direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Politieacademie Ossendrecht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0873.BUITxBP047xMOEDx00-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Bestemmingsplan Politieacademie Ossendrecht met identificatienummer NL.IMRO.0873.BUITxBP047xMOEDx00-VG01 van de gemeente Woensdrecht;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 verbeelding:
  • a. analoge verbeelding: de verbeelding van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Politieacademie Ossendrecht" bestaande uit 1 kaartblad met de nummers:
    • 1. kaartblad 1: NL.IMRO.0873.BUITxBP047xMOEDx00-VG01;
  • b. pdf-versie: de verbeelding van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Politieacademie Ossendrecht" bestaande uit het volgende pdf-bestand:
    • 1. Bestemmingsplan Politieacademie Ossendrecht kaartblad 1.pdf;
1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aangebouwd bijgebouw:

een met een overlap van minimaal 1,2 meter aan het hoofdgebouw, geheel of gedeeltelijk, verbonden gebouw; anders is sprake van een vrijstaand bijgebouw;

1.7 bebouwd oppervlak:

het totaal van de oppervlakten van bouwwerken voor zover deze een grotere hoogte hebben dan 1,2 meter, met dien verstande dat pergola’s, erfafscheidingen, e.d. buiten beschouwing worden gelaten;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage:

een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.10 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.11 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.12 begeleid wonen:

een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uursbegeleiding);

1.13 beperkt kwetsbaar object

Onder beperkt kwetsbare objecten worden verstaan:

  • a. woningen:
    1°. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare, en
    2°. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet onder (2) kwetsbare objecten, onder c, vallen;
  • c. hotels en restaurants, voorzover zij niet onder (2) kwetsbare objecten, onder c, vallen;
  • d. winkels, voorzover zij niet onder (2) kwetsbare objecten, onder c, vallen;
  • e. sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
  • f. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder (2) kwetsbare objecten, onder d, vallen;
  • g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder (2) kwetsbare objecten, onder c, vallen;
  • h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
  • i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.14 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroep aan huis c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslagen administratieruimten en dergelijke;

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.18 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.27 dakopbouw:

een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok of de dakrand van het dak, dat het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert;

1.28 erfafscheiding:

scheidingsconstructie om een specifieke grens aan te geven;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 gemengd:

1.30 gemengd:

een combinatie van minimaal twee gelijkwaardige functies van hoofdgroepen van bestemmingen;

1.31 gevellijn:

de als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn, die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen c.q. bouwgrenzen;

1.32 gevoelige functie

tot het kennis-, opleidings,- en trainingscentrum behorende:

  • a. kantoren en hotelaccommodatie;
  • b. restaurants;
  • c. sporthallen, sportterreinen en zwembaden;
  • d. die met bovenstaande objecten gelijk te stellen zijn uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, niet zijnde een schietbaan.
1.33 hoofdgebouw:

een gebouw dat, in architectonisch en/of functioneel opzicht als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken;

1.34 hulp- en veiligheidsdiensten

overheidsdiensten met een hulpverlenende taak bij ongevallen en rampen en/of overheidsdiensten die zorgen voor de veiligheid, waaronder:

  • a. ambulancedienst;
  • b. brandweer;
  • c. defensie;
  • d. politie;
  • e. en hiermee vergelijkbare overheidsdiensten, maar in geen geval particuliere en zelfstandig opererende instanties;
1.35 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie;

1.36 kantine:

aan sportactiviteiten ondergeschikte horecavoorziening;

1.37 kennis-, opleidings,- en trainingscentrum

instelling of bedrijfsonderdeel gericht op:

  • a. kennisontwikkeling, onderzoek en onderwijs inzake de toepassing van kennis in de praktijk en verspreiding en verdieping van kennis;
  • b. het verstrekken van opleiding;
  • c. het oefenen in een bepaalde vaardigheid;

voor overheidsdiensten of direct aan de overheid gelieerde instanties, maar in geen geval particuliere en zelfstandig opererende instanties;

1.38 kwetsbaar object

Onder kwetsbare objecten worden verstaan:

  • a. woningen, niet zijnde woningen als bedoeld in beperkt kwetsbare objecten;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1°. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2°. scholen, of
    3°. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    1°. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object, of
    2°. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd,
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.39 maatschappelijk(e voorzieningen):

religieuze, onderwijs- (inclusief crèches en kinder- en buitenschoolse opvang) educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, begeleid wonen, voorzieningen voor het openbaar bestuur, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.40 militair terrein

een terrein dat gebruikt wordt door defensie;

1.41 militaire zaken

administratieve faciliteiten, kantoor, onderwijs en opleiding ten behoeve van defensie;

1.42 oefendorp:

een verzameling gebouwen en/of objecten in de vorm van bebouwde en onbebouwde omgevingen zoals een dorp, een bedrijventerrein, stationsgebied of daarmee vergelijkbare omgevingen, dat door hulp- en veiligheidsdiensten wordt benut voor trainingen en oefeningen om vertrouwd te raken met crisissituaties in die omgeving;

1.43 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;

1.44 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).
1.45 permanente bewoning:

bewoning door eenzelfde persoon of groep van personen, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;

1.46 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.47 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.48 standplaats

plaats waar een hulp- of veiligheidsdienst verblijft en/of werkzaamheden verricht;

1.49 voorgevel:

de meest gezichtsbepalende gevel van een gebouw aan de straatzijde of het openbaar gebied;

1.50 voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of wegverkeer;

1.51 vrijstaand bijgebouw:

een van het hoofdgebouw losstaand bijgebouw; een bijgebouw dat een overlap van minder dan 1,2 meter met het hoofdgebouw heeft wordt aangemerkt als een vrijstaand bijgebouw;

1.52 Wabo:

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.53 wet / wettelijke regelingen:

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen en dergelijke, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

1.54 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.55 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.56 zijdelingse perceelsgrens:

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. afstanden:
    afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
  • b. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • c. de dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • d. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • e. de horizontale diepte van een gebouw:
    de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
  • f. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  • g. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • h. de verticale diepte van een gebouw:
    de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals, balkons, erkers, gevel- en kroonlijsten, gevelversieringen, kozijnen, luifels, overstekende daken, plinten, pilasters, schoorstenen ventilatiekanalen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;

bij de goothoogte wordt gemeten daar waar de goot het hoogst ligt. Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dat 50% van de gevelbreedte, wordt de goot- en de bouwhoogte van de dakopbouw(en) als goothoogte respectievelijk bouwhoogte aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - hulp- en veiligheidsdiensten': een kennis-, opleidings,- en trainingscentrum en bijbehorende standplaats ten behoeve van hulp- en veiligheidsdiensten, waaronder mede worden verstaan:
    • 1. inpandige en uitpandige oefenaccommodaties;
    • 2. oefendorpen, stormbanen en daarmee vergelijkbare voorzieningen;
    • 3. schietbanen;
    • 4. onderwijsvoorzieningen;
    • 5. verblijfsaccommodaties voor cursisten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk- explosievenoefenlocatie ': uitsluitend voor het gebruik als oefenlocatie voor explosieven;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bos': tevens het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarden en/of ecologische waarden
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' tevens voor de instandhouding van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarde;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische waarde': uitsluitend voor de bescherming en het behoud van de op en/of in de gronden voorkomende cultuurhistorisch waardevolle groenelementen, natuur- en ecologische waarden alsmede het belang van de waterhuishouding in relatie tot ecologische waarden;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'militair oefenterrein terrein': tevens voor militair terrein;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'militaire zaken': tevens voor militaire zaken;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'water': uitsluitend voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen en de waterberging;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'munitiedepot': tevens voor een munitiedepot;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - bomenrij': tevens voor de bescherming en het behoud van de op en/of in de gronden voorkomende cultuurhistorisch waardevolle bomenrijen;
  • k. waterberging;

met daaraan ondergeschikt:

  • l. erven en tuinen;
  • m. speelvoorzieningen;
  • n. verhardingen, groen- en parkeervoorzieningen;
  • o. bestemmingsvlakken verbonden door de figuur 'relatie' worden geacht gezamenlijk één bestemmingsvlak te vormen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - objecten' is één klimtoren toegestaan;
  • d. de afstand van een klimtoren tot de bestemmingsgrens mag niet minder dan 15 meter bedragen;
  • e. de oppervlakte van een klimtoren mag niet meer dan 100 m² per klimtoren bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een klimtoren, mag niet meer dan 30 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een gebouw, niet zijnde een klimtoren, mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - explosievenoefenlocatie' mogen gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - explosievenoefenlocatie' maximaal 250 m² bedraagt;
    • 2. de gezamenlijke inhoud van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - explosievenoefenlocatie' maximaal 600 m³ bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van een gebouw ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van maatschappelijk - explosievenoefenlocatie, niet meer mag bedragen dan 6 meter.

3.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het aangegeven bouwvlak maximaal 12 meter bedragen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - objecten' zijn tevens een antennemast en een kraan toegestaan met een maximum hoogte van 30 meter;
  • c. buiten het aangegeven bouwvlak bedraagt de maximum hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 2,5 meter met uitzondering van verlichtingsarmaturen, waarvan de hoogte maximaal 6 meter mag bedragen
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie (wooncomfort, kwaliteit woongenot van directe omgeving);
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de brandveiligheid;
  • f. de parkeerruimte op eigen terrein.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, wordt in elk geval gerekend:

  • a. voor de uitoefening van een bedrijf;
  • b. voor de verkoop van motorbrandstoffen;
  • c. seksinrichtingen, coffeeshops, discotheken en bardancings;
  • d. bewoning van gebouwen;
  • e. van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte;
  • f. gevoelige functies binnen 20 meter van de aanduiding 'munitiedepot';
  • g. het gebruik van gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - explosievenoefenlocatie' is alleen toegestaan voor oefeningen met explosieven die elders in het plangebied verstoringen tussen oefeningen onderling tot gevolg hebben, zoals het nabootsen van toepassing van explosieven voor het toegang verkrijgen van gebouwen; hiertoe worden in ieder geval niet de oefeningen op de schietbaan gerekend;

tot een strijdig gebruik wordt niet gerekend:

  • h. het gelijktijdig gebruik van gronden voor de bescherming en het behoud van de op en/of in de gronden voorkomende cultuurhistorisch waardevolle groenelementen, natuur- en ecologische waarden alsmede water- en waterberging.

3.4.2 Parkeren

In het plangebied dient in voldoende parkeerruimte te zijn voorzien. Wanneer hier (niet) meer aan wordt voldaan is sprake van met het bestemmingsplan strijdig gebruik.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden om op of in de gronden met de aanduiding 'ecologische waarde' of 'specifieke vorm van groen-bomenrijen' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. houtgewas te vellen en/of te rooien;
  • b. werkzaamheden te verrichten, welke de dood of ernstige beschadiging van het houtgewas tot gevolg hebben;

voor zover het ecologische waarden of bomenrijen betreffen die van belang zijn voor de ecologische of de geometrische structuur.

3.5.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het in 3.5.1 bepaalde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale beheer en onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

3.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werkzaamheden als bedoeld in lid 3.5.1 zijn slechts toegestaan, indien:

  • a. door de werkzaamheden hetzij direct, dan wel indirect te verwachten gevolgen de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. bij het toetsen van een aanvraag omgevingsvergunning aan de voorwaarde als genoemd onder a. wordt rekening gehouden met het Groenbeheerplan Politieacademie Locatie Ossendrecht (voorjaar 2009, rapport 2009/001) en de Terreinvisie aangepast aan SOK (20-10-2017).

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Schrappen aanduidingen 'militair terrein' en 'militaire zaken'

Burgemeester en wethouders mogen de aanduiding 'militair oefenterrein' en/of 'militaire zaken' van de verbeelding verwijderen en het bepaalde in artikel 3.1., sub e. en f. schrappen, mits:

  • de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast voor zover het gebruik overeenkomstig de aanduiding voor de duur van ten minste 2 jaar aaneengesloten is onderbroken of zoveel eerder als met de eigenaren en hoofdgebruikers van de gronden en gebouwen binnen het plangebied, is overeengekomen;
  • in het wijzigingsplan aandacht wordt besteed aan de gemaakte belangenafwegingen.

3.6.2 Toevoegen aanduiding 'specifieke vorm van groen - bomenrij'

Burgemeester en wethouders mogen ter plaatse van de 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van groen - bomenrij' opnemen, nadat het beheer en eigendom van de gronden in het plangebied zijn samengevoegd bij één instantie.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarden en/of ecologische waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. voet- en fietspaden;
  • c. infrastructurele voorzieningen;
  • d. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende voorwaarden:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat overkappingen niet zijn toegestaan;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van de bestemming natuur zoals omschreven in artikel 4.1 lid a, mits dit geen aantasting van het NNB tot gevolg heeft;
  • c. een zend- en ontvangstinstallatie is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend- en ontvangstinstallatie' toegestaan met dien verstande dat alleen zend- en ontvangsinstallaties die ten tijde van het inwerkingtreding van het bestemmingsplan Bestemmingsplan Politieacademie Ossendrecht aanwezig zijn, zijn toegestaan;
  • d. de hoogte van zend- en ontvangstinstallaties mag niet meer dan 20 meter bedragen;
  • e. de hoogte van uitzichttorens voor de brandwacht mag niet meer dan 20 meter bedragen;
  • f. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, wordt in elk geval gerekend het gebruik:

  • a. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • b. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het gebruik van explosieven en munitie;
  • d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. het uitvoeren van de volgende werkzaamheden: draineren, onderbemalen, graven van sloten, diepploegen en indrijven.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. afgraven, vergraven, egaliseren;
  • b. verharden oppervlakte van minimaal 100 m², aanleg leidingen dieper dan 1 meter.
  • c. rooien van beplanting;
  • d. verharden oppervlakte, aanleg leidingen dieper dan 1 meter.

4.5.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het in 4.5.1 bepaalde verbod is niet van toepassing:

  • a. voor normale onderhoudswerkzaamheden dan wel ter verzorging van de aanwezige houtopstand;
  • b. op werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.

4.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werkzaamheden als bedoeld in 4.5.1 zijn slechts toegestaan, indien door de werkzaamheden hetzij direct, dan wel indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen
6.1.1 Uitvoeren ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden
  • a. Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

6.1.2 Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de gronden waar volgens de desbetreffende regels hoofd- dan wel bijgebouwen zijn toegestaan;
  • b. in de berekening van de oppervlakte van de perceelsafhankelijke maxima, wordt de oppervlakte aan ondergrondse bouwwerken meegenomen, voor zover de ondergrondse bebouwing niet onder bovengrondse bebouwing is gesitueerd;
  • c. randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zijn buiten bouwvlakken toegestaan;
  • d. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil, met dien verstande dat de ondergrondse bouwdiepte voor klimtorens maximaal 6 meter onder peil mag bedragen.

6.1.3 Afwijken ondergrondse bouwdiepte

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.1.2 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt verstoord.

6.2 Bestaande afstanden en maten
  • a. Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. in die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden;
  • c. in het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in sub a en b van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag mag, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits er wordt voldaan aan de kwaliteitsverbetering van het landschap als bedoeld in artikel 3.2 van de Verordening Ruimte Noord-Brabant;
  • b. de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  • e. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van kunstwerken, geen gebouwen zijnde en van communicatievoorzieningen, zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  • f. het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de overschrijdingen als bedoeld in sub a en b mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • d. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking artikel 9.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 9.1 onder a met maximaal 10%;
  • c. Het in artikel 9.1 onder a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt.

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 9.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 9.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. het in artikel 9.2 onder a bepaalde is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Politieacademie Ossendrecht".