Plan:
Bedrijventerrein Het Laar 2008
Status:
onherroepelijk
Plantype:
ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
Artikel 4 Bedrijf-Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Functies

De op de plankaart voor "Bedrijf-Nutsvoorziening" aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen die zijn genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten, onder de categorie 1 tot en met 3a, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 Wet Geluidhinder in samenhang met artikel 2.4. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer van de Wet Milieubeheer met dien verstande dat de maximaal toegestane milieucategorie per bestemmingsvlak op de plankaart is aangegeven.

4.1.2 Aanduidingen

Ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding bedrijf categorie 3b (b3b), zijn de voor "Bedrijf-Nutsvoorziening" aangewezen gronden mede bestemd voor de daarbij aangegeven functie.

4.1.3 Bijbehorende voorzieningen

De op de plankaart voor "Bedrijf-Nutsvoorziening" aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor

  1. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  2. groenvoorzieningen,

voor zover behorende bij en ondersteunend aan de onder 4.1.1 en 4.1.2 genoemde functies.

4.2 Bouwvoorschriften
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende algemene bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven hoofdbebouwingsvlak worden gebouwd, waarbij ondergeschikte delen van een bouwwerk het hoofdbebouwingsvlak mogen overschrijden;
  2. het bebouwingspercentage binnen het hoofdbebouwingsvlak mag per bouwperceel niet meer dan het op de plankaart aangegeven maximum bedragen;
  3. de bouw- en/of goothoogte binnen het hoofdbebouwingsvlak mag niet meer dan het op de plankaart aangegeven maximum bedragen;
  4. het bouwen van ondergrondse bouwwerken is binnen het hoofdbebouwingsvlak toegestaan.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag in het hoofdbebouwingsvlak en in het bebouwd erf niet meer dan 5 m en in het onbebouwd erf niet meer dan 1 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedurevoorschriften in 27.3 nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijde ten behoeve van:
    1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeersveiligheid;
    3. de sociale veiligheid;
    4. de brandveiligheid;
    5. de milieusituatie;
    6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
4.4 Vrijstelling van de bouwvoorschriften
4.4.1 Vrijstellingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 27.1 en de vrijstellingsvoorwaarden in artikel 4.4.1 vrijstelling te verlenen van:

  1. het bepaalde in 4.2.1 onder a voor bouwen buiten het hoofdbebouwingsvlak ten behoeve van entrees, overstekende daken, draagconstructies van de gebouwen, luifels, (draagconstructies van) reclame en hieraan gelijk te stellen voorzieningen;
  2. het bepaalde in 4.2.1 onder b ten aanzien van het bebouwingspercentage met een maximum van 80;
  3. het bepaalde in artikel 4.2.1 onder c met betrekking tot een maximale bouwhoogte:
    1. voor ten hoogste 25% van het bouwperceel tot 20 m;
    2. voor ten hoogste 20% van het bouwperceel tot 25 m;
    3. voor ten hoogste 15% van het bouwperceel tot 30 m,

mits de bebouwing niet is gesitueerd binnen de zone van 50 m van de buitenranden van het betreffende bedrijventerrein zoals is aangegeven op de plankaart bedrijventerrein ruimtelijk;

  1. het bepaalde in 4.2.2 onder a voor de hoogte en situering van erfafscheidingen tot een hoogte van maximaal 3 m;
  2. het bepaalde in 4.2.2 onder b voor de hoogte en situering na overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 15 m.
4.4.2 Vrijstellingsvoorwaarden

De in artikel 4.4.1 genoemde vrijstellingen kunnen slechts worden verleend, mits:

  1. dit vanuit het oogpunt van de bedrijfsvoering, de bedrijfspresentatie, de constructie of verschijning van het gebouw of de aard van het bedrijf noodzakelijk is;
  2. de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  3. de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast;
  4. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  5. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  6. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.