Spoorzone, 1e wijziging (Fraterstraat 1)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.WYZ2022002-e001 |
Plantype: | wijzigingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Er is een verzoek om wijziging van het bestemmingsplan ingediend om op de gronden binnen het plangebied een bebouwingsvlak toe te kennen met de daarbij behorende bebouwingsvoorschriften. Het betreft de percelen sectie N, nrs. 19761, 15428, 15289 en 15290.
Deze ontwikkeling beoogt een bebouwingsvlak toe te kennen aan het perceel Fraterstraat 1. Met het wijzigingsplan wordt de uitbreiding van deze woning ten behoeve van mantelzorg en het realiseren van een bed & breakfast op dit perceel mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt er aangesloten bij de bestemming ‘Gemengd’ uit het recentere bestemmingsplan Spoorzone 2019 door een bed & breakfast als functie binnen de bestemmingsomschrijving op te nemen. Dit plan past niet rechtstreeks in het bestemmingsplan “Spoorzone”. Dit bestemmingsplan biedt wel de mogelijkheid om via het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid hieraan mee te werken. Daarom is dit ontwerp wijzigingsplan opgesteld.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanwijziging waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het gemeentelijke beleid. In deze toelichting worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden, die aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan, verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat het perceel Fraterstraat 1 en wordt globaal begrensd door de bebouwing aan de Lange Nieuwstraat in het noorden, de Fraterstraat in het oosten, de Burgemeester Brokxlaan in het zuiden en de bebouwing van Joannes Zwijsen in het westen.
Figuur 1 : ligging van het plangebied in de gemeente Tilburg
Figuur 2 : luchtfoto ligging plangebied binnen de Spoorzone
Figuur 3 : luchtfoto van het perceel
Figuur 4 : Fraterstraat 1 - bestaand hoofdgebouw
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan is een (gedeeltelijke) wijziging van het bestemmingsplan "Spoorzone", vastgesteld op 30 juni 2008.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.
De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op
doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels
opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en
deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan
bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing
zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe
ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet
een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een
of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde
projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.
Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van
de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro
vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de
bij het Barro behorende kaarten.
Er spelen met betrekking tot dit plan geen rijksbelangen. Derhalve is het niet nodig om het ruimtelijk beleidskader op rijksniveau te bespreken.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Met dit wijzigingsplan wordt enkel een bebouwingsvlak toegekend op het perceel aan de Fraterstraat 1. Op dit perceel is reeds bestaande bebouwing - zijnde één woning - aanwezig. Gezien het feit dat het hier gaat om het toevoegen van een bebouwingsvlak voor één woning is hier geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro.
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.
2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een
actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke
onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar
2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet
rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke
2.2.3 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (15 april 2022) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.
De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Het plangebied ligt in stedelijk gebied, concentratiegebied. Om die reden spelen er met betrekking tot dit plan geen specifieke provinciale belangen. Derhalve is het niet nodig om het ruimtelijk beleidskader op provinciaal niveau te bespreken.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Gezien het abstractieniveau gaat de Omgevingsvisie niet specifiek in op deze kleine ontwikkeling. Het toekennen van een bebouwingsvlak op het perceel om de bestaande bebouwing - zijnde een woning - te legaliseren en toekomstige bebouwing mogelijk te maken, is niet strijdig met de principes zoals die beschreven staan binnen de stadsstrategie van de Omgevingsvisie.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
Stedenbouwkundige aspecten
Voor het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling geldt dat de functie 'wonen' met een bed & breakfast passend is binnen de dynamiek van het gebied tussen de Spoorzone en het Museumkwartier. Met het opnemen van een bebouwingsvlak op het perceel aan de Fraterstraat 1 wordt dit gat in de bebouwing gevuld.
3.3 Verblijfsaccommodatie
In 2016 is door LAgroup onderzoek verricht naar de verblijfsaccomodatiemarkt in Hart van Brabant.
Hierbij is zowel de regionale als de Tilburgse verblijfsaccommodatiemarkt onderzocht.
Het onderzoek toont aan dat het Tilburgse hotelaanbod in aantal kamers ver achter blijft bij vergelijkbare gemeenten en dat het aanbod van hotels in het centrum van Tilburg klein is. Het hotelaanbod aan de randen van de stad (inclusief Berkel Enschot) en nabij snel-en toegangswegen is daarentegen groot en richt zich voornamelijk op de snelle passant.
In de Programmabegroting 2015 heeft het college zich als doel gesteld meer bezoekers naar de stad te trekken en wil hen hier langer laten verblijven. Om haar doelstelling te bereiken wil het college de kwaliteit van de Binnenstad en haar voorzieningen verhogen. Hierbij dient meer diversiteit en spreiding van accommodaties ervoor te zorgen dat er een bijzonder aanbod met toegevoegde waarde voor de stad ontstaat met name op centrum-locaties zoals Binnenstad, Piushaven en Spoorzone. Op 26 januari 2016 heeft het college haar Verblijfsaccommodatiebeleid geactualiseerd waarbij nieuwe logies-initiatieven worden gefaciliteerd wanneer het een initiatief betreft dat voldoet aan (minstens) één van de volgende drie aspecten:
onderscheidend aanbod op een centrumlocatie zoals de Binnenstad -nabij stadscentrum-, Spoorzone of Piushaven;
of dat gericht is op doelgroepen die met het huidige aanbod nog niet bediend worden;
of als het gaat om een klein initiatief (bandbreedte 4-10 kamers) dat gevestigd is in een woonhuis of bijhuis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis (een bed & breakfast).
Met het toevoegen van een bebouwingsvlak op het perceel aan de Fraterstraat 1 kan vervolgens een bed & breakfast worden mogelijk gemaakt. Het plan voldoet hiermee aan de laatstgenoemde voorwaarde en is passend binnen het geldend beleid.
3.4 Verkeer en parkeren
3.4.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.4.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.4.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (bijlage 1) zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen - ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen - hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. De toekenning van een bebouwingsvlak op het perceel leidt tot 1 nieuwe woning. Dit gebouw is reeds aanwezig. De extra parkeerbehoefte is daarmee minder dan 3, waardoor sprake is van een 'kleine ontwikkeling' waarvoor geen parkeereis wordt gesteld.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.2 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Uit een inventarisatie van de meest nabij gelegen bedrijven om het plangebied blijkt dat er geen bedrijven zijn waarvoor niet aan de richtafstanden conform de VNG systematiek kan worden voldaan. Daarmee is er vanuit Bedrijven en Milieuzonering geen belemmering voor dit plan en zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
4.3 Externe veiligheid
4.3.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.3.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde Onderzoek externe veiligheid, Bouwplan Fraterstraat 1 te Tilburg (d.d. 16 januari 2023, projectnummer 327200573) (bijlage 2) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Breda – Tilburg en het toxisch invloedsgebied van de Rijksweg A58/N65. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage. In de genoemde bijlage is ook een groepsrisicoberekening uitgevoerd door Stantec.
4.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een transportasgebied. Binnen een transportasgebied gelden de volgende voorwaarden:
Kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk.
Combinatie met gemengd of intensief gebied is mogelijk.
Niet geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten.
Beheersbaarheid spoor en gemeentelijke wegen op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.3.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda – Tilburg en het toxisch invloedsgebied van de Rijksweg A58/N65. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Onderzoek externe veiligheid, Bouwplan Fraterstraat 1 te Tilburg).
De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 20 december 2022 advies uitgebracht, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een significante toename van het groepsrisico van één of meerdere risicobronnen in de omgeving van het plangebied;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), dit (en daarnaast NL-Alert) biedt de mogelijkheid de aanwezigen in het gebied tijdig te waarschuwen;
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten (waar nodig onder begeleiding van de aanwezige minder zelfredzame personen);
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd (5.30 minuten) conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.4 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.5.1 Wegverkeerlawaai
De planontwikkeling voorziet in het uitbreiden van het bouwvlak, waarmee de bouw van woningen mogelijk wordt gemaakt. Dit bouwvlak is niet gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeerslawaai van 48 dB niet overschreden en vormt wegverkeerslawaai geen belemmering voor deze planontwikkeling.
4.5.2 Railverkeerlawaai
Het plangebied is gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn van toepassing. Aangezien de planlocatie geen eerste lijns bebouwing betreft en op ruime afstand van het spoor is gelegen, is het niet aannemelijk dat de voorkeursgrenswaarde vanwege railverkeer wordt overschreden. Daarmee voor railverkeerslawaai geen belemmering voor deze planontwikkeling.
4.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
4.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Het plan maakt de bouw van een woning mogelijk. Daarmee kan deze ontwikkeling als “Niet in betekenende mate (NIBM)” worden gezien. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor deze planontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Programma Water en Riolering 2020 - 2023
Het Programma Water en Riolering (PWR) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de
gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het PWR wordt vastgelegd wat de gemeente wil
bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid, bewoners en bedrijven ten aanzien van stedelijk
afvalwater, hemelwater en grondwater. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer verplicht een plan op te
stellen waarin de zorgplichten worden uitgewerkt. De Wet milieubeheer schrijft geen geldigheidsduur voor,
hierin zijn gemeenten vrij. Het is wel gebruikelijk om het rioleringsplan periodiek te herzien. Het PWR is tevens
de basis voor de gemeentelijke rioolheffing.
Eén van de doelstellingen in het PWR is om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te maken.
Door klimaatverandering krijgen we te maken met zwaardere buien, een toename van warme dagen,
langdurige perioden van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Deze verandering stelt nieuwe eisen
aan het watersysteem, de waterketen en de omgeving. Als we droge voeten en een leefbare omgeving willen
behouden, moet iedereen hier een steentje aan bijdragen.
Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te houden is een regenwateropgave geïntroduceerd
voor vervanging van verhard oppervlak en hanteren we nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard
oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de
wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave heeft als doel het
verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te
beperken.
<50 m2: geen regenwateropgave
50 m2 - 150 m2:
indien niet vergunningplichting: geen regenwateropgave
indien wel vergunningplichting: regenwateropgave volgens tabel 1
>150 m2: regenwateropgave volgens tabel 1
Tabel 1 - regenwateropgave
De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette
waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm heeft als doel om het water van de
kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad.
5.2 Bestaand watersysteem
De belangrijkste kenmerken van het gebied en perceel zijn weergegeven in tabel 1. Het te ontwikkelen perceel is in de bestaande situatie in gebruik en deels verhard.
Kenmerk |
In plangebied |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte |
Ca. 853 m2 |
Terreinhoogte |
Ca. NAP+14,05 m |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) |
Ca. NAP+12,0 m |
Ontwateringdiepte |
2,05 m |
Bodem |
Sterkzandige leemlenzen dikker dan 1m |
Riolering |
Gescheiden riolering |
Afkoppelgebied |
Ja |
Oppervlaktewater |
Nvt, zie afbeelding 1 |
Keur beschermde gebieden |
Het perceel bevindt zich in een beperkt invloedsgebied Natura 2000, zie afbeelding 2. |
Tabel 1; Gebiedskenmerken
Afbeelding 1; Locatie plangebied ten opzichte van oppervlaktewater. Met een rode cirkel is het perceel aangegeven
Afbeelding 2; Locatie plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de beschermingsgebieden keur.
In de Fraterstraat is onlangs een leiding aangelegd van de Blauwe Aderstructuur. In de bestaande situatie wordt het regenwater van de verharde oppervlakte nog afgevoerd naar de gemengde leiding. Het regenwater dat op onverharde oppervlakken valt, infiltreert in de bodem.
Oppervlakken |
Oppervlakte (m²) |
Verharding (%) |
Afvoerend (m2) |
Daken |
300 |
100 |
301 |
Tuinverharding |
165 |
0 |
0 |
Groen |
388 |
0 |
0 |
Totaal |
853 |
|
301 |
Tabel 2; Afvoerende oppervlakken in de bestaande situatie
5.3 Beleidskader
Het vastgestelde beleid is te vinden bij onderstaande documenten. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het verleden heeft te maken met hogere normen voor het watersysteem en het moeten rekening houden met de klimaatontwikkeling.
Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023
Uitvoeringsagenda klimaatadaptatie (Koel Tilburg)
Het Provinciale “Regionale Water en Bodem Programma” (RWP) 2022 – 2027 heeft als doel een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Rode draad is het herstel van de systeemwerking. Het water en bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.
Waterschap De Dommel heeft zijn actuele waterbeleid opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5). In dit programma staat een watertransitie centraal die moet zorgen voor een toekomstbestendig watersysteem. De transitie heeft drie leidende principes: 1) elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt; 2) functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan; 3) wat schoon is moet schoon blijven.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
Toekomstige situatie
De ontwikkeling betreft het uitbreiden van de bestaande woning ten behoeve van mantelzorg enerzijds en het slopen van bestaande schuren en bouwen van een Bed&Breakfast aan de straatzijde anderzijds. In afbeelding 3 is de verbeelding van de ontwikkeling weergegeven.
Oppervlakken |
Oppervlak (m²) |
Verharding (%) |
Afvoerend (m2) |
Daken gewijzigd/nieuw |
150 |
100 |
150 |
Daken ongewijzigd |
150 |
0 |
0 |
Groen |
388 |
0 |
0 |
Tuinverharding |
165 |
0 |
0 |
Totaal |
853 |
|
150 |
Regenwater
Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).
Mogelijkheden hiervoor zijn:
Minder terrein verharden;
Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;
Groene- en/of blauwe daken;
Water opvangen in poelen, regentonnen e.d.;
Doorgroeibare verharding.
Andere/innoverende ideeën zijn mogelijk.
In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. Er wordt gestreefd naar een bergingsruimte voor 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding. Voor dit plan moet worden uitgegaan van een opgave van 60 mm voor de toename en vervanging aan verhard oppervlak. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.
Op basis van de aangenomen afvoerende oppervlakken van de toekomstige situatie (150m²) komt de totale bergingsopgave voor het plangebied hiermee op ca. 9 m³. Deze opgave dient bij verdere uitwerking mogelijk te worden bijgesteld op basis van de werkelijke afvoerende verharde oppervlakken.
De verharde oppervlakte kan worden gereduceerd door de toepassing van groene daken en doorgroeibare verhardingen en door verhardingen direct in het groen af te wateren en verwerken.
Als invulling van de waterberging wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als groene-/waterbergende daken en een verlaagd groenvlak als kansrijk gezien, eventueel aangevuld met ondergrondse voorzieningen. De voorziening(en) word(t)(en) voorzien van een overloop op de regenwaterriolering. Deze overloop dient als een separate leiding te worden aangeboden op de blauwe ader in de Fraterstraat.
Van de bestaande bouw dient het dakwater waar mogelijk te worden afgekoppeld van de gemengde riolering.
Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.
Huishoudelijk afvalwater
Het huishoudelijk afvalwater van de nieuwe woningen kan worden afgevoerd via de bestaande gemengde leiding in de Fraterstraat, waarbij het overtollige regenwater vanuit het perceel is afgekoppeld.
5.4 Duurzaam watersysteem
Randvoorwaarden watersysteem:
Zowel inpandig als terreinriolering is een gescheiden watersysteem;
Zo min mogelijk verharding aanleggen, hittestress;
Verplichte waterbergingsopgave wordt in eigen terrein gerealiseerd, met een minimale inhoud van 60 l/m² aangekoppeld afwaterende oppervlakken;
Technische oplossing voor de waterberging bij voorkeur een bovengrondse voorziening, bijvoorbeeld een wadi. Ondergrondse oplossingen zijn ongewenst. Is het binnenterrein voldoende groot om de berging te realiseren?;
Bergen in groene daken is een mogelijkheid. De bergingscapaciteit ervan kan afgetrokken worden van de bergingsopgave;
Keuze van terrein- en vloerhoogte is v.r.v. de eigenaar. Gemeente adviseert vloerhoogten minimaal 20 cm boven de hoogste punt in openbare ruimte i.v.m. risico op wateroverlast bij extreme neerslag, aangezien de locatie een verhoogd risico heeft op wateroverlast;
Geen drainage dieper aanleggen dan GHG grondwater.
Randvoorwaarden klimaatadaptatie:
Hitte: ontwerp moet insteken op verbetering t.o.v. heden. Streef naar minimaal 30% van terrein waar geen bebouwing is, groen in te richten zodat schaduw door groen (bomen) in de heetste moment van de dag na 5 jaar groei, bij normale groeiomstandigheden. Positionering en oriëntatie van bomen afstemmen op standplaats van gebouw en (buiten)verblijfruimtes. Vooral aandacht voor het binnenterrein.
Hierbij de algemene uitgangspunten voor de (her)ontwikkeling, in de geest van het vigerende waterbeleid in PWR:
Het watersysteem wordt ontworpen in samenhang (integraal) met de overige opgaven van het plangebied en kan effectief beheerd worden.
In het ontwerpproces van de bouwmassa’s en het stedenbouwkundige ontwerp (incl. openbare ruimte) wordt een water-robuust en klimaatbestendig plan neergezet.
Water-robuust: het nieuwe gebied moet bestendig zijn tegen wateroverlast bij extreme neerslag.
Klimaatbestendig: het nieuwe gebied moet verdroging en het ontstaan van excessieve hitte zoveel mogelijk voorkomen.
‘Water’ is een positief onderdeel van het plan, dat via slimme combinaties met ‘groen’ een belangrijke bijdrage heeft aan de kwaliteit van het plangebied.
De woningen, gebouwen en de openbare ruimte zijn bestand tegen weerextremen.
In het wettelijk verplichte proces van de watertoets (sectoraal) worden de integrale afwegingen vanuit de waterbelangen onderbouwd en omschreven. Er wordt aannemelijk gemaakt dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor een waterrobuust en klimaatbestendig watersysteem.
5.5 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is nihil. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
De regels zijn opgezet conform de bestemmingsplansystematiek van de gemeente Tilburg. Daarbij is het van belang dat het plan een wijzigingsplan betreft; een aanpassing binnen het bestaande bestemmingsplan. Daarvoor is het juridisch niet noodzakelijk dan wel gewenst om een volledig nieuw bestemmingsplan op te stellen. Het voorliggende wijzigingsplan wordt geacht onderdeel uit te gaan maken van het zogenaamde 'moederplan': het bestemmingsplan "Spoorzone".
Binnen het plangebied is de bestemming 'Gemengd-1b' van toepassing.
Op deze gronden wordt een bebouwingsvlak toegekend, waar de daarbij behorende bebouwingsvoorschriften uit artikel 6.2 van het moederplan "Spoorzone" van overeenkomstige toepassing zijn:
6.2 Bebouwingsvoorschriften
6.2.1 Gebouwen
a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak b. Het op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak mag geheel worden bebouwd.
c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
d. Ondergronds bouwen binnen het bebouwingsvlak is toegestaan beperkt tot één bouwlaag.
e. Het op de plankaart aangegeven bebouwd erf mag voor maximaal 40% worden bebouwd.
f. Gebouwen binnen het op de plankaart aangegeven bebouwd erf mogen een bouwhoogte maximaal 3 meter bij een platte afdekking. De goothoogte bij een schuine kap mag maximaal en de bouwhoogte maximaal 4,5 meter waarbij de afschuiningshoek 45° mag bedragen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan (in dit geval een wijzigingsplan) een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit plan bevat geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden niet van toepassing. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.
Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende wijzigingsplan op 16 december gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Met het concept-ontwerpwijzigingsplan zijn geen belangen gemoeid van overlegpartners. Derhalve is geen wettelijk vooroverlegtraject doorlopen.
8.3 Omgevingsdialoog
Op 12 oktober 2022 zijn ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog de omwonenden schriftelijk op de hoogte gebracht van de plannen. Er is nadere toelichting gegeven middels tekst, foto's en tekeningen en daarnaast een motivatie van de plannen. Tevens is de gelegenheid gegeven om binnen twee weken na dagtekening van de brief te reageren. Hier zijn geen schriftelijke reacties op gekomen. Het uiteindelijke verslag Omgevingsdialoog is opgenomen als bijlage bij dit wijzigingsplan (bijlage 3).
8.4 Zienswijzen
PM