direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Veghel-Zuid
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0860.VE03aa000000BP2010-OH01

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn genoemd in de als bijlage opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 1 en 2, kantoren, met daaraan ondergeschikt
    • 1. dienstverlening;
    • 2. een kantine ten dienste van het met de bestemming beoogde gebruik;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - verhuurbedrijf' (milieucategorie 3.1), een verhuurbedrijf;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autogaragebedrijf' (milieucategorie 3.2), een autogaragebedrijf met plaatwerkerij en spuitinrichting;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', voor een bedrijfswoning;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luifel', een luifel;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', voor voorzieningen van algemeen nut, welke groter zijn dan 15 m²;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg', een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg;
  • h. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;

met de daarbij behorende:

  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. voorzieningen van algemeen nut, niet groter dan 15 m²;
  • m. wegen, straten en paden;
  • n. waterlopen en waterpartijen;
  • o. werken, geen bouwwerken zijnde zoals de aanleg van verhardingen ten behoeve van paden (waaronder brandgangen), in- en uitritten, terrassen en de aanleg van siertuin en/of gazon, alsmede parkeerplaatsen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op of in de in 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.

3.2.2 (Hoofd)gebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij een maximum bebouwingspercentage is aangegeven;
  • c. de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 3 m¹ te bedragen;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.

3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de opgenomen aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bouwperceel bedragen;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³;
  • d. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  • e. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.

3.2.4 Nutsvoorziening

Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' gelden de volgende bepalingen:

  • a. er zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van de energievoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen toegestaan;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 m¹ bedragen c.q. de (bouw)hoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.

3.2.5 Specifieke bouwaanduiding - luifel

Voor het bouwen van een luifel geldt een bouwhoogte van 5,5 m¹.

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorste bouwvlakgrens mag niet meer dan 1 m¹ bedragen;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorste bouwvlakgrens mag niet meer dan 2 m¹ bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' mag de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedragen dan 3 m¹;
  • d. de hoogte van verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten mag niet meer dan 8 m¹ bedragen;
  • e. de hoogte van de andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak mag niet meer dan 5 m¹ bedragen;
  • f. de hoogte van de andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak mag niet meer dan 2,5 m¹ bedragen.
  • g. de oppervlakte van een voorziening van algemeen nut mag maximaal 15 m² bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de situering van en het aantal parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 sub e en f voor het bouwen van gebouwen aan één of twee zijden op de zijdelingse perceelsgrens, onder de volgende voorwaarden:

  • a. er dient sprake te zijn van een bedrijfseconomische noodzaak;
  • b. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Categorie van bedrijven

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf, dat is opgenomen in categorie 3.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten dan wel niet in de Lijst van bedrijfsactiviteiten is opgenomen, en dat naar zijn aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de onder de categorieën 1 en 2 vallende bedrijven (gelijkwaardige bedrijven), met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de milieubelasting mag naar aard en invloed op de omgeving niet onevenredig toenemen;
  • b. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking;
  • c. uitgezonderd zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen.

3.5.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21 voor het gebruik van een bijbehorend bouwwerk of een gedeelte van een hoofd- of bedrijfsgebouw of bijbehorend bouwwerk bij (bedrijfs)woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige;
  • b. op het perceel een bedrijfswoning aanwezig dient te zijn;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en nabijgelegen bedrijven;
  • d. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  • e. alle ruimten dienen te voldoen aan de geldende eisen van het bouwbesluit en bouwverordening;
  • f. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de bedrijfswoning dient te hebben;
  • g. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is;
  • h. ten behoeve van de inwoning geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden aangelegd. Er dient gebruik gemaakt te worden van de bestaande aansluiting;
  • i. maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  • j. geen eigen in-/uitrit mag worden aangelegd voor de afhankelijke woonruimte;
  • k. een vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat gebruikt wordt voor inwoning op niet meer dan 50 m¹ van de (bedrijfs)woning is gelegen;
  • l. er op basis van een akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder;
  • m. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • n. indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, de houder van de vergunning het bevoegd gezag daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis stelt. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in indien vorenbedoelde noodzaak niet meer bestaat.