Plan:
Blaak Oost 2007
Status:
onherroepelijk
Plantype:
ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
Artikel 9 Wonen
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Functie

De op de plankaart voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, met dien verstande dat er sprake is van grondgebonden woningen;
  2. bouwwerken van algemeen nut.
9.1.2 Aanduidingen

Ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduidingen:

  1. parkeren op eigen terrein (pt), zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden mede bestemd voor de daarbij aangegeven functie.
  2. garage (g) zijn de voor Wonen aangewezen gronden bestemd voor de stalling van auto's e.d.
9.1.3 Bijbehorende voorzieningen

De op de plankaart voor "Wonen" aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  2. tuinen en erven;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen;
  5. groen- en speelvoorzieningen;
  6. objecten voor beeldende kunst;
  7. een beroepsmatige activiteit als een aan huis verbonden beroep;

voor zover deze voorzieningen behoren bij en ondergeschikt zijn aan de onder 9.1.1 en 9.1.2genoemde functies.

9.2 Bouwvoorschriften
9.2.1 Algemeen
  1. Bestaande bebouwing welke krachtens een bouwvergunning is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsvoorschriften, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.
  2. Ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding 'parkeren op eigen terrein' moet op eigen terrein worden geparkeerd en dient het perceel als zodanig te zijn ingericht dat het parkeren van een auto op eigen terrein mogelijk is. De oppervlakte die hiervoor dient te worden aangehouden bedraagt minimaal 2,5 x 5 meter en mag niet worden bebouwd en moet bereikbaar zijn vanaf de openbare weg.
  3. Carports welke op de plankaart zijn aangegeven met de aanduiding 'carport toegestaan' en afwijken van één of meer bebouwingsvoorschriften, worden geacht aan het plan te voldoen.
9.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende algemene bepalingen:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven hoofdbebouwingsvlak worden gebouwd, waarbij ondergeschikte delen van een bouwwerk, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, het hoofdbebouwingsvlak mogen overschrijden;
  2. ten minste 40% van de voorgevel van het hoofdgebouw moet in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  3. het bebouwingspercentage binnen het hoofdbebouwingsvlak mag 100 bedragen, tenzij anders op de plankaart is aangegeven;
  4. de bouwdiepte van het hoofdbebouwingsvlak bedraagt maximaal 12 meter, tenzij anders blijkt na meting op de plankaart;
  5. de maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter, tenzij op de plankaart een andere bouwhoogte is aangegeven;
  6. de maximale goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn is gelijk aan de maximale bouwhoogte, tenzij op de plankaart een andere goothoogte is aangegeven. In dat geval geldt tevens de maximale afschuiningshoek zoals aangegeven op plankaart;
  7. het bouwen van ondergrondse bouwwerken in het hoofdbebouwingsvlak is toegestaan.
9.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het hoofdbebouwingsvlak en in het bebouwd erf worden gebouwd met dien verstande dat wanneer deze bouwwerken binnen het hoofdbebouwingsvlak worden gebouwd, de afstand tot de (verlengde) voorgevel van het hoofdgebouw minimaal 3 meter moet bedragen;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uit maximaal 1 bouwlaag bestaan;
  3. tenzij anders op de plankaart is aangegeven mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen in het bebouwd erf niet meer dan bedragen dan:
    1. 20 m2 indien de oppervlakte van het bebouwd erf 50 m2 of minder bedraagt;
    2. 40% van het oppervlak van het bebouwd erf met een maximum van 60 m2 , indien de oppervlakte van het bebouwd erf meer dan 50 m2 en niet meer dan 500 m2 bedraagt.
    3. 80 m2 indien de oppervlakte van het bebouwd erf meer dan 500 m2 en niet meer dan 1000 m2 bedraagt;
    4. 100 m2 indien de oppervlakte van het bebouwd erf meer dan 1000 m2 bedraagt;
  4. ten aanzien van de hoogte:
    1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de hoofdbebouwing vermeerderd met een dakconstructie van maximaal 0,50 meter, met een maximale totale hoogte van 4,5 meter;
    2. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen met een platte afdekking mag ten hoogste 3 meter bedragen, tenzij anders op de plankaart is aangegeven;
    3. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een schuine kap mag ten hoogste 3 meter bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 4,5 meter waarbij de afschuiningshoek maximaal 45° mag bedragen, tenzij anders op de plankaart is aangegeven. Deze afschuining geldt niet in die gevallen waarbij op het naastgelegen perceel in de perceelscheiding al een gebouw met een zelfde of hogere hoogte aanwezig is dan wel gelijktijdig wordt opgericht.
  5. indien sprake is van het bouwen van een garage dient er een minimale opstelruimte van 5 x 2,5 meter voor een garage aanwezig te zijn.
9.2.4 Garagebox(en)

Ter plaatse van de aanduiding "g" gelden de volgende bepalingen:

  1. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3m;
  2. het maximale bebouwingspercentage is 100.
9.2.5 Bouwwerken van algemeen nut

Voor het bouwen van bouwwerken van algemeen nut gelden de volgende bepalingen:

  1. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht met uitzondering van de gronden gelegen voor de (verlengde) voorgevelrooilijn;
  2. de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3.5 meter;
  3. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m².
9.2.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen op het onbebouwd erf niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag in het hoofdbebouwingsvlak en in het bebouwd erf niet meer dan 3 meter en in het onbebouwd erf niet meer dan 1 meter bedragen;
  3. (openlucht) zwembaden, vijvers en daarmee gelijk te stellen bij een tuin behorende voorzieningen mogen uitsluitend in het hoofdbebouwingsvlak en het bebouwd erf worden opgericht, met dien verstande dat de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van het bebouwd erf en de hoogte niet meer mag bedragen dan 0,5 meter.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedurevoorschriften in 22.4 nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeersveiligheid;
    3. de sociale veiligheid;
    4. de brandveiligheid;
    5. de milieusituatie;
    6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    7. het aanleggen van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  2. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  3. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
9.4 Vrijstelling van de bouwvoorschriften
9.4.1 Vrijstelling t.b.v. bouwen in het hoofdbebouwingsvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 22.1 en met de vrijstellingsvoorwaarden in 9.4.4 voor het bouwen in het hoofdbebouwingsvlak vrijstelling te verlenen van:

  1. de op de plankaart aangegeven goothoogte van hoofdgebouwen in de achtergevelrooilijn, onder voorwaarde dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan eenmaal de helft van de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, vermeerderd met 1 meter, met een maximum van 10 meter. Bij het ontbreken van een tegenoverliggende achtergevelrooilijn geldt een maximum van 10 meter;
  2. de op de plankaart aangegeven goothoogte van hoofdgebouwen in de voorgevelrooilijn, onder voorwaarde dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan eenmaal de afstand tot de tegenoverliggende voorgevelrooilijn, vermeerderd met 1 meter, met een maximum van 10 meter. Bij het ontbreken van een tegenoverliggende voorgevelrooilijn geldt een maximum van 10 meter.
  3. de op de plankaart aangegeven diepte van het bouwvlak tot een maximum van 15 meter.
9.4.2 Vrijstelling t.b.v. bouwen in het onbebouwd erf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 22.1 en met de vrijstellingsvoorwaarden in 9.4.4 voor het bouwen in het onbebouwd erf vrijstelling te verlenen van:

  1. het bepaalde in 9.2.6 sub b, voor de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, die naar hun aard en bestemming op een onbebouwd erf toelaatbaar zijn, met een maximum van 5 meter;
  2. het bepaalde in 9.2.6 sub b voor vlaggemasten in het onbebouwd erf tot een hoogte van maximaal 10 meter.
  3. het bepaalde in 9.2.2 sub a, voor bouwwerken ten behoeve van gevelrenovatie met een maximum van 0.10 m;
  4. het bepaalde in 9.2.3 sub a, voor ondergrondse bouwwerken, zoals kelders en kelderingangen mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;
  5. het bepaalde in 9.2.3 voor erkers, met dien verstande dat:
    1. op de begane grond:
      1. de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de voorgevel bedraagt,
      2. de diepte maximaal 1,50 meter bedraagt,
      3. de hoogte één bouwlaag of maximaal 3,00 meter betreft;
    2. op de eerste verdieping al dan niet in combinatie met bebouwing op de begane grond:
      1. de breedte bedraagt maximaal 2/3 deel van de breedte van de voorgevel,
      2. de diepte bedraagt maximaal 0,90 meter;
      3. de hoogte bedraagt -incl. begane grond- maximaal 2 bouwlagen;
    3. de uitbouw transparant moet worden uitgevoerd;
    4. op de perceelscheiding dan wel op maximaal 2 meter uit de perceelscheiding sprake kan zijn van een ondoorzichtige wand;
  6. het bepaalde in 9.2.6 sub a, voor balkons van maximaal 1,50 meter diep;
  7. het bepaalde in 9.2.3 voor entrees, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met in achtneming van het bepaalde in artikel 16, tot een maximum van 40% van het onbebouwd erf doch niet meer dan:
      1. 5 m² en een bouwhoogte van maximaal 3 meter, daar waar op de plankaart de aanduiding "bebouwing toegestaan 1" voorkomt;
      2. 10m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 meter daar waar op de plankaart de aanduiding "bebouwing toegestaan 2" voorkomt;
      3. 20m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 meter daar waar op de plankaart de aanduiding "bebouwing toegestaan 3" voorkomt.
  8. de in 9.2.6 sub a opgenomen maximum hoogte van erfafscheidingen bij bijzondere in stedenbouwkundig opzicht afwijkende situaties met een maximum van 2 meter.
9.4.3 Vrijstelling t.b.v. bouwen in het bebouwd erf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 22.1 en met de vrijstellingsvoorwaarden in 9.4.4 voor het bouwen in het bebouwd erf vrijstelling te verlenen van:

  1. het bepaalde in 9.2.3 voor het bouwen van afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.5.3.met dien verstande dat 15 m2aaneengesloten onbebouwd terrein op het bouwperceel aanwezig blijft met een maximum van:
    1. 80 m2 mits de oppervlakte van het bebouwd erf kleiner is dan 500 m2;
    2. 100 m2 mits de oppervlakte van het bebouwd erf groter is dan 500 m2 en indien de volledige woonfunctie (woon-/eetkamer, keuken, badkamer, slaapkamer) op de begane grond wordt gesitueerd;
  2. het bepaalde in 9.2.6 sub b voor de opgenomen maximum hoogte voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een maximum van 5 meter hoogte, voor antennes die van de voet af gemeten een hoogte hebben van meer dan 5 meter, respectievelijk antennes, voor zover gelegen achter een woning of een ander gebouw, met een doorsnede groter dan 2 m en een hoogte van meer dan 3 meter, gemeten vanaf het aansluitend terrein;
  3. de in 9.4.2 onder b, c, en e genoemde vrijstellingsbevoegdheden zijn van overeenkomstige toepassing in het bebouwd erf.
  4. het bepaalde in 9.2.3 sub e ten behoeve van de minimale opstelruimte van 5 x 2,5 meter vóór de garage mits de parkeerruimte elders op het perceel wordt gerealiseerd.
9.4.4 Vrijstellingsvoorwaarden

Vrijstellingen als bedoeld onder 9.4.1, 9.4.2 en 9.4.3 worden slechts verleend indien:

  1. de bebouwingskarakteristiek van de straat niet onevenredig wordt geschaad;
  2. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  3. de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  4. de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast
  5. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  6. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  7. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  8. vanuit stedenbouwkundig oogpunt in beginsel rekening wordt gehouden met eventuele zichthoeken vanuit belendende percelen.
9.5 Specifieke gebruiksvoorschriften
9.5.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming, behoudens vrijstellingen die op grond van deze voorschriften zijn verleend.

9.5.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 9.5.1, strijdig met de bestemming "Wonen", wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  2. de uitoefening van enige tak van handel, nijverheid of dienstverlening daaronder begrepen een ambachtelijk of industrieel bedrijf, met uitzondering van uitoefening van beroepsmatigeactiviteiten als bedoeld in 9.1.3 sub g;
  3. het splitsen van een (grondgebonden) woning in twee of meer zelfstandige woonruimten.
  4. het storten van puin en afvalstoffen, tenzij dit ter realisering en/of handhaving van de bestemming dient;
  5. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
  6. opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  7. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
  8. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten;
  9. voor de uitoefening van enige tak van handel inclusief detailhandel, nijverheid en dienstverlening anders dan volgens het bepaalde in 9.1.
9.5.3 Vrijstelling van het gebruik ten behoeve van mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in artikel 22.1vrijstelling verlenen van het bepaalde in 9.5.1 ten behoeve van het tijdelijk in gebruik nemen van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonende en bedrijven;
  3. de maximale oppervlakte welke in aanmerking komt voor afhankelijke woonruimte 80 m² bedraagt. In uitzonderlijke gevallen kan deze worden vergroot tot 100 m2 mits de oppervlakte van het bebouwd erf groter is dan 500 m2 en indien de volledige woonfunctie (woon-/eetkamer, keuken, badkamer, slaapkamer) op de begane grond wordt gesitueerd;
  4. door de aanvrager een garantieverklaring wordt afgegeven waarin is opgenomen;
  5. nadat de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen, het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd;
9.5.4 Vrijstelling van het gebruik ten behoeve van de uitoefening van een bedrijfsmatige activiteit

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in artikel 20.2.1vrijstelling verlenen van het bepaalde in 9.4.1 ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatigeactiviteiten zoals genoemd in milieucategorie 1 en 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bij de voorschriften behorende Plankaart E. kantoorlocaties, in de woning en/of bijgebouw(en) met dien verstande dat:

  1. de bedrijfsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
  2. geen vrijstelling wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid welke onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50) valt, tenzij het betreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is;
  3. geen sprake is van ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe omgeving aanwezige beroepsvestigingen;
  4. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt;
  5. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid;
  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
  7. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, met een maximum van 80 m2.
9.5.5 Vrijstelling t.b.v. kleinschalige gemakswinkels en verspreide winkels

Burgemeester en wethouders zijn met inachtneming van de procedurevoorschriften zoals opgenomen in artikel 22.1 bevoegd vrijstelling te verlenen van het plan voor de vestiging van kleinschalige gemakswinkels en verspreide winkels binnen de bestemmingsvlakken "Wonen" en "Wonen-Gestapeld" onder de voorwaarde dat:

  1. de maximale winkelruimte 100 m² v.v.o bedraagt;
  2. vanwege de winkel voor wat betreft verkeersaantrekkende werking, parkeerdruk, stallings(on)mogelijkheden voor fietsen, laad- en losmogelijkheden e.d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige (woon)functies;
  3. sprake is van het leveren van een bijdrage aan het voorzieningenniveau van de betreffende buurt en tevens aansluiting wordt gevonden bij de stedenbouwkundige structuur van het gebied.
  4. de kleinschalige gemakswinkel geen negatief effect op de bestaande verzorgingsstructuur mag hebben.
9.5.6 Intrekken verleende vrijstelling ten behoeve van mantelzorg

Burgemeester en wethouders trekken de vrijstelling, verleend op grond van 9.5.3 in, indien de bij het verlenen van de vrijstelling bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

9.5.7 Vrijstelling voor meest doelmatig gebruik

Burgemeester en wethouders verlenen met inachtneming van de procedureregels in artikel 22.1vrijstelling van het bepaalde in 9.5.1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

9.6 Wijzigingsbevoegdheid
9.6.1 Wijzigingsbevoegdheid wonen gestapeld (W-S).
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 22.2 de bestemming "Wonen (W)" te wijzigen in de bestemming "Wonen - Gestapeld (W-S)".Het wijzigen van de bestemming is mogelijk na afweging van de specifieke locale situatie waarbij de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:
    1. stedenbouwkundig beeld/inpassing t.o.v. de directe omgeving;
    2. verkeersaantrekkende werking in relatie tot voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein waarbij parkeren onder het gebouw onder maaiveldniveau moet plaats vinden;
    3. verkeersveiligheid;
    4. toetsing aan het vastgestelde volkshuisvestingsbeleid op het moment van wijziging.
    5. toetsing aan de Wet geluidhinder;
    6. toetsing aan diverse milieuaspecten waaronder milieuvergunningen van in de omgeving aanwezige bedrijvigheid.
  2. Burgemeester en wethouders verklaren op de gewijzigde bestemming de voorschriften van het plan van overeenkomstige toepassing.
  3. Op de gronden met een bestemming die wordt gewijzigd overeenkomstig artikel 9.6.1 sub a mag niet worden gebouwd zolang een wijzigingsplan voor het betreffende bestemmingsvlak nog niet is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.
  4. Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedurevoorschriften als bedoeld in artikel 22.1 vrijstelling verlenen van het bepaalde in sub c van dit artikel voor bebouwing die in overeenstemming is met een concept-wijzigingsplan, mits van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben.