Buitengebied De Zandleij 2012, 7e wijziging (Houtsestraat 6)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.WYZ2020001-e001 |
Plantype: | wijzigingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Op het perceel Houtsestraat 6 te Udenhout staat een in een cultuurhistorisch opzicht waardevolle langgevelboerderij met bijbehorende voorzieningen. Aangezien de agrarische functie hier al geruime tijd niet meer wordt uitgeoefend, los van een als hobbymatig te kwalificeren paardenhouderij met verblijfsrecreatieve functie, heeft de eigenaar bij de gemeente een verzoek ingediend om de geldende bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" te wijzigen naar een dubbele woonbestemming, met handhaving van de hobbymatige paardenhouderij en verblijfsrecreatieve functie. In het geldende bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen die de beoogde functiewijziging en boerderijsplitsing mogelijk maken. Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de wijziging van het bestemmingsplan waarmee medewerking kan worden verleend aan dit initiatief.
1.2 Het plangebied
Het plangebied betreft het perceel Houtsestraat 6 te Udenhout. Dit perceel staat kadastraal bekend als Udenhout, sectie F, nr. 5487. Ook maken kleine delen van de percelen met de nummers 3728 en 4217 deel uit van het plangebied.
Afbeelding: Indicatief opsplitsingsplan
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan is een wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" dat is vastgesteld op 18 maart 2013. Het plan is onherroepelijk sinds 19 juni 2014. In dit bestemmingsplan zijn de gronden voorzien van de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Het voorliggende wijzigingsplan vindt zijn juridische grondslag in de in de regelonderdelen 4.6.2 en 4.6.3 van genoemd moederplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden.
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
Het plangebied behoort tot de lintbebouwing langs de Houtsestraat in het buitengebied van de voormalige gemeente Udenhout. Afwisselend is hier sprake van agrarische, agrarisch verwante en sporadisch ook andere bedrijfsactiviteit, en een oprukkende en in belang toenemende woonfunctie. De agrarische bedrijfsactiviteit, vooral die van veehouderijen, neemt in dit gebied af.
Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones, zoals leidingen en/of hoogspanningsverbindingen.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Uit de jurisprudentie blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) is aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Aangezien dit wijzigingsplan alleen voorziet in een bestemmingswijziging van een reeds bestaande boerderij en netto leidt tot slechts één extra woning, betreft het geen stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s.
Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is in 2019 vastgesteld. Deze interim omgevingsverordening is beleidsarm ten opzichte van voorgaand beleid vastgesteld. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de nieuwe Omgevingsvisie zijn meegenomen.
2.2.2 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. Het betreffen hier de regels uit de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse Omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Toets aan omgevingsverordening
Het perceel Houtsestraat 6 ligt in de structuur Gemengd Landelijk Gebied. Binnen deze structuur kan een bestemmingsplan voorzien in de splitsing van een cultuurhistorisch gezien waardevolle langgevelboerderij in twee woonfuncties. Ten aanzien van de langgevelboerderij is een sloopverbod opgenomen in de planregels. Dit verbod sluit verbouwen niet uit. De agrarische bedrijfsbeëindiging past in provinciaal beleid met betrekking tot transitie van de veehouderij en beperking van stikstofemissies. Daarnaast is in het recente verleden veel voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt en wordt de bebouwing thans gemaximeerd op maten conform de wijzigingsbevoegdheden uit het moederplan, zodat ter plaatse geen sprake meer is van overtollige bebouwing. Het bouwblok wordt in omvang teruggebracht en een deel van het voormalige bouwperceel krijgt de bestemming Agrarisch met Waarden. De beoogde bestemmingswijziging voldoet aan de eisen omtrent kwaliteitsverbetering landschap en de gemaakte werkafspraken met de provincie dienaangaande.
Kwaliteitsverbetering landschap
Artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening omvat de verplichting om bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied te komen tot een kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit betekent dat de realisatie van een beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard moet gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkelingen in hoofdlijnen heeft beschreven. De toelichting op het bestemmingsplan bevat hiertoe een verantwoording van de wijze waarop de bedoelde verbetering financieel, juridisch en feitelijk is gewaarborgd.
