direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kromstraat-Luikerweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van woningen op een locatie gesitueerd tussen de Luikerweg en Kromstraat.

De planontwikkeling behelst de ontwikkeling van een woongebied met 11 woonkavels voor vrijstaande woningen met ruimte voor bijbehorende bouwwerken bij de woning, buitenruimte en parkeervoorzieningen bij de woningen alsmede een openbaar gebied bestaande uit openbare groenvoorzieningen en een interne ontsluitingsweg met daarbij behorende voorzieningen.

De planlocatie is op dit moment onbebouwd en voorzien van groen (gras en boombeplanting).

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0001.png"

Afbeelding 1.1: huidige situatie planlocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0002.png"

Afbeelding 1.2: huidige toegang vanuit de Luikerweg

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied.

Er zal nader ingegaan worden op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Plankarakter

Onderhavig bestemmingsplan is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. De bestaande juridisch-planologische rechten komen daarmee te vervallen. Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, verbeelding en regels. De regels en verbeelding vormen samen het nieuwe juridisch-planologische kader. Het bestemmingsplan sluit qua systematiek aan bij de standaard voor bestemmingsplannen in de gemeente Valkenswaard.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de situering van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft inzicht in het relevante beleidskader voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied gegeven en in hoofdstuk 5 de beoogde planontwikkeling. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke structuur als de aanwezige functies. In hoofdstuk 6 wordt inzicht gegeven in de fysieke omgevingswaarden met onder meer de milieutechnische randvoorwaarden en de historische kwaliteiten. Hoofdstuk 7 bevat de juridische planopzet en daarbij behorende planregeling. De uitvoeringsaspecten handhaving en de economische uitvoerbaarheid worden besproken in hoofdstuk 8. Als laatste komt in hoofdstuk 9 de burgerparticipatie en het plaatsgevonden (voor)overleg aan bod alsmede de procedure tot totstandkoming van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Situering

Het plangebied is gelegen in het zuidwesten van de kern Valkenswaard en gesitueerd tussen de Luikerweg en de Kromstraat. De planlocatie wordt al volgt begrensd:

  • aan de noordzijde woonhuizen met bijbehorende siertuin en een tuinbouwbedrijf;
  • aan de oostzijde een verharde weg (Luikerweg);
  • aan de zuidzijde een woonhuis met bijbehorende siertuin;
  • aan de westzijde een verharde weg (Kromstraat) en agrarische percelen.

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Valkenswaard, sectie D, nummer 5386 en heeft een oppervlak van 19.375 m2. Op onderstaande afbeelding 2.1 is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0003.png"

Afbeelding 2.1: plangebied

2.2 Bestaande juridische regeling

Dit bestemmingsplan vervangt op de planlocatie het bestemmingsplan 'Mozaïek', vastgesteld door de gemeenteraad op 25 april 2013 en deels onherroepelijk in werking sinds 18 december 2013, naar aanleiding van een gerechtelijke uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De uitspraak heeft echter géén betrekking op het plan gedeelte dat met onderhavig bestemmingsplan wordt herzien.

Op het plangebied is van toepassing de bestemming 'Wonen' (geel vlak) met een bouwvlak en deels de bestemming 'Tuin' (lichtgroene vlakken). De beoogde planontwikkeling met 11 woonkavels, groenvoorzieningen en een ontsluitingsweg op het binnenterrein kan niet gerealiseerd worden op basis van de planregels van het vigerende bestemmingsplan. Er dient dientengevolge ter plaatse van het plangebied een planherziening doorgevoerd te worden om de beoogde ontwikkelingen mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0004.png"

Afbeelding 2.2: uitsnede van vigerende planverbeelding met bestemming 'wonen' en 'Tuin'

Hoofdstuk 3 Planologisch kader

Het beleid van de gemeente Valkenswaard vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen van de kom van Valkenswaard worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelings- plannen van rijk, provincie en regio vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR bepaalt welke kader stellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Deze zijn opgenomen in het Barro. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden.

Van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie) door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

De hoofdlijn van de SVIR is dat het Rijk op het gebied van de ruimtelijke ordening terugtreedt en dat gemeenten en provincies op dit taakveld een meer prominente rol krijgen. In het SVIR staat centraal dat alleen nog een taak voor het Rijk is weggelegd wanneer sprake is van nationale baten en/of lasten, internationale verplichtingen (bijvoorbeeld werelderfgoederen) of provincie- c.q. landoverschrijdende onderwerpen.

Het Rijk heeft 13 onderwerpen benoemd waar het, aan de hand van de bovenstaande criteria, een taak voor zichzelf ziet weggelegd. Door het nemen van verantwoordelijkheid ten aanzien van deze onderwerpen stelt het Rijk zich voor de middellange (2028) en lange termijn (2040) tot doel Nederland concurrerend, veilig en leefbaar te houden.

De onderwerpen die een nationaal belang betreffen zijn het creëren van een internationaal bereikbaar vestigingsklimaat, ruimte bieden voor het hoofdnetwerk van (duurzame) energievoorziening en het vervoer van stoffen via buisleidingen en een efficiënt gebruik van de ondergrond. Daarnaast zijn ook het creëren van een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen, het beter benutten en in stand houden van het bestaande mobiliteitssysteem met bijbehorende hoofdinfrastructuur, het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid en klimaatbestendige ontwikkeling, ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationaal unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten van nationaal belang. Tenslotte vindt het Rijk zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen belangrijk.

De structuurvisie is relevant wanneer de gemeente in haar bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die van nationaal belang zijn.

Beoordeling

Op het plangebied is geen van de onderwerpen die door het Rijk zijn aangemerkt als nationaal belang, van toepassing. Het beleid van het Rijk wordt geëffectueerd door het Barro en het Rarro.

3.1.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) vloeit voort uit de SVIR. Om de nationale belangen uit de SVIR door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden is naast de SVIR het Barro in werking getreden. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken van provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Als directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:

1. Rijksvaarwegen;

2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;

3. Kustfundament;

4. Grote rivieren;

5. Waddenzee en waddengebied;

6. Defensie;

7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;

8. Elektriciteitsvoorziening;

9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;

10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);

11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);

13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;

14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Defensie - radarverstoringsgebied

Verspreid over Nederland staat een aantal militaire- en burgerradarstations. Deze dienen voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militaire en het civiele luchtverkeer. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen 15 nautische mijl (= 27,8 kilometer) van dit radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en kunnen derhalve niet worden toegestaan, tenzij uit onderzoek is gebleken dat de mate van verstoring aanvaardbaar is. Hiervoor dient door TNO een radarhinderonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek beoordeelt Defensie de aanvaardbaarheid van de verstoring.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0005.png"

Afbeelding 3.1: Radarverstoringsgebied Volkel

Beoordeling

Het projectvoornemen is niet gesitueerd in het beperkingengebied behorende bij het radarstation Volkel voor hoge bouwwerken (donkergroene zone). Wel valt het projectvoornemen in het beperkingengebied voor windturbines (licht blauwe zone). Het projectvoornemen heeft echter géén betrekking op het oprichten van een windturbine en is derhalve niet relevant.

Conclusie

Op de projectlocatie levert het nationale belang defensie zoals bedoeld in het Barro géén belemmering op voor de planontwikkeling. Verder zijn er géén regels uit het Barro van toepassing op de planontwikkeling.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening een 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing.

De gemeente Valkenswaard heeft ontwikkelingen op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking verdeeld in de volgende vier categorieën:

  • 1. Categorie 1: binnenstedelijke plannen die niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en daarmee de toets aan de ladder duurzame verstedelijking niet hoeven te doorlopen.
  • 2. Categorie 2: plannen die niet binnenstedelijk zijn en niet worden gezien als een stedelijke ontwikkeling. Ook deze plannen hoeven de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet te doorlopen.
  • 3. Categorie 3: plannen die gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en die binnenstedelijk zijn. Deze categorie moet en kan de toets aan de ladder duurzame verstedelijking doorlopen.
  • 4. Categorie 4: plannen die gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en die niet binnenstedelijk zijn. Deze categorie moet getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking, maar kan deze toets niet doorstaan.

Beoordeling

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

De Laddertoets geldt alleen voor ‘nieuwe’ stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of kon worden gerealiseerd.

In het plangebied is er sprake van een toevoeging van maximaal 11 vrijstaande woningen op al juridisch-planologisch tot wonen bestemde gronden. Gezien dit aantal en ontwikkelde jurisprudentie op het gebied van 'stedelijke ontwikkeling' behoeft de in het plan voorziene ontwikkeling derhalve niet ‘beladderd’ te worden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet aan de orde.

3.1.4 Waterbeleid

Kaderrichtlijn water

Een belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol. In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, wordt een waterparagraaf opgenomen.

In deze toelichting wordt op het aspect waterhuishouding nader ingegaan in paragraaf 6.2.

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota’s waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens structuurvisie. De grondgedachte voor duurzaam waterbeheer wordt ‘meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten’. Voor een duurzaam en integraal waterbeleid is het belangrijk om waar nodig en mogelijk water de ruimte te geven en mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals dit bijvoorbeeld wordt toegepast bij Ruimte voor de Rivier.

Het rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en -maatregelen maximaal wordt meegekoppeld met andere opgaven en maatregelen en dat problemen zo min mogelijk worden afgewenteld.

3.1.5 Wet milieubeheer

Op de grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm), in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.), moet bij de initiatieven voor bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten.

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.

In deze toelichting wordt op het aspect m.e.r.-beoordeling nader ingegaan in paragraaf 6.12.

3.1.6 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteitseisen, Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), de Natuurbeschermingswet, Besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc.

Op deze aspecten zal in hoofdstuk 6 nader worden ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

In 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie ruimtelijke ordening (Svro) vastgesteld. De Svro is in 2014 partieel herzien, waarbij onder andere het gewijzigde beleid op het gebied van natuur (realisering van het natuurnetwerk) en veehouderij (transitie naar zorgvuldige veehouderij) zijn verwerkt. De Svro 2014 is in werking getreden op 19 maart 2014. De Svro bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de Verordening ruimte, waarin de kader stellende elementen uit de Svro zijn vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De Svro gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennis innovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten.

Binnen de stedelijke structuur worden 2 ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:

  • Stedelijk concentratiegebied (stedelijke regio's): in het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan.
  • Overig stedelijk gebied (landelijke regio's): het overig stedelijk gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorziet in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte. Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen zijn in dit gebied gericht op de eigen behoefte.

De provincie ziet de stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden als ruimtelijk samenhangende verstedelijkte gebieden. Binnen deze gebieden liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Bij de begrenzing van de concentratiegebieden is aangesloten op bestaande, veelal historisch gegroeide, grote stedelijke concentraties alsmede de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Daarnaast is de ligging aan belangrijke wegen, spoorwegen en vaarwater van belang omdat de stedelijke concentraties ook in de toekomst goed bereikbaar moeten zijn.

Het provinciale uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik is dat de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk wordt benut. Als er toch nieuw ruimtebeslag nodig is dan kan dit in de ‘zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling ('stedelijk afweegbaar'). Deze zoekgebieden zijn gebieden waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten, in beginsel verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen.

Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruimte zo goed mogelijk te benutten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten van de omgeving. Gemeenten en de provincie voeren in regionaal verband overleg om te komen tot een goede afstemming van de stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) binnen de regio.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0006.png"

Afbeelding 3.2: uitsnede uit kaartbeeld Svro (plangebied met rode ster aangegeven)

Beoordeling

Met de beoogde ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de door de provincie vastgelegde ruimtelijke belangen 'concentratie van verstedelijking' en 'sterk stedelijk netwerk' (Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014). Bij de opgave voor wonen ligt het accent op de herstructurering en transformatie in bestaand stedelijk gebied. Het projectgebied is geheel gelegen in het door de provincie aangewezen 'bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied' en voorziet in een woningbouwontwikkeling met groenvoorzieningen.

De planlocatie sluit in zekere zin aan bij bestaand stedelijk gebied. Na realisatie van het plan is er bovendien sprake van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies in het gebied tussen de Luikerweg en de Kromstraat. Tevens vindt er met het plan een koppeling plaats met de omliggende woonfuncties en aanwezige infrastructurele voorzieningen. Op deze wijze, maar ook door toepassing te geven aan de noodzakelijke landschappelijke kwaliteitsverbetering (behoud van waardevolle bomen en toevoeging van groen), wordt bij de planuitwerking van de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving.

3.2.2 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  • De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
  • Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
  • Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
  • Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?
  • Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's.

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachts- punten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

  • De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.
  • De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.
  • De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.
3.2.3 Interim omgevingsverordening Brabant

Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning per 1 januari 2023) echt klaar te zijn, is er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt.

De provincie heeft deze Interim omgevingsverordening vastgesteld op 25 oktober 2019 (in werking getreden op 5 november 2019), waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd in één verordening. Het betreft de regels van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is relatief beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen (beleidsarm) zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, zal de definitieve omgevingsverordening vastgesteld worden. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt.

De Omgevingsverordening zal bestaan uit omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

Volgens de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant is het plangebied deels gelegen in stedelijk gebied (kavels aan de Luikerweg) en deels in gebied stedelijk afweegbaar (kavels georiënteerd op de Kromstraat en het binnengebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0007.png"

Afbeelding 3.3: ligging plangebied deels stedelijk gebied, te weten percelen aan Luikerweg (paars) en deels landelijk gebied (geel), te weten de locatie richting Kromstraat en binnengebied (bron: kaartbeeld Interim verordening Noord-Brabant)

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0008.png"

Afbeelding 3.4: ligging plangebied deels in gebied 'stedelijk afweegbaar' (bron: kaartbeeld Interim verordening Noord-Brabant)

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0009.png"

Afbeelding 3.5: ligging plangebied deels in gebied 'stedelijk afweegbaar' en deels in 'stedelijk gebied' (bron: kaartbeeld Interim verordening Noord-Brabant)

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0010.png"

Afbeelding 3.6: ligging plangebied deels in gebied grondwaterbeschermingsgebied (bron: kaartbeeld Interim verordening Noord-Brabant)

Toepassingsbereik

Uit de rechtstreeks werkende regels voor activiteiten (hoofdstuk 2) en de instructieregels aan gemeenten (hoofdstuk 3), die gelden vanwege de van toepassing zijnde structuur en aanduidingen, en artikel 3.1 'Toepassingsbereik' van de 'Interim verordening Noord-Brabant' blijkt dat de Interim verordening Ruimte Noord-Brabant toegepast moet worden.

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Lid 1 : Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder bestemmingsplan tevens begrepen:

  • a. een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, Wet ruimtelijke ordening;
  • b. een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 Wet ruimtelijke ordening;
  • c. een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken;
  • d. een projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 Crisis- en herstelwet.

Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling

Dit artikel geeft aan dat een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen gesitueerd binnen 'Stedelijk gebied 'en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken (Regionaal samenwerken);
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Artikel 3.43 afwijkende regels verstedelijking afweegbaar

In afwijking van artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling, eerste lid, kan een bestemmingsplan, ter plaatse van de locatie 'Verstedelijking afweegbaar' voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:

  • binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
  • transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken (Regionaal samenwerken);
  • de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

Het betreft een braakliggende locatie met achterstallig (groen)onderhoud, waar herontwikkeling gewenst is, in het kader van een zorgvuldig gebruik van de ruimte. Door deze locatie in zijn totaliteit te herontwikkelen ontstaan er geen 'gat' in de bebouwingsstructuur. Met de voorgestane ontwikkeling van het gebied met meerdere woningen (maximaal 11) in een ruime en groene setting, wordt bestaand ruimtebeslag benut en duurzaam ontwikkeld op basis van de principes van zorgvuldig ruimtegebruik.

Met de voorgestane herontwikkeling van het plangebied wordt een (landschappelijke) kwaliteitsverbetering bewerkstelligd en wordt het plangebied weer bewoonbaar gemaakt. Vervallen bebouwing is gesloopt en maakt plaats voor kwalitatief hoogwaardige bebouwing, door zorgvuldig ruimtegebruik in samenhang met kwaliteitsverbetering op de planlocatie ten aanzien van de bestaande groene invulling. Dit in aansluiting op bestaand stedelijk gebied.

Het stedelijke karakter van de woonfunctie is passend bij het karakter van de omgeving. Uitvoering van onderhavig plan behelst toevoeging en optimalisatie van stedelijke woonbebouwing in een juridisch-planologisch al tot 'Wonen' bestemd gebied, in een ruim opgezette natuurlijke en groene setting die aansluit op het karakter van de omgeving (het landelijk karakter van Kromstraat en gebieden ten westen daarvan). De bestaande beeldbepalende en monumentale bomen worden zoveel mogelijk ingepast, zichtbaar en beleefbaar gemaakt voor zowel bewoners als bezoekers. Daarnaast worden op sommige plekken nieuwe boombeplanting aangebracht om het beoogde groene wensbeeld te benadrukken. Om de centrale groene ruimte een zo informeel mogelijk karakter te geven, worden de bomen in deze ruimte aritmisch en zo informeel mogelijk in de ruimte geplaats.

Dit alles in samenhang met intensief groenbeheer, draagt bij aan de zorgplicht ten aanzien van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het betrokken gebied en de naaste omgeving.

Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit is hierna in hoofdstuk 6 van het bestemmingsplan een verantwoording opgenomen, waaruit blijkt dat rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen en de naastliggende gronden, in het bijzonder voor wat betreft de bodemkwaliteit, waterhuishouding, archeologische en cultuurhistorische waarden, ecologische waarden, aardkundige waarden en landschappelijke waarden. Daarnaast is, gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling ingepast in de omgeving, met name wat betreft de milieuaspecten en volksgezondheid.

De functie van de regionale waterberging die op een klein deel van het plangebied (aan de westzijde in de nabijheid van de Kromstraat) rust, is door middel van een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterberging' gewaarborgd.

De toetsing van de gevolgen van het initiatief op bovengenoemde aspecten is uitgebreid uiteengezet in hoofdstuk 6. Hieruit is gebleken dat deze aspecten niet zorgen voor belemmeringen inzake het beoogde initiatief.

Beoordeling

Er zijn géén provinciale belangen die een belemmering opleveren ten aanzien van de voorgestane planontwikkeling.

Woningbeleid - provincie Noord-Brabant

De provincie Noord-Brabant wenst bij te dragen aan een goed functionerende woningmarkt, waarbij de behoefte aan nieuwe woonruimte (met ruimte voor nieuwe woonvormen en zelfbouw) zorgvuldig wordt ingepast. Zo blijft het fijn wonen in Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0011.png"

Actuele regionale behoefte

Bij de bepaling van de actuele regionale behoefte, dient zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte in beeld te worden gebracht. De gemeente Valkenswaard ligt in de regio Eindhoven. De woningmarkt van Valkenswaard is onderdeel van de regionale woningmarkt. Op basis van de meest recente cijfers van de provincie blijft de woningbehoefte in Valkenswaard tot tenminste 2040 groeien (zie afbeelding 3.7) en zal ook de woningvoorraad toenemen (zie afbeelding 3.8),

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0012.png"

Afbeelding 3.7: groei woningbehoefte Valkenswaard tot 2040 (bron: De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant Actualisering 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0013.png"

Afbeelding 3.8: indicatie woningvoorraad Valkenswaard tot 2040 (bron: provincie Noord-Brabant)

Brabantse Agenda Wonen

In regionaal verband (subregio A2-gemeenten) vindt er overleg plaats en worden woningbouw- afspraken gemaakt gebaseerd op de laatste provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognosecijfers. Op basis van deze cijfers is de voorgestane woningbouwontwikkeling wenselijk binnen de gemeente Valkenswaard om zowel kwantitatief als kwalitatief te voldoen aan de behoefte.

In A2-verband wordt momenteel gewerkt aan het voorbereiden van een (kwalitatief) woningbehoefte- onderzoek op de schaal van deze subregio. De gemeenten (Cranendonck, Heeze-Leende en Valkenswaard) zien namelijk dat er vanuit allerlei doelgroepen druk op de woningmarkt ontstaat (starters, wonen en zorg, vergunninghouders, lagere inkomens etc.) en willen zorgen dat er een goede balans bestaat op de woningmarkt, juist ook met het oog op deze doelgroepen. Daarnaast wordt het overzicht met woningbouwlocaties geactualiseerd. Tenslotte vindt er binnen de regio kennisdeling plaats, o.a. op het gebied van wonen en zorg, arbeidsmigratie en flexwonen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Valkenswaard

De gemeenteraad van Valkenswaard heeft op 2 juli 2012 de Structuurvisie Valkenswaard, deel A nieuwe stijl vastgesteld. Dit deel van de structuurvisie dient als ruimtelijk toetsingskader en als visie op hoofdlijnen gericht op de lange termijn. Deel A van de structuurvisie formuleert niet alleen de ontwikkelingskoers voor de lange termijn, maar biedt tevens het casco voor concrete projecten en plannen. Het is dus een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het ruimtelijk-functioneel programma van deel A is (financieel) uitgewerkt in deel B van de structuurvisie: de uitvoeringsparagraaf. Dit deel van de structuurvisie is op 28 november 2013 vastgesteld.

In deel A is de toekomstvisie opgesteld. Hiermee wordt richting gegeven aan de toekomst van Valkenswaard naar 2030. De wijze hoe daar ruimtelijk invulling aan wordt gegeven is in verschillende thema's beschreven. De thema's zijn: bestuur, wonen, werken, vrije tijd en welzijn. Deze thema's kunnen echter niet los van elkaar worden gezien. Immers, de ruimte is schaars en het is van belang rekening te houden met de verschillen tussen de verschillende gebieden. Daarom is ook voor het stedelijk gebied, de uitbreidingen en voor het buitengebied aangegeven wat de ambities zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0014.png"

Afbeelding 3.7: Kaart Stedelijk gebied Structuurvisie deel A

Het plangebied valt binnen het aangeduide 'stedelijk gebied' en wordt tevens aangeduid als 'cultuurhistorisch waardevol'. Het algemene uitgangspunt voor woonwijken is dat bij eventuele nieuwe inbreidingsmogelijkheden de ontwikkeling dient aan te sluiten bij de bestaande omgeving. Een zeer klein deel van het plangebied valt c.q. haakt aan bij de gebiedsaanduiding 'structureel groen'.

Voor structureel groen geldt bij ontwikkelingen in de kern het niet altijd mogelijk al het bestaande groen te handhaven. Hoewel in de basis het behouden van het groen het uitgangspunt is, is in sommige gevallen een verstening van het groen mogelijk. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als hieraan een duidelijke

kwaliteitsverbetering van het groen wordt gekoppeld en het totale beeld van de groene structuur behouden blijft. Het behoud van een deel van het structureel groen zoals waardevolle bomen is een minimale vereiste.

Voor de Luikerweg als centrumlint geldt, dat deze te lijden heeft onder de grote verkeersdruk. Als deze druk verminderd wordt, kan de inrichting van dit lint worden aangepast en meer worden gericht op de verblijfskwaliteit van een centrum.

Op het kaartbeeld uitbreidingen van de structuurvisie ligt de planlocatie in het stedelijk gebied. Zie afbeelding 3.8

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0015.png"

Afbeelding 3.8: Kaart uitbreidingen bij Structuurvisie deel A

Het gebied Mozaïek is in de structuurvisie aangewezen als een groter gebieden in Valkenswaard waar een stedelijke ontwikkeling nog mogelijk is. Daarbij is van belang, dat bij de herontwikkeling rekening wordt gehouden met de volgende elementen:

  • Ambities: Kromstraat als een belangrijke functie als groene recreatieve route van het buitengebied naar het centrum. De Kromstraat is een cultuurhistorisch waardevolle weg die van het centrum van Valkenswaard loopt tot het buitengebied van Valkenswaard. Deze weg is een ideale recreatieve route van het buitengebied naar het centrum.
  • Kansen benutten: een stedelijke invulling met natuur. De wijze waarop dit gebied ontwikkeld kan worden, dient nog onderzocht te worden. Een logische voor de hand liggende invulling is de ontwikkeling van recreatie of woningbouw in combinatie met groen en natuur. In het gebied zijn nu diverse niet passende elementen, zoals bedrijfsbebouwing. Door het gebied in herontwikkeling te nemen kan deze bebouwing plaats maken voor recreatie of woningbouw en natuur. Als gekozen wordt voor woningbouw, is het uitgangspunt dat het gebied in een relatief lage dichtheid zal worden bebouwd met grondgebonden woningen.
  • Voorkomen: een stedelijke ontwikkeling die niet aansluit aan de behoefte. Of en op welke wijze dit gebied tot ontwikkeling zal komen, zal afhangen van de behoeftes die er op termijn zijn voor dat gebied. Indien er plannen zijn voor woningbouw, dan dient de ontwikkeling te passen binnen het woningbouwprogramma.
  • Uitbreiding aanwezige bedrijvigheid: gelet op de ambitie die Valkenswaard in dit gebied heeft is het niet gewenst om de aanwezige bedrijvigheid in dit gebied uit te breiden. De bestaande rechten worden wel gerespecteerd.

In deel B de uitvoeringsparagraaf is aangegeven op welke wijze de gemeente haar ruimtelijke doelen kan verwezenlijken: via actief, faciliterend en passief grondbeleid. Er is tevens aangegeven welke investeringen in de gemeente worden voorzien: bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse kosten en ruimtelijke ontwikkelingen.

Veel nieuwe ontwikkelingen ontstaan door initiatieven van derden (ondernemers, instellingen of burgers). Feitelijk zijn deze ontwikkelingen geen gemeentelijke speerpunten, maar die kunnen wel bijdragen aan de toekomstvisie van Valkenswaard. De gemeente wil in staat zijn de kansen die zich voor deze ontwikkelingen voordoen zo goed mogelijk te benutten ten behoeve van goed wonen, leven, werken en recreëren in de gemeente Valkenswaard. De gemeente wil daarom in staat zijn deze ontwikkelingen en initiatieven van derden te kunnen afwegen en daar waar nodig sturing te geven aan de kwaliteit van het initiatief.

Beoordeling

Dit bestemmingsplan biedt nieuwe bebouwingsmogelijkheden. De planlocatie is in de Structuurvisie aangewezen als een ontwikkelingslocatie voor woningbouw, waarbij de toekomstige woningbouw moet aansluiten op de bestaande omgeving en rekening dient te worden gehouden met het groen en de cultuurhistorische waarde. Bij de planuitwerking op deze locatie is hiermee rekening gehouden.

3.3.2 Gemeentelijk woningbouwbeleid

Woonvisie gemeente Valkenswaard

Op 27 november 2014 is door de gemeenteraad de "Woonvisie gemeente Valkenswaard: 'Samen aan de slag met de woonopgaven' 2014 – 2020" vastgesteld. Als basis voor het in deze visie opgenomen beleid heeft onder meer een woningmarktonderzoek gediend; dit onderzoek dateert uit 2013. Dit onderzoek had tot doel de ontwikkeling van de woningbehoefte tot 2020 in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin in kaart te brengen.

Aan de hand van de onderzoeksresultaten heeft de gemeente een Woonvisie 2014-2020 opgesteld. Enkele conclusies uit de woonvisie zijn:

  • het aantal huishoudens groeit binnen de gemeente door de afname van het aantal personen per huishouden;
  • gezinnen nemen wat betreft aandeel en aantal af, maar blijven in absolute zin een grote groep huishoudens. De vergrijzing zet duidelijk in. Daarnaast blijkt uit het verleden dat jongeren wegtrekken uit Valkenswaard;
  • naast reguliere woningen, ligt er een forse opgave in de bouw van nultredenwoningen en is er een behoefte naar zorgwoningen;
  • uit een Kwalitatief Woningmarktonderzoek uit 2011 blijkt dat in de gemeente Valkenswaard een grote behoefte is aan starterswoningen.

Naar aanleiding van de vastgestelde provinciale prognose naar de bevolkings- en huishoudensontwikkeling van oktober 2014 en de reeds in 2014 gebouwde/ gesloopte aantallen woningen geldt voor de gemeente Valkenswaard een woningbouwbehoefte van 877 woningen in de periode 2015 tot en met 2024. De gemeente conformeert zich bij raadsbesluit van 24 september 2015 aan de prognoses en heeft middels ditzelfde raadsbesluit haar woningbouwplannen geprioriteerd. Hierbij is beoordeeld in hoeverre de woningbouwplannen aansluiten bij de behoefte (totaal voor Valkenswaard), bij de voor Valkenswaard relevante doelgroepen, bij de marktvraag en bij de noodzaak om de plannen daadwerkelijk tot realisatie te kunnen brengen. Ook zijn de plannen integraal getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking en ruimtelijke, kwalitatieve criteria. Het woningbouwprogramma richt zich op de nieuwbouwplannen. Projecten kunnen daarbij worden geprioriteerd danwel gefaseerd. De criteria zijn: voldoen van een project aan het doelgroepenbeleid (starters, senioren, jonge gezinnen), strategische en maatschappelijke relevantie (bijdrage aan het invullen van ‘lege plekken’, mate van versterking van het centrum en de bijdrage aan de herstructureringsopgave) en flexibiliteit.

Een beperkte uitbreiding tot maximaal 11 woningen is voorstelbaar. Kwantitatief past het aantal woningen in de woningbehoefte binnen de gemeente Valkenswaard. Daarnaast vallen de woningen kwalitatief in de duurdere categorie, waaraan ook behoefte is binnen de gemeente. Door de ligging in een groene omgeving en nabij het centrum zijn deze bouwkavels zeer geschikt voor gezinnen, maar ook zogenaamde empty-nesters. Er is vooralsnog voldoende vraag naar dit type bouwkavels.

Kwalitatief gezien is er binnen het bestaand stedelijk gebied geen alternatieve locatie beschikbaar waarbij ruime woonkavels in een groene en natuurlijke setting gerealiseerd kunnen worden. Vanwege de ligging vormen ze bovendien ook geen directe concurrentie voor de bouwkavels in Lage Heide.

Woningbouwprogrammering 2019-2021

Op 28 februari 2019 heeft de gemeenteraad de woningbouwprogrammering 2019-2021 vastgesteld. In deze programmering is onderhavige locatie ("Luikerweg 100") opgenomen als een locatie waarover al vooroverleg heeft plaatsgevonden tussen initiatiefnemer en gemeente.

Op basis van de nieuwe door de gemeenteraad vastgestelde woningbouwprogrammering kunnen nieuwe plannen in ontwikkeling worden genomen. Dit met als doel om te zorgen dat voldoende nieuwbouw wordt gerealiseerd om de gemeentelijke ambities, uit onder andere de toekomstvisie, te kunnen realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0016.png"

Beoordeling

Dit bestemmingsplan is gericht op het toevoegen van extra woningen aan de bestaande woningvoorraad, waarbij een lege plek (locatie met een gesloopte woning) wordt heringevuld met behoud van de kwaliteiten (groenvoorzieningen) en zorgvuldig ruimtegebruik. De toevoeging van extra woningen is in dit bestemmingsplan zowel vanuit kwantitatief als kwalitatief oogpunt op de planlocatie verantwoord.

3.3.3 Nota ruimtelijke kwaliteit

Voor de gemeente Valkenswaard is een Nota ruimtelijke kwaliteit opgesteld die toetsingscriteria bevat voor de verschillende themagebieden binnen de gemeente. De Nota ruimtelijke kwaliteit is vastgesteld op 24 maart 2016.

De verschillende te onderscheiden deelgebieden in Valkenswaard zijn onderverdeeld in themagebieden. Deze themagebieden verschillen in hun ruimtelijke verschijningsvorm door de ontstaansgeschiedenis, planningsmethode, bouwperiode of functie. Het betreft historische dorpsgebieden, forumbeweging/woonerven, het nieuwe bouwen, gemengde bebouwing, bedrijven en kantoren en sportterreinen, parken en groen. Daarnaast liggen diverse gronden aan de rand van het plangebied in de deelgebieden natuurlandschap en agrarisch landschap.

Binnen de themagebieden vallen verschillende buurten, per buurt is een daarop toegesneden inspiratiekader toegevoegd, waar aspecten worden uitgelicht die bijvoorbeeld ook te maken hebben met het perceel en de openbare ruimte. Per thema is tenslotte een overkoepelend toetsingskader opgesteld voor de uiteindelijke welstandstoets door de welstandscommissie.

De reguliere woongebieden worden onder één thema gebracht, en hebben daarom één toetsingskader, maar zijn onderverdeeld in samenhangende buurten met een eigen inspiratiekader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0017.png"

Afbeelding 3.8: Themagebieden in Nota ruimtelijke kwaliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0018.png"

Afbeelding 3.9: Welstandsniveau in Nota ruimtelijke kwaliteit

Beeldkwaliteitsplan

Ten behoeve van de gebiedsontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld ("Ruimtelijk visie op beeldkwaliteit - Luikerweg 100") als uitwerking van en om te kunnen voldoen aan de criteria als opgenomen in Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Dit beeldkwaliteitsplan is integraal opgenomen als bijlage 13 bij de toelichting van het plan.

In deze visie op beeldkwaliteit is de wenselijke beeldkwaliteit voor zowel de gebouwde omgeving als voor de openbare ruimte uiteen gezet ten aanzien van de voorgenomen gebiedsontwikkeling.

Het beeldkwaliteitsplan zal als specifiek welstandbeleid op grond van artikel 12a van de Woningwet worden vastgesteld en vormt daarmee een welstandstoetsingskader bij de beoordeling van bouw- activiteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0019.png"

Afbeelding 3.10: uitsnede uit BKP ten aanzien van bebouwing (bron: Bureau Hofsteden)

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0020.png"

Afbeelding 3.11: uitsnede uit BKP ten aanzien van openbare ruimte (bron: Buro Hofsteden)

Beoordeling

Dit bestemmingsplan is gericht op een nieuwbouwontwikkeling binnen het themagebied 'Historische linten' (zie afbeelding 3.8) en het welstandsniveau 'bijzonder' (zie afbeelding 3.9). Er worden middels onderhavig bestemmingsplan extra woningen toegevoegd. De nieuwe woningen worden getoetst aan de criteria van de nota en het beeldkwaliteitsplan. Het beeldkwaliteitsplan sluit aan op de criteria in de nota.”

3.3.4 Verkeer en parkeren

Mobiliteitsplan

Voor gemeenten bestaat er een inspanningsverplichting om een beleidsmatig en uitvoeringsgericht integraal verkeers- en vervoerbeleid te voeren (Planwet verkeer en vervoer). De gemeente Valkenswaard heeft het Mobiliteitsplan 2014 opgesteld dat te beschouwen is als GVVP voor de periode tot 2025. Het Mobiliteitsplan fungeert als toetsingskader voor alle verkeers- en vervoersvraagstukken in Valkenswaard. Het is geen statisch plan maar een dynamisch afwegingskader waarbinnen de verschillende onderdelen van het gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid in onderlinge samenhang kunnen worden ontwikkeld of geactualiseerd, bijvoorbeeld in de vorm van deelstudies.

Beleidsnota parkeernormering

In deze beleidsnota zijn de parkeerbeleidsplannen geconcretiseerd in parkeernormen welke specifiek betrekking hebben op de gemeente Valkenswaard. Bij een omgevingsvergunningaanvraag bouwen wordt getoetst of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. Dit betekent dat voor gebouwen waarbij de omvang of bestemming daartoe aanleiding geeft, het bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Om tot een op maat gesneden parkeernormering te komen, is deze beleidsnota opgesteld. De beleidsnota maakt inzichtelijk welke parkeernormen gelden.

Beoordeling

In de planuitwerking wordt rekening gehouden met het realiseren van tenminste 2 parkeer- voorzieningen per woning op eigen terrein. Dit kan inhouden een dubbele parkeerplaats van 6*5 meter. Het aantal te realiseren parkeervoorzieningen op eigen terrein is als zodanig ook vastgelegd in de planregels. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernormering bij vrijstaande woningen voor bewoners met een aandeel voor bezoekers. Het parkeren voor bezoekers wordt daarnaast informeel opgelost in de openbare ruimte binnen de wegstructuur ("informeel aan de rand van de weg", zoals aangegeven in het Beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 13).

Bij de behandeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning zal overigens een beoordeling plaatsvinden aan de parkeernormering.

3.3.5 Groenstructuurplan

Door de gemeente Valkenswaard is een nieuw groenstructuurplan vastgesteld. De gemeente heeft het plan opgesteld in goede samenwerking met diverse organisaties, zoals de wijkorganen, het IVN Valkenswaard, de Bomenstichting, VELT Valkenswaard, Groen en Heem en daarna afgestemd met bewoners, tijdens bijeenkomsten voor diverse wijken. Alle inbreng is vertaald naar kaartmateriaal en verbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0021.png"

Afbeelding 3.12: kaartbeeld uit groenstructuurplan (groenstructuurplankaart)

Het betreft een plan met een integrale visie voor het (gemeentelijk) groen binnen de grenzen van de bebouwde kom van de kernen en de verbindingen met het omringende buitengebied. In het groenstructuurplan geeft de gemeente aan hoe zij met het groen om wil gaan. Het geeft antwoord op vragen als:

  • Waar willen we openbaar groen behouden?
  • Op welke plaatsen willen we meer, of kwalitatief beter, groen? In het plan zijn die gewenste structuren vastgelegd

Het groenstructuurplan bevat handvaten om groene ontwikkelingen te sturen en met elkaar te verbinden en fungeert als toetsingskader bij nieuwe ontwikkelingen. Al de ontwikkelingen moeten zorgdragen voor een samenhangende groenstructuur.

De ontwikkeling van de groenstructuur wordt daarbij gestuurd op basis van deze thema’s )identiteit, biodiversiteit, cultuurhistorie, waardevol groen, verbindingen en groen gebruiksfunctie) met daarbij behorende praktische handvaten. Per thema zijn uitgangspunten en de daarmee samenhangende gewenste ontwikkelingsrichting toegelicht. Dit resulteert in een visie op de ontwikkeling van de groenstructuur en concrete kansen daarvoor.

Op groenstructuurkaart zijn de belangrijkste groene bouwstenen opgenomen die bijdragen aan de realisatie van de visie. De groenstructuren die de benoemde elementen op dorps- en wijkniveau omvatten, zijn op de kaarten weergegeven. Tevens zijn hier ontwikkelkansen benoemd om deze visie in de praktijk verder vorm te geven. Dit overzicht wijzigt continu, afgestemd op actuele behoeftes en (ruimtelijke) ontwikkelingen.

Het realiseren van de gewenste groenstructuur is niet enkel afhankelijk van het uitvoeren van maatregelen om invulling te geven aan de visie. Dit vereist ook het behoud van bestaande kwaliteiten, toekomstgerichte ontwikkeling en betrokkenheid van inwoners. Ook daarvoor zijn handvaten opgenomen, zoals voor de kap en compensatie van gekapte bomen.

Vanwege waarde voor de natuur en de groene uitstraling is voor het verwijderen van houtopstanden met een omtrek groter dan 100 centimeter op een hoogte van 1.30 meter in de gemeente een kapvergunning vereist. Uitzondering hierop vormen soorten op de door het college vastgestelde lijst, waarvoor een omtrek groter dan 200 centimeter op een hoogte van 1.30 meter geldt. Dit is vastgelegd in de Algemeen Plaatselijk Verordening (APV 2017). Op basis van duidelijke definities en een objectieve beoordeling wordt beargumenteerd of houtopstanden al dan niet gekapt mogen worden.

Aan de hand van de beoordeling van iedere individuele kapaanvraag wordt de waarde van de boom bepaald, uitgedrukt in een score. Bomen met een score van 30 punten en hoger mogen niet worden gekapt. Deze ondergrens is gekozen omdat hiermee de bomen die de belangrijkste waarden leveren worden beschermd. Voor deze bomen wordt alleen in uitzonderlijke situaties een kapvergunning afgegeven als zwaarwegende argumenten van toepassing zijn, veelal in combinatie met een compensatieverplichting.

Beoordeling

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een onbebouwd terrein met een groene uitstraling vanwege de diverse aanwezige boombeplanting.

Uitgangspunt bij de planontwikkeling is om deze groene uitstraling zoveel mogelijk te behouden en te integreren in het stedenbouwkundig plan. Niettemin zullen diverse aanwezige bomen moeten worden gekapt. Op basis van een uitgebreide inventarisatie is bepaald welke bomen behouden blijven, welke gekapt dienen te worden alsmede hoe en waar eventuele compensatie zal plaatsvinden.

Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 6.4.2.

3.3.6 Agenda 22

Sinds de ratificatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap zijn gemeenten verplicht om invulling te geven aan dit verdrag. De bedoeling van het verdrag is dat de samenleving er voor zorgt dat er zo weinig mogelijk obstakels zijn voor mensen met een handicap. Dit is samengevat in een 22-tal regels, de zogenaamde Agenda 22.

De gemeente Valkenswaard wil voldoen aan het wettelijk kader en geeft daar zoveel als mogelijk uitvoering aan. Daartoe is op 19 april 2018 het beleidskader “Kadernota toegankelijk Valkenswaard 2018-2021” vastgesteld door de gemeenteraad. Vervolgens is eind 2018 is de “Uitvoeringsnota Toegankelijk Valkenswaard” vastgesteld. Het doel van deze uitvoeringsnota is ervoor te zorgen dat mensen met een beperking effectief en op voet van gelijkheid kunnen meedoen in de samenleving, in de breedste zin van het woord. Het betreft toegankelijkheid op allerlei terreinen: arbeid, onderwijs, wonen, verkeer en vervoer, zorg, ondersteuning, sport, cultuur, vrijetijdsbesteding en uitgaan. Daarbij gaat het niet alleen om toegankelijkheid van de openbare ruimte en van gebouwen, maar ook om bijvoorbeeld digitale toegankelijkheid van de website.

In de uitvoeringsnota is per beleids- en uitvoeringsteam een nulmeting opgenomen. Met betrekking tot het ruimtelijk domein is het volgende opgenomen.

Nieuwe bouwwerken worden door de gemeente getoetst aan het bouwbesluit, een Algemene maatregel van bestuur (AMvB). Hierin zijn vaste criteria opgenomen waaraan alle bouwwerken moeten voldoen en daarmee wordt de toegankelijkheid zoveel mogelijk gewaarborgd. Bovendien moet er rekening worden gehouden met bijvoorbeeld blindegeleidestroken, trottoirverlagingen, automatische deuren, juiste manieren van bestrating en putdeksels.

Een speerpunt van het beleid is dat de openbare ruimte in Valkenswaard zo veel als mogelijk toegankelijk is voor iedereen, met of zonder beperking. Een ander speerpunt is dat het vastgoed van de gemeente Valkenswaard zoveel als mogelijk toegankelijk is voor iedereen, met of zonder beperking. Voor onderhavig conserverend bestemmingsplan komen de speerpunten uit het beleid voornamelijk neer op het openbaar gebied, waarbij een aspect als veilige verlagingen van trottoirs op de hoeken van de straat zodat oversteken voor mensen met een fysieke beperking wordt vergemakkelijkt direct toepasbaar is. Een tweede speerpunt uit het beleid komt neer op het verzorgen van een makkelijke 'achterom' voor gebruikers van een scootmobiel om hun perceel via de achterzijde te bereiken.

Beoordeling

Bij de inrichting van het openbaar gebied wordt rekening gehouden met veiligheid (onder meer goede verlichting) alsmede optimale, toegankelijk en vloeiende overgangen met zo min mogelijk obstakels en voor bewoners en bezoekers al dan niet met een beperking. Ook het onderhoud in de openbare ruimte zal hierop afgestemd worden.

Hoofdstuk 4 Bestaande situatie

4.1 Historische kwaliteit

Valkenswaard wordt vanouds doorsneden door diverse landwegen die de plaats verbonden met naburige plaatsen. De eerste wegen, ontstaan in de Middeleeuwen, hebben als kenmerk dat ze zorgvuldig de hogere gronden volgen, enigszins bochtig zijn en op enkele plaatsen overgaan in bundels van alternatieve wegen. Aan weerszijden van bruggen of doorwaadbare plaatsen bij beken en rivieren ontstonden wegenwaaiers (tweezijdig). Er bestonden ook eenzijdige wegenwaaiers: de punten waar alternatieve wegen afsplitsten en punten waar een weg het cultuurland verliet en daar het keurslijf van akkers en heiningen kon afschudden. Dergelijke eenzijdige wegenwaaiers markeren dus het punt tot waar de ontginningen strekten. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw werden nieuwe met bomen beplante rechte wegen aangelegd ter vervanging van de in slechte staat bevindende en niet-rechtstreekse middeleeuwse wegen.

Eén van deze wegen betreft de Luikerweg, onderdeel van de ‘Steenweg’ van Den Bosch naar Luik. In de loop van de 18e eeuw werden de tolgelden op de Maas, tot dan toe de belangrijkste verkeersweg tussen Den Bosch en Luik, steeds hoger. De stad Den Bosch vreesde dat het handelsverkeer met Luik hierdoor, en door concurrentie van de stad Breda, steeds meer in verval zou raken. Als gevolg hiervan werden pogingen gedaan om een rechtstreekse verbinding over land te bewerkstelligen. In 1740 werd besloten dat er een betere verbinding moest komen tussen Den Bosch Maastricht en Luik. De kosten van de aanleg en het onderhoud van zo'n weg zouden gedekt moeten worden door het heffen van tol. Het ‘laatste’ Nederlandse deel van deze weg, het wegvak Borkel – Stratum, kwam pas relatief laat tot stand. In 1818 werd dit laatste stuk van de weg gerealiseerd. De tol werd pas in de jaren ’30 van de twintigste eeuw afgeschaft.

De totstandkomingsgeschiedenis van de Luikerweg is van invloed op de bestaande ruimtelijke kwaliteit. Zo heeft zich lange tijd, bijna tot aan de periode waarin de tollen werden afgeschaft, nagenoeg geen bebouwing ontwikkeld langs het deel van de Luikerweg dat verder van het centrum van Valkenswaard af is gelegen. Vanaf de jaren ’30 neemt de bebouwing langs de weg op organische wijze toe. Het betrof daarbij telkens één of enkele gebouwen, welke werden ingepast tussen reeds aanwezige bebouwing. Een grote verandering trad pas op in de jaren ’90 van de twintigste eeuw, met de realisatie van het woongebied Deelshurkse Akkers. Dit woongebied is grotendeels gerealiseerd direct achter het bebouwingslint aan de Luikerweg. Het bebouwingslint is daarbij zelf op enkele plaatsen opgevuld met woonbebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0022.png"

Afbeelding 4.1: situatie rond 1953

Het plangebied is ingeklemd tussen twee belangrijke bebouwingslinten, dit zijn de Kromstraat en de Luikerweg. Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat de planlocatie omstreeks 1900 in agrarisch gebruik was. Rond de jaren ’50 is de locatie bebouwd met een woonhuis (Luikerweg 100) omringd met een siertuin door de ondernemer Hendrik Kersten van de Willem II sigaren.

De Willem II sigarenfabrieken groeiden samen uit tot een van de grotere sigarenmerken en voorzagen in de regio Valkenswaard in een aanzienlijk aantal banen. Hendrik Kersten zelf was een vooraanstaand burger en maatschappelijk betrokken ondernemer die alom respect genoot in de lokale gemeenschap. In tijd van economische voorspoed en welvaart gaf Hendrik Kersten opdracht om een villa te bouwen (Villafamilie Kersten) op de planlocatie. Deze woning werd later gekocht door familie Suurland, bekend van landkaarten en atlassen. Het overige deel van de planlocatie werd in gebruik genomen als siertuin. Door de jaren heen zijn enkele ter plaatse van de planlocatie schuren gerealiseerd.

Op een historische kaart van 1973 is ook een tweede gebouw in het westen van het plangebied zichtbaar.

De familiewoning heeft de tand des tijds niet overleefd. In 1999 is de woning ter plaatse van de Luikerweg 100 grotendeels afgebrand. Van het pand bleef weinig over; de zolder en de eerste etage brandden volledig uit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0023.png"

Afbeelding 4.2: brand Villa Luikerweg 100

Deze bebouwing en het gebruik als siertuin van het plangebied blijft tot 2011 ongewijzigd. In deze periode worden de restanten van de voormalige villa en de tweede woning gesloopt. Tijdens de sloop is een grondwal gerealiseerd met de grond die vrijkwam. Daarna krijgt het plangebied de huidige functie als braakliggend perceel. Enkele imposante eeuwenoude kolossale eiken- en kastanjebomen staan nog altijd op de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0024.png"

Afbeelding 4.3: luchtfoto's huidige situatie na sloop (links) en oude situatie voor sloop (rechts)

4.2 Ruimtelijke en functionele kwaliteit

Voor nader onderzoek naar de bestaande situatie is nagegaan welke ruimtelijke en functionele kwaliteit in het plangebied aanwezig is. Daarnaast is gekeken naar de aspecten die met de fysieke milieuwaarden samenhangen. Verder wordt in dit hoofdstuk de historische kwaliteit beschreven, waarbij archeologie, cultuurhistorie en eventueel aanwezige monumenten aan bod komen.

4.2.1 Bestaande ruimtelijke kwaliteit

De kern van Valkenswaard is, met ongeveer 20.000 inwoners, de grootste kern van de gelijknamige gemeente. De gemeente Valkenswaard is gelegen in het zuiden van de provincie Noord-Brabant, ten zuiden van Eindhoven. De gemeente grenst aan de zuidelijke zijde aan België.

Het plangebied is gelegen in het zuidwestelijk deel van de kern Valkenswaard, tussen de Kromstraat en de Luikerweg.

De Kromstraat

De Kromstraat is één van de bebouwingslinten van Valkenswaard, waar de overgang van het stedelijke naar het landelijke gebied herkenbaar is. De Kromstraat is een cultuurhistorisch waardevolle weg die gelegen is op een oud tracé en kent een verloop van het stedelijke centrum van Valkenswaard tot het agrarisch gebruikte dal van de rivier De Dommel. Deze weg is een ideale recreatieve route van het buitengebied naar het centrum.

Waar het begin van de Kromstraat deel uitmaakt van het centrumgebied is enkele honderden meters in zuidwestelijke richting het landelijke gebied al goed zichtbaar. Het betreft een halfopen bebouwingslint met individueel vormgegeven bebouwing. Op enkele plaatsen wordt het lint onderbroken. In de straat zijn enkele beeldbepalende langgevelboerderijen aanwezig, maar ook meer eigentijds vormgegeven bebouwing. Dit maakt de Kromstraat tot een divers bebouwingslint.

De rooilijn van naast elkaar gelegen panden varieert en tussen enkele panden is een grote verspringing in de rooilijn aanwezig. De hoofdgebouwen zijn wisselend met de lange of de korte gevel richting de weg gesitueerd. De woningen hebben in het algemeen een traditionele dorpse uitstraling en zijn opgebouwd in één tot twee bouwlagen met een kap en een materialisering in baksteen. Invloeden uit verschillende bouwperiodes zijn zichtbaar, onder meer in vormgeving en kleurgebruik. Op enkele plaatsen is sprake van contrasterend kleurgebruik of een afwijkende vormgeving van de bouwmassa.

De Kromstraat zelf is eenvoudig vormgegeven. Het profiel bestaat uit een rijbaan met aan één zijde een lage haag waarin bomen gesitueerd zijn. Achter deze haag ligt een smal voetpad. Er zijn geen hoogteverschillen aanwezig. Ten zuiden van het plangebied gaat het profiel over in een landelijke weg, zonder haag en trottoir.

De Luikerweg

De Luikerweg (N69) verloopt van het centrum van Valkenswaard tot aan de landsgrens met België en kent een doorgaande verkeersfunctie. Het plangebied is gelegen aan het deel van de Luikerweg dat ‘binnen’ de zuidelijke rondweg (N396) is gesitueerd.

Door het relatief brede straatprofiel enerzijds, bestaande uit voortuinen van woningen, vrijliggende fietspaden, bermen en een weg die bestaat uit twee separate rijstroken, en het kaarsrechte verloop van de weg anderzijds, is er een overzichtelijk straatbeeld ontstaan. Door het ontbreken van één duidelijke rooilijn, door de aanwezigheid van opgaand groen in voortuinen dan wel de aanwezigheid van oude landschapselementen en door de afwisselende architectuur en maatvoering van de bebouwing bestaat er wel een divers straatbeeld. Bebouwing presenteert zich afwisselend al op grote afstand of op geringe afstand aan de weggebruiker, door de gevarieerde ligging dichterbij of verder weg van de wegas en door de ligging op percelen met zowel een kleine als een grotere korrelmaat.

4.2.2 Bestaande functionele kwaliteit

In functioneel opzicht is het plangebied gesitueerd tussen twee bebouwingslinten (Kromstraat en Luikerweg) dat overwegend uit woningen bestaat. Nabij het plangebied zijn enkele bedrijven aanwezig die actief zijn in de landbouwsector of diensten verlenen aan de landbouwsector.

De Luikerweg kan worden aangemerkt als een doorgaande weg met daarop veel (vracht)verkeer. Voorgenomen wordt om, na realisatie van de Grenscorridor (omleiding van de N-69 naar het westen), de Luikerweg in verkeerskundig opzicht af te waarderen. Hierdoor verbeterd de verkeerssituatie aan de Luikerweg. Aan de Luikerweg, ter hoogte van het plangebied, bevinden zich uitsluitend woningen.

Het terrein zelf is op dit moment onbebouwd (aanwezige woning in 2011 gesloopt) en bestaat uit een parkachtige tuin met grote en oude bomen (waaronder Beuken, Zomereiken). In het voorjaar van 2019 is hier een bomeninventarisatie uitgevoerd waaruit blijkt dat ongeveer 60% van de bomen gepland is voor 1971. De oudste bomen (een paardenkastanje, trompetboom en een aantal beuken zijn naar schatting meer dan 100 jaar oud. Struiken zijn in geringe mate aanwezig en betreffen veelal Rododendrons. Open water ontbreekt op het terrein.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Ruimtelijke structuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0025.png"

Afbeelding 5.1: schetsontwerp verkaveling (bron: Buro Hofsteden)

Het plangebied kent een bijzondere bosachtige groenstructuur met vele waardevolle en zelfs vier oude monumentale bomen op het terrein. Deze bestaande groenstructuur vormt de drager voor de nieuwe woon-enclave. De ruimtelijke inpassing van de kavels en de relatie tot het bestaande groen en de waardevolle/monumentale bomen zal passend en met respect worden vormgegeven

De bestaande waardevolle, beeldbepalende en monumentale bomen worden ingepast, zoveel mogelijk zichtbaar en beleefbaar voor zowel bestaande omgeving, nieuwe bewoners en bezoekers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0026.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0027.png"

Afbeelding 5.2: kaartbeelden met te behouden en te rooien bomen in het plangebied (bron: Buro Hofsteden)

Voor de gebiedsontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Daarin is beoogde ruimtelijke structuur en opzet van woonkavels weergegeven. De ontworpen kavels zullen ondergeschikt zijn aan de eeuwenoude bomen die het landschap domineren. De woningen op de kavels worden dus op passende, elegante wijze in de bestaande natuur gebouwd. Op deze manier wordt nieuwe woongebiedje "Villa Nobilis" een harmonisch samenspel tussen groen, zon en schaduw. Hier wonen, betekent wonen op historische grond, midden in de rijke natuur.

De planlocatie leent zich voor een ruime bebouwingsopzet in een groene setting. Het voorgestelde plan voor de verkaveling gaat uit van 11 vrijstaande woningen op ruime woonkavels. De voorgestelde verkaveling sluit daarbij aan op de bestaande (groen)structuur, waarbij de monumentale bomen worden ingepast in een voorgesteld verkavelingsplan.

In het stedenbouwkundige plan is gekozen voor een verkavelingsopzet met elf vrijstaande woningen op ruime kavels, die opgedeeld zijn in twee deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0028.png"

Afbeelding 5.3: de twee deelgebieden in het plangebied (bron: Buro Hofsteden)

Deelgebied 1 ('Aan de Luikerweg') betreft drie woningen, die aan de Luikerweg zijn gelegen en ruimtelijk daarop aan dit bestaande lint aangesloten en ingepast worden. Deze woningen met een meer stedelijke uitstraling, zijn met de voorgevel georiënteerd op de Luikerweg en krijgen een eigen inrit, gesitueerd op de Luikerweg. De maximale goot- en nokhoogte van de woningen bedraagt 6 respectievelijk 10 meter. De doorzichten en monumentale bomen blijven gehandhaafd. Bestaande woningen aan de Luikerweg bestaan uit één of twee lagen met kap. De nieuwe woningen in het plangebied aan de Luikerweg zullen hierop aansluiten.

Deelgebied 2 ('Parkweg') bevat de overige acht woningen gesitueerd aan de centraal gelegen parkruimte met parkweg. Deze woningen hebben een meer intrinsiek karakter en vormen het zogenaamde 'middengebied'. De woningen aan de Kromstraat en op het binnenterrein kunnen een meer landelijk karakter krijgen. Deze nieuwe woningen aan het binnenterrein komen daarmee aan een aantrekkelijke openbare groene ruimte te liggen. De maximale goot- en nokhoogte van deze woningen bedraagt 4 respectievelijk 10 meter. Ontsluiting van deze woningen voor het gemotoriseerd autoverkeer vindt plaats vanuit de Kromstraat via een nieuw aan te leggen parkweg in een groen in te richten parkachtig binnenterrein. Er worden geen individuele inritten van woonkavels aansluitend op de Kromstraat gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0029.png"

Afbeelding 5.4: uitgeefbaar ten behoeve van woonkavels (bron: Buro Hofsteden)

De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1,94 hectare, waarvan bij benadering circa 11.475 m2 uitgeefbaar is voor de woonkavels (tuin: 1.843 m²en woonvlakken - 9,632 m²) en de resterende gronden beschikbaar zijn als openbare ruimte, waarvan bij benadering circa 1.200 m2 voor verharding (ontsluitingsweg) en circa 6.700 voor groen en paden.

Voor langzaam verkeer (voetgangers en fietsers) wordt het plan vanuit twee kanten ontsloten. Naast de ontsluiting via de Kromstraat zorgt een langzaamverkeerroute, die aangesloten wordt op de Luikerweg, ook voor een ontsluiting vanuit deze zijde voor voetgangers en fietsers. Deze route zal op een logische wijze gaan aansluiten op het voetpad in de tegenovergelegen woonstraat ('De Lentenier').

Ten behoeve van de ontwikkeling van het woongebied is naast de stedebouwkundige structuur ook een visie op de gewenste beeldkwaliteit opgesteld (zie hiervoor bijlage 13 bij de toelichting). Daarin is de beoogde beeldkwaliteit voor zowel de gebouwde omgeving als voor de openbare ruimte beschreven.

De hoofdopzet van de planontwikkeling zorgt er voor dat het merendeel van de woningen, met uitzondering van de drie woningen gesitueerd naar de Luikerweg, met hun voorzijde naar de parkweg en/of groen openbare ruimte georiënteerd zullen zijn. Daarbij zal een deel van de woningen een dubbele oriëntatie hebben naar de openbare ruimte. Dit betekent, dat ze met meer dan één zijde op een representatieve en passende wijze op de openbare ruimte zijn georiënteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0030.png"

Afbeelding 5.5: dubbele oriëntatie van woningen (bron: Buro Hofsteden)

De woningen zijn zoveel mogelijk op de straat en/of de openbare ruimte gericht. De minimale afstand van het hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens is 3 meter en de streef afstand 5 meter.

De woningen aan de Luikerweg mogen naast een zadeldak ook een schilddak hebben. Daarnaast is, om de verwijzing naar de 'klassieke villa's' te versterken, ook een samengestelde kap toegestaan.

Voor de woningen in het middengebied geldt in beginsel een zadeldak met een vrij eenvoudige vorm als uitgangspunt. Het is hier de bedoeling om de 'hoofdvorm' zo eenvoudig mogelijk te houden. Samengestelde kappen zijn hier dan ook niet gewenst. Wel mag er een samengesteld ensemble worden gerealiseerd, waarbij hoofdvolume en bijgebouw een eenheid vormen. Ook mag het hoofdvolume worden verrijkt met een (moderne) toevoeging zoals een doorgestoken erker (zie ook de afbeeldingen hiernaast).

Om het 'wonen in het groen' goed vorm te kunnen geven, dienen de erf-/terreinafscheidingen groen uitgevoerd te worden om het wensbeeld van een 'groene' beleving van de ruimte vorm te geven. Men kan hierbij denken aan geschoren hagen van beuk, liguster en/of veldesdoorn (Acer campestre). Op andere plekken (bijv. zijtuinen) kunnen ook donkere hekwerken met klimmende begroeiing (bijvoorbeeld Hedera) worden toegepast. Op meerdere plekken zullen (achter)op de kavels (bestaande) boomgroepen met grote bomen, voornamelijk beuken en eiken waar te nemen zijn. Deze bomen zijn zo beeldbepalend dat deze, waar mogelijk, worden behouden en opgenomen in het tuinontwerp van de woonkavels. Tevens wordt voor het bouwen geadviseerd het bouwen natuurinclusief uit te voeren (zie www.checklistgroenbouwen.nl).

Verharding/verstening van het nieuwe binnenterrein wordt tot een minimum beperkt. Als erfafscheidingen worden uitsluitend levende (groene) hagen of donker hekwerk met groenblijvende begroeiing (zoals hedra) voorgestaan om het groene karakter van de locatie te bewaren/waarborgen.

Ook voor de openbare ruimte geldt 'groen wonen' als uitgangspunt. De inrichting van het binnengebied en de materiaal keuze voor de minimale verharding in het gebied dient hierop te worden afgestemd. Dit wordt o.a. bereikt door de profielen zo smal mogelijk te houden met een informele oplossing voor gastparkeren.

Het groen in te richten openbare middengebied zal bestaan uit bestaande (monumentale) bomen, groenstroken en solitaire bomen en/of boom(groepen) in gras (wadi's, bermen en gazons). Het beeld van de centrale groene ruimte wordt voor het grootste deel bepaald door de te behouden bomen. De bestaande beeldbepalende en monumentale bomen zullen zoveel mogelijk worden ingepast alsmede zichtbaar en beleefbaar gemaakt voor zowel bewoners als bezoekers. Nieuwe bomen dienen zo aritmisch en informeel mogelijk in de ruimte te worden geplaatst.

Het grootste deel van de voorzieningen t.b.v. berging en infiltratie van hemelwater in hoofdzaak bovengronds en zichtbaar opgelost. Primair in de tuinen zelf. Daarnaast via voorzieningen in de straat (molgoten) en infiltratiebekkens in de centrale groenzone. Deze bekkens bestaan uit verdiepte grasvelden met daarin robuuste bomen en boomgroepen. Daarnaast kunnen ook de groene bermen langs de parkweg een rol spelen in de (eerste) opvang van hemelwater. Zowel de bekkens als de bermen worden zo informeel mogelijk ingericht.

5.2 Functionele structuur

Er worden 11 vrijstaande woningen gerealiseerd in het plangebied op ruime kavels die naadloos opgaan in hun natuurrijke omgeving. De architectuur van de 11 vrijstaande woningen (luxe villa's) zal gaan aansluiten aan op de architectuur en schaal van de Luikerweg en de Kromstraat. De maximale goothoogte van de woningen bedraagt 4 respectievelijk 6 meter en de nokhoogte maximaal 10 meter. Elke woning dient te beschikken over tenminste 2 parkeerplaatsen op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0031.png"

Afbeelding 5.6: schetsontwerp verkaveling woonpercelen (bron: Buro Hofsteden)

Hoofdstuk 6 Fysieke omgevingswaarden en omgevingsaspecten

6.1 Historische kwaliteit

6.1.1 Archeologie

Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden. Dit was in de voorgaande periode reeds een gebruikelijke praktijk.

Door SRE is voor de Kempen en A2-gemeenten, waaronder Valkenswaard, een archeologische beleidskaart opgesteld. In het plangebied gelden diverse archeologische verwachtingen, te weten categorie 1, 2, 3, 4, 5 en 6. Voor de gebieden met waarde is om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen een bestemming 'Waarde - Archeologie' passend bij de aanwezige waarden opgenomen. Onderstaand zijn per categorie de uitgangspunten van de bestemming 'Waarde Archeologie' opgenomen:

  • Categorie 1: Beschermde archeologische monumenten. Archeologische resten die vanuit nationaal of gemeentelijk oogpunt behouden dienen te blijven en daarom als monument beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988 (voor Rijksmonumenten) of de gemeentelijke Archeologie- verordening. De wettelijke bescherming verbiedt hier de meeste bodemverstorende activiteiten, tenzij de Minister van OC&W of het College van B&W van de gemeente hiervoor vooraf vergunning verleent.
  • Categorie 2: Gebied van archeologische waarde. In deze gebieden is bij eerdere onderzoeken reeds aangetoond dat er concentraties archeologische resten voorkomen die als behoudenswaardig gekarakteriseerd kunnen worden. In deze gebieden is dus sprake van vastgestelde archeologische waarden. De archeologische resten op deze terreinen zijn echter minder geconcentreerd dan bij de vorige categorie en bovendien is vaak niet exact bekend waar de resten zich bevinden. Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan. Vanwege de aanwezige archeologische waarden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 100 m² en dieper gaan dan 0,3 meter onder maaiveld.
  • Categorie 3: Gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern. Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en gehuchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 250 m² en dieper gaan dan 0,3 meter–mv.
  • Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 1.000 m 2.
  • Categorie 5: Gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 2.500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeks- verplichting voor plangebieden groter dan 5.000 m2.
  • Categorie 6: Gebied met een lage archeologische verwachting. Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische relicten klein wordt geacht. Om die reden is een archeologisch onderzoek alleen vereist bij bestemmingsplanwijzigingen en omgevingsvergunningen t.b.v. de activiteit ruimtelijke ordening van projectgebieden die groter zijn dan 25.000 m² en dieper gaan dan 0,4 meter onder maaiveld. Ook zal bij m.e.r. plicht nader onderzoek worden verlangd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0032.png"

Afbeelding 6.1: Uitsnede archeologische beleidskaart

Beoordeling

Volgens de archeologische beleidskaart behoort het gehele plangebied tot categorie 4, waarvoor een hoge verwachtingswaarde geldt. Dit betekent dat wanneer een ontwikkeling is voorzien, conform de mogelijkheden in het bestemmingsplan, in het deel van het plangebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.

Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast.

De gronden zijn planologisch beschermd door middel van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' vanuit het vigerende bestemmingsplan. Deze bescherming is overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Indien de resultaten van uitgevoerd archeologisch onderzoek daartoe aanleiding geven kan deze dubbelbestemming weggehaald worden. Tot dat moment dient rekening gehouden te worden met de planregels bij het uitvoeren van bouwwerkzaamheden alsmede werken en/of werkzaamheden aan de bodem.

Onderzoek

Door Econsultancy is een historisch en inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in een rapport, dat als bijlage 1 bij de toelichting van dit plan is gevoegd.

Archeologische verwachting bureauonderzoek

Op basis van de geologische locatie geldt er een middelhoge archeologische verwachting voor het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum. De dekzandrug wordt gezien als een geschikte locatie voor bewoning en bijhorende activiteiten tijdens het Neolithicum tot en met de Vroege-Middeleeuwen. Voor deze periodes geldt een hoge verwachting.

Op de historische kaarten is te zien dat het plangebied zich buiten de historische kern van Valkenswaard bevindt. Er worden dan ook geen resten van historische bebouwing of bewoning verwacht. Er geldt een lage verwachting voor bewoningsresten uit de Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Waarschijnlijk werd het plangebied in het verleden gebruikt als akkerland. Er geldt een hoge verwachting voor het aantreffen van sporen en vondsten gerelateerd aan het agrarisch gebruik tijdens de Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd.

Inventariserend veldonderzoek

De aangetroffen bodemopbouw bestaat uit een plaggendek direct onder het maaiveld. Deze laag heeft een dikte variërend tussen de 40 en 120 centimeter. In de boringen in het centrale en noordelijlke deel van het plangebied bevindt het plaggendek zich direct op de dekzandafzettingen. De overgang tussen deze lagen is gevlekt wat het resultaat is van agrarische werkzaamheden.

In één boring is het plaggendek met de B/C-horizont volledig weggegraven en aangevuld met bouw- zand. Onder dit bouwzand bevindt direct de C-horizont. In boring 4 is onder het plaggendek een ge- roerde laag aanwezig. Het intacte plaggendek boven deze geroerde laag wijst erop dat de geroerde laag waarschijnlijk gezien kan worden als een archeologische laag. In de overige vijf boringen is een restant van een B- of BC-horizont aangetroffen. Deze lagen behoren tot het oorspronkelijke podzolprofiel dat in de dekzandafzettingen aanwezig was.

Conclusie veldonderzoek

De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek grotendeels hetzelfde gebleven. De top van de dekzandafzettingen is door middel van agrarische werkzaamheden verstoord geraakt. Hierdoor wordt niet verwacht dat de resten van het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum nog intact zullen zijn en kan de verwachting worden bijgesteld naar laag. Voor de periodes Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd blijft de hoge verwachting gehandhaafd.

Advies

Gezien de in het onderzoek opgestelde archeologische verwachting wordt geadviseerd binnen het plangebied vervolgonderzoek uit te voeren. Het vervolgonderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een Inventariserend veldonderzoek, karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek. Bij een proefsleuvenonderzoek dienen verspreid over het plangebied sleuven gegraven te worden met als doel om eventuele archeologische waarden te karteren en waarderen. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.

Het advies zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan de bevoegde overheid (gemeente Valkenswaard). Na beoordeling wordt door de bevoegde overheid een besluit genomen.

6.1.2 Cultuurhistorie

Door SRE is tevens een cultuurhistorisch beleidskaart opgesteld. Op onderstaande afbeelding 6.2 zijn de cultuurhistorisch waardevolle elementen weergegeven.

Het betreft delen van de gronden binnen het plangebied die aangemerkt zijn als oude open akkers (gebied Deelshurkse Akkers), alsmede het gebied ten westen van de Kromstraat (oranje gekleurd) dat onderdeel uitmaakt van het beekdal van de Dommel. Tevens wordt de Luikerweg en Kromstraat als structuur van hoge culturele waarde aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0033.png"

Afbeelding 6.2: Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart

Beoordeling

In het plangebied zijn geen bebouwingsobjecten aanwezig die als cultuurhistorisch waardevol of monumentaal (gemeentelijk monument) aangemerkt zijn. Wel bevinden zich in het plangebied enkele monumentale en beschermen waardige bomen. Deze zijn op de verbeelding aangeduid met de functieaanduiding 'Waardevolle bomen'. Op deze locaties geldt een kap- en bouwverbod ter bescherming van deze bomen.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid het onderhavige bestemmingsplan.

6.2 Water

Waterbeheer en watertoets

Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.

De initiatiefnemer van een planontwikkeling dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap De Dommel, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Interim omgevingsverordening

Beleid waterschap

Waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan Maas. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

In het Waterbeheerplan wil het waterschap zijn kennis en deskundigheid koppelen aan die van derden, zodat er verbindingen ontstaan die tot vernieuwing kunnen leiden. Ook wordt een nieuwe manier van werken omarmd, waarmee de gebruiker centraal wordt gezet. Verder zijn er vier uitgangspunten geformuleerd welke de richting aangeven van alle plannen en oplossingen.

  • 1. De beekdalbenadering. Het beekdal als grotere geheel voor ogen houden, waarmee alle dorpen/steden deel uitmaken van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Integraal en effectief werken, samenwerking met andere overheden.
  • 2. De gebruiker centraal. Behoeften en belangen van gebruikers veranderen, het Waterschap heeft daar oog voor en speelt hierop in.
  • 3. Samen sterker. Belangrijk om handen ineen te slaan met andere partijen en flexibel zijn in samenwerking waardoor de uitvoeringskracht kan worden versterkt.
  • 4. Gezonde toekomst. Duurzaamheid en het denken in kringlopen is belangrijk om onze toekomstige generaties voldoende, veilig en schoon water te kunnen bieden.

Het Waterbeheerplan 2016-2021 is opgedeeld in de volgende vijf thema's:

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied, onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen;
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Keur

De waterschappen stellen regels op om te voorkomen dat dijken en oevers beschadigen. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken, rivieren en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en om waterlopen of dijken, heeft met de Keur te maken.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Dit heeft per 1 maart 2015 geresulteerd in een gezamenlijke Keur, waarmee Brabant breed dezelfde regels gelden. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. In de nieuwe keur is opgenomen dat het is in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing, tenzij:

  • a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • b. de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
  • c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  • d. de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel: benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06.

Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak 500 m² of groter is wordt er door het waterschap retentie geëist. Uitbreidingen van verhard oppervlak tussen de 500 m² en 10.000 m² dienen te voldoen aan de Algemene Regels van waterschap De Dommel. Voor uitbreidingen groter dan 10.000 m² geldt sowieso een vergunningplicht. Voor het afkoppelen van verhard oppervlak < 500 m² wordt er vanuit het waterschap geen retentie geëist.

Waterberging

Een klein deel van het plangebied in regionaal waterbergingsgebied (reservering en regionale waterberging) is “Normvrij Gebied’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0034.png"

Afbeelding 6.3: regionaal waterbergingsgebied volgens de provinciale verordening Noord-Brabant

Op grond van de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant (artikel 4.6) betekent dat er geen verplichting voor het waterschap is om een genormeerd beschermingsniveau te bieden. In deze gebieden zal het waterschap in beginsel geen aanvullende maatregelen nemen om wateroverlast weg te nemen.

Ter plaatse van deze locatie is een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterberging' opgenomen ter waarborging van de waterbergingsfunctie.

Watertoets

De volgende randvoorwaarden en uitgangspunten uit de Handreiking watertoets van waterschap De Dommel zijn van toepassing op eventuele nieuwe ontwikkelingen of ver(nieuw)bouw binnen het plangebied.

Voor hemelwater vraagt het waterschap om onderstaande voorkeursvolgorde toe te passen, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is:

  • 1. hergebruik;
  • 2. vasthouden / infiltreren
  • 3. bergen en afvoeren;
  • 4. afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect);
  • 5. afvoeren naar de riolering.

De initiatiefnemer dient deze voorkeursvolgorde te doorlopen en te beargumenteren voor welke optie wordt gekozen. 'Vasthouden' betekent infiltratie in de bodem. Als hergebruik en (volledige) infiltratie niet mogelijk zijn, is afvoer naar een oppervlaktewater/riolering mogelijk. In dit geval kan een compenserende berging noodzakelijk zijn. Bij een compenserende berging kan worden gedacht aan een vijver, een infiltratievoorziening of buffersloot met een geknepen afvoer naar een watergang. Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid eisen aan de afvoer van hemelwater.

Voor hemelwaterafvoer naar oppervlaktewater gelden de bepalingen uit de Keur 2015 van het Waterschap; art. 15 van de Algemene regels respectievelijk artikel 13 van de Beleidsregels.

In de waterparagraaf dient duidelijk te worden welk type infiltratie- en/of bergingsvoorziening wordt toegepast. Middels een tekening kan inzicht worden gegeven in de locatie en het ruimtebeslag van de voorziening(en). Hierbij dient aandacht te worden besteed aan de leegloop en overstort van de voorziening. Tevens dient inzichtelijk te worden gemaakt dat door de nieuwe ontwikkeling geen problemen elders worden veroorzaakt.

Bij de inrichting, bouw en beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Conform de waterkwaliteitstrits: 1.) schoonhouden 2.) scheiden 3.) zuiveren, dienen de mogelijkheden voor bronmaatregelen (schoonhouden) te worden onderzocht. Daarbij kan gedacht worden aan zorgvuldige materiaalkeuze (pakket duurzaam bouwen), geen blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater en een verantwoord beheer van de openbare ruimte (weg- en groenbeheer).

Beleid gemeente

Het waterbeleid van de gemeente Valkenswaard is onder meer vastgelegd in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP 2019-2022). Het daarin opgenomen houdt in dat de gemeente op een duurzame manier wil omgaan met hemelwater.

Conform het waterschapbeleid heeft de gemeente zich geconformeerd aan de eis dat nieuwbouwlocaties (in- en uitbreidingen) hydrologisch neutraal ontwikkeld dienen te worden. Belangrijk is dat het stedelijk watersysteem (grondwater, oppervlaktewater, riolering) een robuuste en begrijpbare werking heeft. Dit stelt hoge eisen aan het ontwerp, de uitvoering en het beheer.

De gemeente stelt de volgende bij in- en uitbreidingsplannen. Bij in- en uitbreidingen wordt onderscheid gemaakt naar < 50 m2, 50 tot 200 m2 en > 200 m2. De insteek is om bij toename van verhard oppervlak 15 - 60 mm berging, bij voorkeur, op eigen terrein te realiseren.

Voor her in te richten verhard oppervlak bij inbreidingsplannen van meer dan 200 m2 (daken en terreinverharding) moet 60 mm hemelwater geborgen worden op eigen terrein als inspanningsverplichting. Alleen als redelijkerwijs niet voldaan kan worden aan deze verplichting kan de gemeente hier vanaf zien. Bij inbreidingen gaat de voorkeur uit naar centrale waterberging binnen het projectgebied.

Tabel eisen aan in- en uitbreidingen

  Toename verhard oppervlak  
Vloerpeil   > 200 m2   50 m2 - 200 m2   < 50 m2  
nieuwe woningen bij voorkeur > 0,3 m boven wegpeil in plaats van 0,2 m (met betrekking tot extra veiligheid)   60 mm hemelwater bergen op eigen terrein. Perceel eigenaar overlegt een aansluitplan (doel: grip houden op riolering)   15 mm hemelwater bergen op eigen terrein. Perceel eigenaar overlegt een aansluitplan (doel: grip houden op riolering)   geen regels  

Groene daken worden gehonoreerd als onverhard oppervlak. Op het moment dat een ontwikkeling volledig uit groene daken gaat bestaan en hierdoor geen waterberging hoeft te worden gerealiseerd dient een effectanalyse te worden uitgevoerd. Bij een groot risico op wateroverlast dient een ruimtereservering te worden gemaakt om, indien nodig, te kunnen ingrijpen.

Onderzoek

In bijlage 2 bij de toelichting van het bestemmingsplan is een watertoets rapportage toegevoegd. Deze rapportage is opgesteld in de vorm van een wateradvies met suggesties, aanbevelingen c.q. maatregelen, om mee te nemen bij de verdere planuitwerking c.q. bouwplanuitwerking. Deze rapportage is aangevuld met een addendum watertoets, integraal opgenomen als bijlage 3.

Doorvertaling naar de projectlocatie

Bodemopbouw

De originele bodem bestaat, volgens de bodemkaart van Nederland, uit een zwarte enkeerdgrond (zEZ), die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is opgebouwd uit leemarm en zwak lemig fijn zand. De afzettingen, waarin deze bodem is ontstaan, behoren geologisch gezien tot de Formatie van Boxtel.

Maaiveldhoogte

Volgens het Actueel Hoogtebestand van Nederland (ahn.nl), bevindt het huidige maaiveld zich op een hoogte van circa 25,4 m +NAP in het midden gedeelte (meest hoog gelegen deel). Het laagste deel van het plangebied ligt op circa 24,0 m=NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0035.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0036.png"

Afbeelding 6.4: algemene hoogtekaart van Nederland

De GHG is ingeschat op 23,5 m +NAP (1,9 m -mv).

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0037.png"

Afbeelding 6.5: gemiddelde hoogste grondwaterstand

Riolering

In de Luikerweg en de Kromstraat is een gemengd rioolstelsel gelegen.

Waterberging

In de huidige situatie is de planlocatie volledig onverhard. In de toekomstige situatie treedt hier deels verandering in op. Er zal sprake zijn van een toename van verhard oppervlak op de planlocatie. Er worden woningen en verhardingen aangelegd gerelateerd aan de woonkavels alsmede in het openbaar gebied (ontsluitingsweg en eventueel parkeervoorzieningen). Een groot deel van het plangebied zal tevens ingericht worden met openbaar groen en bevat een groot aantal bestaande te beschermen bomen.

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij het ontwerp rekening gehouden te worden met minimale ontwateringsdiepten. Uitgangspunt hierbij is dat bij de inrichting van (nieuw) stedelijk gebied in principe wordt aangesloten bij de huidige grond- en oppervlaktewaterpeilen, en dat er ten gevolge van de inrichting van het betreffende gebied geen negatieve effecten op de omgeving ontstaan (verdroging of vernatting). Met andere woorden, hydrologisch neutraal ontwerpen.

Overeenkomstig het gemeentelijk beleid ten aanzien van de waterhuishouding dient bij nieuwbouw 60 mm regenwater te worden geborgen van alle verharde oppervlakken in de nieuwe situatie.

Om een indicatie te geven van het toekomstig verhard oppervlak is uitgegaan van het stedenbouwkundig ontwerp ‘Luikerweg Valkenswaard’.

Oppervlakteverdeling  
Type   m2  
Plangebied totaal   19.375  
Openbare verharding   1.280  
Openbaar groen   6.637  
Percelen totaal   11.458  
Dakoppervlak (1)   1.980  
Tuin-/erfverharding (2)   2.370  
Tuin onverhard   7.109  

(1): Voor dakoppervlak is per perceel gerekend met een dakoppervlak van 180 m2, dit komt overeen met het maximale bebouwingsoppervlak per perceel.

(2): Voor de particuliere percelen wordt uitgegaan dat het tuinoppervlak (perceeloppervlak – bebouwingsoppervlak) voor 25% wordt verhard.

Voor het projectgebied geldt dat er in totaal 60 mm geborgen moet worden. Hiervan moet elk perceel 30 mm berging op eigen terrein realiseren. Het restant (30 mm) wordt in het openbaar terrein geborgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0038.png"

Afbeelding 6.6: waterberging op de woonpercelen (bron: Aveco de Bondt)

Op basis van het totale verhard oppervlak bedraagt de totale waterbergingsopgave binnen het plangebied 337 m3 , bestaande uit:

  • 130 m3 aan waterberging gerealiseerd op de woonpercelen. De waterberging is berekend op basis van het verhard oppervlak per perceel.
  • 207 m3 waterberging in de openbare ruimte van het plangebied.Dit bestaat deels uit de restopgave vanuit de percelen en grotendeels uit de opgave o.b.v. het openbaar verhard oppervlak.

Hieraan kan worden voldaan op inrichtingsniveau op de woonkavels door de tuinen bij woningen zodanig in te richten met een waterbergende functie met aandacht bij de inrichting voor delen die relatief vaak nat zullen staan, voldoende doorlatende ondergrond, een overloop voor teveel aan water, een groenbeplanting afgestemd op regelmatig natte periodes alsmede voldoende infiltrerende oppervlakte om voorziening binnen bepaalde tijd te ledigen, e.d..

Om het hemelwater op een duurzame manier te verwerken (hydrologisch neutraal) wordt geadviseerd om in de toekomstig tuinontwerpen niet te veel verharding aan te brengen en bijvoorbeeld te werken met half-verhardingen. Het toepassen van half-verhardingen zorgt ervoor dat het regenwater er doorheen kan stromen en het in de bodem kan wegzakken. Op deze manier kan het grondwater worden aangevuld. Voorbeelden hiervan zijn de toepassing van waterpasserende verharding of halfverharding (grind, schelpen, steenslag).

Daarnaast kunnen de tuinen zodanig ontworpen worden dat het regenwater gemakkelijk naar het groen kan stromen door bijvoorbeeld plantvakken lager te plaatsen en deze zonder opstaande rand aan te leggen. Door te werken met hoogteverschillen kan tijdens zware regenbuien tijdelijk water worden vastgehouden in de onverharde lager gelegen delen. In deze delen kan het regenwater geleidelijk infiltreren in de bodem. Hierbij dient rekening gehouden te worden dat de lager gelegen delen op afstand van zowel de woningen als naastgelegen percelen zijn gelegen. Afstroming van hemelwater richting gebouwen en/of aangrenzende percelen dient voorkomen te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0039.png"

Afbeeelding 6.7 : referentiebeeld wateropvang in groenzone

Daarnaast biedt het plangebied voldoende openbare ruimte om infiltratie in de bodem en waterbergingslocaties in te richten, om water (tijdelijk) te bergen en vervolgens te laten infiltreren, waarbij de te beschermen waardevolle bomen worden ontzien. Door voorzieningen in de straat (bijvoorbeeld molgoten) aan te brengen en het aanleggen van infiltratiebekkens in de centrale groenzone op de planlocatie waar voldoende ruimte aanwezig om deze wateropgave te kunnen bergen. Bijvoorbeeld door een stelsel van wadi’s verdeeld in de groene buitenruimte te maken. Deze bekkens bestaan uit verdiepte grasvelden met daarin robuuste bomen en boomgroepen. Daarnaast kunnen ook de groene bermen langs de parkweg een rol spelen in de (eerste) opvang van hemelwater. Zowel de bekkens als de bermen worden zo informeel mogelijk ingericht. Op deze manier wordt de afvoer van het verhard oppervlak richting de wadi kleiner. Hierbij dient bij in het verder planproces rekening te worden gehouden met de aanleghoogtes zodat afwatering richting de verschillende wadi’s kan plaatsvinden. Hemelwater wordt, indien mogelijk, zoveel mogelijk zichtbaar afgevoerd richting de wadi. Daar waar dit niet mogelijk blijkt zal afvoer verbuisd plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0040.png"

Afbeelding 6.8: waterbergingslocaties in het plangebied (bron: Aveco de Bondt)

Om te voorkomen dat er wateroverlast optreedt bij extremere neerslag is een overstortput aangebracht met een overloopvoorziening. De overstortdrempel heeft dezelfde hoogte als de waterbergende hoogte in wadi’s (maximale waterhoogte van bodem + 0,40 m). Dit betekent dat zowel de wadi’s als het IT-riool volledig gevuld zijn het water kan overstorten naar de overloopvoorziening. De overloopvoorziening staat vervolgens weer in verbinding met de A-watergang DL32 (De Blauwe Loop) ten westen van de Kromstraat door middel van een leiding.

Als de afvoer- en bergingscapaciteit van het systeem volledig benut zijn bij meer dan 60 mm, kunnen de waterpeilen stijgen tot boven het maaiveld. De laag gelegen delen zullen als eerste overstromen. In eerste instantie moet het teveel aan regenwater in de openbare ruimte worden opgevangen (berging op straat). Hiervoor is het van belang dat de (toekomstige) openbare ruimte lager ligt dan de aangrenzende percelen. Op deze manier worden hinder en schade zoveel mogelijk beperkt.

Perceelniveau

De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

  • voldoende ontwateringdiepte;
  • de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;
  • de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten en dus op het juiste peil worden aangeboden;
  • aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
  • afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.

Geadviseerd wordt om de vloerpeilen bij bebouwing ten minste 15 centimeter hoger dan de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) te realiseren. Zo wordt de kans op inpandige schade zo veel mogelijk beperkt.

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. De ontwateringdiepte moet voldoende zijn voor de nieuwe functies of er moeten preventieve maatregelen genomen worden om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0041.png"

Afbeelding 6.9: ontwerp riolering in het plangebied (bron: Aveco de Bondt)

Vuilwaterafvoer

De vuilwaterafvoer zal aangesloten worden op de bestaande riolering gesitueerd onder de de Kromstraat (gemengd rioolstelsel). Hierbij is het voor een eventuele toekomstige gescheiden riolering van belang dat beide waterstromen, regenwater en huishoudelijk afvalwater, inpandig apart worden ingezameld. Als de gemengde riolering in de omgeving van het plangebied in de toekomst wordt gescheiden, dan kunnen de waterstromen ieder op het daarvoor bestemde riool aangesloten worden.

Het vuilwater kan gezien de hoogteligging van het plangebied naar verwachting onder vrij verval worden afgevoerd.

Materiaal toepassing

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

Conclusie

Het aspect water/waterhuishouding vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid het onderhavige bestemmingsplan. De waterparagraaf met watertoets (zie bijlage 2) is voorgelegd aan het waterschap en aangepast naar aanleiding van het afgegeven advies van het waterschap (zie hiervoor bijlage 12).

6.3 Bodem

Algemeen

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.

Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

Regelgeving

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.

Beoordeling

Voor locaties waar nieuwe (woning)bouwmogelijkheden zijn opgenomen, is een bodemonderzoek (conform NEN 5740) nodig om eventuele bodem- en/of grondwaterverontreinigingen in kaart te brengen. Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, is geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan nodig; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Gemeente Valkenswaard heeft een bodemkwaliteitskaart en bodembeleid. In combinatie met deze stukken kan worden volstaan met een historisch bodemonderzoek volgens NEN5725. Dit geldt echter niet voor verdachte locaties. Voor verdachte locaties blijft een verkennend bodemonderzoek volgens NEN5740 noodzakelijk.

Door Econsultancy is een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem en puin op de locatie Luikerweg 100 te Valkenswaard uitgevoerd (Econsultancy, kenmerk: 14086.001, 16 december 2020). De resulaten hiervan worden hieronder kort weergegeven. De betreffende bodemonderzoeken zijn als bijlage 4 bij de toelichting van het plan gevoegd.

Onderzoek

Historisch vooronderzoek

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de planlocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht" (VED-HE-NL). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem verontreinigd is.

Beoordeling

De locatie is op grond van het vooronderzoek en de zintuiglijke waarnemingen (puin- houdende bovengrond en plaatselijk asbestverdacht materiaal aangetroffen) verdacht voor asbest. Derhalve is tevens een verkennend onderzoek asbest in bodem uitgevoerd conform de NEN5707 / NEN 5897.

De grond is, gelet op de brand waarbij mogelijk is geblust met blusschuim, in principe ook verdacht op het voorkomen van PFAS. De grond is echter niet onderzocht op PFAS.

In tegenstelling tot wat aangegeven staat in het rapport is op de locatie een ondergrondse HBO-tank aanwezig geweest (bij woonhuis nr. 100; precieze locatie onbekend). Deze tank is in 1994 gesaneerd (afgevuld met zand, KIWA-tanksaneringscertificaat aanwezig). Bij de tanksanering is geen bodem-verontreiniging met olieproducten aangetroffen, zodat verder onderzoek op dit moment niet nodig wordt geacht.

Verkennend bodemonderzoek NEN 5740)

De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met kwik, cadmium, PCB en PAK. De ondergrond is analytisch niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, cadmium en zink en plaatselijk (peilbuis A01) matig verontreinigd met cadmium. Deze metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707

Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Ter plaatse van gat A22 is zintuiglijk, in de fractie >20 mm, asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Dit plaatmateriaal bleek uit 10-15% crysotiel en 2-5% crocidoliet asbest te bestaan. Analytisch is in het monster van gat A22 (ASB-MMA1), in de fractie < 20 m, 190 mg/kg d.s. asbest aangetroffen. Het totaal berekende asbestgehalte van gat A22 (ASB-MM1) is 111,4 mg/mg d.s. Dit gehalte overschrijdt de interventiewaarde.

In ASB-MMA7 is analytisch, in de fractie < 20 mm, 3,1 mg/mg d.s. aangetroffen. Dit gehalte ligt ver onder de helft van de interventiewaarde. In de overige mengmonsters is analytisch, in de fractie < 20 mm, geen asbest aangetoond.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd voor het voorkomen van asbest wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Geadviseerd wordt om ter plaatse van dit gat een nader onderzoek asbest in bodem/puin uit te voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0042.png"

Afbeelding 6.10: uit bodemonderzoek van Econsultancy

Resultaten onderzoek:

  • De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met kwik, cadmium, PAK en PCB.
  • Plaatselijk (gat A22) is in de bovengrond een puinlaag met asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Bij het uitgevoerde asbestonderzoek is een gehalte > 100 mg/kg ds gewogen asbest aangetoond. Aanvullend onderzoek wordt geadviseerd.
  • De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen.
  • Het grondwater is licht tot matig verontreinigd met cadmium en licht verontreinigd met barium en zink.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0043.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0044.png"

Afbeelding 6.11: gat A22 volgens het bodemonderzoek van Econsultancy

Conclusie

  • Naar aanleiding van de aangetroffen sterke verontreiniging met asbest zal, conform de aanbeveling van Econsultancy, een nader onderzoek te worden uitgevoerd, ter plaatse. Afhankelijk van de resultaten van dit nader onderzoek dient deze verontreiniging, voordat er kan worden gebouwd, te worden gesaneerd.
  • Daarnaast dient de grond, gelet op de brand van het voormalig woonhuis waarbij volgens het rapport mogelijk is geblust met blusschuim, aanvullend te worden onderzocht op PFAS.
  • Tevens dient er bij graafwerkzaamheden rekening mee te worden gehouden dat nabij het voormalige woonhuis nr. 100 in de bodem nog een met zand afgevulde HBO-tank aanwezig is.
  • De resultaten van het bodemonderzoek vormen verder geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek en leveren geen belemmering op ten aanzien van de toekomstige bestemming (wonen).

Het hergebruiken van grond valt onder de regels van de Besluit bodemkwaliteit. Indien als gevolg van graafwerkzaamheden op de locatie (bijv. bij het bouwrijp maken van het terrein) grond vrijkomt die niet op locatie kan worden hergebruikt, dan dient deze te worden afgevoerd conform de regels van het Besluit Bodemkwaliteit. In het kader van het tijdelijk handelingskader PFAS zal de grond in dat geval (voor zover dat dan nog niet is gebeurd) ook dienen te worden onderzocht op PFAS. Sterk verontreinigde grond komt niet in aanmerking voor hergebruik.

De gronden in het plangebied hebben planologisch gezien al een woonbestemming en behoeven voor het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure geen vervolgonderzoek.

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er echter wel belemmeringen ten aanzien van het aspect bouwen en het voorgenomen gebruik. Pas nadat uitvoering is gegeven aan het aanvullend onderzoek naar PFAS en het nader asbestonderzoek (plaatselijk) kan beoordeeeld en bepaald worden of de planlocatie daadwerkelijk geen belemmeringen oplevert ten behoeve van de gebruiksfunctie wonen.

Dit betekent dat voor de eventuele aanvraag omgevingsvergunning bouwen de navolgende onderzoeken uitgevoerd dienen te worden:

  • aanvullend onderzoek naar PFAS;
  • nader asbestonderzoek.

Voorafgaand aan de voorgenomen bouwwerkzaamheden dienen de rapportages van de aanvullende c.q. nader bodemonderzoeken en/of saneringsevaluatie bij de gemeente ter beoordeling ingediend te worden, waaruit blijkt dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geschikt is voor de woonbestemming en het voorgenomen gebruik.

6.4 Natuur en ecologie (flora en fauna)

6.4.1 Wet Natuurbescherming

Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Gebiedsbescherming

Het hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" heeft betrekking op de Natura 2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend. Hierbij wordt het ‘Nee, tenzij’ principe gebruikt. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn opgenomen in Natura 2000-beheerplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0045.png"

Afbeelding 6.12: overzicht EHS en Natura 2000. Bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000 (met geel is de Natura 2000 aangegeven)

Voor de Natura 2000-gebieden zijn vanuit het Rijk instandhoudingsdoelstellingen opgenomen voor:

  • de leefgebieden van vogels;
  • de natuurlijke habitats of habitats van soorten.

De provincie dient voor deze Natura 2000-gebieden een Natuurbeheerplan op te stellen. De provincie Noord-Brabant heeft dit gedaan in het Natuurbeheerplan Noord-Brabant 2016. Dit plan beschrijft de beleidsdoelen en de subsidiemogelijkheden voor ontwikkeling en beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de provincie. Daarnaast staan in het beheerplan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen worden bereikt.

Als door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Natuurnetwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden. Het netwerk laat natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:

  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • grotere wateren: meren, rivieren, de kustlijn van de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura 2000-gebieden.

De verantwoordelijkheid van het natuurnetwerk ligt bij de provincies. Het Natuurnetwerk Nederland moet uiteindelijk samen met de natuurgebieden in andere Europese landen het aaneengesloten pan-Europese Ecologische Netwerk (Peen) vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0046.png"

Afbeelding 6.13: ligging plangebied t.o.v. NNN

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim omgevingsverordening Noord Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0047.png"

Afbeelding 6.14: kaartbeeld Interim omgevingsverordening Brabant (NNB + Groenblauwe Mantel)

Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuur- gebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe

mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

Soortenbescherming

Het hoofdstuk "Soorten" heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen.

Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • vogels met een jaarrond beschermde nestplaats;
  • overige inheemse broedvogels;
  • soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;
  • nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling;
  • nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft.

Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Beoordeling

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet derhalve worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming zal kunnen worden verkregen.

Gebiedsbescherming

Gezien de korte afstand (circa 365 meter tot de beek de Dommel ten westen van de planlocatie en 600 meter tot het zuidelijk deel) tot het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux is een externe invloed van de geplande woningbouwontwikkeling met 11 wooneenheden op dit gebied op voorhand redelijkerwijs niet uit te sluiten. Het betreft dan concreet de uitstoot van stikstof. Overige negatieve effecten zijn op voorhand uit te sluiten door de afstand tot het Natura 2000 gebied, de aard en het gebruik van het tussenliggende gebied (agrarisch, wegen) en de aard van de ontwikkeling.

Stikstofdepositie tijdens gebruiksfase

Door initiatiefnemer is een AERIUS berekening uitgevoerd ten aanzien van de stikstofuitstoot ten behoeve van de gebruiksfase (woningen gasloos uitgevoerd en verkeersbewegingen van bewoners van de toekomstige woningen). Voor de vervoersbewegingen is uitgegaan van 8 verkeersbewegingen per woning per etmaal (verkeersgeneratie), waarvan er 24 op de Luikerweg plaatsvinden (3 woningen), verdeeld over 12 rijbewegingen naar het zuiden tot Rotonde en 12 rijbewegingen naar noorden richting het centrum, waarbij de vervoersbewegingen opgaan in het heersende verkeersbeeld. Voor de overige 8 woningen zijn 64 verkeersbewegingen opgenomen vanuit het plangebied over de Kromstraat naar het noorden tot de hoogte van splitsing Kromstraat/Goorkes, waarna het verkeer opgaat in het heersende verkeersbeeld.

Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van depositieresultaten boven 0,00 mol/ha/jr. De berekeningen zijn opgenomen in een separate bijlage en toegevoegd aan het bestemmingsplan als bijlage 5 van de toelichting.

Stikstofdepositie tijdens aanlegfase

Voor de aanlegfase (bouwfase met mobiele werktuigen op de planlocatie en verkeersbewegingen van werk- en bouwverkeer) zijn nog geen berekening uitgevoerd. Het uitvoeren van een dergelijke berekening is op dit moment niet doelmatig en effectief en zal indien noodzakelijk later plaatsvinden.

Daarbij zijn de volgende overwegingen van toepassing:

  • op dit moment is nog niet bekend is wanneer de bouwactiviteiten gaan plaatsvinden (welke periode, en/of verspreid over meerdere jaargangen. De woonkavels zullen aan geïntereseerden verkocht worden en zij zullen op basis van beoogde bouwplan bouwaanvragen indienen. Wanneer dat plaats vindt (jaar) en hoeveel bouwplannen in een jaarperiode uitgevoerd gaan worden is nog niet bekend;
  • het is op dit moment nog niet bekend aan welke aannemer de bouwactiviteiten gegund worden en met welke voertuigen en materialen de sloop- en bouwactiviteiten uitgevoerd zullen gaan worden;
  • inmiddels heeft de tweede kamer (17 december 2020) en de eerste kamer (9 maart 2021) de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (hierna: Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuur- verbetering (hierna: Bsn) aangenomen, waarvan de inwerkingtreding op korte termijn zal plaatsvinden. Hoogstwaarschijnlijk op 1 juli 2021, maar in elk geval eerder dan de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan c.q. de besluitvorming op omgevings vergunningaanvragen ter inzake onderhavige planontwikkeling.

Wsn en Bsn

De Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) regelt een vrijstelling van de vergunningplicht in artikel 2.7, lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. De vrijstelling is verder uitgewerkt in het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) met aanwijzing in het nieuwe artikel 2.5 van het Bnb. Deze partiële vrijstelling geldt alleen voor de effecten als gevolg van stikstofdepositie en niet voor eventuele andere effecten als gevolg van het project op Natura-2000 gebieden.

Wat valt onder de vrijstelling:

  • het bouwen en slopen van een bouwwerk;
  • het verplaatsen van grond in het kader van bouwrijp maken van een terrein;
  • de vervoersbewegingen die samenhangen met de werkzaamheden (o.a. het aan- en afvoeren van bouwmaterialen en emissies van werktuigen op de bouwplaats).

“Deze partiële vrijstelling kan ook helpen bij het vaststellen van bestemmingsplannen door gemeenten. Als het bestemmingsplan dient om bepaalde bouwactiviteiten of de aanleg of wijziging van werken mogelijk te maken, zal voor dit onderdeel van het plan kunnen worden verwezen naar het feit dat al een beoordeling door de wetgever heeft plaatsgevonden die een partiële vrijstelling voor de bouwfase van het project heeft vastgesteld. Als gevolg daarvan kan bij de beschouwing van de stikstofemissies wat betreft de bouwfase gebruik worden gemaakt van de onderbouwing in de toelichting van het besluit.” (citaat uit paragraaf 5.4 Nota van Toelichting Bsn).

Gemotiveerd wordt dat de partiële vrijstelling, gelet op tijdelijkheid van emissies van activiteiten van de bouwsector (bouwfase), in het licht van de effectiviteit van de structurele aanpak het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen niet in de weg staat. Bij de vormgeving van de partiële vrijstelling is rekening gehouden met het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State. Die stelt dat een partiële vrijstelling voor tijdelijke deposities door de bouwsector verdedigbaar kan zijn in het licht van een geloofwaardig en effectief pakket van maatregelen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen van de desbetreffende Natura 2000-gebieden en om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het desbetreffende gebied niet verslechtert. Daaraan wordt invulling gegeven met het pakket aan natuur- en bronmaatregelen en met de waarborgen die in de Wsn zijn opgenomen, waaronder een resultaatsverplichting en de monitorings- en bijsturingssystematiek.

Een vergunning in het kader van de Wnb (gebiedsbescherming) is daarom in het kader van het bestemmingsplan (uitvoerbaarheid) niet noodzakelijk.

NNB

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant zijn gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling uit te sluiten. Het afwegingskader van de Interimverordening Noord Brabant is niet van toepassing.

Soortenbescherming

In april 2019 heeft er een quikscan inventarisatie plaatsgevonden in het plangebied. De resultaten van deze schouw zijn verwerkt in een inventarisatierapportage die integraal als bijlage 6 bij de toelichting is opgenomen.

Uit de resultaten van de quickscan flora en fauna blijkt, dat het plangebied deel uitmaakt (naar verwachting) van het leefgebied van een aantal beschermde soorten. Tijdens en na het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling blijft het plangebied voor een deel van deze soorten onderdeel van het leefgebied (algemeen voorkomende soorten zoals muizen en konijn). Ten aanzien van deze soorten worden geen verbodsbepalingen overtreden. Voor een aantal soortgroepen/soorten zijn vervolgstappen nodig om overtredingen op grond van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Deze zijn in onderstaande tabel opgenomen.

Soort
(groep)  
Mogelijke
overtreding  
Onderzoek nodig?   (Mitigerende) maatregel   Ontheffing nodig  
Broed-
vogels  
Vernietiging van vaste rust- en verblijfplaatsen (in gebruik zijnde nesten). Jaarrond beschermde verblijfplaatsen zijn niet vastgesteld.   Broedvogels zijn met zekerheid aanwezig, vastgesteld tijdens het veldbezoek. Verder onderzoek is niet nodig.   Verwijderen van struweel en/of kappen van bomen uitvoeren buiten de broedperiode 1 maart - 1 augustus   Nee, mits mitigerende maatregel zoals beschreven genomen wordt.  
Vleer-
muizen  
Vernietiging vaste rust- en verblijfplaatsen   Ja, indien bomen met holten en/of omringende bomen gekapt worden, jaarrond onderzoek vleermuizen uitvoeren in 2019 (minimaal 4 avond en/of ochtendbezoeken)   Indien uit onderzoek aanwezigheid van kolonies wordt vastgesteld dienen in de nieuwbouw nieuwe voorzieningen (geschikte verblijfsplaatsen) te worden/te zijn geplaatst. Daarnaast dient voorzien te worden in tijdelijke verblijfsplaatsen.   Nee, als er geen bomen (met holten) meer gekapt worden. Als die wel het geval is, is nader onderzoek nodig. Bij vaststellen verblijfsplaatsen in te kappen bomen is een ontheffing nodig.  

Op basis van de quickscan werd een vervolgonderzoek naar aanwezigheid van vaste rust- verblijfsplaatsen van vleermuizen en broedvogels noodzakelijk geacht en uitgevoerd. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in de vorm van zes bezoeken in 2019. Tijdens de veldbezoeken is specifiek aandacht besteed aan het voorkomen van vaste rust- en verblijfsplaatsen van vleermuizen. Ook broedvogels met jaarrond beschermde nesten zijn geïnventariseerd; alle andere (sporen van) beschermde planten- en/of diersoorten zijn genoteerd. De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in een rapportage, die integraal als bijlage 7 bij de toelichting is gevoegd.

Hieronder wordt kort ingegaan op de resultaten uit dit onderzoek:

  • In het plangebied zijn vier soorten vleermuizen foeragerend aangetroffen. Vaste rust- en verblijfsplaatsen werden niet vastgesteld.
  • Het onderzoeksgebied is als foerageergebied in gebruik. Door het behoud van de bomen is tijdens en na de voorgenomen bouw van woningen geen verslechtering van de functie foerageren te verwachten. Mitigerende maatregelen of een ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming voor vleermuizen zijn niet nodig.
  • In het onderzoeksgebied ontbreken broedvogels met een jaarrond beschermd nest.
  • Wel komen algemeen voorkomende broedvogels voor, het verstoren van broedende vogels is niet toegestaan. De nesten van deze soorten zijn beschermd zolang deze in gebruik zijn. Een ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming is niet nodig, mits onderstaande mitigerende maatregelen in acht worden genomen:

- Broeden op ongewenste locaties voorkomen door voorafgaand aan het broedseizoen begroeiing te verwijderen (indien deze toch verwijderd moet worden).

- Bij voorkeur de werkzaamheden starten voorafgaand aan het broedseizoen, deze kunnen vervolgens doorlopen tot in het broedseizoen. Storingsgevoelige soorten vestigen zich in dat geval niet in de invloedssfeer van de werkzaamheden.

- Als tijdens het broedseizoen werkzaamheden moeten worden uitgevoerd op een locatie waar nog niet gestart is met de sloopwerkzaamheden, dan moet zekerheid bestaan dat er geen broedgevallen aanwezig zijn in op de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd.

  • Overige beschermde natuurwaarden (of sporen daarvan) zijn niet waargenomen in het plangebied.

Conclusie

Zowel vanuit de Wet natuurbescherming als vanuit de provinciale Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.

Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits een omgevingscheck voorafgaand aan de werkzaamheden wordt uitgevoerd en de voorgestelde mitigerende maatregelen worden toegepast/nageleefd. Te weten: Mitigerende maatregelen algemeen voorkomende broedvogels:

  • Broeden op ongewenste locaties kan voorkomen worden door voorafgaand aan het broedseizoen begroeiing te verwijderen (indien deze toch verwijderd moet worden).
  • Bij voorkeur worden de werkzaamheden gestart voorafgaand aan het broedseizoen, deze kunnen vervolgens doorlopen tot in het broedseizoen. Storingsgevoelige soorten vestigen zich in dat geval niet in de invloedssfeer van de werkzaamheden.
  • Als tijdens het broedseizoen werkzaamheden moeten worden uitgevoerd op een locatie waar nog niet gestart is met de sloopwerkzaamheden, dan moet zekerheid bestaan dat er geen broedgevallen aanwezig zijn in op de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd.

Daarnaast dient te allen tijde de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.

6.4.2 Bomen

Het plangebied betreft een terrein waarop een voormalige villa met een daarbij behorende parkachtig ingerichte tuin aanwezig was. Na de sloop van de villa resteert nog een groot terrein met een groene uitstraling vanwege de aanwezigheid van veel boombeplanting, waaronder grote en oude bomen, zoals beuken en zomereiken. Een zeer groot deel van de boombeplanting (circa 60%) is al gepland voor 1971. De oudste bomen, een paardenkastanje, trompetboom en een aantal beuken zijn naar schatting meer dan 100 jaar oud. Struiken zijn op het terrein in geringe mate aanwezig en betreffen veelal rododendrons.

Om zoveel mogelijk behoudenswaardige bomen in het plangebied te behouden is vanaf het begin op constructieve wijze opgetrokken met de gemeente en is ook Natuurvereniging Groen & Heem betrokken bij de ontwikkelplannen op de planlocatie.

Dit heeft geresulteerd in een kapvoorstel (aanvraag kapvergunning) en compensatieplan dat gekoppeld is aan de woningbouwontwikkeling in het plangebied. Daarbij zijn zoveel mogelijk behoudenswaardige en kapvergunningsplichtige bomen behouden en geïntegreerd in de planontwikkeling (zie overzichtstekening - bijlage 8 bij de toelichting) Daarnaast draagt de ontwikkelaar zorg voor de uitvoering van een compensatieplan, bestaande uit verplanting van een Esdoorn en een fysieke compensatie van de kap van de kapvergunningsplichtige bomen met 50 nieuw aan te planten bomen (maat 16/18).

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0048.png"

Afbeelding 6.15: overzichtskaart te kappen bomen 2020-11-20 (bron: Buro Hofsteden)

Waarborging bomen

In de planregels is een aanduidingsregeling 'overige zone - waardevolle boom' opgenomen. Het betreft een standaardbepaling die binnen de gemeente gehanteerd wordt, om te voorkomen dat werken (waaronder mede begrepen het vellen of doen vellen van bomen) en/of (bouw)werkzaamheden worden uitgevoerd binnen een bepaalde afstand van de te beschermen boom die de dood of ernstige beschadiging van de boom tot gevolg heeft of kan hebben. Om te voorkomen dat er een dubbele vergunningverlening zou moeten plaatsvinden, één op grond van de APV of bomenverordening en één op grond van het bestemmingplan, is in het bestemmingsplan opgenomen dat het verbod om bomen te vellen of te doen vellen niet van toepassing is op handelingen die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor de activiteit vellen.

Houtopstanden Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). De bomen in het plangebied vallen niet onder de definitie houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De houtopstand in het plangebied is gelegen binnen de bij besluit van gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Voor deze houtopstand geldt daarom geen meldingsplicht en herplantplicht bij kap.

APV

In artikel 4:11 van de Algemene Plaatselijke Verordening Valkenswaard 2017 (APV) is bepaald dat het vellen van houtopstand in beginsel vergunningsvrij. Tevens is bepaald dat dit niet geldt voor bomen met een stamomtrek van 2 meter, gemeten op 1.30 meter hoogte, voor door het college aan te wijzen boomsoorten.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het vellen of te doen vellen van houtopstand is vergunningsvrij.
  • 2. Het gestelde in het eerste lid geldt tevens voor het periodiek scheren, knotten of knippen als noodzakelijke beheermaatregel bij vormbomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud. Reeds één keer of meerdere keren eerder gekandelaberde bomen vallen hier ook onder.
  • 3. Het gestelde bij lid 1 geldt niet voor:
  • a. Door het college aan te wijzen boomsoorten, met een omtrek groter dan 200 cm op een hoogte van 1.30 meter.
  • b. Overige bomen met een omtrek groter dan 100 cm op een hoogte van 1.30 meter.
  • c. Bomen in rijbeplantingen die in de groenstructuurvisie zijn aangemerkt als ‘ontwikkelen bomenstructuur’.
  • d. Houtopstanden waar de Boswet danwel de Natuurbeschermingswet van kracht is.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.
  • 5. De vergunning kan in elk geval worden geweigerd op grond van:
  • e. de natuur- en milieuwaarde van de houtopstand;
  • f. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
  • g. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  • h. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
  • i. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
  • j. de waarde voor de recreatie en de leefbaarheid van de houtopstand.
  • 6. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.
  • 7. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

6.5 Geluid

Algemeen

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.

Regelgeving

De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.

Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:

  • wegverkeerslawaai;
  • spoorlawaai;
  • industrielawaai;
  • vliegtuiglawaai.

Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet.

Spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai

Er liggen geen geluidszones van het spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd worden.

Wegverkeerslawaai

Voor het wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder ander vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van wegverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidsbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB).

Op basis van artikel 76a van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken de waarden als bedoeld in de artikelen 82, 83, 85, 100 en 100a van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie.

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Onderzoek

In het onderhavige plan wordt de realisatie van een geluidgevoelige functie (wonen) mogelijk gemaakt binnen de onderzoekszone van de Luikerweg en de Zuidelijke Rondweg. De Wet geluidhinder (Wgh) schrijft in dat geval het uitvoeren van een akoestisch onderzoek voor. Derhalve is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is opgenomen als bijlage 9 van dit bestemmingsplan.

Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer ter plaatse van de Zuidelijke Randweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden wordt. Het aanvragen van hogere grenswaarden voor deze weg is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0049.png"

Afbeelding 6.16: gridpatroon geluidbelasting Luikerweg (bron: Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai - Tritium)

Als gevolg van de Luikerweg wordt ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen een geluidsbelasting van meer dan 48dB berekend (zie afbeelding 6.11 - gele vlak). De hoogste belasting berekend op de geprojecteerde woningen, volgens de verbeelding gesitueerd buiten de tuinzone aan de Luikerweg, bedraagt minder dan 63 dB (de maximale ontheffingswaarde). Het treffen van geluidreducerende maatregelen wordt vanuit financieel, stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt niet reëel geacht. Dit betekent dat een ontheffing hogere grenswaarde, overeenkomstig het geluidbeleid van de gemeente Valkenswaard, zal worden aangevraagd ten behoeve van de realisatie van de woningen c.q. de geveldelen van de nieuwe wooneenheden waar de voorkeurs- grenswaarde van 48 dB overschreden wordt.

Er dient een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de geluidgevoelige ruimten die grenzen aan de representatieve gevels gewaarborgd te worden, door het treffen van maatregelen om te voldoen aan de norm van 33 dB die geldt voor het binnenniveau.

Het voorafgaande betekent dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan een ontwerpbesluit hogere grenswaarde ter visie zal worden gelegd danwel gelijktijdig met een aanvraag omgevingsvergunning de procedure voor een besluit hogerere grenswaarde zal worden opgestart.

Conclusie

Er kan voldaan worden aan de Wet geluidhinder, door het verlenen van een hogere grenswaarde ten behoeve van het realiseren van een drietal woningen (woonkavels georiënteerd op de Luikerweg).

Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluidkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

6.6 Verkeer en parkeren

6.6.1 Verkeer

De planontwikkeling voorziet in de realisatie van 11 woonkavels met daaromheen openbaar groen en verharding ten behoeve van wegverkeer ter ontsluiting van de woonkavels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0050.png"

Afbeelding 6.17: Luikerweg

Gemotoriseerd verkeer

De projectlocatie is voor 3 woonkavels direct te bereiken via de gebiedsontsluitingsweg Luikerweg, waar de woonkavels direct op uitwegen met een in-uitrit. Het betreft een doorstroomweg waar een maximumsnelheid van 50 km/uur geldt.

De overige 8 woonkavels worden ontsloten door een nieuw aan te leggen interne ontsluitingsweg in het plangebied die aanhaakt op de Kromstaat. Zowel de interne ontsluitingsweg als de Kromstraat zijn erfontsluitingswegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt of zal komen te gelden.

Openbaar vervoer

Ter noorden van de projectlocatie op de Markt en de hoek Dommelseweg/Luikerweg zijn bushaltes aanwezig ten behoeve van buslijnen.

Langzaam verkeer

Met de fiets is het centrumgebied van Valkenswaard (Markt en omgeving) op circa 750 meter binnen vijf minuten te bereiken via de Luikerweg en te voet in minder dan 10 minuten.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

De totale verkeersgeneratie voor de planontwikkeling in het plangebied is berekend op basis van het aantal woningen (maximaal 11), binnen een matige stedelijkheidsgraad. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. Gezien de adressendichtheid binnen Valkenswaard kan de gemeente beschouwd worden als een “een matig stedelijke gemeente” (adressendichtheid tussen 1.000 en 1.500 per vierkante kilometer) met een gemiddelde verkeersgeneratie van 8 bewegingen per etmaal per woning (vrijstaande woning - rest bebouwde kom) voor personenvervoer en beperkt aantal verkeersbewegingen voor vrachtverkeer (licht + zwaar).

De aard, functie en daarop afgestemde inrichting van de ontsluitingsweg Luikerweg en Kromstraat kan zowel de bestaande alsmede ook de toekomstige extra verkeersbelasting (verkeersbewegingen - capaciteit) vanuit de woningen aan.

In het vervolg van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de impact van het verkeer als het gaat om de aspecten geluid (paragraaf 7.3.2 en luchtkwaliteit (paragraaf 6.3).

Conclusie

De projectlocatie is deels gelegen aan de gebiedsontsluitingsweg Luikerweg binnen de bebouwde kom en deels de erfontsluitingsweg Kromstraat. De toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling kan goed afgewikkeld worden op beide wegen. De bereikbaarheid is voor alle modaliteiten goed.

Het aspect verkeer vormt derhalve géén belemmering voor de beoogde projectontwikkeling op de projectlocatie en het omliggende gebied.

6.6.2 Parkeren

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar de parkeerbehoefte behorende bij deze projectontwikkeling.

Huidige situatie

In de huidige situatie zijn géén parkeerplaatsen binnen het plangebied aanwezig.

Parkeerbehoefte

De maatgevende parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van de parkeernormen van de gemeente Valkenswaard (Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017, vastgesteld op 22 augustus 2017) en de feitelijke invulling van het plangebied met woningen en openbaar gebied.

In het plangebied worden vrijstaande woningen gerealiseerd behorend tot woningtype I binnen de gebiedsindeling 'rest bebouwde kom':

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0051.png"

Onderstaand overzicht geeft een beeld van de parkeerbehoefte:

  Aantal   Parkeernorm   Parkeereis  
Vrijstaande woning   11   2   22  

Parkeerinvulling

In het plangebied zal de parkeereis op eigen terrein, op de woonkavels, volledig opgevangen worden. Voorzien wordt in tenminste twee parkeerplekken op eigen terrein (de woonkavel). Deze parkeervoorzieningen zullen gebruikt worden door de bewoners zelf en kunnen ook gebruikt worden door bezoekers.

In de openbare ruimte van het plangebied kan tevens informeel op enkele locaties in de wegruimte ("aan de rand van de weg") geparkeerd worden voor bezoekers. Daarnaast biedt de openbare ruimte in de directe omgeving, weliswaars in zeer beperkte mate, ruimte voor bezoekers parkeren voor de drie woonkavels die uitwegen op de Luikerweg.

Ontwerpeis parkeervoorziening

Bij een vrijstaande woning met garage en/of oprit: ruimte voor maximaal twee parkeerplaatsen van maximaal 6 meter diep en 2,5 meter breed per te stallen auto.

Conclusie

De parkeerbehoefte behorende bij de planontwikkeling kan volledig opgevangen worden in het plangebied op eigen terrein en in het openbaar gebied. Het aspect parkeren vormt op basis van het programma géén belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

De definitieve parkeertoets en daadwerkelijke invulling vindt plaats aan de hand van de ingediende omgevingsvergunningaanvraag die getoetst wordt aan het gemeentelijke parkeer(normen)beleid.

6.7 Luchtkwaliteit

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Regelgeving

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk project uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het beleid en normstelling voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

AMvB - "niet in betekenende mate"(nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 ( = 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

De reden hiervoor is dat er in het NSL voldoende maatregelen zijn opgenomen om de bijdrage van deze projecten aan verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren. Projecten die wel “in betekende mate” (ibm) bijdragen zijn vaak al opgenomen in het NSL. Het NSL is er op gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daartoe is een pakket aan maatregelen opgenomen in het NSL, zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatie specifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd.

Als een project ibm is en niet is opgenomen in het NSL, kan projectsaldering worden toegepast. Dit is uitgewerkt in de ministeriële regeling “projectsaldering luchtkwaliteit 2007”. Dit betekent dat bij het project zogenoemde 'onlosmakelijke maatregelen' worden genomen die de luchtkwaliteit verbeteren/niet verslechteren, of projectsaldering wordt toegepast. Saldering dient dan plaats te vinden in een gebied dat een functionele of geografische relatie heeft met het plangebied.

Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied worden 11 woningen gerealiseerd. Een dergelijke separate projectontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de hierboven vrijgestelde situaties. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Luikerweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden liggen en onder maximaal toelaatbaar aantal overschrijdingsdagen PM10. Bij rekenpunt 160026114 bedraagt de uitstoot voor NO2 (19,074), PM10 (19,04) en PM2,5 (11,913). Hierdoor is er ter plaatste van het projectgebied sprake van een aanvaardbaar verblijf- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0052.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0053.png"

Afbeelding 6.18: bijdrage NO2 op Luikerweg ter hoogte van plangebied (bron: nsl-monitoring)

NIBM tool

De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling is vanuit een worst-case benadering bepaald op 90 motorvoertuigen mvt/etmaal (88 bewegingen voor personenwagens en maximaal 0,25% voor vrachtverkeer). Uit de berekeningen (NIBM-tool) met realisatiejaar 2022 blijkt dat de bijdrage NO2 0,06 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,01 µg/m³. Daarmee is aangetoond dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bij draagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen. In afbeelding 6.19 is de berekening in de NIBM-tool weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0054.png"

Afbeelding 6.19: bijdrage verkeer NIBM-tool

Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteits- eisen. De wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Conclusie

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen. De ontwikkeling draagt hiermee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is ook geen sprake van negatieve gevolgen omtrent het aspect lucht in relatie tot gezondheid.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit dan ook geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

6.8 Gezondheid

Een veehouderij in de omgeving van een woning kan effecten hebben op de gezondheid. In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen (intensieve) veehouderijen en geitenhouderijen gelegen.

De invloed op de gezondheid gelet op de uitstoot van endotoxinen is gezien de kleinschaligheid verwaarloosbaar. Gesteld kan worden dat lucht in relatie tot gezondheid geen problemen oplevert. Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen omtrent het aspect lucht in relatie tot gezondheid

6.9 Milieuhygiënische aspecten bedrijven

6.9.1 Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

6.9.2 Milieuzonering

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.

In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • Categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten bovendien als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Omgevingstype

In de VNG-brochure worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een daarmee vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied). De indicatieve afstanden zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een 'rustige woonwijk'. Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag de indicatieve afstand worden gecorrigeerd en kan de afstand met één trede worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een matige of sterke functiemenging waarbij naast woningen andere functies voorkomen, zoals bedrijven.

De directe omgeving kan getypeerd worden met het omgevingstype 'woongebied'.

Beoordeling

Ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering zijn zowel de op dit moment in het plangebied en omgeving aanwezige functies als de planologisch mogelijk gemaakte functies beschouwd.

Geconstateerd is dat het plangebied niet is gelegen in geurcontouren van veehouderijen die op basis van de Wet geurhinder en veehouderij gelden en eveneens niet is gelegen binnen een 50 dB(A) contour die op basis van de Wet geluidhinder rondom gezoneerde bedrijventerreinen is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0055.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0056.png"

Afbeelding 6.20: luchtfoto en uitsnede uit ruimtelijkeplannen.nl met omgeving plangebied

Ten aanzien van het garanderen van een goed woon- en leefklimaat is de omgeving van het plangebied in een straal van 100 meter rondom het plangebied gescreend op het voorkomen van milieuhinderlijke bedrijvigheid. Een straal van 100 meter komt overeen met de grootste afstand behorende bij categorie 3 bedrijven genoemd in de VNG publicatie.

Uit deze beoordeling is gebleken dat er binnen deze afstand geen milieuhinderlijke bedrijven en instellingen zijn gelegen. De volgende bedrijven zijn aanwezig:

Bedrijf   Type   Adres   Milieucategorie  
Gebroeders Roes Valkenswaard B.V.   Loonwerker en grondbedrijf   Kromstraat 48   3 (op circa 245 meter afstand)  
De afstand van de planlocatie tot dit loonbedrijf is groter dan 100 meter en vormt daarmee geen enkele belemmering voor onderhavige planvorming.  
Gijsbers Tuinbouw BV   Tuinder   Kromstraat 55   2 (op < 100 meter afstand)  
Ten noorden van het plangebied liggen agrarische glastuinbouwgronden.Ten aanzien van Gijsbers Tuinbouw is geen sprake van een overlap van de aan te houden richtafstanden voor geur, stof en gevaar met de te realiseren woningen binnen het plangebied. De nieuwe woningen worden op ruime afstand van het bedrijf en de bijbehorende gronden gesitueerd, terwijl op een afstand van circa 5 meter reeds een woning van derden is gesitueerd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied een geluidbelasting < 45 dB(A) verwacht mag worden als gevolg van het bedrijf, hetgeen overeenkomt met een goed tot zeer goed woon- en leefklimaat. Vanuit dit bedrijf mag derhalve geen geluidhinder verwacht worden ter plaatse van het plangebied.

Tevens wordt het bedrijf niet belemmerd in haar huidige bedrijfsvoering als gevolg van de realisatie van de woningen.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0057.png"

Afbeelding 6.21: situering van kassen en omliggende woonbebouwing

Algehele conclusie In en nabij het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die conform de richtafstanden uit de voormelde VNG-brochure een belemmering zouden kunnen vormen voor de planvorming (en andersom).

Naast de ruimtelijke ordeningsaspecten is verder het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim/Wm/Bor) van toepassing. In dit besluit zijn voorschriften opgenomen waaraan de bedrijven zich dienen te houden om schade, gevaar of hinder naar de omgeving te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken. Op basis van bovenstaande constatering kan worden gesteld dat in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van bedrijvigheid welke een mogelijke belemmering vormt voor het initiatief. Daarnaast levert het initiatief ook geen belemmering op voor omliggende bedrijven en woonfuncties. Bezien vanuit het oogpunt van 'inwaartse milieuzonering' komt er in de nabijheid van de planlocatie geen bedrijvigheid voor welke een mogelijke belemmering vormt voor de voorgestane planontwikkeling. Daarnaast leveren de plannen, vanuit het oogpunt van 'uitwaartse zonering, ook geen belemmering op voor omliggende bedrijven. Dit betekent dat er vanuit de aspecten milieuzonering en hinderlijke bedrijvigheid geen belemmeringen zijn voor onderhavige woningbouwontwikkeling.

6.9.3 Geurhinder

Agrarische geur

Een woning is een geurgevoelig object in het kader van geurhinder. Het plangebied is niet gelegen in geurcontouren van intensieve veehouderijen en andersoortige agrarische bedrijven die op basis van de Wet geurhinder en veehouderij gelden (zie afbeelding 6.22).

Voor het plangebied gelden er vanuit het aspect agrarische geurhinder géén beperkingen voor het oprichten van woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0058.png"

Afbeelding 6.22: geurbelasting in de omgeving met plangebied aangeduid als rode ster (atlas.odzob.nl)

Industriële geur

In en om het plangebied is géén zware industrie toegestaan c.q. aanwezig. Er zal dientengevolge ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

Conclusie

Voor het plangebied gelden er géén beperkingen voor het oprichten van woningen bezien vanuit het aspect milieuzonering.

6.9.4 Geitenmoratorium - gezondheid

Uit de VGO-rapporten die afgelopen jaren zijn gepubliceerd door het RIVM komt duidelijk naar voren dat er een relatie wordt gevonden tussen veehouderijen en de gezondheid van omwonenden. Deze relatie is door de onderzoeker op verschillende manieren vastgesteld. Daarbij komt dichtheid van veehouderijbedrijven en afstand tot bepaalde type individuele veehouderijen concreet naar voren als factoren die van invloed zijn op de gezondheid van omwonenden.

Verder blijkt uit VGO-onderzoek dat er in een straal van twee kilometer rond geitenhouderijen een verhoogde incidentie van longontstekingen (ca. 25-30% hoger) voorkomt. De oorzaak van het verhoogde risico op longontsteking rond geitenbedrijven is vooralsnog onbekend en onderwerp van vervolgonderzoek. Op dit moment kan er geen enkele broneffect relatie worden beschreven tussen de verhoogde longontsteking incidentie en de uitstoot vanuit geitenhouderijen. Wel is er een causaal verband geconstateerd waarbij de associatie sterker is naarmate de afstand tot een geitenhouderij kleiner is. Tot er meer duidelijkheid is over de bron van de verhoogde incidentie longontstekingen kan niet worden geadviseerd over beschermde maatregelen. Afstand houden en goed informeren is de enige maatregel die de GGD op dit moment adviseert.

In afwachting van een vervolgonderzoek heeft de provincie Noord-Brabant besloten dat geitenstallen uitbreiden of in gebruik nemen niet meer is toegestaan. De provincie heeft daartoe op 7 juli 2017 een moratorium ingesteld op uitbreidingen van geitenhouderijen in haar Verordening Ruimte. Het moratorium is een voorzorgmaatregel met het oog op de volksgezondheid en verwerkt in de Verordening ruimte Noord-Brabant. Opname in de verordening was nodig omdat:

  • een wettelijk toetsingskader niet beschikbaar is en het endotoxine toetsingskader 1.0 voor pluimveehouderijen en varkenshouderijen niet toepasbaar is bij de geitenhouderij;
  • bedrijfsgerichte maatregelen die het risico op longontsteking beperken nu nog niet mogelijk zijn;
  • een duidelijk kader ontbreekt waarmee bij de vergunningverlening aan de gezondheid van omwonenden voldoende bescherming kan worden geboden, waardoor het risico bestaat dat degezondheidsrisico’s voor omwonenden toenemen;
  • voorkomen moet worden dat (nieuwe) knelpunten ontstaan vanwege de volksgezondheid rond geitenhouderijen, die mogelijk later met veel inspanning en kosten moeten worden weggenomen.

Het moratorium is tijdelijk. Dit moratorium regelt een verbod op uitbreidingen van geitenstallen. Maar regelt niet een verbod op toename van het aantal geiten in bestaande stallen.

Als de uitkomsten van het vervolgonderzoek bekend worden, wordt er gekeken of er redenen zijn het besluit in te trekken of aan te passen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het bevoegd gezag verplicht om alle bekende risico's bij een nieuwe ontwikkeling af te wegen. Er is geen sprake van een omgekeerde werking van het moratorium (met andere woorden de 'stop' op uitbreidingen van geitenbedrijven zorgt niet voor een stop op ontwikkelingen binnen de 2 km straal van een geitenhouderij), maar wel van een risico dat beoordeeld en meegewogen moet worden bij nieuwe ontwikkelingen.

Het verantwoorden van dit verhoogde risico is aan het bevoegd gezag, in casu de gemeente. Deze geeft een oordeel over en maakt een afweging of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (m.b.t. onder andere gezondheid & geitenhouderijen).

'De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0' (versie mei 2018) bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is. De zeven stappen dienen allen te worden doorlopen en beantwoord om na te gaan of er aandachtspunten worden gevonden. Toetsing aan het stappenplan moet plaatsvinden, zodat kan worden bepaald of een advies van de GGD nodig is voor de beoogde ontwikkeling.

Beoordeling

Wenselijke ontwikkelingen kunnen worden toegestaan buiten een straal van twee kilometer rondom een geitenhouderij.

Voor wat betreft ontwikkelingen gesitueerd binnen een straal van 2 kilometer rondom een geitenhouderij, kan vanuit oogpunt van volksgezondheid het volgende opgemerkt worden:

  • 1. wooninitiatieven binnen een stedelijk gebied in zogenaamde inbreidingslocaties kunnen vooralsnog worden toegestaan;
  • 2. met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 kilometer van een geitenhouderij te informeren over de gezondheids- risico's;
  • 3. bij de realisering van een ruimtelijke ontwikkeling binnen een straal van 2 kilometer van een geitenhouderij moet rekening gehouden worden met de volgende criteria:
  • het informeren van de aanvragers over het risico;
  • terughoudend omgaan met ontwikkelingen betreffende het huisvesten of opvangen van kinderen, kwetsbare mensen en ouderen;
  • na een zorgvuldige afweging en eventueel maatwerk kunnen wenselijke ontwikkelingen binnen een straal van 2 kilometer van een geitenhouderij worden toegestaan;
  • 4. initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria voorleggen aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

Conclusie

Het plangebied is gesitueerd op circa 1,2 kilometer van een mogelijke relevante veehouderij. In het tussenliggende gebied en op kortere afstand zijn al stedelijke (woon)functies aanwezig. De ontwikkeling van de planlocatie zal derhalve minder risico's opleveren dan op de bestaande woonlocatie functies op kortere afstand gesitueerd.

Aangenomen mag worden, dat er geen sprake zal zijn c.q. zou kunnen optreden met dusdanige emissies van entdotoxinen, waardoor er ter plaatse sprake zou zijn c.q. kunnen zijn van een onaanvaardbaar hoog gezondheidsrisico. De beoogde ontwikkeling wordt daarom uit een oogpunt van volksgezondheid(risico's) aanvaardbaar geacht.

6.10 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet het aspect externe veiligheid onderzocht worden. Hierbij dienen de risico's in beeld gebracht te worden die het gevolg zijn van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.

Regelgeving

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar, dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit, dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR. Wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (hierna: Bevt) en de Regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb moet zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0059.png"

Afbeelding 6.23: EV-signaliseringskaart

Beoordeling

Op basis van de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) en ev-signaleringskaart (zie afbeelding 6.18) is in en/of directe nabijheid van het plangebied geen inrichting en/of transportleiding voor gevaarlijke stoffen aanwezig met een plaatsgebonden risico-contour danwel een invloedsgebied waar mee rekening gehouden dient te worden..

In de directe omgeving van het plangebied vindt bovendien geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water. In uitzondering op het voorgaande geldt dat op ongeveer 100 meter van het plangebied een lokale route ligt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het betreft de route Luikerweg, Zuidelijke Randweg, De Vest. Het plangebied ligt ver buiten de plaatsgebonden risicocontouren van deze route.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

6.11 Kabels en leidingen

Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de vele functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels en leidingen. Sommige van deze kabels en leidingen vereisen een bepaalde afstand tot gevoelige functies.

De planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Conclusie

Er zijn geen kabels en leidingen gesitueerd in of in de directe nabijheid van het plangebied die een mogelijke belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

6.12 M.e.r.-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2)

Het begrip stedelijk ontwikkelingsproject is nergens gedefinieerd. Uit de toelichting op het Besluit m.e.r. en jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r. afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang, locatie en de milieugevolgen van de voorziene ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt nader ingegaan op deze aspecten.

De woningbouwontwikkeling in het plangebied past goed in het aanwezige stedelijke milieu en blijft ruim onder de drempelwaarde. De planlocatie is bovendien ontsloten op de bestaande infrastructuur en is goed bereikbaar. De bestaande infrastructuur kan de huidige en de toekomstige verkeerscapaciteit en parkeerbehoefte in voldoende mate opvangen.

Daarnaast voldoet het planvoornemen aan de wettelijke normen wat betreft ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, natuur en waterhuishouding. Zie hiervoor de beschreven milieuaspecten in dit hoofdstuk van dit plan.

Conclusie

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is er geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het besluit MER en behoeft er geen m.e.r.-procedure of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen te worden.

Hoofdstuk 7 Juridische regeling

7.1 Algemeen

Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. Daarnaast wordt, aanvullend op de landelijke standaarden, gebruik gemaakt van de bestemmingsplansystematiek binnen de gemeente Valkenswaard.

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de bestemmingsplansystematiek van Valkenswaard, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de gemeente Valkenswaard is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:

  • een verbeelding (een digitaal GML-bestand met een specifiek nummer), die samenhang met de planregels dient te worden gelezen;
  • regels; deze regels zijn in de SVBP2012 zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en slotbepaling).

Verbeelding

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting.

Op de verbeelding zijn, met bijbehorende verklaringen, de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. De verklaringen leggen een verbinding tussen de op de verbeelding aangegeven bestemming(en) en de regels. De verbeelding is opgebouwd volgens de landelijke richtlijn SVBP2012 en is getekend op schaal 1:1000.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0060.png"

Afbeelding 7.1: verbeelding behorende bij het bestemmingsplan

Toelichting

Een bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting, waarin een onderbouwing is opgenomen van de gemaakte beleidskeuzen inzake het bestemmingsplan. De toelichting betreft een niet-juridisch bindend deel uit van het bestemmingsplan.

Regels

De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. De groepering van de planregels, de naamgeving van een aantal planregels en zelf de inrichting van bestemmingen is deels bepaald door de ministeriële regeling. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven: het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken.

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.

In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

7.2 Artikelsgewijze toelichting regels

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

7.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 - Begrippen

In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Bouwperceel

In feite is het bouwperceel het stuk grond, dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning moet worden aangemerkt als behorende bij de aangevraagde bebouwing. Let op: indien bij een woning een deel van een aangrenzende bestemming 'Groen' bij de aanvraag is opgegeven als bouwperceel, dan dient deze aanvraag toch beoordeeld te worden zonder dit gedeelte. Meten dient beperkt te zijn tot de bestemming waarvoor de regeling geldt.

Het begrip 'bouwperceel' kan nodig zijn om het toelaatbare bebouwingsareaal rechtvaardig per vestiging, per bedrijf, per beheerseenheid of per wooneenheid etc. te verdelen. Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming kan in bepaalde gevallen meerdere bouwpercelen omvatten. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij huurcomplexen die als eengezinswoningen in een rij gerealiseerd zijn. In dit geval moet aan het begrip perceel en andere betekenis worden toegekend dan normaal in het eigendomsrecht geldt.

Voorgevelrooilijn

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, regelt een groot aantal omgevingsvergunningsvrije bouwwerken. Om te bepalen of een bepaald bouwwerk vergunningsvrij is, wordt in een aantal gevallen gebruik gemaakt van het begrip voorgevelrooilijn. De wet voorziet echter niet in een begripsbepaling, maar verwijst hierbij onder andere naar het bestemmingsplan. Daarom is het begrip voorgevelrooilijn opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan maakt gebruik van bouwvlakken, waarbinnen de hoofdbebouwing met bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mag worden. De voorgevelrooilijn wordt gevormd door de grens van het bouwvlak die is gericht naar het openbaar gebied (bijvoorbeeld een weg of groenvoorziening) en het verlengde van die grens. Bij een hoekperceel wordt ook de zijdelingse bouwgrens die naar het openbaar gebied is gericht en het verlengde daarvan gezien als voorgevelrooilijn.

Artikel 2 - Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

Goothoogte en bouwhoogte van een gebouw

Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaatsvinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. In de nieuwe bestemmingsplansystematiek wordt naast de goothoogte ook een maximale bouwhoogte opgenomen. Met name het begrip goothoogte behoeft enige toelichting.

De onderliggende gedachte bij het begrip goothoogte is een stapeling van bouwmassa's in een hoofdvolume (basismassa) met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking. Vaak is het onderscheid tussen beide bouwmassa's niet voor de volle honderd procent eenduidig.

Met de goothoogte wordt beoogd de maximale hoogte van de basismassa te reguleren. De te toetsen hoogte moet dan ook plaatsvinden aan de hand van de goothoogte die representatief kan worden geacht voor de basismassa. Ter illustratie is dit in afbeelding 7.2. weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0061.png"

Afbeelding 7.2: goothoogte hoofdgebouw

Bij bijbehorende bouwwerken geldt in principe dezelfde filosofie. Verder wordt daarbij aanvullend een maximale dakhelling voorgeschreven om het éénlaagse karakter te benadrukken, mede om de belendende (woon-)percelen een bescherming in hun woon- en/of gebruiksgenot te bieden. Uitgangspunt is te voorkomen, dat belendingen worden geconfronteerd met relatief lange wanden die hoger zijn dan 3,5 meter. Beperkte topgevels zijn acceptabel. De dakhelling heeft bovendien de functie van regulerende factor in de zon-/lichtbelemmering. In afbeelding 7.3 zijn enkele illustraties van deze situaties gegeven. Daarbij zijn ook bouwwerken geschetst, waarvan de ontwikkeling niet moet plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPLuikerweg100-ON01_0062.png"

Afbeelding 7.3: goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken

De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Voor een aantal bestemmingen zijn daarbij specifieke gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.

De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

7.2.2 Bestemmingen

In dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gebruikt:

Artikel 3 - Groen

De bestemming 'Groen' wordt gebruikt voor plantsoenen, groenstroken en andere aanplanten binnen het plangebied die kunnen worden aangemerkt als structureel groen. Binnen deze bestemming zijn speelvoorzieningen toegestaan. Gebouwen en parkeervoorzieningen zijn echter niet toegestaan binnen de bestemming 'Groen'.

Artikel 4 - Tuin

De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor voor- en zijtuinen alsmede voor in- en uitritten voor woningen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de gronden als tuin.

Situaties met tuinen op de hoek van een straat leveren vrijwel altijd discussie op met betrekking tot verkeersveiligheid en stedenbouwkundige aspecten. Hoe moet hiermee worden omgegaan?

De algemene wijze van bestemmen gaat uit van het principe dat de voortuinen en gedeelten van zijtuinen de bestemming 'Tuin' krijgen en de resterende gronden de betreffende hoofdbestemming ('Wonen').

De grens tussen de bestemming 'Tuin' en de aangrenzende bestemming is vastgelegd overeenkomstig het beeldkwaliteitsplan voor de planontwikkeling in dit projectgebied.

Binnen de bestemming 'Tuin' bedraagt de bouwhoogte van een erfafscheiding maximaal 1 meter. Indien de bestemming 'Tuin' op een zijperceel verder doorloopt dan bovenstaande 1 meter én deze zijtuin niet grenst aan de openbare weg, dan geldt voor een erfafscheiding een maximale bouwhoogte van 2 meter.

Grenst de als 'Tuin' bestemde zijtuin aan de openbare weg, dan kan een hoge erfafscheiding verkeersonveilige situaties opleveren. Een dergelijke erfafscheiding mag daarom maximaal 1 meter hoog zijn. In afwijking hiervan is een erfafscheiding van maximaal 2 meter hoog toegestaan, onder voorwaarden in het kader van verkeersveiligheid en stedenbouw.

De bestemming voorziet in een regeling voor het bouwen van aanbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw (erkers). De diepte van de aanbouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,5 meter.

Daarnaast kan in afwijking van het bestemmingsplan naast het pand ook een zijaanbouw worden toegestaan tot 1 meter naast de rooilijn van de zijgevel. In de afwijkingsregels zijn voorwaarden opgenomen die rekening houden met de situering van het belendende perceel 'om de hoek' (dus achter het hoekperceel) en/of aan de overkant van de zijstraat (dus in het verlengde van het hoekperceel). In het eerste geval wordt de afwijkingsregeling bepaald door de voorgevelrooilijn van het belendende pand om de hoek. Aan de overzijde kan het veel uitmaken of daar voorgevels zijn, zijgevels of een groen- of parkeerstrook, waardoor het bevoegd gezag wel of niet overgaat tot verlening van de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan.

Op een aantal plekken is in de bestemming aangegeven waar parkeerplaatsen gesitueerd kunnen worden met behulp van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - in- en uitrit'.

Artikel 5 - Verkeer

Deze bestemming geldt voor wegen, straten en pleinen, voet - en fietspaden ten behoeve van de afwikkeling van alle verkeer. Daarnaast zijn binnen deze bestemming parkeer- en groenvoorzieningen, geluidwerende en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede ook nuts- en speelvoorzieningen toegestaan en mogen de gronden gebruikt worden voor evenementen.

Artikel 6 - Wonen

Deze bestemming geldt voor alle woningen in het plangebied met bijbehorende zij- en achtertuinen.

Hoofdgebouwen

De hoofdbebouwing dient gebouwd te worden binnen het bestemmingsvlak en bouwvlak, met maximaal 1 hoofdgebouw (woning) per bouwperceel. Daarnaast is de maatvoering (goot- en bouwhoogte) en situering van het hoofdgebouw ten opzichte van de zijdelingse perceel vastgelegd. Ook het maximum aantal woningen dat binnen het bestemmingsvlak en/of bouwvlak is toegestaan is op de verbeelding aangegeven. De diepte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 15 meter.

Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaats vinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. De achterliggende gedachte was een mogelijke opbouw van bouwmassa's in een hoofdvolume met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking.

In deze systematiek werd de bouwhoogte of dakhelling niet geregeld, waardoor er veel vrijheid was in het vormgeven van de kapconstructie. Deze vrijheid had voordelen, met name op ontwerptechnisch gebied, maar heeft ook geleid tot excessen. Vandaar dat de raad op 2 november 2010 heeft besloten in de nieuwe bestemmingsplansystematiek naast een goothoogte ook een maximale bouwhoogte op te nemen.

De maximale goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw is op de verbeelding aangegeven met behulp van een maatvoeringsaanduiding. De goot- en bouwhoogte geldt voor het hoofdgebouw. Boven de maximaal toegestane goothoogte is op grond van de bouwregels nog maximaal één bouwlaag toegestaan, waarmee voorkomen wordt dat in de kap twee of meer woonlagen gerealiseerd kunnen worden.

Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen binnen het bestemmingsvlak worden gerealiseerd. Voor de bijbehorende bouwwerken geldt een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale dakhelling die niet meer mag bedragen dan de dakhelling van het hoofdgebouw. De bouwhoogte is daarbij gemaximaliseerd op 5,5 meter. Hiermee wordt tevens voorkomen dat boven de goothoogte van 4 meter nog een volwaardige bouwlaag gerealiseerd kan worden.

De hoeveelheid te realiseren bijbehorende bouwwerken gelegen op het achtererfgebied is in de regels opgenomen. Afhankelijk van de oppervlakte van het achtererfgebied mag 50%, 40% of 25% bebouwd worden tot een maximum oppervlakte van respectievelijk 75 m2, 100 m2 of 150 m2.

Begrenzing Woon- en Tuinbestemming

De algemene wijze van bestemmen gaat uit van het principe dat de voortuinen en gedeelten van zijtuinen de bestemming 'Tuin' krijgen en de resterende gronden de bestemming 'Wonen'.

Aan-huis-verbonden beroepen

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn aan-huis-verbonden beroepen rechtstreeks toegestaan tot een oppervlakte van 35 m2, mits voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Wonen'. Het bevoegd gezag kan in afwijking hiervan een omgevingsvergunning verlenen tot een oppervlakte van maximaal 75 m2. Belangrijke voorwaarden daarbij zijn onder andere dat er geen ernstige of onevenredige hinder van het woonmilieu mag optreden en dat de afwikkeling van het verkeer niet nadelig wordt beïnvloed. Ook de parkeerdruk mag niet onaanvaardbaar toenemen door het aan-huis-verbonden beroep.

Het gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woning of onafhankelijke woonruimte is in beginsel niet toegestaan.

Artikel 7 - Waarde - Archeologie 3

Categorie 3: Gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern. Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en gehuchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 250 m² en dieper gaan dan 0,3 m–mv.

Artikel 8 - Waarde - Archeologie 4

Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 1.000 m2.

Artikel 9 - Waarde - Archeologie 5

Categorie 5: Gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 2500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 5.000 m2.

Artikel 10 - Waterstaat - Waterberging

Een klein deel van de gronden in het planbied vormt onderdeel van het regionaal waterbergingsgebied. Het betreft als groen bestemde gronden in het westelijk deel van het plangebied in de nabijheid van de Kromstraat. Een dubbelbestemming is opgenomen om de functie van de gronden voor de tijdelijke opvang van water te beschermen. Bouwen en het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is enkel toegestaan indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de gronden. Het bevoegd gezag dient hierbij advies in te winnen bij het betrokken waterschapsbestuur.

7.2.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.

Artikel 11 - Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.

Artikel 12 - Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Zo is bijvoorbeeld geregeld dat bestaande, afwijkende maten, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, als maximaal toelaatbaar worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat afwijkende doch legaal tot stand gekomen situaties in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan.

Ondergeschikte bouwdelen

In artikel 12.2 is opgenomen, dat ondergeschikte bouwdelen bij het meten buiten beschouwing worden gelaten, mits aan een tweetal voorwaarden wordt voldaan. Er is een niet-limitatieve opsomming gegeven van ondergeschikte bouwdelen. De reden van "buiten beschouwing laten" is gebaseerd op de volgende feiten. Om de contouren van de stedenbouwkundige massa te toetsen, zijn ondergeschikte bouwdelen die niet representatief zijn voor de massa en verschijningsvorm van een gebouw, van mindere betekenis. In deze context is het niet gerechtvaardigd om in de gegeven situatie van een maatoverschrijding te spreken die niet tolerabel is.

Tot openbare ruimten worden de openbare weg en openbaar groen gerekend. Voor het garanderen van veiligheid dienen maatafwijkingen hier apart in beschouwing te worden genomen; een directe toelaatbaarheid is in deze gevallen minder gewenst.

Artikel 13 - Algemene aanduidingsregels

Voor waardevolle en monumentale bomen geldt dat deze overeenkomstig het gemeentelijk beleid een eigen aanduiding krijgen. In lid 2 van dit artikel zijn verbodsbepalingen opgenomen en de voorwaarden op grond waarvan een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden in de nabijheid van waardevolle en monumentale bomen.

Artikel 14 - Algemene gebruiksregels

Seksinrichtingen worden middels een algemene gebruiksregel uitgesloten, zodat bijvoorbeeld een seksbioscoop of prostitutiebedrijf niet mogen voorkomen. Voor het begrip seksinrichting wordt verwezen naar de omschrijving onder artikel 1.

Artikel 15 - Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader opgesomd in dit artikel.

Op deze algemene afwijkingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor het oprichten van bouwwerken ter wering van geluidhinder, voor gebouwtjes ten dienste van het verkeer of openbaar nut, voor antennes en zendmasten en voor bepaalde bouwwerken op of direct nabij de openbare weg.

Artikel 16 - Algemene wijzigingsregels

Op deze algemene wijzigingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor de in het plan aangegeven bestemmingsgrens, van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is.

Artikel 17 - Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure opgenomen die gevolgd moet worden bij het stellen van nadere eisen.

Artikel 18 - Overige regels

In dit artikel is een regeling ten aanzien van parkeren en laden en lossen op het perceel opgenomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een gebouw. Er dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Van toepassing zijn de gemeentelijke normen zoals opgenomen in het parkeerbeleid van gemeente.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 - Overgangsrecht

De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 20 - Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Uitvoeringsaspecten

8.1 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. De begrippen toezicht en handhaving definiëren wij als "elke handeling van de gemeente die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding daarvan te beëindigen".

Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt conform de gemeentelijke handhavingsstrategie, die opgenomen is in het handhavingsbeleidsplan.

Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen.

Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregiem gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. Dit wordt bij het opstellen van het bestemmingsplan geïnventariseerd.

Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten doelstellingen duidelijk aangegeven worden. Op basis van een risicoanalyse en aandachtspunten worden prioriteiten gesteld en wordt de handhavingsorganisatie zodanig ingericht dat gestelde doelen bereikt kunnen worden.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Met het oog hierop heeft de wet in de bestemmingsplanprocedure in ieder geval een aantal verplichte inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Uiteraard kan niet een ieder zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  • 3. Inzichtelijke en realistische regeling. Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dit houdt in: helder van opzet, niet onnodig beperkend of inflexibel en goed controleerbaar. De regels behoren dan ook niet meer dan noodzakelijk is te regelen.
  • 4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De rechtssituatie gaat specifiek een rol spelen als in het kader van toezicht en handhaving teruggegrepen moet worden op het overgangsrecht, zoals dat in het geldend bestemmingsplan is beschreven. Op grond van het overgangsrecht is met objectieve feiten vast te stellen hoe de rechtssituatie is en of er bouw- en of gebruiksregels worden overtreden.

Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, etc..

Handhaving van gebruiks- en aanlegregels wordt algemeen als knelpunt ervaren. Teneinde de handhaafbaarheid te bevorderen worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan.

Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist.

Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een anterieure exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst.

Met de initiatiefnemer is tevens een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

9.1 Burgerparticipatie

9.1.1 Omgevingsdialoog

In kader van de omgevingsdialoog, is de buurt in februari 2019 geïnformeerd over het ontwikkelvoornemen op de planlocatie. In november 2019 is vervolgens door de ontwikkelaar met vrijwel alle direct omwonenden individueel gesproken over het initiatief en zijn de wensen, suggesties en aandachtspunten van de direct omwonenden ontvangen.

In juli 2020 is vervolgens de buurt per brief geïnformeerd over de stand van zaken en is gewezen op de informatieve website die door de ontwikkelaar is opengesteld.

Bij schrijven van 7 oktober 2020 zijn omwonenden vervolgens op de hoogte gebracht van plaats te vinden informatiebijeenkomst. Op 22 oktober 2020 heeft deze informatiebijeenkomst plaatsgevonden, met circa 20 deelnemende omwonenden. Tijdens deze bijeenkomst is het stedenbouwkundig plan voor de ontwikkeling op de planlocatie gepresenteerd en is antwoord gegeven op vragen (inhoud en procedure).

De relevante stukken met betrekking tot de diverse acties ten aanzien van de omgevingsdialoog zijn gebundeld in een bijlage, die bij de toelichting is gevoegd (zie bijlage 10).

9.1.2 Inspraak

Ingevolge de inspraakverordening is het voorontwerp bestemmingsplan voor een ieder ter inzage digitaal ter inzage gelegd van 8 april tot en met 5 mei 2021. Het plan was te raadplegen via de gemeentelijke website www.valkenswaard.nl/ruimtelijkeplannen en via www.ruimtelijkeplannen.nl. In verband met COVID-19 en de daaraan verbonden lockdown maatregelen heeft er geen informatiebijeenkomst plaatsgevonden en was het niet mogelijk om het plan in te zien op het gemeentehuis van Valkenswaard, de bibliotheek van Valkenswaard, het ontmoetingscentrum de Belleman in Dommelen en het Dorpshuis in Borkel en Schaft.

In het kader van de inspraak zijn drie schriftelijk reacties binnengekomen. Naar aanleiding van de reacties heeft er overleg plaatsgevonden met insprekers en is de planontwikkeling op onderdelen aangepast.

Van de plaatsgevonden inspraak is een document opgesteld in de vorm van een inspraakverslag. Dit inspraakverslag is als bijlage bij de toelichting gevoegd (zie bijlage 14).

9.2 Wettelijk vooroverleg

9.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

De gebiedsontwikkeling is in het kader van het wettelijk vooroverleg ingebracht bij relevante instanties. Het waterschap en de provincie hebben een schriftelijke reactie ingebracht. Op basis van de inhoud van deze reacties is het bestemmingsplan op een aantal aspecten aangepast.

De reacties van de provincie en het waterschap zijn integraal als bijlage 11 respectievelijk bijlage 12 bij de toelichting van het plan gevoegd.

9.3 Procedure

9.3.1 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van (PM) tot en met (PM) ter inzage gelegen.

Tijdens deze genoemde periode zijn (PM) schriftelijk of mondeling zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend.

9.3.2 Vast te stellen bestemmingsplan

Op (PM) is het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad van Valkenswaard.