Plan:
Enschot 2008
Status:
onherroepelijk
Plantype:
ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
Artikel 6 Gemengd-Dorps
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Functie

De op de plankaart voor "Gemengd-Dorps" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven, behorende tot maximaal categorie 2 uit de "Staat van Bedrijfsactiviteiten", met uitzondering van bedrijven als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder jo. artikel 2.4. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer van de Wet Milieubeheer, zoals deze luidde op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  2. kantoren tot maximaal 250 m² bruto vloeroppervlak per zelfstandige eenheid met een maximum van 700 m² bruto vloeroppervlak per bestemmingsvlak;
  3. maatschappelijke instellingen;
  4. binnenrecreatie en -sport;
  5. zorg- en dienstverlening (zakelijk en persoonlijk);
  6. wonen, met dien verstande dat sprake is van grondgebonden woningen;
  7. bouwwerken van algemeen nut,

met dien verstande dat de maximale omvang per functionele eenheid, niet zijnde kantoren, 250 m² bruto vloeroppervlak bedraagt.

6.1.2 Aanduidingen

Ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding:

  1. horeca (h) tot de categorie zoals nader aangeduid in Bijlage 8" en tevens zoals weergegeven op de plankaart;
  2. bedrijven (b) tot de milieucategorie zoals nader is aangegeven in bijlage 'overzicht bedrijven met afwijkende milieucategorie' en tevens zoals weergegeven op de plankaart;
  3. detailhandel (dh);
  4. vuurwerkverkooppunt (figuur);
  5. tank- en servicestation + LPG (t+);
  6. perifere detailhandel (p),

zijn de voor "Gemengd-Dorps" aangewezen gronden mede bestemd voor de daarbij aangegeven functie(s).

6.1.3 Bijbehorende voorzieningen

De op de plankaart voor "Gemengd-Dorps" aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  2. tuinen en erven;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen;
  5. groen- en speelvoorzieningen;
  6. kantines / restauratieve voorzieningen;
  7. objecten voor beeldende kunst,

voor zover deze behoren bij en ondergeschikt zijn aan de onder 6.1.1 en 6.1.2 genoemde functies.

6.2 Bouwvoorschriften
6.2.1 Algemeen
  1. Bestaande bebouwing welke krachtens een bouwvergunning is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsvoorschriften, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht;
  1. ter plaatse van de aanduiding 'tank- en servicestation + LPG (t+)' mogen alleen gebouwen worden opgericht ten behoeve van de aanduiding 'tank- en servicestation + LPG (t+)'.
6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven hoofdbebouwingsvlak worden gebouwd, waarbij ondergeschikte delen van een bouwwerk, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, het hoofdbebouwingsvlak mogen overschrijden;
  2. ten minste 80% van de voorgevel van een hoofdgebouw moet in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  3. het bebouwingspercentage binnen het hoofdbebouwingsvlak mag 100 bedragen, tenzij anders op de plankaart is aangegeven;
  4. de bouwdiepte van het hoofdbebouwingsvlak bedraagt maximaal 12 meter, tenzij anders op de plankaart is aangegeven;
  5. de maximale bouwhoogte bedraagt 11 meter, tenzij op de plankaart een andere bouwhoogte is aangegeven;
  6. de maximale goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn is gelijk aan de maximale bouwhoogte, tenzij op de plankaart een andere goothoogte is aangegeven. In dat geval geldt tevens de maximale afschuiningshoek zoals aangegeven op plankaart;
  7. het bouwen van ondergrondse bouwwerken in het hoofdbebouwingsvlak is toegestaan.
6.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het hoofdbebouwingsvlak en in het bebouwd erf worden gebouwd;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uit maximaal één bouwlaag bestaan;
  3. tenzij anders op de plankaart is aangegeven mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen in het bebouwd erf niet meer dan bedragen dan:
    1. 20 m2 indien de oppervlakte van het bebouwd erf 50 m2 of minder bedraagt;
    2. 40% van het oppervlak van het bebouwd erf met een maximum van 60 m2, indien de oppervlakte van het bebouwd erf meer dan 50 m2 en niet meer dan 500 m2 bedraagt;
    3. 80 m2 indien de oppervlakte van het bebouwd erf meer dan 500 m2 en niet meer dan 1000 m2 bedraagt;
    4. 100 m2 indien de oppervlakte van het bebouwd erf meer dan 1000 m2 bedraagt;
  4. ten aanzien van de hoogte:
    1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de hoofdbebouwing vermeerderd met een dakconstructie van maximaal 0,50 meter, met een maximale totale hoogte van 4,5 meter;
    2. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen met een platte afdekking mag ten hoogste 3 meter bedragen, tenzij anders op de plankaart is aangegeven;
    3. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een schuine kap mag ten hoogste 3 meter bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 4,5 meter waarbij de afschuiningshoek maximaal 45° mag bedragen, tenzij anders op de plankaart is aangegeven. Deze afschuining geldt niet in die gevallen waarbij op het naastgelegen perceel in de perceelscheiding al een gebouw met een zelfde of hogere hoogte aanwezig is dan wel gelijktijdig wordt opgericht.
6.2.4 Bouwwerken van algemeen nut

Voor het bouwen van bouwwerken van algemeen nut gelden de volgende bepalingen:

  1. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht met uitzondering van de gronden gelegen voor de (verlengde) voorgevelrooilijn;
  2. de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3.5 meter;
  3. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m².
6.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen op het onbebouwd erf niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag in het hoofdbebouwingsvlak en in het bebouwd erf niet meer dan 3 meter en in het onbebouwd erf niet meer dan 1 meter bedragen;
  3. (openlucht) zwembaden, vijvers en daarmee gelijk te stellen bij een tuin behorende voorzieningen mogen uitsluitend in het hoofdbebouwingsvlak en het bebouwd erf worden opgericht, met dien verstande dat de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van het bebouwd erf en de hoogte niet meer mag bedragen dan 0,5 meter.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedurevoorschriften in 28.4 nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeersveiligheid;
    3. de sociale veiligheid;
    4. de brandveiligheid;
    5. de milieusituatie;
    6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  3. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 meter achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
  4. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil indien de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 10 meter, zulks in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
6.4 Vrijstelling van de bouwvoorschriften
6.4.1 Vrijstelling t.b.v. bouwen in het hoofdbebouwingsvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 28.1 en de vrijstellingsvoorwaarden in 6.4.4 vrijstelling te verlenen van:

  1. het bepaalde in 6.2.2 onder f ten behoeve van:
    1. de op de plankaart aangegeven goothoogte van hoofdgebouwen in de achtergevelrooilijn, onder voorwaarde dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan eenmaal de helft van de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, vermeerderd met 1 meter, met een maximum van 11 meter. Bij het ontbreken van een tegenoverliggende achtergevelrooilijn geldt een maximum van 11 meter;
    2. de op de plankaart aangegeven goothoogte van hoofdgebouwen in de voorgevelrooilijn, onder voorwaarde dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan eenmaal de afstand tot de tegenoverliggende voorgevelrooilijn, vermeerderd met 1 meter, met een maximum van 11 meter. Bij het ontbreken van een tegenoverliggende voorgevelrooilijn geldt een maximum van 11 meter.
6.4.2 Vrijstelling t.b.v. bouwen in het onbebouwd erf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 28.1 en met de vrijstellingsvoorwaarden in 6.4.4, voor het bouwen in het onbebouwd erf vrijstelling te verlenen van:

  1. het bepaalde in 6.2.5 onder b, voor de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, die naar hun aard en bestemming op een onbebouwd erf toelaatbaar zijn, met een maximum van 5 meter;
  2. het bepaalde in 6.2.5 onder b, voor vlaggemasten in het onbebouwd erf tot een hoogte van maximaal 10 meter.
  3. het bepaalde in 6.2.2 onder a, voor bouwwerken ten behoeve van gevelrenovatie met een maximum van 0.10 m;
  4. het bepaalde in 6.2.2 onder a voor ondergrondse bouwwerken, zoals kelders en kelderingangen mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;
  5. het bepaalde in 6.2.2 onder a, voor erkers met dien verstande dat:
    1. op de begane grond:
      1. de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de voorgevel bedraagt,
      2. de diepte maximaal 1,50 meter bedraagt,
      3. de hoogte één bouwlaag betreft of maximaal 3,00 meter;
    2. de uitbouw transparant moet worden uitgevoerd;
    3. op de perceelscheiding dan wel op maximaal 2 meter uit de perceelscheiding sprake kan zijn van een ondoorzichtige wand;
  6. het bepaalde in 6.2.2 onder a, voor balkons en galerijen van maximaal 1,50 meter diepte;
  7. het bepaalde in 6.2.2 onder a, voor trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten en hijsinrichtingen;
  8. het bepaalde in 6.2.2 onder a, voor reclametoestellen en draagconstructies voor reclames;
  9. het bepaalde in 6.2.2 voor entrees, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met in achtneming van het bepaalde in artikel 23, tot een maximum van 40% van het onbebouwd erf doch niet meer dan:
      1. 5 m² en een bouwhoogte van maximaal 3 meter, daar waar op de plankaart de aanduiding "toegelaten bouwwerken 1" voorkomt,
      2. 10m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 meter daar waar op de plankaart de aanduiding "toegelaten bouwwerken 2" voorkomt,
      3. 20m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 meter daar waar op de plankaart de aanduiding " toegelaten bouwwerken 3" voorkomt;
  10. de in 6.2.5 opgenomen maximum hoogte van erfafscheidingen bij bijzondere in stedenbouwkundig opzicht afwijkende situaties met een maximum van 2 meter.
6.4.3 Vrijstelling t.b.v. bouwen in het bebouwd erf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 28.1. en met de vrijstellingsvoorwaarden in 10.4.4, voor bouwen in het bebouwd erf vrijstelling te verlenen van:

  1. het bepaalde in 6.2.3 onder c voor het bouwen van afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg met inachtneming van het bepaalde in 6.5.3,met dien verstande dat 15 m2 aaneengesloten onbebouwd terrein op het bouwperceel aanwezig blijft met een maximum van:
    1. 80 m2 mits de oppervlakte van het bebouwd erf kleiner is dan 500 m2;
    2. 100 m2 mits de oppervlakte van het bebouwd erf groter is dan 500 m2 en indien de volledige woonfunctie (woon-/eetkamer, keuken, badkamer, slaapkamer) op de begane grond wordt gesitueerd;
  2. het bepaalde in 6.2.3 onder c en d voor een hoger bebouwingspercentage en afwijkende goot- en bouwhoogten voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij andere gebouwen dan woningen (niet zijnde dienstwoningen), met dien verstande dat:
    1. het bebouwingspercentage niet meer dan 95% mag bedragen;
    2. het bouwperceel moet blijven voldoen aan het bepaalde in artikel 23;
    3. bijgebouwen met een maximale bouwhoogte van 6.00 m in maximaal één bouwlaag zonder afschuiningshoek mogen worden gerealiseerd, mits dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  3. van het bepaalde in 6.2.5 voor de opgenomen maximum hoogte voor andere bouwwerken geen gebouw zijnde tot een maximum hoogte van 5 m, voor antennes die van de voet af gemeten een hoogte hebben van meer dan 5 m, respectievelijk antennes, voor zover gelegen achter een woning of een ander gebouw, met een doorsnede groter dan 2 m en een hoogte van meer dan 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein;
  4. de in 6.4.2 onder b, c, e, f, g genoemde vrijstellingsbevoegdheden zijn van overeenkomstige toepassing in het bebouwd erf.
6.4.4 Vrijstellingsvoorwaarden

vrijstelling als bedoeld onder lid 6.4 sub 1 t/m 3 van dit artikel wordt slechts verleend indien:

  1. de bebouwingskarakteristiek van de straat en het dorpse karakter niet onevenredig wordt geschaad;
  2. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt;
  3. de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  4. de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast
  5. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  6. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  7. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  8. vanuit stedenbouwkundig oogpunt in beginsel rekening worden gehouden met eventuele zichthoeken vanuit belendende percelen.
6.5 Specifieke gebruiksvoorschriften
6.5.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming, behoudens vrijstellingen die op grond van deze voorschriften zijn verleend.

6.5.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in 6.5.1, strijdig met de bestemming "Gemengd-Dorps", wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  2. het storten van puin en afvalstoffen, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
  3. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
  4. opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  5. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
6.5.3 Vrijstelling van het gebruik ten behoeve van mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in artikel 28.1, vrijstelling verlenen van het bepaalde in 6.5.1 ten behoeve van het tijdelijk in gebruik nemen van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonende en bedrijven;
  3. de maximale oppervlakte welke in aanmerking komt voor afhankelijke woonruimte 80 m² bedraagt. In uitzonderlijke gevallen kan deze worden vergroot tot 100 m2 mits de oppervlakte van het bebouwd erf groter is dan 500 m2 en indien de volledige woonfunctie (woon-/eetkamer, keuken, badkamer, slaapkamer) op de begane grond wordt gesitueerd;
6.5.4 Intrekken verleende vrijstelling ten behoeve van mantelzorg

Burgemeester en wethouders trekken de vrijstelling, verleend op grond van 6.5.1 in, indien de bij het verlenen van de vrijstelling bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

6.5.5 Vrijstelling nieuwvestiging detailhandelsinrichting

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedurevoorschriften in artikel 28.1, vrijstelling verlenen van het bepaalde in 6.5.1 voor de nieuwvestiging van een detailhandelsinrichting indien:

  1. de inrichting voldoet aan de functie zoals omschreven in de begripsbepaling voor "detailhandel";
  2. de beoogde vestigingsplaats gelegen is binnen een winkelcentrum zoals aangegeven in Bijlage 4 "Plankaart D. spreiding detailhandelsvoorziengen";
  3. de beoogde vestiging in overeenstemming is met de voor het betreffende centrum nagestreefde detailhandelsstructuur zoals vastgelegd in het gemeentelijk detailhandelsbeleid, c.q. gewenst is in verband met de instandhouding van een goede verzorgingsstructuur op buurtniveau.
6.5.6 Vrijstelling voor meest doelmatig gebruik

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in artikel 6.1.1 onder f indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid
6.6.1 Wijzigingsbevoegdheid opheffing veiligheidszone LPG
  1. Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedurevoorschriften in artikel 28.2 het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'veiligheidszone LPG' verwijderd wordt, indien het aanwezige LPG tankstation gesaneerd is.
  2. Burgemeester en wethouders verklaren daarop de voorschriften van het plan van overeenkomstige toepassing.
  3. Op de gronden die zijn begrepen in het wijzigingsplan mag niet worden gebouwd zolang het plan nog niet is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.
  4. Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedurevoorschriften als bedoeld in artikel 28.1 vrijstelling verlenen van het bepaalde in sub c van dit artikel voor bebouwing op gronden begrepen in het wijzigingsplan, mits van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben.
6.6.2 Wijzigingsbevoegdheid wonen gestapeld (W-S)
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 28.2 de bestemming "Gemengd-Dorps (G-D)" te wijzigen in de bestemming "Wonen - Gestapeld (W-S)". Het wijzigen van de bestemming is mogelijk na afweging van de specifieke locale situatie waarbij de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:
    1. stedenbouwkundig beeld/inpassing t.o.v. de directe omgeving;
    2. verkeersaantrekkende werking in relatie tot voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein waarbij parkeren onder het gebouw onder maaiveldniveau moet plaats vinden;
    3. verkeersveiligheid;
    4. toetsing aan het vastgestelde volkshuisvestingsbeleid op het moment van wijziging.
    5. toetsing aan de Wet Geluidhinder;
    6. toetsing aan diverse milieuaspecten waaronder milieuvergunningen van in de omgeving aanwezige bedrijvigheid.
  2. Burgemeester en wethouders verklaren op de gewijzigde bestemming de voorschriften van het plan van overeenkomstige toepassing.
  3. Op de gronden met een bestemming die wordt gewijzigd overeenkomstig 6.6.2 sub a mag niet worden gebouwd zolang een wijzigingsplan voor het betreffende bestemmingsvlak nog niet is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.
  4. Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedurevoorschriften als bedoeld in artikel 28.1 vrijstelling verlenen van het bepaalde in sub c van dit artikel voor bebouwing die in overeenstemming is met een concept-wijzigingsplan, mits van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben.
6.6.3 Wijzigingsbevoegdheid nieuwvestiging horeca-inrichting
  1. Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedurevoorschriften in artikel 28.2 de bestemming "Gemengd-Dorps" wijzigen -zodanig dat een aanduiding "horeca (h)" wordt toegevoegd- in de navolgende gevallen:
    1. ten behoeve van een horeca 1 of 2 inrichting op gronden die gelegen zijn aan én georiënteerd zijn op een op de plankaart aangegeven hoofdbebouwingsvlak gelegen langs wegen die in Bijlage 2 "Plankaart B. lijnstructuur horeca" zijn aangeduid als "lijnstructuur horeca", met dien verstande dat:
      1. voor inrichtingen in hoofdzaak gericht op het verstrekken van alcoholhoudende dranken het plan slechts kan worden gewijzigd indien zich binnen een straal van 250 meter van het beoogde vestigingspunt geen dergelijke horeca-inrichtingen 1, 2 of 3 bevinden;
      2. voor inrichtingen in hoofdzaak gericht op het verstrekken van maaltijden het plan alleen kan worden gewijzigd indien zich binnen een straal van 250 meter van het beoogde vestigingspunt niet meer dan 2 dergelijke horeca-inrichtingen 1, 2 of 3 bevinden;
    2. ten behoeve van een horeca 1 inrichting op gronden die gelegen zijn aan én georiënteerd zijn op een op de plankaart aangegeven hoofdbebouwingsvlak, niet gelegen langs wegen die in Bijlage 2 "Plankaart B. lijnstructuur horeca" zijn aangeduid als "lijnstructuur horeca", indien zich binnen een straal van 500 meter van het beoogde vestigingspunt geen horeca-inrichtingen 1, 2 of 3 bevinden.
  2. Burgemeester en wethouders verklaren op de gewijzigde bestemming de voorschriften van het plan van overeenkomstige toepassing.
  3. Op de gronden met een bestemming die wordt gewijzigd overeenkomstig sub a mag niet worden gebouwd zolang een wijzigingsplan voor het betreffende bestemmingsvlak nog niet is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.
  4. Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedurevoorschriften als bedoeld in artikel 28.1 vrijstelling verlenen van het bepaalde in sub c voor bebouwing die in overeenstemming is met een concept-wijzigingsplan, mits van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben.