet gekleurd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP156xHERZx16-ON01_0010.png"Figuur 4.1: Uitsnede Archeologische waardenkaart

Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting

Voor deze gebieden geldt dat op basis van geologische en bodemkundige opbouw, historische informatie, en archeologische gegevens, een middelhoge kans bestaat op het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Vanwege dit aspect is het gerechtvaardigd om voor de gebieden met een middelhoge archeologische verwachting een ruimere norm te hanteren dan voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting. Immers de archeologische potentie van deze gebieden staat niet vast en bovendien is de kans dat bij een kleinschalige bodemingreep een archeologische waarde wordt verstoord, gezien de verwachte geringere dichtheid van archeologische waarden, kleiner. Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 100 m² én een diepte van 50 cm een archeologisch onderzoek vereist.

Aangezien ten behoeve van de realisatie van het nieuwe woongebouw ruim 400 m² grond zal worden geroerd, is archeologisch bodemonderzoek op basis van de Erfgoedverordening gemeente Woensdrecht 2018 noodzakelijk. De noodzaak voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is echter beoordeeld door de gemeentelijk archeoloog:

"De locatie ten noordwesten van de Bieduinenhof bevindt zich op de overgang van twee geomorfologische eenheden: een dekzandvlakte in het zuiden en stuifduinen in het noorden. Landschappelijk is dit goed waarneembaar door verschillen in de bosvegetatie en het reliëf. De nieuwbouw ligt net in het stuifzandlandschap. De bodem bestaat hier uit duinvaaggronden. De bodemstructuur en de hydrografie maken deze locatie uiterst ongunstig voor permanente bewoning. Dat is de reden dat deze gronden tot halverwege de 19de eeuw nog ongebruikt, als open heide, lagen. De aangrenzende zuidelijke dekzandvlakte was toen al in gebruik genomen als productiebos.

Vanwege de ongunstige bodem is er een zeer lage kans op het aantreffen van bewoningssporen van het Neolithicum tot aan de Nieuwe Tijd (vaste bewoning in de vorm van boerderijen). Door het ontbreken van natuurlijke gradiënten (randen van meren of beken) is er ook een lage kans op het aantreffen van sporen van jagers-verzamelaars (Paleo- en mesolithicum)."

De gemeentelijk archeoloog adviseert om de locatie vrij te geven voor de bouwwerkzaamheden. Wel wordt voorgesteld om voor dat de start van het bouwrijp een melding daarvan te doen bij de gemeentelijke archeoloog, teneinde enkele waarnemingen ter plaatse te kunnen doen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten.

Met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daarmee zijn gemeenten verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden.

In de gemeente Woensdrecht is d.d. 21 augustus 2018 de Erfgoedverordening 2018 vastgesteld en daarmee ook de cultuurhistorische waardenkaart voor de gemeente.

Onderzoek

Cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Brabant

Ten aanzien van cultuurhistorie heeft de provincie Noord-Brabant bepaalde cultuurhistorisch waardevolle gebieden en complexen aangewezen door middel van de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant. Villa Bieduinenhof is een Rijksmonument en het gehele plangebied is conform die waardenkaart aangewezen als cultuurhistorisch waardevol. In deze paragraaf wordt nader op die waarden ingegaan.

Rijksmonument Villa Bieduinen

In 1883 liet de Antwerpse houthandelaar Servais in het stuifduinengebied de Bieduinen een landhuis in kasteelstijl en een boswachterswoning optrekken. Het landhuis staat in de as van de oost-west lopende oprijlaan met laanbomen en heeft met de getrapte topgevel en torentje een pittoreske uitstraling. Deze laan is aangelegd na 1910. Rododendrons zorgen rond de villa voor een parkachtig karakter in de hoofdzakelijk met naaldhout aangeplante productiebossen. Oorspronkelijk heette het landgoed 'Bieduinenhof', nu heet het Titurel. In het hoofdgebouw is thans een geestelijk verzorgingshuis ondergebracht. Op het terrein bevinden zich enkele dienstwoningen (1900-1925).

De villa is in Neo-Romaanse stijl gebouwd en heeft kasteelachtige elementen en motieven van Rondboogstijl. Het pand is enkele malen verbouwd en uitgebreid. Daarbij werd onder meer tegen de toren en de westgevel een eenlaagse aanbouw geplaatst, terwijl het zuidelijke dakschild werd voorzien van een forse dakkapel. De kruisvormige aanbouw met een en twee bouwlagen aan de oostzijde, valt buiten de bescherming van het Rijksmonument. De meest zuidelijke vleugel daarvan zal worden gesloopt.

De villa is van algemeen belang. Het huis heeft cultuurhistorisch belang als bijzondere uitdrukking van de sociaal-economische ontwikkeling, namelijk de ontginning en exploitatie van woeste gronden in de 19de eeuw, het is tevens van belang als voorbeeld van de typologische ontwikkeling van de kasteelachtige villa. Het object is van architectuurhistorisch belang door de stijl en detaillering, die in de mengeling van materialen en kasteelachtige motieven een Belgische invloed verraden. Het huis is van belang vanwege de architectonische gaafheid van het exterieur. Het is van belang vanwege de architectuurhistorische, bouwtechnische en typologische zeldzaamheid.

Door de sloop van de rechterzijvleugel (zonder monumentale waarde) wordt de monumentale villa in oude staat hersteld. De cultuurhistorische waarden komen hierdoor beter tot uiting. Het planvoornemen heeft derhalve een positieve invloed op het behoud van de cultuurhistorische waarden van het Rijksmonument.

Gebied van cultuurhistorisch belang.

Brabantse Wal

Uit de cultuurhistorische waardenkaart van Noord-Brabant blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van het zeekleigebied dat deel uit maakt van het Zuidwest-Nederlandse deltagebied. Daarnaast maakt het plangebied deel uit van de Brabantse Wal. De cultuurhistorische waarde van deze elementen zit onder andere in het landschap van dijken en polders, verkaveling komt voort uit het voormalige stroomgebied van de Schelde. De ontwikkelingsstrategie van deze cultuurhistorisch waardevolle landschappen is het behoud en accentuering van de variatie aan landschapstypen (Brabantse Wal) en het behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren van de regio en cultuurhistorische waarden in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten (zeekleigebied). De ontwikkeling is een kleine ontwikkeling binnen de bestaande polder. De ontwikkeling heeft geen invloed op de bestaande verkaveling, polders of dijken.

Het landschap Brabantse Wal wordt gekenmerkt door een grote landschappelijke verscheidenheid, die zowel door de grote verschillen in terreingesteldheid als door verschillen in historische ontwikkeling zijn veroorzaakt. Vanuit de vlakke zeekleipolders in het westelijke deel rijzen de zandgronden van de Wal hoog op, met voor West-Nederlandse begrippen grote hoogteverschillen. De zeekleipolders zijn open en vlak; de Wal is besloten en laat een mozaïek zien van steden en dorpen, landbouwgronden, landgoederen, heidevelden en bossen. Ten oosten van deze zone ligt een gebied dat vroeger bedekt is geweest met veen. Het veen is afgegraven, omgezet in turf en afgevoerd via turfvaarten.

Binnen de Brabantse Wal staat het behoud en accentuering van de variatie aan landschapstypen centraal. De verschillende landschapstypen zijn polders, veenrelicten, landgoederen en buitenplaatsen, kreken en vestingwerken. Daarnaast is het versterken van het contact tussen de open polder en de besloten wal binnen dit gebied belangrijk en dienen de economische dragers afgestemd te worden op de cultuurhistorische identiteit. Tot slot is het van belang de cultuurhistorische waardering te vergroten door het vergroten van de beleving. Het planvoornemen draagt aan dit laatste doel nadrukkelijk bij. Door de sloop van een deel van het niet monumentale pand en de beoogde decentralisatie van de bebouwing (verplaatsing woongebouw) wordt de beleving van het monument zelf namelijk verbeterd. In bijlage 6 is een uitgebreide omschrijving opgenomen van de historische ontwikkeling van het landgoed, de aanwezige en verdwenen waarden en de meerwaarde van deze ontwikkeling. Daarmee wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden zoals opgenomen in artikel 24 Verordening ruimte.

Landgoed Bieduinen

Het Landgoed Bieduinenhof zelf is ook een rijksmonument en één van de vele landgoederen op de Brabantse Wal. Het is een landgoed uit de negentiende eeuw, met landhuis en dienstwoningen, aangelegd op voormalige stuifduinen. Het open zandlandschap is omgezet in productiebos, waarin enkele paden en een oprijlaan zijn aangelegd.

De eerder genoemde monumentale villa staat in de as van de oost-west lopende oprijlaan met laanbomen. Deze laan is aangelegd na 1910. Rododendrons zorgen rond de villa voor een parkachtig karakter in de hoofdzakelijk met naaldhout aangeplante productiebossen. De oude naam van het landgoed was Bieduinenhof, nu heet het Titurel. In het hoofdgebouw is thans een geestelijk verzorgingshuis ondergebracht. Op het terrein bevinden zich enkele dienstwoningen (1900-1925).

Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Woensdrecht

De cultuurhistoriekaart voor de gemeente Woensdrecht biedt een actueel overzicht van het bovengronds cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente. De kaart omvat een inventarisatie van historisch-geografische en historisch-(steden)bouwkundige objecten en structuren en de landschappelijke (en stedenbouwkundige) gebieden met cultuurhistorische waarde. Aangegeven zijn relicten die daadwerkelijk nog in het landschap herkenbaar zijn en de ligging van de meest prominente verdwenen objecten en structuren (bijvoorbeeld kerken, kloosters, molens, vestingwerken).

Voor de archeologische waarden is een aparte kaart vervaardigd (zie figuur 4.1), die in samenhang met de cultuurhistoriekaart een overzicht biedt van behoudenswaardig erfgoed binnen de gemeente. Figuur 4.2 geeft een weergave van de Cultuurhistorische waardenkaart van Woensdrecht. In deze kaart worden de hierboven, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Brabant, beschreven waarden onderschreven en bevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP156xHERZx16-ON01_0011.png"

Figuur 4.2: Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Woensdrecht

Over Bieduinenhof is in het gemeentelijk beleid het volgende opgenomen:

"Dit landgoed is ontstaan uit de bouw van een villa door de Antwerpse familie Cassiers. In 1956 werd het landgoed verkocht aan Jan van Mierlo uit Essen. Na enkele verwoestende bosbranden wist boswachter Piet Danen in overleg met Staatsbosbeheer de bosopstanden weer op te bouwen. Een groot deel van het landgoed moest aan Defensie worden verhuurd als oefenterrein, wat het nog steeds is. De nabijgelegen volksabdij "Onze Lieve Vrouw ter Duinen" verzocht om in de villa oudere patiënten onder te mogen brengen, die noch in de thuissituatie noch in het ziekenhuis verder geholpen konden worden. De Van Mierlo's gingen hier enthousiast op in, ze trokken verplegend personeel aan onder de zusters van Oudenbosch. Mevrouw Van Mierlo maakte van de verzorging haar levenstaak. In 1989 oordeelden Provincie en gemeente dat de behuizing niet langer voldeed aan de moderne eisen, waarna – opnieuw op initiatief van de Volksabdij – een gezinsvervangend tehuis voor autisten, "Titurel" werd gehuisvest. De erfgenamen van het echtpaar Van Mierlo hebben het landgoed daarna ondergebracht in een BV."

Conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft een positieve invloed op (de belevingswaarde van) het cultuurhistorische pand en landgoed. Een gedeelte van de niet monumentale kruisvormige aanbouw wordt gesloopt om elders op het perceel nieuw gebouwd te worden. Bij deze nieuw inrichting is optimaal rekening gehouden met het zicht op de monumentale villa en het behoud van het karakteristieke (stuifduinen) landschap.

Met het in paragraaf 4.3.1 beschreven archeologisch onderzoek is eveneens de (cultuur)historische achtergrond van het plangebied in beeld gebracht.

Het aspect cultuurhistorie is dan ook geen belemmering om het plan te realiseren.

4.4 Bodemkwaliteit

4.4.1 Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

4.4.2 Onderzoek en conclusie

In onderhavige situatie wordt ter plaatse van de beoogde nieuwbouw, de bestemming 'Natuur' gewijzigd in de bestemming 'Natuur - Landgoed'. Daarmee blijft de hoofdbestemming overigens hetzelfde en is er niet direct sprake van een functiewijziging. Desalniettemin voorziet het planvoornemen in een woonfunctie op een locatie waar eerder uitsluitend natuur aanwezig was. Vast moet staan dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde woonfunctie. Aannemelijk is dat ter plaatse van de geldende bestemming natuur sprake is van nagenoeg schone grond. Dit wordt bevestigd door de bodemkwaliteitskaart van www.bodemloket.nl (zie figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP156xHERZx16-ON01_0012.png"

Figuur 4.3: Uitsnede bodemkwaliteitskaart (bron: www.bodemloket.nl)

Op basis van de gegevens van het bodemloket blijkt dat de bodem ter plaatse van het plangebied grotendeels voldoende onderzocht is. Alleen aan de noordzijde van het plangebied ontbreken gegevens over een eventueel onderzoek of sanering. Hier kan pas zekerheid over de kwaliteit van de bodem worden verkregen op basis van onderzoek.

In dat kader is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dat onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat ter plaatse in de ondergrond sporen baksteen en koolas zijn waargenomen. De ondergrond is licht verontreinigd met kobalt, kwik, lood, zink en PAK. Deze verontreinigingen houden mogelijk verband met de aangetroffen sporen baksteen en koolas. Het grondwater is in combinatie met deellocatie A onderzocht.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen graafwerkzaamheden.

4.4.3 Conclusie

De kwaliteit van de bodem ter plaatse van de nieuwbouw is onderzocht. De lichte verontreiniging geeft geen reden voor nader onderzoek en er bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Ecologie

4.5.1 Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat. Ten aanzien van de bunzing, hermelijn en wezel wordt in hetzelfde kader een tijdelijke vrijstelling verleend tot 1 oktober 2017.

4.5.2 Onderzoek

In het kader van onderhavige ontwikkeling is een effectenonderzoek beschermde gebieden inclusief natuurcompensatieplan voor het Landgoed Bieduinen gemaakt. De rapportage (definitief 1 oktober 2018) van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting. Het plangebied wordt in het onderzoek aangeduid als "Locatie Noord".

Natura 2000

De onderzoekslocatie is gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het betreft 'Brabantse Wal'. Uit de toetsing van het beoogde aan de mogelijke effecten blijkt dat negatieve effecten op de aangewezen habitats redelijkerwijs op voorhand zijn uit te sluiten. Dit betekent dat vergunningverlening op het gebied van Natura 2000 niet aan de orde is. Omdat er zeker geen effecten op gaan treden, hoeft er geen verslechterings- en verstoringstoets en/of passende beoordeling plaats te vinden.

Natuurnetwerk Nederland

De onderzoekslocatie maakt deel uit van het Brabantse Natuurnetwerk. Het betreft het Natura 2000-gebied Brabantse Wal.

Locatie noord betreft een monumentaal pand uit rond 1800 met een aanbouwvleugel van de vorige eeuw, een kantoorpand en een wat kleinschalige bebouwing. Verder bevindt zich rondom de bebouwing een siertuin, gazon en kleinschalige dierenverblijven (pluimvee, pony's en paarden).

De onderzoekslocatie bevindt zich in een bosgebied, aan de rand van de Brabantse Wal. De onderzoekslocatie wordt dan ook omsloten door bosgebied met op 600 meter ten westen van de onderzoekslocatie de provinciale weg de N289. In het omliggende bosgebied bevinden zich nog wel enkele losstaande huizen van werknemers van de zorginstelling.

De initiatiefnemer is voornemens de onderzoekslocatie te herontwikkelen. Op locatie noord zal de aanbouwvleugel gesloopt worden, waarna gedecentraliseerd een nieuw woongebouw gerealiseerd zal worden.

Uit de toetsing van het beoogde aan de mogelijke effecten op de Natura 2000 blijkt dat negatieve effecten op de aangewezen habitats redelijkerwijs op voorhand zijn uit te sluiten. Dit betekent dat vergunningverlening op het gebied van Natura 2000 niet aan de orde is. Omdat er zeker geen effecten op gaan treden, hoeft er geen verslechterings- en verstoringstoets en/of passende beoordeling plaats te vinden.

Areaalverlies is per definitie een aantasting van de essentiële kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland. Derhalve zal er (fysieke of financiële) compensatie plaats moeten vinden voor het areaalverlies wat plaats vindt door op locatie noord te bouwen buiten het huidige bouwvlak en binnen het Natuurnetwerk Nederland. Het compensatiegebied moet bij fysieke compensatie naast areaal ook de kleine toename aan geluid en licht die op het Natuurnetwerk komt te vallen compenseren. Verstoring door andere factoren zijn redelijkerwijs uit te sluiten.

Het verlies van kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland zullen gecompenseerd worden door een groot deel van het huidige bouwvlak af te staan met vergelijkbare natuurwaarden als het stuk waar de nieuwbouw plaatsvindt. Deze strook zal in kwaliteit nog verbeterd worden door bomen bij te planten zodat de stilte en donkerte gewaarborgd wordt. Ook wordt mantel- en zoomvegetatie toegevoegd.

4.5.3 Houtopstanden

Op de locatie zijn houtopstanden aanwezig die vallen onder artikel 4.3 van de Wnb. De te vellen houtopstanden zijn gelegen buiten de door de gemeente vastgestelde grenzen van de bebouwde kom van beschermde houtopstanden en vallen daarnaast niet onder artikel 4.1 van de Wet natuurbescherming. Op de te vellen houtopstanden is een meldingsplicht en herplantplicht van toepassing. Voor de velling van de houtopstanden dient een melding gedaan te worden bij de provincie. Daarnaast dient herplant binnen 3 jaar plaats te vinden. Aangezien de herplant op vrijwel dezelfde locatie kan plaatsvinden, is een ontheffing niet benodigd en kan volstaan worden met een melding en herplant binnen 3 jaar ter plaatse. De herplant van bomen kan gecombineerd worden met de compensatieopgave voor het Natuurnetwerk Nederland.

4.5.4 Compensatieopgave

Ten behoeve van de nieuwbouw op locatie noord wordt het huidige bouwvlak aangepast om op de gewenste locatie te kunnen bouwen. Van het nieuwe stuk bouwvlak behoort 914 m2 tot het Natuur-netwerk Nederland en zal herbegrensd moeten worden. Dit ondanks dat slechts een deel hiervan daadwerkelijk bebouwd zal worden en verder de natuurwaarden zo veel mogelijk behouden worden. Het betreffende deel van het Natuurnetwerk bestaat uit beheertype N16.03 Droog bos met productie en bestaat voor het grootste deel uit bos van tussen de 25 en de 100 jaar oud. Omdat oud bos meer natuurwaarde heeft dan nieuw bos betekent dat bij een fysieke compensatie door nieuwe natuur te creëren een toeslag van 2/3 van het totale oppervlak bovenop te compenseren oppervlak komt. De initiatiefnemer is echter voornemens een deel van het huidige bouwvlak af te staan wat reeds begroeid is met droog bos met productie van tussen de 25 en de 100 jaar oud. Hierdoor komt de toeslag van 2/3 te vervallen en dient minstens 914 m2 aan oud bos afgestaan te worden aan het Natuurnetwerk Nederland. Door de voorgenomen plannen zal er ook een kleine toename van verstoring door geluid en licht op de omliggende delen van het Natuurnetwerk ontstaan. Het compensatiegebied dient deze toename van licht- en geluidverstoring op andere delen van het Natuurnetwerk te compenseren door op andere plekken meer stilte en donkerte te creëren. Daarnaast is sprake van kwalitatieve compensatie. Dit is hieronder nader omschreven maakt tevens onderdeel uit van de herbegrenzing van de NNB.

4.5.5 Herbegrenzing NNB

In de memo "Aanpak herbegrenzing NNB Titurel" die is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting, is nader in beeld gebracht hoe de herbegrenzing kan worden ingevuld. Deze aanpak is toegepast en heeft vervolgens geleid tot de locatiekeuze voor het gebouw en de herbrenzing van NNB zoals die in dit ontwerpbestemmingsplan opgenomen zijn. Tevens is een compensatieplan gemaakt. Dit compensatieplan is tevens verwerkt in Bijlage 3. Het compensatieplan is hierna samengevat.

In verband met de overeengekomen locatie voor de nieuwbouw is een aangepaste vorm en omvang van het bouwvlak nodig. Er is voor gekozen het bouwvlak zo te dimensioneren dat er zoveel mogelijk bestaand bouwvlak uit het NNB verdwijnt en er zo min mogelijk NNB hoeft te wijken voor nieuw bouwvlak. Daarnaast wordt voorgesteld NNB binnen het bouwvlak om te zetten naar groenblauwe mantel, zodat alle gronden binnen het bouwvlak de aanduiding groenblauwe mantel krijgen. In figuur 4.4 is duidelijk weergegeven waar NNB wijkt voor het nieuwe bouwvlak en waar er NNB toegevoegd wordt door de vormverandering van het bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP156xHERZx16-ON01_0013.png"

Figuur 4.4: Vrijgekomen NNB t.o.v. nieuw beslag op NNB

De oppervlaktes bouwvlak en NNB waar het om gaat zijn samengevat als volgt.

  • Herbegrenzen onterecht NNB: 16.820 m²
  • Vrijspelen NNB door vormverandering bouwvlak: 6.921 m2
  • NNB herbegrenzen vanwege nieuw deel bouwvlak: 1.014 m2
  • Onterecht aangewezen NNB binnen bouwvlak omzetten in groenblauwe mantel: 9.899 m2
  • Toevoeging NNB ten opzicht van huidige situatie: 322 m²

Per saldo wordt het bouwvlak ter plaatse bovendien aanzienlijk verkleind. Het geldende bouwvlak kent in totaal een oppervlak van 25.900 m2. Voor de realisatie van de nieuwbouw wordt daar 1.014 m2 aan toegevoegd (samen 26.914 m2). Het bouwvlak wordt ter compensatie echter verkleind met het oppervlak van 6.921 m2 dat vrijkomt voor de NNB en het oppervlak van 322 m2 dat voorheen binnen het bouwvlak was gelegen en nu aan de NNB wordt toegevoegd (samen 7.243 m2). Het nieuwe bouwvlak krijgt daarmee een oppervlak van 19.671 m2, een verkleining van 6.229 m2 dus.

