direct naar inhoud van Regels
Plan: Nieuwevaart 68 te Sprang-Capelle
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0867.BPWWnieuwevaart68-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan 'Nieuwevaart 68 te Sprang-Capelle' van de gemeente Waalwijk.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0867.BPWWnieuwevaart68-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aangebouwd bijgebouw:

Een met het hoofd(woon)gebouw verbonden gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofd(woon)gebouw en ten dienste staat van het hoofd(woon)gebouw danwel in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofd(woon)gebouw.

1.6 aardkundige waarden:

Waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen en vangwege de natuurlijke onstaansgeschiedenis van de bodem van belang zijn.

 

1.7 abiotische waarden:

Geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (=niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en ook op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.

1.8 achtergevel:

Gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorgevel.

1.9 agrarisch bedrijf:

Inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangwezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde:

  • a. glastuinbouwbedrijf: agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
  • b. veehouderij: agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
  • c. (vollegronds)teeltbedrijf: agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
  • d. overig agrarisch bedrijf: agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, (vollegronds)teeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt.

 

1.10 agrarische paardenhouderij:

Onder een paardenhouderij als agrarisch bedrijf wordt verstaan een bedrijf waarbij geheel of in overwegende mate gaat om het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden. Er is altijd sprake van een bepaalde mate van grondgebondenheid. Onder agrarische paardenhouderijen vallen in ieder geval:

  • fok- en opfokbedrijven;
  • hengstenhouderij;
  • merriehouderij;
  • paardenmelkerij.

1.11 agrarisch-technisch hulpbedrijf:

Bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking.

1.12 agrarisch verwant bedrijf:

Bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.

 

1.13 ambachtelijke bedrijvigheid:

Het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen geheel of overwegend door middel van handwerk.

1.14 ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven

Een bedrijf dat gericht is op het op kleinschalige wijze en geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen of het op vergelijkbare wijze verlenen van diensten. Hiertoe wordt ook gerekend het, als ondergeschikte en niet-zelfstandige nevenactiviteit, verkopen en/of leveren van goederen die rechtstreeks verband houden met het ambacht of de dienstverlening.

1.15 archeologische waarden:

Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.16 bebouwing:

Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.17 bebouwingscluster:

Vlakvormige verzameling van bebouwing buiten bestaand stedelijk gebied.

1.18 bebouwingsconcentratie:

Een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.

1.19 bebouwingslint:

Min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten bestaand stedelijk gebied.

1.20 bed & breakfast:

Een aan de woonfunctie ondergeschikte vorm van extensieve verblijfsrecreatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bed & breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichtten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of permanente kamerverhuur. Degene die de bed & breakfast voorziening biedt, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning.

1.21 bedrijf:

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen) daaronder niet begrepen.

1.22 bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen):

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten en uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid in of bij een woning waarbij de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Degene die de bedrijfsmatige activiteiten uitvoert, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning.

1.23 bedrijfswoning:

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.24 bedrijven met dieren/veterinaire risico's (agrarisch-technisch hulpbedrijf):

Agrarisch technische bedrijven waar dieren worden gehouden en/of sprake is van veterinaire risico's. Hieronder worden in ieder geval verstaan: grootveeklinieken, KI-stations, veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven.

1.25 bedrijven met dieren/veterinaire risico's (agrarisch verwant bedrijf):

Agrarisch technische bedrijven waar dieren worden gehouden en/of sprake is van veterinaire risico's. Hieronder worden in ieder geval verstaan: dierenasiels en dierenklinieken.

1.26 bedrijven met relatief veel verkeersbewegingen:

Bedrijven waar activiteiten plaatsvinden waarvoor relatief veel verkeersbewegingen nodig zijn. Hieronder worden in ieder geval verstaan: loonwerkbedrijven (incl. verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen).

1.27 bedrijven met publiekaantrekkende werking:

Bedrijven waar activiteiten plaatsvinden waarvoor relatief veel publiek wordt aangetrokken. Hieronder worden in ieder geval verstaan volkstuinen.

 

1.28 beroepsmatige activiteiten (bij wonen):

Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Degene die de beroepsmatige activiteiten uitvoert, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning.

1.29 bestaande situatie:

t.a.v. bouwwerken:

  • a. Bouwwerk dat op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan is gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
  • b. Bouwwerk dat aantoonbaar vanaf 1955 aanwezig is.

t.a.v. gebruik:

Het legaal gebruik van bebouwing en gronden, zoals aanwezig op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.

1.30 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.31 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.32 bijgebouw:

Gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw dan wel hoofdwoongebouw, onderscheid wordt gemaakt in aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen.

1.33 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.34 bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

1.35 bouwlaag:

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder.

1.36 bouwperceel:

Aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.

1.37 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.38 bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.39 bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.40 cultuurhistorische waarden:

Waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

1.41 dagrecreatie:

Het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.

1.42 dak:

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.43 dakopbouw:

Een toevoeging aan het hoofd(woon)gebouw door het verhogen van de nok of bovenste dakrand van het dak die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert.

1.44 detailhandel:

Bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.45 dienstverlening:

Het verlenen van economisch-maatschappelijke diensten aan derden waaronder in ieder geval kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen. Uitgezonderd zijn een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.46 dierenverblijf:

Gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.

1.47 eerste bouwlaag:

De bouwlaag op de begane grond.

1.48 erfbeplanting:

Afschermende of maskerende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.

1.49 extensief dagrecreatief medegebruik:

Extensieve vorm van dagrecreatie, inclusief de bijbehorende voorzieningen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is, waaronder in ieder geval wandelen, fietsen, paardrijden, kano?n of boerengolf.

 

1.50 extensieve dagrecreatiepunten:

Voorzieningen of bedrijfsmatige activiteiten als ondergeschikte activiteit bij een agrarisch bedrijf. Hieronder vallen in ieder geval het inrichten van een (voormalige) bedrijfsruimte voor natuureducatie, proeven van streekproducten op de boerderij, boerengolf en zorgboerderij.

1.51 extensieve verblijfsrecreatie:

Kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van in ieder geval een minicamping, kampeerboerderij, bed & breakfast.

1.52 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.53 gebruiksgerichte paardenhouderij:

Een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone. Hieronder vallen in ieder geval: manege, paardenpension, verenigingsaccommodaties.

1.54 geluidzoneringsplichtige inrichting:

Een inrichting waarbij als gevolg van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.55 groepsaccommodatie:

Een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie voor een groep of groepen van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben en waarbij overnacht wordt in gemeenschappelijke zalen en/of kamers.

1.56 groothandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.57 hoge, permanente teeltondersteunende voorzieningen:

Hoge, permanente teeltondersteunende voorzieningen hoger dan 1,5 meter en het gehele jaar door nodig. Hieronder vallen in ieder geval: ondersteunende kassen, stellingen.

1.58 hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:

Hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen hoger dan 1,5 meter en zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden. Hieronder vallen in ieder geval wandel- en regenkappen, menstoegankelijke tunnels en hagelnetten.

1.59 hoofdberoepsbedrijf:

Een (reëel of volwaardig) bedrijf waarbij de ondernemer geen of slechts ondergeschikte inkomsten heeft van buiten het agrarische bedrijf. Onderscheid wordt gemaakt in volwaardige bedrijven en reële bedrijven.

1.60 hoofdgebouw:

Een gebouw, dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen bestemming als belangrijkste bouwwerk op het bouwperceel valt aan te merken.

1.61 hoofdverblijf:

Plaats die fungeert als vaste woon- of verblijfplaats en/of het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene.

1.62 hoofdwoongebouw:

Een gebouw, exclusief aangebouwde bijgebouwen met een woonfunctie, dat door zijn ligging, constructie en/of afmeting onderdeel uitmaakt van een bedrijf en dat bedoeld is voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.63 horeca:

Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, het bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie of het bedrijfsmatig bieden van feest-, congres- of vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar.

1.64 hulpgebouw:

Een gebouw ten behoeve van een agrarisch bedrijf, behorende bij een landbouwperceel/landbouwkavel, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het agrarisch hoofdgebruik. Het gaat hier onder meer om dierenverblijven, schuilhutten, schuilgelegenheden, kapschuren, melkschuren.

1.65 kampeermiddel:

Tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of enig ander onderkomen of verblijf, geen bouwwerk zijnde, dat geschikt is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf.

1.66 kas:

Agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter.

1.67 kernrandzone:

Overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie.

1.68 lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen :

Teeltondersteunende voorzieningen tot en met 1,5 meter hoogte en zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden. Waaronder in ieder geval folies en lage tunnels.

1.69 landschappelijke beplanting:

Begroeiingselement in het agrarisch gebied, overwegend bestaande uit opgaande beplanting zonder een hoofdfunctie bosbouw of agrarische houtteelt, waaronder in ieder geval bosschages, houtwallen, houtsingels, hagen, boomgroepen, bomenrijen en solitaire bomen.

1.70 landschappelijke waarden:

Gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.

1.71 landschapselementen:

De verzameling van landschappelijke beplanting en natuurelementen.

1.72 maatschappelijke voorzieningen:

Educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorziening.

1.73 maximale contour:

Omtrek die (denkbeeldig) ontstaat door combinatie van een aantal in dit plan te bepalen regels. Deze omtrek mag geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor hoofd- en bijgebouwen.

1.74 mestbewerking:

De toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.

1.75 natuurelementen:

Een begroeiingselement en/of abiotisch element in het agrarisch gebied, anders dan overwegend bestaand uit opgaande beplanting, waaronder in ieder geval moerasjes, poelen, overhoeken, steilranden, dat geen agrarische productiefunctie heeft.

1.76 natuurwaarden:

Bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.

1.77 nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf:

Bedrijfsmatige activiteit die voorziet in een aanvulling van het inkomen van de agrariër, maar die in meerdere opzichten (ruimtelijk, functioneel, economisch) ondergeschikt blijft aan de aanwezige agrarische bedrijfsvoering. De bedrijfsmatige activiteit kan al dan niet verbonden zijn met de agrarische bedrijfsvoering, verbrede landbouw valt dus ook onder het begrip nevenactiviteiten.

1.78 niet-agrarische paardenhouderij:

Niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij en/of gebruiksgerichte paardenhouderij.

1.79 niet-agrarisch productiegerichte paardenhouderij:

Een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het africhten en trainen en verhandelen van paarden. Waaronder in ieder geval trainings- en sportstallen, handelsstallen, stalhouderijen, spermawinstations.

1.80 omschakeling:

Geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm.

1.81 ondergronds bouwen:

Bouwen onder peil.

1.82 open opslag:

Het opslaan of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van percelen.

1.83 overige teeltondersteunende voorzieningen:

Hieronder worden verstaan vraatnetten en boomteelthekken.

1.84 overkapping met een open constructie:

Een bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte vormt, met maximaal twee wanden die al dan niet tot de constructie zelf behoren. In de zin van dit bestemmingsplan is dit begrip gelijk aan een gebouw.

1.85 peil:
  • a. Voor een gebouw, gelegen op enig punt op een afstand van 4 meter uit de wegkant, de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. Voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  • c. Indien in, op of over het water wordt gebouwd het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.86 permanente teeltondersteunende voorziening:

teeltondersteunende voorziening die voor onbepaalde tijd wordt gebruikt, niet zijnde een kas.

1.87 productiegebonden detailhandel:
  • Goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geproduceerd, bewerkt, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
  • Een beperkte verkoop van goederen die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten;
  • Een beperkte verkoop in het klein als niet zelfstandig onderdeel van krachtens de bestemming toegelaten groothandel.

1.88 prostitutie:

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.89 recreatief medegebruik:

Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.90 recreatieverblijf:

Een verblijf dat wordt gebruikt voor verblijfsrecreatieve doeleinden door personen of groepen van personen die hun hoofdverblijf elders hebben. Hieronder vallen in ieder geval: kampeermiddel, trekkershut, groepsaccommodatie, ruimte voor bed&breakfast, stacaravan of recreatiewoning.

1.91 recreatiewoning:

Een gebouw dat wordt gebruikt voor verblijfsrecreatieve doeleinden door personen of groepen van personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.92 seksinrichting:

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.93 stacaravan:

Een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, en derhalve zonder vaste fundering, met een maximale oppervlakte van 48 m2, dat mede gelet op de afmetingen kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grotere afstanden, als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.