In het kader van de regels die de verordening voorschrijft met betrekking tot kwaliteitsverbetering landschap zijn werkafspraken gemaakt. In deze werkafspraken is een indeling in ruimtelijke ontwikkelingen gehanteerd, gebaseerd op de invloed die de beoogde ontwikkeling heeft op de omgeving. Op basis van deze afspraken valt de beoogde bestemmingswijziging onder categorie 2: ruimtelijke ontwikkelingen die een beperkte invloed op het landschap hebben. Immers betreft het hier een wijziging van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' naar 'Wonen - Buitengebied', waarbij het bestemmingsvlak wordt verkleind, geen sprake is van nieuwbouw en juist wel sprake is van (deels reeds gerealiseerde) sloop . Daarnaast wordt cultuurhistorisch waardevolle bebouwing behouden. Gelet op het vorenstaande is het plan voorzien van een landschappelijk inpassingsplan.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
De Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.2.1 Historische geografie
Ligging: het plangebied ligt in het buitengebied ten zuidwesten van de bebouwde kom van Udenhout.
Landschap: open agrarisch / dorpslandschap met woningen en boerderijen, doorsneden door verbindingswegen met laanbeplanting.
Geomorfologie: het plangebied is gelegen in een gebied, dat wordt gekenmerkt door een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden alsmede dekzandruggen, al dan niet met oud bouwlanddek.
Bodemgesteldheid: het terrein wordt gekenmerkt door hoge, zwarte enkeerdgronden.
Historisch landgebruik: Udenhout is van oorsprong een boshoevennederzetting, ontstaan in de dertiende eeuw vanuit een schenking van zes hoeven door de hertog van Brabant aan de abdij van Tongerlo. De bosontginning wordt gekenmerkt door strookvormige ontginningspercelen, haaks op de weg, met aan de kop boerderijen.
Bij de kruising van de Kuil met de Kreitenmolenstraat bevond zich een kapel en ontstond een kern, van waaruit zich een bebouwingslint langs de Kreitenmolenstraat ontwikkelde. Bij de samenkomst van een aantal wegen, onder andere de Kuil en het Kuilpad, ontstond in de middeleeuwen het gehucht Kuil. De exacte ouderdom van Kuil is niet bekend, maar de buurtschap werd al in 1421 vermeld.
Het plangebied maakte in de eerste helft van de negentiende eeuw deel uit van een akkergebied rondom Udenhout, dat ten oosten van dit dorp werd doorsneden door het beekdal van De Roomley. Ten noordwesten van de akkers lag een drassig gebied met ondoordringbare leemlagen in de bodem, De Brand.
In de afgelopen eeuwen vindt er zeer geleidelijk aan een verdichting plaats van de bebouwing langs de Kuil in de richting van de bebouwde kom van Udenhout. Er is veelal sprake van geïsoleerd gelegen agrarische bebouwing met bijgebouwen.
De Houtsestraat is deel van de middeleeuwse verbinding van Udenhout met Loon op Zand.
3.2.2 Archeologie
IKAW: het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting.
ArWaTi: het plangebied ligt in een zone met hoge archeologische verwachting.
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein.
ARCHIS en RAT: in of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen meldingen bekend.
Binnen een straal van 2 km zijn wel vondsten bekend. Op circa 1650 m ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een terrein van hoge archeologische waarde met sporen van bewoning (vuursteenvindplaats) uit het Mesolithicum en waarschijnlijk ook nederzettingssporen uit de late bronstijd en/of vroege ijzertijd (monumentnr. 8209). Tussen 1650 en 2400 m ten zuiden van het plangebied bevinden zich in Berkel-Enschot diverse waarnemingen. De vondsten bestonden uit vuursteenartefacten (Paleolithicum tot Neolithicum) (ARCHIS-waarnemingsnr. 14602, 224014, 37585 en 403889), sporen van begraving en losse vondsten uit de ijzertijd (32646, 224014), vondsten en sporen uit de vroege Middeleeuwen (ARCHIS-waarnemingsnr. 32646, 21595, 21594, 37584, 37585 en 403889) en bouwmateriaal en (met name) aardewerkscherven uit de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd (ARCHIS-waarnemingsnr. 17835, 37403, 30785, 37585, 403889, 21624, 21595 en 21625).
In 2008 is door Fontys Hogescholen/Bilan een gecombineerd archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het ruim ten oosten van het plangebied gelegen pand Kuil 9. (1572-3194-2008). Hoewel geen archeologische indicatoren werden aangetroffen, werd in het onderzoek geconcludeerd dat het onderzochte gebied vanwege het vermoedelijk onverstoorde esdek een middelhoge archeologische verwachting heeft.
De planaanpassing heeft betrekking op functie maar niet op bebouwingsmogelijkheden en gaat niet gepaard met bodemverstoring.
Aanvullend archeologisch onderzoek is op deze locatie dan ook niet noodzakelijk.
3.2.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
Objecten: in dit plangebied liggen geen op grond van Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.
De ten zuidoosten van het plangebied gelegen panden Kuil 37 en Kuil 42 zijn evenals de ten noordwesten van het plangebied gelegen panden Loonse Molenstraat 1A en 2 in 1996 aangewezen als beschermde gemeentelijke monumenten.
Ten oosten van het plangebied liggen enkele objecten van cultuurhistorische waarde die zijn opgenomen in de MIP-inventarisatie: Kuil 1, 4, 6, 12, 23, 25, 27, 29, 31. In de meeste gevallen betreft het hier bebouwing uit het laatste kwart van de negentiende eeuw.
De op te splitsen boerderij dateert uit de tweede helft van de negentiende eeuw en is mede daardoor te beschouwen als cultuurhistorisch waardevol. Het perceel maakte deel uit van het gebied van een veertiende-eeuwse ontginningsboerderij die niet meer is overgeleverd.
In of in de nabijheid van het plangebied komen geen objecten of structuren voor die als kenmerkend moeten worden beschouwd voor de architectuur of stedenbouw uit de wederopbouwperiode (1945-1970).
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant worden de Kuil en de Loonse Molenstraat gewaardeerd als een historisch-geografische lijnen van redelijk hoge waarde.
Gebieden: het gebied "Udenhout Kom" op circa 1 km afstand ten oosten en noordoosten van de planlocatie is in 2009 aangewezen als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht.
Historisch groen: niet van toepassing op deze locatie.
3.2.4 Conclusie
In cultuurhistorisch opzicht leidt de beoogde functiewijziging niet tot aantasting van (cultuur)historische structuren en van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing die in (de omgeving van) het plangebied aanwezig zijn. Het plan is daarentegen juist gericht op behoud van een in cultuurhistorisch opzicht waardevolle langgevelboerderij. DIenaangaande is door Monumentenhuis Brabant een waardestelling opgesteld. Daarnaast is door initiatiefnemer een bouwkundige toelichting op de boerderijsplitsing overgelegd. Beide documenten zijn als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. Omdat ook geen sprake is van bodemverstoring, is geen archeologisch (vervolg)onderzoek noodzakelijk.
Bronnen en afkortingen:
AMK: Archeologische Monumentenkaart
Archis: Archeologisch informatiesysteem (RCE)
ArWaTi: Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg
BSG: Beschermd Stads- of dorpsgezicht
CHW: Cultuurhistorische Waardenkaart, provincie Noord-Brabant (2006)
IKAW: Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (RCE)
MIP: Monumenten Inventarisatie Project
RAT: Regionaal Archief Tilburg
RCE: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
3.3 Volkshuisvesting
De voorgenomen bestemmingswijziging van het perceel Houtsestraat 6 verlangt geen toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, aangezien deze wijziging (inclusief boerderijsplitsing) slechts leidt tot 1 extra woning.
Daarnaast voldoet het plan aan de beleidsdoelen Wonen in de WoonVisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden wonen in een landelijk woonmilieu. Voor zover sprake is van verbouw wordt aanbevolen de woning levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.
3.4 Verkeer en parkeren
3.4.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.4.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.4.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (bijlage 3) zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
3.4.4 Conclusie
De beoogde functiewijziging leidt tot 1 nieuwe woning. De extra parkeerbehoefte is daarmee minder dan 3, waardoor sprake is van een 'kleine ontwikkeling' waarvoor geen parkeereis wordt gesteld. Daarnaast geldt, dat op eigen terrein meer dan voldoende ruimte is om motorvoertuigen te kunnen stallen. Ook de wijze van ontsluiting van het perceel op de weg wijzigt niet. De beoogde functiewijziging heeft dan ook geen invloed op de verkeersdoorstroming en verkeersveiligheid ter plaatse.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van dit bestemmingsplan.
4.2 Milieueffectrapportage
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld als:
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879). Gelet hierop wordt het toevoegen van 1 woning niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar verandert het gebruik van het perceel door de toevoeging van 1 woning, maar het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing is nihil en daarom te beperkt om aangemerkt te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen direct effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied
bevindt zich op circa 600 meter van het plangebied (Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen). Vanwege de afstand leidt alleen stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied. Omdat dit wijzigingsplan alleen ziet op een functieverandering van een bestaand pand en hierbij geen significante sloop- en/of bouwactiviteiten of extra verkeersbewegingen zijn voorzien, is het zo dat dat geen sprake is van een extra stikstofdepositie.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.3 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van bedrijven, die invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG-brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader.
Er is voor deze richtlijn gekozen, omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Het plangebied en omgeving worden aangemerkt als 'gemengd gebied' in de zin van de VNG-brochure. Deze stelt immers dat 'lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid'aan te merken is als gemengd gebied. Kijkend naar de bestaande beerijfsactiviteiten langs het lint Houtsestraat is er inderdaad sprake van een gemengd beeld. Dit betekent dat de adstanden uit de VNG-bochure met 1 stap kunnen worden verminderd. Dit betekent gelet op de feitelijke situatie automatisch dat alle richtafstanden tot omliggende bedrijven worden gehaald, nog los van het feit dat de langgevelboerderij aan Houtsestraat 6 kwalificeert als een bestaand gevoelig object, waarbij de richtafstanden überhaupt geen rol spelen.
In de omgeving zijn diverse veehouderijen actief. Aangezien de woonbebouwing wordt beschouwd als een bestaand geurgevoelig object, worden deze omliggende bedrijven niet in hun mogelijkheden beperkt. Met andere woorden: de bestaande langgevelboerderij betreft reeds in volledigheid een geur- en geluidsgevoelig object, waar de omliggende (agrarische) bedrijven bij ontwikkelingen rekening mee dienen te houden.
Ook de functie ‘verblijfsrecreatie’ is reeds bestaand en bestemd aanwezig (als zodanig opgenomen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied De Zandleij 2012’) en deze functie blijft ongewijzigd behouden. Op de planverbeelding is naar aanleiding van de omgevingsdialoog, ter voorkoming van potentiële beperkingen in de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij aan Houtsestraat 7, door een aanduiding 'specifieke vorm van wonen – beperkingen gevoelige objecten' aangegeven binnen welk gebied op grond van bestaande bedrijfsactiviteiten van deze naastgelegen veehouderij geen geur- en geluidsgevoelige objecten aanwezig mogen zijn. Dit laatste is vastgelegd in de planregels.
Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen dient voor de paardenhouderij uitgegaan te worden van de aanwezigheid van maximaal vijf paarden.
Geitenmoratorium
In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.
De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld. Dit houdt in dat:
wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;
kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;
met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;
nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;
de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.
Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden, zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.
Het plangebied ligt niet binnen de straal van 2 km van een geitenhouderij. Een nadere onderbouwing ten aanzien van het geitenmoratorium is derhalve niet van toepassing.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde "Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico" zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.
4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.4.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico). De brandweer Midden- en West-Brabant heeft aangegeven dat het standaardadvies van toepassing is, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording. De aanrijtijd voor deze locatie is 10,40 minuut (vanuit vrijwilligerskazerne Udenhout).
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
Er bevinden zich geen PR 10-6-contouren noch plasbrandaandachtsgebieden van risicobronnen binnen het plangebied. Het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied vormen daarmee geen belemmering;
Aangezien sprake is van het planologische mogelijk maken van twee wooneenheden met bijbehorende functies zal er geen sprake zijn van een significante toename van het groepsrisico;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
Het plangebied ligt niet in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), wel biedt NL-Alert de mogelijkheid de aanwezigen tijdig te waarschuwen;
De aanwezigen kunnen het plangebied via de bestaande infrastructuur goed ontvluchten;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing;
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.5.1 Wegverkeerlawaai
De bestaande langgevelboerderij waar al gewoond wordt, wordt inpandig opgesplitst tot 2 wooneenheden. Voor de Wgh is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 76 lid 3, zijnde een bestaand geluidgevoelig gebouw gelegen binnen de zone van een weg zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh. Dit betekent dat er niet getoetst hoeft te worden aan de normen van de Wgh voor wegverkeer.
4.5.2 Railverkeerlawaai
Voor beide wooneenheden geldt dat deze ver buiten het aandachtsgebied liggen als bedoeld in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder. Dit betekent dat er niet getoetst hoeft te worden aan de normen van de Wgh/Besluit geluidhinder voor railverkeer.
4.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
4.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de omzetting van agrarisch bedrijf naar burgerwoning. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.7 Geur
4.7.1 Industriële geurhinder
In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dan ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
4.7.2 Agrarische geurhinder
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
In de omgeving zijn enkele veehouderijen aanwezig. De functie en de gevoeligheid van het perceel veranderen niet. Omliggende agrarische bedrijven worden niet belemmerd door de wijzigingen in dit bestemmingsplan.
In de omgeving zijn diverse veehouderijen actief. Aangezien de woonbebouwing wordt beschouwd als een bestaand geurgevoelig object, worden deze omliggende bedrijven niet in hun mogelijkheden beperkt. Met andere woorden: de bestaande langgevelboerderij betreft reeds in volledigheid een geur- en geluidsgevoelig object, waar de omliggende (agrarische) bedrijven bij ontwikkelingen rekening mee dienen te houden.
Ook de functie ‘verblijfsrecreatie’ is reeds bestaand en bestemd aanwezig (als zodanig opgenomen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied De Zandleij 2012’) en deze functie blijft ongewijzigd behouden. Op de planverbeelding is naar aanleiding van de omgevingsdialoog, ter voorkoming van potentiële beperkingen in de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij aan Houtsestraat 7, door een aanduiding 'specifieke vorm van wonen – beperkingen gevoelige objecten' aangegeven binnen welk gebied op grond van bestaande bedrijfsactiviteiten van deze naastgelegen veehouderij geen geur- en geluidsgevoelige objecten aanwezig mogen zijn. Dit laatste is vastgelegd in de planregels.
4.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform onderzoeksprotocol NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar. Omdat het in casus gaat om een project zonder significante bouwactiviteiten, is voor dit wijzigingsplan geen bodemonderzoek nodig. Wel moet men rekening houden bij eventuele nieuwbouwplannen dat de locatie op basis van de aanwezigheid van (voormalige) brandstoftanks verdacht is. Op basis van de ligging van een bouwlocatie ten opzichte van de brandstoftanks kan een bodemonderzoek door het bevoegd gezag geëist worden.
4.9 Natuur en ecologie
4.9.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn);
overige inheemse broedvogels;
soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;
nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant);
nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.9.2 Analyse plangebied
Er is een quickscan Wet Natuurbescherming uitgevoerd om de effecten op beschermde natuurwaarden in beeld te brengen (Veldbiologische Werken, 2020). Hieronder worden de belangrijkste bevindingen en conclusie vermeld. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar de desbetreffende bijlagebij deze plantoelichting.
Natura 2000-gebieden
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 0,5 km afstand en betreft de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Het is gezien de aard van de ingreep en de daarbij vrijkomende verstoring in het kader van geluid-, licht- en stikstofuitstoot niet te verwachten dat meetbaar effect op het natuurgebied zal plaatsvinden. Het significant negatief schaden van instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied is daarmee redelijkerwijze uitgesloten.
Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot het Natuurnetwerk Brabant ligt op 0,5 km afstand. Het is gezien de aard van de ingreep en de daarbij vrijkomende verstoring in het kader van geluid- en lichtuitstoot niet te verwachten dat meetbaar effect op het natuurgebied zal plaatsvinden. Schadelijke effecten op het Natuurnetwerk Brabant zijn daarmee redelijkerwijze uitgesloten.
Soortenbescherming
In de te slopen schuren kunnen algemene, niet-jaarrond beschermde vogelsoorten tot broeden komen. Sloop van de schuren dient te gebeuren na een controle op broedvogels. Zolang nesten in de directe invloedsfeer van de schuur in gebruik zijn, moet de sloop worden uitgesteld.
In algemene zin moet de wettelijke zorgplicht in acht worden genomen. Deze zorgplicht geldt met name ten aanzien van broedgevallen van alle vogelsoorten. Aangezien alle vogels tijdens het broeden beschermd zijn, kunnen werkzaamheden tijdens het broedseizoen leiden tot een overtreding van de Wet Natuurbescherming. Waarbij wordt opgemerkt dat er geen vaste periode in het jaar voor het broedseizoen kan worden aangegeven. Voor aanvang van de werkzaamheden dient het plangebied gecontroleerd te worden op aanwezigheid van broedende vogels. Ook tijdens de werkzaamheden dient regelmatige controle op aanwezigheid van broedende vogels plaats te vinden. Voorkom verstoring bij aan- en afvoer van materieel. Plaats geen materiaal tegen beplanting.