Kwaliteit nieuwe toe te voegen NNB

Door een vormverandering van het bouwvlak toe te passen, komt een gebied van 6.921 m², wat voorheen onterecht was aangewezen als NNB, vrij. Dit gebied is beoordeeld door een specialist van Econsultancy op de kwaliteit van deze gebieden en de mogelijkheid om te functioneren als NNB. Het betreft gronden die grotendeels mooie bosgebieden zijn die zeker functioneren als NNB en dus voldoende kwaliteit hebben. De grootste bedreiging van dit stuk NNB is het betreden door bewoners van Titurel, dit kan worden voorkomen door het toepassen van mantel- en zoomvegetatie zoals dat nu al wordt ontwikkeld. Het een en ander is verder uitgewerkt in Bijlage 3.

Tot slot is geïnventariseerd welke gronden er kunnen worden ingericht met mantelvegetatie. Dit in het kader van de verder kwaliteitsverbetering binnen bestaand NNB. In figuur 4.5 zijn de voor mantelvegetatie in te richten gronden weergegeven ten opzichte van het bestaande bouwvlak en het bestaande NNB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP156xHERZx16-ON01_0014.png"

Figuur 4.5: Gronden die ter compensatie worden ingericht met mantelvegetatie

Soortenbescherming

In verband met de sloop van de rechtervleugel is nog een onderzoek uitgevoerd naar eventueel aanwezige beschermde soorten. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 5.

Op basis van het soortenonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd.

De onderzoekslocatie heeft de functie van kraamverblijfplaats en paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis en foerageergebied van verschillende vleermuissoorten. De vaste rust- en verblijfplaatsen bevinden zich echter in het te behouden deel van de bebouwing.

Verstoring van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen is te allen tijde te voorkomen indien de sloopwerkzaamheden buiten de kwetsbare kraamperiode tussen 15 mei en 15 juli uitgevoerd worden om indirecte verstoring van de kraamverblijfplaats te voorkomen. Een ontheffingsaanvraag is niet aan de orde.

4.5.6 Conclusie

Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie, de uitvoering van het project niet in de weg.

4.6 Landschappelijke inpassing

4.6.1 Toetsingskader

Zoals reeds toegelicht in paragraaf 3.2 heeft de provincie Noord-Brabant in de Verordening ruimte het principe van ‘kwaliteitsverbetering van het landschap’ geïntroduceerd. Buitenstedelijke ruimtelijke ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. Hoe deze kwaliteitsverbetering er uit moet zien en welke waarde deze moet vertegenwoordigen, hangt af van de impact van het plan op het landschap en de te verwachten grondwaardevermeerdering. Om invulling te geven aan deze beleidsverplichting heeft de Regio West-Brabant de notitie ‘Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant’ opgesteld. In deze notitie wordt ingegaan op nadere afspraken over de toepassing van de verplichting tot kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant.

De Handreiking Kwaliteitsverbetering biedt duidelijkheid voor het grootste gedeelte van de buitenstedelijke ruimtelijke ontwikkelingen; hierin is opgenomen of en welke vorm van kwaliteitsverbetering van toepassing is bij ontwikkelingen, aan de hand van drie categorieën:

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist;
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden;
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren.

Het planvoornemen valt onder Categorie 2. Bij deze categorie is een goede landschappelijke inpassing van het bouw-, of bestemmingsvlak vereist. Daarmee wordt beoogd om het initiatief in samenhang met de al bestaande situatie en rekening houdend met de kwaliteiten van de omgeving, landschappelijk verantwoord in te passen, zodanig dat de landschappelijke kwaliteit wordt verbeterd. Landschappelijke inpassing vindt plaats op of direct aansluitend aan het bouw-/bestemmingsvlak.

Een landschappelijke inpassing wordt in het afsprakenkader als volgt gedefinieerd: een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande dan wel nog te ontwikkelen landschappelijke (ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische) landschapskwaliteiten. Dit kan door middel van architectuur (vormgeving, situering bebouwing materiaalgebruik), aanleg van landschappelijke en/of natuurlijke elementen al dan niet in combinatie met sloop.

Aan landschappelijke inpassing worden zowel kwantitatieve als kwalitatieve eisen gesteld. Bij invulling van landschappelijke inpassing wordt uitgegaan van maatwerk per locatie.

4.6.2 Toetsing

Voor de realisatie van het nieuwe woongebouw is feitelijk een verplaatsing van bebouwing. Per saldo zal het bebouwd oppervlak niet toenemen. Door de sloop van de meest zuidelijke vleugel van de niet monumentale aanbouw komt de cultuurhistorische waarde van de Rijksmonumentale villa beter tot zijn recht. Ook landschappelijk gezien voorziet de ontwikkeling in een verbeterde situatie. Het planvoornemen voorziet concreet in de vormverandering én verkleining van het geldende bouwvlak en voorziet daarmee in een kwalitatieve compensatie. Het duin, dat momenteel binnen het bouwvlak valt, sluit aan bij het stiltegebied. Door het verschuiven van het bouwvlak, is ter plaatse meer rust gegarandeerd.

Daarnaast worden, in samenspraak met de eigenaars, de mogelijkheden bekeken om een deel van het aangrenzende productiebos om te zetten in natuurbos en wordt een groot deel van de gronden zowel binnen als buiten het bouwvlak omgezet in mantelvegetatie.

Voor het rooien van de bomen ter plaatse van de beoogde nieuwbouw geldt geen verplichting voor compensatie door middel van herplanting. Dit omdat reeds wordt voorzien in een kwalitatieve compensatie door verschuiving van het bouwvlak.

4.6.3 Conclusie

Het planvoornemen voorziet in een kwalitatieve compensatie doordat het bouwvlak van vorm wordt veranderd én wordt verkleind en er een groot gebied zowel binnen als buiten het nieuwe bouwvlak wordt heringericht met mantelvegetatie. Er is sprake van een verbeterde situatie ten opzichte van het stiltegebied. Daarmee wordt aangesloten op het principe 'kwaliteitsverbetering van het landschap'. In dat kader is het niet nodig om voor onderhavige ontwikkeling een landschappelijk inpassingsplan te maken.

4.7 Water

4.7.1 Waterbeheer en watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
4.7.2 Waterschapsbeleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer - waaronder grondwater - heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

4.7.3 Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied wordt gekenmerkt door veel groen en bos, de aanwezigheid van stuifduinen en door verschillende hoofd en bijgebouwen. Ten zuiden van de villa is een grote vijver aanwezig. Verder is geen oppervlaktewater binnen het gebied aanwezig.

Bodem en grondwater

Zowel op basis van de Bodemkaart van Nederland als op basis van de Geomorfologische kaart wordt het plangebied verdeeld in een noordelijke en een zuidelijke helft.

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem van de noordelijke helft uit Akkereerdgronden, leemarm en zwak lemig fijn zand. De zuidelijke helft bestaat uit Veldpodzolgronden; leemarm en zwak lemig fijn zand.

Conform de geomorfologische kaart wordt het noordelijke deel gekenmerkt door lage landduinen met bijbehorende laagten en vlakten. De zuidelijke helft wordt gekenmerkt door terrasafzettingswelvingen.

Er is sprake van grondwatertrap VIII en de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand is > 1,40 m onder maaiveld en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand is > 1,20 m onder maaiveld.

Veiligheid en waterkeringen

Binnen het plangebied en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen waterkeringen. Het plangebied bevindt zich dan ook niet in een keur- of beschermingszone.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een drukrioolsysteem.

4.7.4 Toekomstige situatie

Algemeen

In het plangebied wordt een nieuwe woongebouw gerealiseerd, ten behoeve waarvan in onderhavig bestemmingsplan het bouwvlak van vorm wordt veranderd en wordt verkleind zodat inpassing binnen de bestaande bebouwing mogelijk wordt.

Waterkwantiteit

In de Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater van de Brabantse waterschappen is het uitgangspunt opgenomen dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het Waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert.

 

Conform het beleid van het waterschap worden door compensatie negatieve effecten op de waterkwantiteit dan ook geneutraliseerd.

De Brabantse waterschappen hanteren een grenswaarde van 2.000 m2. Bij een plan met een toename in verharding van minder dan 2.000 m2 is compensatie niet verplicht. De waterschappen vinden dit verantwoord omdat:

  • Deze oppervlakten hydrologisch gezien tot dermate kleine afvoeren leiden dat deze geen probleem vormen voor de afvoercapaciteit van het afwateringsstelsel;
  • Van het totaal aan plannen met uitbreidingen van verhard oppervlak voegen plannen met een toename verhard oppervlak kleiner dan 2.000 m2 maar weinig toe aan het totaal van toename verhard oppervlak;
  • Wanneer 2.000 m2 als ondergrens wordt genomen, wordt voorkomen dat er zeer kleine, bedrijfsonzekere voorzieningen ontstaan die lastig te beheren en onderhouden zijn.

Het waterschap gaat er dus vanuit dat kleine plannen, die doorgaans niet meer voor advisering bij het waterschap terecht komen, geen probleem vormen voor de afvoercapaciteit van het afwateringsstelsel, waardoor geen maatregelen nodig zijn.

Het planvoornemen voorziet in de sloop van een bestaand verouderd gebouw en de bouw van een nieuw woongebouw. Per saldo zal het bebouwd en verhard oppervlak binnen het plangebied niet toenemen. De ontwikkeling heeft dan ook geen gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en voorziet leidt bovendien niet tot een verhardingstoename groter dan 2.000 m².

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen waterkeringen. Effecten op de deze keringen en de waterveiligheid in het algemeen zijn dan ook uitgesloten.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

4.7.5 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.8 Verkeer en parkeren

Bij een ruimtelijke ontwikkeling zijn de verkeerskundige aspecten van belang. Het gaat hierbij concreet om de verkeersaantrekkende werking en de afwikkeling van dit verkeer alsmede de wijze waarop wordt voorzien in de parkeerbehoefte van de mogelijk gemaakte ontwikkeling.

Het beoogde woongebouw is ter vervanging van de meest zuidelijke (niet monumentale vleugel van de aanbouw bij villa Bieduinen. Per saldo is er geen sprake van extra kamers of bewoners en dus ook geen sprake van toename van het verkeer. Het planvoornemen heeft dan ook geen invloed op de omliggende infrastructuur. De omliggende wegen zijn in staat om de verkeersbewegingen zonder problemen af te wikkelen.

Aangezien er geen extra kamers of bewoners zijn voorzien, wijzigt er ook niets te aanzien van de parkeerdruk binnen het plangebied. De benodigde parkeerplaatsen zijn en worden op eigen terrein gerealiseerd. Binnen het plangebied is ruimte beschikbaar om hierin te voorzien.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

4.9.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

4.9.2 Onderzoek en conclusie

Het plangebied en de directe omgeving kunnen vanwege de overwegende natuur functie worden aangemerkt als het omgevingstype rustig buitengebied.

In de nabijheid van het te realiseren woongebouw bevinden zich geen (agrarische) bedrijven. Op een afstand van ruim 100 meter ten zuiden van het nieuwe woongebouw is een begraafplaats aanwezig. De aan te houden afstand tot deze maatschappelijke bestemming is 10 meter. Daaraan wordt dus ruimschoots voldaan.

Gezien de rustige ligging, afwezigheid van bedrijven in de nabijheid en het feit dat het planvoornemen voorziet in de verplaatsing van een woongebouw, wordt gesteld dat ter plaatse van het woongebouw sprake is van acceptabel woon- en leefklimaat.

Het woongebouw maakt onderdeel uit van de zorginstelling Titurel. Een zorginstelling is naast een milieugevoelige functie ook een milieuhinderlijke functie. Titurel is vergelijkbaar met een verpleeghuis en valt daarom onder milieucategorie 2 conform de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" De aan te houden afstand tot milieugevoelige bestemmingen zoals woningen is 30 meter. De meest nabijgelegen woning is gelegen op een afstand van ruim 475 meter. De zorginstelling heeft dan ook geen invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woningen.

4.10 Wegverkeerslawaai

4.10.1 Toetsingskader

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. Het bouwvlak op het perceel Putseweg 44 veranderd van vorm en er wordt een nieuw woongebouw mogelijk gemaakt. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is noodzakelijk volgens de Wgh indien de nieuwe woningen binnen de geluidzone van een gezoneerde weg wordt gerealiseerd.

4.10.2 Onderzoek

Ook zorgwoningen zijn geluidgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). Er dient dan ook een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden indien het woongebouw is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van een weg. Wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder gezoneerd indien een maximumsnelheid van 50 km/uur of hoger geldt.

De Putseweg is een provinciale weg waarvoor een 80 km/uur regime geldt. Deze weg ligt ten westen van het plangebied op een afstand van ruim 550 meter. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de wettelijke geluidszone van deze weg. Het plangebied wordt ontsloten door een zijstraat van de Putseweg, ook Putseweg genaamd, wat een erftoegansweg is die tevens ter hoogte van het plangebied doodlopend is. De snelheid is hier begrenst op 30 km/uur en deze weg kent derhalve geen zonering.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient ook ten aanzien van de omliggende 30 km/uur wegen onderbouwd te worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Gezien het karakter van de weg als erftoegangsweg en de lage verkeersintensiteit is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Ook aangezien onderhavige ontwikkeling uitsluitend voorziet in de vormverandering van het geldende bouwvlak en het nieuwe woongebouw in de plaats komt van een van de woonvleugels van villa Bieduinenhof.

4.10.3 Conclusie

Het is niet noodzakelijk om ten behoeve van het planvoornemen een onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder uit te laten voeren.

4.11 Kabels, leidingen en overige beperkingen

4.11.1 Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.11.2 Onderzoek

Planologisch relevante leidingen

Conform de geldende bestemmingsplannen zijn er in of in de directe omgeving van het plangebied geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig.

Radar beperkingsgebied

Het plangebied ligt volledig in een vrijwaringszone waar geen bebouwing hoger dan 63 meter boven NAP is toegestaan, dit ter voorkoming van verstoring van het radarbeeld. Dit bestemmingsplan laat een aanzienlijk lagere maximum bouwhoogte toe en verstoring van het radarbeeld is daarmee uitgesloten.

Conclusie

Het aspect kabels, leidingen en overige beperkingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.12 Externe veiligheid

4.12.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.12.2 Onderzoek

Bij ruimtelijke plannen dient aandacht te worden besteed aan eventuele risico's als gevolg van bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water en door buisleidingen. Op basis van de risicokaart is het plangebied niet gelegen binnen invloedsgebieden van risicobronnen. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 800 meter van de inrichtingsgrens van recreatiegebied Hazeduinen. Dit is een risicobron aangezien hier een bovengrondse propaantank aanwezig is. De veiligheidsafstand bedraagt conform artikel 3.28 van het Activiteitenbesluit 25 meter, uitgaande van meer dan 5 keer per jaar bevoorraden. Gezien de grote afstand tot het plangebied vormt het recreatiecentrum geen belemmering. Andere potentiële risicobronnen zijn nog verder van het plangebied gelegen en vormen derhalve ook geen belemmering.

4.12.3 Conclusie

Op het gebied van externe veiligheid is er geen belemmering om het plan te realiseren.

4.13 Luchtkwaliteit

4.13.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
4.13.2 Onderzoek

Het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van extra wooneenheden ten opzichte van de bestaande situatie. Ook voorziet de ontwikkeling niet in enige vorm van verkeersaantrekkende werking. Het project valt dan ook onder de projecten van de ministeriële regeling Niet in betekende mate (NIBM).

Ter plaatse van het plangebied wordt, ter vervanging van een woongebouw, een nieuw woongebouw gerealiseerd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N289 op een afstand van circa 575 meter van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat zowel in 2016, 2020 als in 2030 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg (ver) onder de grenswaarden van 40 µg/m³ liggen. Zie ook tabel 1. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Tabel 1: Jaargemiddelde concentraties maatgevende weg N289

  2016   2020   2030  
NO2   19,37 µg/m³   17,35 µg/m³   12,51 µg/m³  
PM10   15,76 µg/m³   17,90 µg/m³   14,87 µg/m³  

4.13.3 Conclusie

Op het gebied van luchtkwaliteit is er geen belemmering het plan te realiseren, aangezien het planvoornemen niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse. Daarnaast is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gezien de aanwezige concentraties.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Opzet bestemmingsplan

Voorliggend plan 'Aanpassing Landgoed Bieduinen, Putte' betreft een gedeeltelijke herziening van het geldende bestemmingsplan Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied, Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied, 3e herziening en de partiële herziening Bestemmingsplan buitengebied, partiële herziening 2016. Hierdoor is sprake van een afwijkende opzet in vergelijking met een 'regulier' bestemmingsplan.

Voor het inzichtelijk krijgen van de geldende juridisch-planologische situatie binnen het plangebied, is het daarom noodzakelijk om naast deze partiële herziening ook het geldende bestemmingsplan Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied, Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied, 3e herziening en Bestemmingsplan buitengebied, partiële herziening 2016 te raadplegen; onderhavige partiële herziening geeft geen compleet overzicht van de nieuwe juridisch-planologische situatie.

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding van dit bestemmingsplan is, ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen uitsluitend het bouwvlak van vormveranderd en enigszins verkleind. Daarbij is ook geschoven met de bestemmingen 'Natuur' en 'Natuur - Landgoed'.

Aangezien op het plangebied diverse bestemmingsplannen gelden is het overzichtelijker om in onderhavig bestemmingsplan alle van toepassing zijnde regels op te nemen.

Voorts sluit de opzet van de verbeelding en de regels aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het gemeentelijke handboek.

5.3 Toelichting op de bestemmingsplanregels

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen.

  • Artikel 1: Begrippen.
  • Artikel 2: Wijze van meten.

Een aantal begrippen en definities zijn standaard vastgelegd in de SVBP 2012. De overige begrippen komen uit het gemeentelijk handboek. Beide artikelen behoeven verder geen nadere toelichting.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de afzonderlijke in dit bestemmingsplan betrokken bestemmingen.

Het stramien voor de bestemmingsregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd.

  • Bestemmingsomschrijving.
  • Bouwregels.
  • Nadere eisen.
  • Ontheffing van de bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels.
  • Ontheffing van de gebruiksregels.
  • Aanlegvergunning.
  • Sloopvergunning.
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

Regeling van de afzonderlijke bestemmingen

Natuur

Deze bestemming is gegeven aan de grotere boselementen. Behoud van de natuurwaarden is hier van belang. Vandaar dat tevens is voorzien in een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Natuur- Landgoed

Binnen deze bestemming is het gebruik ten behoeve van sociaal-medische doeleinden reeds toegestaan. Onderhavig bestemmingsplan voorziet alleen in het verschuiven van de begrenzingen van deze bestemmingen alsmede het daarbinnen opgenomen bouwvlak. Tevens is het bouwvlak, ten opzichte van de vigerende situatie, aanzienlijk verkleind. Aan de ondergeschikte functies zijn activiteiten toegevoegd die bijdragen aan het herstel en/of de ontwikkeling van cliënten. Daarmee wordt de sociaal-medische hoofdfunctie ondersteund. Vanwege de bestaande koppeling van het bouwvlak van Bieduinenhof met het bouwvlak van De Cluse is ook dat bouwvlak opgenomen in dit bestemmingsplan.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk omvat de volgende vijf artikelen.

  • Artikel 7: Anti-dubbeltelregel.
    Dit artikel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een bouwvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
  • Artikel 8: Algemene bouwregels.
    Dit artikel geeft de algemene regels voor het ondergronds bouwen weer. Tevens is geregeld hoe om te gaan met bestaande afwijkende afstanden en maten.
  • Artikel 9: Algemene aanduidingsregels.
    Dit artikel geeft de algemene aanduidingsregels weer. Hier wordt nader ingegaan op de bepalingen die gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar'.
  • Artikel 10: Algemene afwijkingsregels.
    Dit artikel bevat een algemene afwijkingsbevoegdheid. Er wordt aangegeven in welke situatie het bevoegd gezag mag afwijken van de planregels.
  • Artikel 11: Algemene wijzigingsregels.
    Hierin is de algemene wijzigingsbevoegdheid beschreven. Dit artikel bestaat uit algemene wijzigingen. Aangegeven wordt wanneer burgemeester en wethouders bevoegd zijn het plan te wijzigen.
  • Artikel 12 Algemene procedureregels.
    Dit artikel bevat de procedureregels geldend voor de verschillende te volgen procedure
  • Artikel 13: Algemeen gebruiksverbod.
    Dit artikel bevat het verbod om de gronden binnen de geldende bestemmingen in strijd met die bestemmingen te gebruiken.
  • Artikel 14: Overige regels.
    In dit artikel wordt nader ingegaan op de regels die gelden ter plaatse van de binnen het plangebied opgenomen aanduidingen 'cultuurhistorisch waardevol gebied' en 'ecologische hoofdstructuur'.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen.

Artikel 15, leden 15.1, 15.2 en 15.3, bevatten overgangsregels met betrekking op bouwen, gebruik, personen en uitzondering hierop. Artikel 16 geeft tenslotte de slotregel met de titel: Aanpassing Landgoed Bieduinen, Putte.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Resultaten overlegprocedure artikel 3.1.1. Bro

De ontwerp partiële herziening wordt in het kader van het voorgeschreven overleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan:

  • Provincie Noord-Brabant;
  • Waterschap Brabantse Delta.

De provincie heeft in haar reacties, zie bijlage 7, verzocht de gevolgen en de compensatie opgave ten aanzien van de cultuurhistorische waarden van het landgoed en de NNB nader te omschrijven. Deze reacties zijn verwerkt in respectievelijk paragraaf 4.5, 4.3.2 en bijlage 6. Ook zijn de regels van het plan aangescherpt, onder andere door de bouwmogelijkheden in de bestemming Natuur in te perken en de afwijkingsmogelijkheid voor het plaatsen van zendmasten te verwijderen.

6.1.2 Vaststellingsprocedure

Het ontwerpplan 'Aanpassing Landgoed Bieduinen, Putte' worden 6 weken ter visie gelegd. Gedurende de periode van terinzagelegging is aan één ieder gelegenheid gegeven een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan het college.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

6.2.1 Toetsingskader

Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaande hoofdstukken, moet ook de economische uitvoerbaarheid van het project aangetoond worden.

6.2.2 Beoordeling

Deze ontwikkelingen worden geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overgelegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal is voorzien.

In de anterieure overeenkomst zullen tevens afspraken worden vastgelegd ten aanzien van eventuele op de initiatiefnemer af te wentelen planschade. Daarnaast worden in die overeenkomst ook afspraken vastgelegd ten aanzien van de landschappelijke inpassing en de herbegrenzing van het NNB.

6.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het project economisch uitvoerbaar is.