De op de plankaart voor "Bedrijf-Nutsvoorziening" aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen die zijn genoemd in Bijlage 9 "Staat van Bedrijfsactiviteiten" onder de categorieën 1 tot en met 5, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 Wet Geluidhinder jo. artikel 2.4. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer van de Wet Milieubeheer met dien verstande dat de maximaal toegestane hindercategorie per bestemmingsvlak op de plankaart is aangegeven.
De op de plankaart voor "Bedrijf-Nutsvoorziening" aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:
- bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- parkeer- stallings- en verkeersvoorzieningen;
- groenvoorzieningen,
voor zover behorende bij en ondersteunend aan de onder 4.1.1 genoemde functies.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende algemene bepalingen:
- gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven hoofdbebouwingsvlak worden gebouwd, waarbij ondergeschikte delen van een bouwwerk het hoofdbebouwingsvlak mogen overschrijden;
- het bebouwingspercentage binnen het hoofdbebouwingsvlak mag per bouwperceel niet meer dan het op de plankaart aangegeven maximum bedragen;
- de bouw- en/of goothoogte binnen het hoofdbebouwingsvlak mag niet meer dan het op de plankaart aangegeven maximum bedragen;
- het bouwen van ondergrondse bouwwerken is binnen het hoofdbebouwingsvlak toegestaan.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
- ter plaatse van de aanduiding 'hoogte accent' mag de hoogte van de mast niet meer bedragen dan 35 meter;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag in het hoofdbebouwingsvlak niet meer dan 5 meter en in het onbebouwd erf niet meer dan 1 meter bedragen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedurevoorschriften in 28.4 nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijde ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 28.1 en de vrijstellingsvoorwaarden in artikel 4.4.1 vrijstelling te verlenen van:
- het bepaalde in 4.2.1 onder a voor bouwen buiten het hoofdbebouwingsvlak ten behoeve van entrees, overstekende daken, draagconstructies van de gebouwen, luifels, (draagconstructies van) reclame en hieraan gelijk te stellen voorzieningen;
- het bepaalde in 4.2.2 onder a voor de hoogte en situering van erfafscheidingen tot een hoogte van maximaal 3 meter;
- het bepaalde in 4.2.2 onder c voor de hoogte en situering van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 15 meter.
De in artikel 4.4.1 genoemde vrijstellingen kunnen slechts worden verleend, mits:
- dit vanuit het oogpunt van de bedrijfsvoering, de bedrijfspresentatie, de constructie of verschijning van het gebouw of de aard van het bedrijf noodzakelijk is;
- de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
- de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast;
- de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
- de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
- de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.
Naar vorige |
Niveau omhoog
Naar boven Inhoudsopgave |
Naar volgende |