direct naar inhoud van Regels
Plan: Hoofdstraat 29-35, Sprang Capelle
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0867.bpschoofdstr29tm35-vas1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan

het bestemmingsplan Hoofdstraat 29 -35, Sprang Capelle van de gemeente Waalwijk;

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0867.bpschoofdstr29tm35-vas1 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aangebouwd bijgebouw:

Een met het hoofd(woon)gebouw verbonden gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofd(woon)gebouw en ten dienste staat van het hoofd(woon)gebouw danwel in functioneel opzicht deel uitmaaktvan het hoofd(woon)gebouw.

1.6 achtergevel:

Gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorgevel.

1.7 archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.8 bebouwing
  • één of meer gebouwen en/of;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen) daaronder niet begrepen.

1.10 bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen)

het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.11 uitoefening van ambachtelijke bedrijvigheid

in of bij een woning waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Degene die de bedrijfsmatige activiteiten uitvoert, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning;

1.12 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.13 beroepsmatige activiteiten (bij wonen)

Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Degene die de beroepsmatige activiteiten uitvoert, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs) woning;

1.14 bestaand bouwwerk
  • a. Bouwwerk dat op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan is gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend;
  • b. Bouwwerk dat aantoonbaar vanaf 1955 aanwezig is;

1.15 bijgebouw

Gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw dan wel hoofdwoongebouw, onderscheid wordt gemaakt in aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen;

1.16 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit geldt op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.19 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens

De grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder;

1.22 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirectsteun vindt in of op de grond.

1.26 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending (anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit), daaronder mede begrepen ambachtelijke bedrijvigheid, voor zover dat in verband staat met en essentieel onderdeel is van de verkoop van de goederen, waaronder in ieder geval onderhoud, reparatie en installatie, alsmede opslag van de te verkopen goederen.

1.27 dienstverlening

Het verlenen van economisch-maatschappelijke diensten aan derden waaronder in ieder geval kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.28 extensief dagrecreatief medegebruik

extensieve vorm van dagrecreatie, inclusief de bijbehorende voorzieningen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is, waaronder in ieder geval wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën of boerengolf.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.31 groothandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.32 Hoofdgebouw

Een gebouw, dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen bestemming als belangrijkste bouwwerk op het bouwperceel valt aan te merken.

1.33 hoofdwoongebouw

Een gebouw, exclusief aangebouwde bijgebouwen met een woonfunctie, dat door zijn ligging, constructie en/of afmeting onderdeel uitmaakt van een bedrijf en dat bedoeld is voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.34 kantoor

gebouw ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in geringe mate rechtstreeks te woord wordt gestaan of geholpen.

1.35 lage, permanente teeltondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen tot en met 1,5 meter hoogte en het gehele jaar door nodig. Waaronder in ieder geval containerteelt.

1.36 lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen tot en met 1,5 meter hoogte en zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden. Waaronder in ieder geval folies en lage tunnels.

1.37 landschappelijke beplanting

Begroeiingselement in het agrarisch gebied, overwegend bestaande uit opgaande beplanting zonder een hoofdfunctie bosbouw of agrarische houtteelt, waaronder in ieder geval bosschages, houtwallen, houtsingels, hagen, boomgroepen, bomenrijen en solitaire bomen.

1.38 landschapselementen

De verzameling van landschappelijke beplantingen en natuurelementen.

1.39 Nevenassortiment

nevenproducten passend bij het hoofdassortiment;

1.40 omgevingsvergunning

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

1.41 omgevingsvergunning voor het aanleggen

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.

1.42 omgevingsvergunning voor het afwijken

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.

1.43 omgevingsvergunning voor het bouwen

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.

1.44 ondergronds bouwen

Bouwen onder peil

1.45 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.46 open opslag

Het opslaan of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van percelen.

1.47 peil
  • a. Voor een gebouw, gelegen op enig punt op een afstand van 4 meter uit de wegkant:
      • de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. Voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde:
      • de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  • c. Indien in, op of over het water wordt gebouwd:
      • het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.48 productiegebonden detailhandel
  • Goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geproduceerd, bewerkt, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie:
  • Een beperkte verkoop van goederen die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten;
  • Een beperkte verkoop in het klein als niet zelfstandig onderdeel van krachtens de bestemming toegelaten groothandel.

1.49 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);

De volgende indeling in soorten teeltondersteunende voorzieningen wordt gehanteerd:

  • hoge, permanente teeltondersteunende voorzieningen:
    hoge, permanente teeltondersteunende voorzieningen hoger dan 1,5 meter en het gehele jaar door nodig. Hieronder vallen in ieder geval: ondersteunende kassen, stellingen;
  • hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
  • hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen hoger dan 1,5 meter en zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden. Hieronder vallen in ieder geval wandel- en regenkappen, menstoegankelijke tunnels en hagelnetten;
  • lage, permanente teeltondersteunende voorzieningen:
    teeltondersteunende voorzieningen tot en met 1,5 meter hoogte en het gehele jaar door nodig. Waaronder in ieder geval containerteelt;
  • lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
    teeltondersteunende voorzieningen tot en met 1,5 meter hoogte en zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden. Waaronder in ieder geval folies en lage tunnels;
  • overige teeltondersteunende voorzieningen:
    hieronder worden verstaan vraatnetten en boomteelthekken.

1.50 Voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een (geprojecteerd) gebouw en het verlengde daarvan;

1.51 voorgevelrooilijn bedrijfswoning

De denkbeeldige lijn die langs de kanten van de aanduiding bedrijfswoning wordt getrokken van de naar de openbare weg gekeerde grens/grenzen van de aanduiding tot aan de bestemmingsgrenzen. In het geval van een agrarische bedrijfswoning tot aan de bouwvlakgrenzen. In het geval van een bedrijfswoning op het recreatiepark gaat het om de naar de recreatieparkwegen gekeerde grens/grenzen.

1.52 waterhuishoudkundige voorzieningen:

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hieronder worden in ieder geval verstaan: infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten.

1.53 winkelvloeroppervlak (wvo)

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;

1.54 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de bestemmingsgrens:

De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de bestemmingsgrens.

2.2 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens:

De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens.

2.3 de afstand tussen gebouwen op hetzelfde bouwperceel:

De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.4 breedte/diepte/oppervlak van een bouwwerk:
  • 1. behoudens de hierna genoemde gevallen onder 2 en 3: tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren), nederwaarts geprojecteerd 1 m boven peil;
  • 2. in geval van een ondergronds bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren) 0,5 m onder peil;
  • 3. in geval dat geen sprake is van buitenwerkse gevelvlakken (en/of gemeenschappelijke scheidsmuren): de neerwaartse projectie van het dak, 1 m boven peil;
  • 4. de totale oppervlakte van bouwwerken wordt bepaald door de som van 1, 2 en 3. Voor zover ondergrondse gebouwen zijn gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren) van een bovengronds gebouw, wordt de oppervlakte van het ondergrondse gebouw niet meegeteld met de totale oppervlakte van bouwwerken.

2.5 bruto-vloeroppervlak van een gebouw:

Gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies of indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw: tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructies.

2.6 de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 diepte van het bouwvlak:

Loodrecht vanaf de lijn waarin de voorgevel van het hoofd(woon)gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

2.8 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.9 de goothoogte van een maximale contour:

Vanaf de horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak tot aan het peil.

2.10 de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.11 het bebouwingspercentage:

Het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming, of een in de regels nader aan te duiden gedeelte van het bouwperceel.

2.12 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.13 de bouwhoogte van een maximale contour:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, waaronder in ieder geval schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.14 maximale contour:

Omtrek die (denkbeeldig) ontstaat door combinatie van een aantal in dit plan te bepalen regels. Deze omtrek mag geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor hoofd- en bijgebouwen.

2.15 de nokhoogte van een bouwwerk:

Vanaf de horizontale snijlijn van twee hellende dakvlakken tot aan het peil.

2.16 verticale diepte:

Vanaf onderkant vloer van het ondergronds bouwwerk tot aan het peil.

Bij de toepassing van het bepaalde in artikel 2 ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt. Dakopbouwen en erkers worden als niet ondergeschikt aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuurwaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden – natuurwaarden' ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • d. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschap-, natuur- en cultuurhistorische waarden.

 

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • d. de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

3.2.3 Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 3.2. wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

3.2.4 Afwijking van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het bouwen dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    • 3. er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
    • 4. het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  • a. gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
  • b. gronden voor open opslag;
  • c. gronden voor voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Hieronder vallen in ieder geval de volgende voorzieningen: voedersilo/- platen, buitenrijbak voor paarden, mestopslag, hooiopslag, stapmolen, longeercirkel, waterbassin;
  • d. gronden voor teeltondersteunende voorzieningen.

3.4 Afwijking van de gebruiksregels
3.4.1 Afwijking lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.3.1. onder d voor het gebruik van de gronden voor lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover geen bouwwerken zijnde waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het gebruik dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • c. er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
  • d. het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken, zijnde, of van werkzaamheden

en

3.5.1 Werken en werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² al dan niet in de vorm van wegen aan te brengen;
  • b. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren of te laten uitvoeren:

1: ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – hydrologische waarden':

      • a) het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem indien het betreft verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 0,60 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;
      • b) het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;
      • c) het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels;
      • d) het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen.

2: ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – verkavelingspatroon':

      • a) het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
      • b) het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;
      • c) het graven, dempen,dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
      • d) het verwijderen van landschapselementen;
      • e) het verwijderen van onverharde wegen of paden;
      • f) het aanbrengen van oppervlakte verhardingen groter dan 100 m2 al dan niet in de vorm van wegen.
3.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan, danwel is ter uitvoering van de afspraken kwaliteitsverbetering landschap.

3.5.3 Toelaatbaarheid

De in lid 3.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

3.6 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming(en) ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - Natuurontwikkeling' te wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van landschapselementen en/of natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de wijziging kan uitsluitend plaatsvinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de ecologische hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone (EVZ), het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie;
  • b. de wijziging kan pas plaatsvinden nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven met bijbehorende voorzieningen behorend tot categorie A tot en met C van de in bijlage 1 opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging';
  • b. functies zoals opgenomen in Bijlage 2 Afwijkende functies ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afwijkende functie', tot een maximum winkelvloeroppervlakte van 630 m2 met dien verstande dat indien het gebruik van de gronden ten behoeve van de genoemde functie in Bijlage 2 Afwijkende functies gedurende minimaal één jaar is gestaakt, de gronden niet meer in gebruik mogen worden genomen ten behoeve van de genoemde functie in Bijlage 2 Afwijkende functies;
  • c. ondergeschikte en niet-zelfstandige productiegebonden detailhandel, met uitzondering van voedings- en genotmiddelen, met dien verstande dat niet meer dan 10% van het totale winkelvloeroppervlak gebruikt mag worden ten behoeve van ondergeschikte en niet-zelfstandige productiegebonden detailhandel tot een maximum winkelvloeroppervlak van 100 m2 waarbij de totale oppervlakte van de detailhandel bedoeld onder b en c niet meer mag bedragen dan 630 m2;
  • d. ondergeschikte en niet-zelfstandige kantoren behorende bij de bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in sub a en b met dien verstande dat niet meer dan 30% van het totale brutovloeroppervlak gebruikt mag worden ten behoeve van ondergeschikte en niet-zelfstandige kantoren tot een maximum van 500 m2;
  • e. de verkoop van een nevenassortiment bij detailhandelsfunctie zoals is opgenomen onder sub b, mits het nevenassortimentsdeel niet meer bedraagt dan 10% van het winkelvloeroppervlak van de detailhandelsfunctie;
  • f. één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • g. buitenverkoop ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van bedrijf – buitenverkoop” met dien verstande dat de oppervlakte van de buitenverkoop niet valt onder het maximum winkelvloeroppervlakte bedoeld onder b. en c.;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  • k. tuinen en erven;
  • l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. groenvoorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bebouwingspercentage';
  • b. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte'.

4.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdwoongebouwen mogen uitsluitend binnen het aanduidingsvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
  • b. de inhoud van een hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan 600 m³;
  • c. een hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;
  • d. de maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' bedraagt de goothoogte van de maximale contour 7 m;
  • f. vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot maximaal 12 m bouwhoogte;
  • g. indien een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;
  • h. ten minste 75% van de breedte van het hoofdwoongebouw dient in de voorgevelrooilijn hoofdwoongebouw te worden gebouwd;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag de maximale contour worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert;
  • j. in afwijking van het bepaalde in lid c t/m i, is voor bedrijfswoningen die zijn opgenomen in de bedrijfsbebouwing het bepaalde in sublid 4.2.1 van overeenkomstige toepassing.

4.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn hoofdwoongebouw te worden gebouwd;
  • b. de afstand van bijgebouwen tot het hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan 40 m;
  • c. op de gronden welke niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'bedrijfswoning' en 'woning' mag de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedragen dan 70 m²
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,10 m of ingeval van een aangebouwd bijgebouw waarbij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdwoongebouw hoger is dan 3,10 m, maximaal 0,25 m boven de hoogte van die eerste bouwlaag, maar in geen geval hoger dan 4 m;
  • e. de nokhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • f. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot het hoofdwoongebouw dient minimaal 1 m te bedragen;
  • g. de totale diepte van het hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn hoofdwoongebouw mag maximaal 22 m bedragen.

4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. op de gronden voor zover gelegen binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte maximaal 4 m bedragen, met uitzondering van:
    • 1. verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    • 2. erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2,20 m mag bedragen.
  • b. op de gronden voor zover gelegen buiten het bouwvlak mag de hoogte maximaal 2,20 m bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen op de gronden tussen de naar de openbare weg en het verlengde van de naar de openbare weg gekeerde zijde(n) van het het bouwvlak, waarvan de hoogte maximaal 1 m mag bedragen;
    • 2. vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen.

4.2.6 Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 4.2.1 tot en met 4.2.5 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd en daarmee toegelaten.

4.3 Nadere eisen

Het college van Waalwijk kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

  • a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
  • b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;
  • c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  • a. Gebouwen ten behoeve van wonen met uitzondering ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;
  • b. gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
  • c. gronden voor open opslag.

4.5 Afwijking andere bedrijfsactiviteiten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.1 onder a en b ten aanzien van het vestigen van bedrijven anders dan genoemd in lid 4.1 onder a en b indien deze bedrijven naar hun aard en hinder op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijven genoemd in lid 4.1 onder a en b.

4.6 Landschappelijke inpassing

De loods ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'loods' mag niet als zodanig worden gebruikt indien 1 jaar na ingebruikname van de loods geen landschappelijke inpassing heeft plaatsgevonden en in stand wordt gehouden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' conform het in de bijlage opgenomen 'Landschappelijk inpassingsplan'.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming “bedrijf' te wijzigen ten behoeve van de bouw van 1 woning ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsgebied 1', indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de nieuwe voorgevelrooilijn wordt gesitueerd in of voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfsgebouwen;
  • b. de afstand tot de overige bouwperceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;
  • c. het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe woning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;
  • d. het hoofdwoongebouw mag maximaal 600 m³ bedragen;
  • e. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  • f. voorzien wordt in voldoende parkeer- en rangeermogelijkheden;
  • g. er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

4.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming “bedrijf' te wijzigen ten

behoeve van het bouwen van 1 woning ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsgebied 2', indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het bedrijf aanwezig op het perceel zijn activiteiten staakt;
  • b. de nieuwe voorgevelrooilijn wordt gesitueerd in of voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfsgebouwen;
  • c. de afstand tot de overige bouwperceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;
  • d. de toe te kennen bouwvlak van de nieuwe woning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;
  • e. het hoofdwoongebouw mag maximaal 600 m³ bedragen;
  • f. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  • g. voorzien wordt in voldoende parkeer- en rangeermogelijkheden;
  • h. er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

4.9 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding 'bedrijfwoning' te wijzigen ten behoeve van het bouwen van een woning, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de nieuwe voorgevelrooilijn wordt gesitueerd in of voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfsgebouwen;
  • b. de afstand tot de overige bouwperceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;
  • c. het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe woning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;
  • d. het hoofdwoongebouw mag maximaal 600 m³ bedragen;
  • e. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  • f. voorzien wordt in voldoende parkeer- en rangeermogelijkheden;
  • g. er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,70 m een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. Indien uit het in lid 5.2 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
      • a) De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
      • b) De verplichting tot het doen van opgravingen;
      • c) De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

  • a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
  • b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;
  • c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:

  • a. ondergronds bouwen is alleen toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

Overgangsrecht bouwwerken

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2. Overgangsrecht gebruik

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Hoofdstraat 29 – 35, Sprang Capelle.

Vastgesteld in zijn openbare vergadering van