1.94 stalhouderij:

Een bedrijf kan als stalhouderij worden beschouwd indien de omzet uitsluitend of in hoofdzaak wordt behaald uit verhuur van aanspanningen, in ieder geval voor huwelijken, begrafenissen, tochten of shows.

1.95 statische opslag:

Opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven waaronder in ieder geval (antieke) auto's, boten, caravans en dergelijke.

1.96 teeltondersteunende kas:

Hoge, permanente teeltondersteunende voorziening bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen met een bouwhoogte hoger dan 1,5 meter worden beschouwd als een kas.

1.97 teeltondersteunende voorzieningen:

Ondersteunende voorziening die een onderdeel is van de bedrijfsvoering van een (vollegronds)teeltbedrijf.

1.98 tijdelijke werknemers:

Personen die al dan niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats elders en vanwege werkzaamheden tijdelijk binnen de gemeente Waalwijk verblijven.

1.99 trekkershut:

Een gebouw van eenvoudige constructie, niet voorzien van sanitair, dat bestemd is voor kortdurend recreatief woonverblijf van passanten.

1.100 verbrede landbouw:

Activiteiten bij een agrarisch bedrijf die voortvloeien uit de agrarische bedrijfsvoering en die ten dienste staan van het agrarische bedrijf waaronder in ieder geval agro-toerisme, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten, productiegebonden/onderge-schikte detailhandel en zorgboerderijen.

1.101 verblijfsrecreatie:

Een vorm van recreatie, waarbij een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, in een recreatieverblijf verblijft of zich één of meer nachten op een kampeerterrein in een kampeermiddels bevindt.

1.102 volwaardig agrarisch bedrijf:

Bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen.

1.103 voorgevel:

Gevel aan de voorzijde van een gebouw en indien aanwezig gerelateerd aan de ligging van de voorgevelrooilijn.

1.104 voorgevelrooilijn bedrijfswoning:

De denkbeeldige lijn die langs de kanten van de aanduiding bedrijfswoning wordt getrokken van de naar de openbare weg gekeerde grens/grenzen van de aanduiding tot aan de bestemmingsgrenzen. In het geval van een agrarische bedrijfswoning tot aan de bouwvlakgrenzen. In het geval van een bedrijfswoning op het recreatiepark gaat het om de naar de recreatieparkwegen gekeerde grens/grenzen.

1.105 vrijstaand bijgebouw:

Een van het hoofd(woon)gebouw en aangebouwde bijgebouwen vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofd(woon)gebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofd(woon)gebouw.

1.106 vrijstaande woning:

Woning waarbij sprake is van een hoofdgebouw dat vrij van de zijdelingse perceelsgrenzen staat.

1.107 waterhuishoudkundige voorzieningen:

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hieronder worden in ieder geval verstaan: infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi?s, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten.

1.108 weg:

Voor het openbaar verkeer openstaande weg met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten.

1.109 wegkant:

Kant van de weg.

1.110 werk:

Een werkzaamheid of constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.111 wet/wettelijke regeling:

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan, tenzij anders bepaald.

1.112 woning:

Een (gedeelte van een) gebouw dan dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.

1.113 zijgevel:

Gevel of gemeenschappelijke scheidsmuur van een gebouw, niet zijnde voor- of achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

de afstand tot de bestemmingsgrens:
De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de bestemmingsgrens.

de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens:
De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens.

de afstand tussen gebouwen op hetzelfde bouwperceel:
De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

breedte/diepte/oppervlak van een bouwwerk:

  • 1. behoudens de hierna genoemde gevallen onder 2 en 3: tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren), nederwaarts geprojecteerd 1 m boven peil;
  • 2. in geval van een ondergronds bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren) 0,5 m onder peil;
  • 3. in geval dat geen sprake is van buitenwerkse gevelvlakken (en/of gemeenschappelijke scheidsmuren): de neerwaartse projectie van het dak, 1 m boven peil;
  • 4. de totale oppervlakte van bouwwerken wordt bepaald door de som van 1, 2 en 3. Voor zover ondergrondse gebouwen zijn gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren) van een bovengronds gebouw, wordt de oppervlakte van het ondergrondse gebouw niet meegeteld met de totale oppervlakte van bouwwerken.

bruto-vloeroppervlak van een gebouw:
Gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies of indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw: tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructies.

de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

diepte van het bouwvlak:
Loodrecht vanaf de lijn waarin de voorgevel van het hoofd(woon)gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

de goothoogte van een maximale contour:
Vanaf de horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak tot aan het peil.

de inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.


het bebouwingspercentage:
Het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming, of een in de regels nader aan te duiden gedeelte van het bouwperceel.

de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

de bouwhoogte van een maximale contour:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, waaronder in ieder geval schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

de bouwhoogte van een windturbine:
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

maximale contour:
Omtrek die (denkbeeldig) ontstaat door combinatie van een aantal in dit plan te bepalen regels. Deze omtrek mag geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor hoofd- en bijgebouwen.

de nokhoogte van een bouwwerk:
Vanaf de horizontale snijlijn van twee hellende dakvlakken tot aan het peil.

verticale diepte:
Vanaf onderkant vloer van het ondergronds bouwwerk tot aan het peil.

Bij de toepassing van het bepaalde in artikel 2 ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt. Dakopbouwen en erkers worden als niet ondergeschikt aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  • b. een volwaardig agrarisch bedrijf in de vorm van een (vollegronds)teeltbedrijf met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' veehouderijen met bijbehorende voorzieningen en activiteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. dierenverblijven uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - dierenverblijf', waarbij de oppervlakte van de bestaande dierenverblijven als maximum geldt en de bestaande dieraantallen als maximum gelden;
    • 2. voorzieningen voor de opslag van vaste mest uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestopslag';
    • 3. voorzieningen voor de opslag van ruwvoer uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - ruwvoeropslag';
    • 4. transportbewegingen ten behoeve van de veehouderij binnen het gehele bestemmingsvlak zijn toegestaan;
  • d. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in de bedrijfswoning, tot een maximum van 30 m2 van het bruto-vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
  • f. loonwerkactiviteiten als nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - loonwerkactiviteiten';
  • g. tuinen, erven, landschapselementen en erfbeplanting;
  • h. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • k. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en cultuurhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder voor de beslotenheid, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - beslotenheid'.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan.
  • b. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • c. de afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt minimaal 5 m. Indien de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning op een grotere afstand ligt van de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak dienen gebouwen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning gesitueerd te worden;
  • d. de afstand van gebouwen tot de overige bouwvlakgrenzen bedraagt minimaal 3 m.
  • e. de bouw van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een agrarisch bedrijf mag niet leiden tot een toename in stikstofdepositie (mol/ha/jaar) op voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Dit betekent:
    • 1. voor wat betreft het houden van dieren dat de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) van een agrarisch bedrijf niet mag toenemen ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming
    • 2. voor wat betreft de overige stikstofbronnen dat de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) van een agrarisch bedrijf niet mag toenemen ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van het bestaande planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf ten tijde van de vaststelling van het plan.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. er is maximaal één bouwlaag toegestaan;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 13 m;
  • d. de dakhelling mag niet meer bedragen dan 45m;
  • e. teeltondersteunende kassen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.000 m2;
    • 2. de afstand tot (bedrijfs)woningen op naastgelegen percelen niet minder mag bedragen dan 20 m.

3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw toegestaan;
  • b. de inhoud van een hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan 600 m2;
  • c. een hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;
  • d. de maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' bedraagt de goothoogte van de maximale contour 6 m;
  • f. vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot maximaal 10 m bouwhoogte;
  • g. indien een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;
  • h. de voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de voorgevelrooilijn;
  • i. in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van 25 m2 onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet binnen de aanduiding 'bedrijfswoning' zijn gelegen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag de maximale contour worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.

3.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
  • b. Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
  • c. De afstand van bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 40 m.
  • d. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m2.
  • e. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,10 m of ingeval van een aangebouwd bijgebouw waarbij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdwoongebouw hoger is dan 3,10 m, maximaal 0,25 m boven de hoogte van die eerste bouwlaag, maar in geen geval hoger dan 4 m.
  • f. De nokhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • g. In het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een minimale ruimte van 25 m2 onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven.
  • h. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal 1 m te bedragen.
  • i. De totale diepte van het hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal 22 m bedragen.
  • j. De dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.

3.2.5 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De afstand van ondergrondse bouwwerken tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt minimaal 5 m. De afstand van ondergrondse bouwwerken tot de overige bouwvlakgrenzen bedraagt minimaal 3 m.
  • b. Onverminderd het bepaalde in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve van een bedrijfswoning uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 3.2.3 en 3.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is.
  • c. De verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:

  • a. In het gebied tussen de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak en 5 meter daarachter alsmede voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:
    • 1. mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan 1 m;
    • 2. mag de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer bedragen dan 6 m;
    • 3. mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer bedragen dan 1 m.
  • b. In overige gevallen:
    • 1. mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan 2,2 m;
    • 2. mag de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen niet meer bedragen dan 6 m;
    • 3. mag de bouwhoogte van voeder en mestsilo's niet meer bedragen dan 13,5 m, mits gesitueerd achter (het verlengde) van de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen;
    • 4. mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 13,5 m, met dien verstande dat op de strook grond gelegen tussen het gebied zoals omschreven in lid a en 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.

3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.
  • b. De bouwhoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende voorzieningen te weten vraatnetten en boomteelthekken mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • c. De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

3.2.8 Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 3.2.1 tot en met 3.2.7 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

  • a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
  • b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;
  • c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 onder b voor het bouwen van hulpgebouwen en gebouwen ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik buiten het bouwvlak, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m2.
    • 2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
    • 3. De bouwhoogte mag niet meer dan 4,5 m.
    • 4. De afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
  • b. lid 3.2.2 onder e voor het bouwen van een teeltondersteunende kas binnen het bouwvlak met een grotere oppervlakte tot maximaal 5.000 m2, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. Vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
    • 2. De aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
    • 3. Er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).
    • 4. Vergroting mag niet leiden tot een omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf.
    • 5. Het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.
  • c. lid 3.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m2 mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd.
    • 2. Door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • d. lid 3.2.7 onder b voor het bouwen van hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende voorzieningen te weten boomteelthekken en vraatnetten onder de volgende voorwaarden:
    • 1. Bouwen dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
    • 2. De aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
    • 3. Er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).
    • 4. Het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

3.4.2 Afwijking energiezuinige bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m2 of de bestaande oppervlakte met maximaal 15 m2 mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

  • a. De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt.
  • b. Door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  • a. het hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m2 van het bruto-vloeroppervlak;
  • b. vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van wonen;
  • c. gronden en bouwwerken voor de huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • d. gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
  • e. gronden buiten het bouwvlak voor open opslag;
  • f. gronden buiten het bouwvlak voor voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Hieronder vallen in ieder geval de volgende voorzieningen: voedersilo/-platen, buitenrijbak voor paarden, mestopslag, hooiopslag, tapmolen, longeercirkel, waterbassin;
  • g. gronden buiten het bouwvlak voor permanente teeltondersteunende voorzieningen.

3.5.2 Stikstofdepositie

Het gebruik van gronden en bouwwerken mag niet leiden tot een toename in stikstofdepositie (mol/ha/jaar) op voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Dit betekent:

  • a. voor wat betreft het houden van dieren dat de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) van een agrarisch bedrijf niet mag toenemen ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming
  • b. voor wat betreft de overige stikstofbronnen dat de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) van een agrarisch bedrijf niet mag toenemen ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van het bestaande planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf ten tijde van de vaststelling van het plan.

3.5.3 Gebruik bijgebouwen

Bij een bedrijfswoning mag de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer bedragen dan 70 m2. Overige aangebouwde bijgebouwen dienen functioneel ondergeschikt te zijn aan de bedrijfswoning.

3.5.4 Voorwaardelijke gebruiksbepalingen
  • a. In afwijking van hetgeen elders in deze regels bepaald is het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing', overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in Bijlage 1, maximaal 12 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is aangelegd en vervolgens aldus in stand wordt gehouden.
  • b. Gebruik van nieuwe dierenverblijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - dierenverblijf' is toegestaan, mits gebruik van bestaande dierenverblijven als zodanig zijn opgeheven.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.1 lid a en e voor de uitoefening van:

  • beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m2 van het bruto-vloeroppervlak in het hoofdwoongebouw;
  • beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw;
  • bedrijfsmatige activiteiten in hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open constructie;

mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:
    • 1. uitsluitend medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in Bijlage 2 behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in Bijlage 2, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in Bijlage 2, mits:
      • het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft;
      • het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI).
    • 2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
    • 3. het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • d. op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
  • e. wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;
  • f. het geen uitoefening van detailhandel betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
  • g. per bouwperceel maximaal 50 m2 van het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik wordt genomen.

3.6.2 Afwijken nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a voor nevenactiviteiten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het uitoefenen van nevenactiviteiten is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. de volgende nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan binnen het bouwvlak:
    • 1. agrarisch-technisch hulpbedrijven, met uitzondering van bedrijven met dieren/veterinaire risico's en bedrijven met relatief veel verkeersbewegingen;
    • 2. agrarische verwante bedrijven, met uitzondering van bedrijven met publiekaantrekkende werking, bedrijven met dieren/veterinaire risico's en bedrijven met groothandel, transport en doorgroei;
    • 3. statische opslag met uitzondering van statische opslag die ten dienste staat van een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
    • 4. niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij;
    • 5. verkoop streekgebonden producten: 100 m2 verkoop vloeroppervlak dat tevens het maximaal bruto vloeroppervlak is;
    • 6. extensieve dagrecreatiepunten;
    • 7. extensieve verblijfsrecreatie;
    • 8. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie' zijn tevens de volgende nevenactiviteiten toegestaan:
      • alle soorten agrarisch technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven;
      • alle soorten niet-agrarische paardenhouderijen.
  • c. het uitoefenen van nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid b is binnen gebouwen toegestaan tot een maximale oppervlakte van:
    • 1. agrarisch technische hulpbedrijven: 1.000 m2;
    • 2. agrarisch verwante bedrijven: 1.000 m2;
    • 3. statische opslag: 1.000 m2;
    • 4. paardenhouderijen: 1.500 m2;
    • 5. verkoop streekgebonden producten: 35 m2 verkoop vloeroppervlak en maximaal 100 m2 bruto vloeroppervlak;
    • 6. extensieve dagrecreatiepunten: 250 m2 waarvan maximaal 35 m2 verkoop vloeroppervlak voor verkoop en/of horeca en maximaal 100 m2 bruto vloeroppervlak;
    • 7. extensieve verblijfsrecreatie met uitzondering van bed & breakfast: 250 m2 waarvan maximaal 35 m2 verkoop vloeroppervlak voor verkoop en/of horeca en maximaal 100 m2 bruto vloeroppervlak.
    • 8. bed & breakfast: 100m2 in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw in maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de bedrijfswoning. Maximum verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast is 1 week. Een aparte kookgelegenheid is niet toegestaan.
  • d. het uitoefenen van nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid c is in de open lucht toegestaan tot een maximale oppervlakte van 150 m2 met uitzondering van het volgende:
    • 1. open opslag ten behoeve van nevenactiviteiten is niet toegestaan;
    • 2. extensieve verblijfsrecreatie in de vorm van een kampeerterrein is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 3.500 m2 met een maximum aantal standplaatsen van 25 per agrarisch bedrijf, op of aansluitend aan het bouwvlak;
    • 3. buitenrijbak voor paarden is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 1300 m2.
  • e. een combinatie van verschillende nevenactiviteit is ook toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing/gronden moet beperkt blijven tot de maximale maat van de nevenactiviteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per nevenactiviteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden;
  • f. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
  • g. er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
  • h. het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • i. voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden buiten het bouwvlak de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2 al dan niet in de vorm van wegen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - beslotenheid':
    • 1. het verwijderen van landschapselementen;
    • 2. het verharden van onverharde paden en wegen;
    • 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels en poelen.

3.7.2 Uitzonderingen

Het in lid 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

3.7.3 Toelaatbaarheid

De in lid 3.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

4.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,70 m een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

  • a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
  • b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;
  • c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, grondbewerkingen op meer dan 100 m2 en dieper dan 0,70 m onder het maaiveld uit te voeren of te laten uitvoeren, met uitzondering van het vervangen van bestaande drainage en bestaande leidingen.

4.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

4.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan en toestaan dat een bouwvlak, aanduidingsvlak en/of bestemmingsvlak wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Nieuwevaart 68 te Sprang-Capelle'.