Ook voor mogelijke aanwezigheid van egel of huisspitsmuis dient de zorgplicht in acht te worden genomen. Voorkom opslag van materialen waaronder dieren kunnen gaan verblijven. Als deze dieren worden waargenomen dienen zij zichzelf in veiligheid te kunnen brengen.
Indien een soort die niet in de rapportages wordt genoemd in het terrein wordt geconstateerd bij aanvang van de werkzaamheden, dient hier passend op te worden gereageerd. Het is hierbij nodig om contact op te nemen met een ter zake kundige en een maatregel toe te passen zodat de wet niet wordt overtreden.
Conclusie
Vanuit de wettelijke en beleidsmatige gebiedsbescherming zijn geen specifieke voorwaarden verbonden aan het plan. De ontwikkeling kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
Voor bebouwingen en begroeiingen waarin vogels tot broeden kunnen komen, wordt kort voorafgaand aan de werkzaamheden wordt een controle uitgevoerd.
De wettelijke zorgplicht wordt in acht genomen, conform de eisen uit de quickscan Wet natuurbescherming.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand watersysteem
De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in tabel 1.
Tabel 1. Gebiedskenmerken
Kenmerk |
In plangebied |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte planlocatie |
Ca. 9.400 m² |
Terreinhoogte |
Globaal tussen 10,80 m +NAP en 11,00 m +NAP |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) |
Globaal tussen NAP+9,4 m en NAP+9,6 m |
Ontwateringdiepte |
1,2 à 1,6 m |
Bodem |
Zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 meter |
Riolering |
Vuilwater op drukriolering Regenwater op oppervlaktewater |
Afkoppelgebied |
Niet van toepassing |
Oppervlaktewater |
Direct ten oosten van de locatie ligt een A-watergang (code waterschap ZL5). Zie afbeelding 1 |
Keur beschermde gebieden |
Attentiegebied en Invloedgebied Natura 2000. Zie afbeelding 2 |
Afbeelding 1; Locatie plangebied ten opzichte van oppervlaktewater. Met een rode cirkel is het plangebied aangegeven
Afbeelding 2; Locatie plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de beschermingsgebieden keur
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Per 1 januari 2020 is het gemeentelijke Programma Water en Riolering (PWR) met de verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2020-2024 van kracht. Daarin wordt het waterbeleid en de uitwerking van klimaatbeleid op water en riolering vastgesteld voor de komende tijd.
5.3 Duurzaam watersysteem
De voorgenomen Bestemmingswijziging heeft geen impact op het watersysteem. Een waterparagraaf en een wateradvies van de waterbeheerder, waterschap De Dommel, zijn derhalve niet relevant. Echter, bij verbouwing, nieuwbouw of ruimtelijke ontwikkelingen die een impact op de afwatering binnen het bestemmingsplan hebben, dient de initiatiefnemer rekening te houden met bovengenoemde wet- en regelgeving die verbetering van de bestaande situatie inhoudt en/of compensatie bij veranderingen in de waterhuishouding.
5.4 Watertoets
De beoogde bestemmingswijziging heeft geen impact op het watersysteem. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het waterbeleid. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Bij brief van 20 oktober 2021 heeft het waterschap ingestemd met het plan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die
reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid
2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een
exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins
verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit wijzigingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog en vooroverleg
7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende wijzigingsplan op
5 juni 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
7.2 Omgevingsdialoog
Ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog heeft initiatiefnemer in juni 2020 contact gezocht met omwonenden in de directe omgeving van het plangebied. Met een brief zijn omwonenden persoonlijk op de hoogte gebracht van de voorgenomen bestemmingswijziging. De bewoner-exploitant van de melkrundveehouderij aan Houtsestraat 7 te Udenhout heeft een voorstel gedaan voor enkele aanpassingen van het plan, die erop gericht zijn te borgen dat binnen 50 meter vanaf de vergunde emissiepunten van de melkrundveehouderij geen geur- of geluidsgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd. Initiatiefneemster heeft dit voorstel geaccepteerd. De omgevingsdialoog heeft in deze zin tot aanpassing van het plan. De genoemde zone van 50 meter is vastgelegd op de verbeelding en in de planregels.
7.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 17 juli 2020 verzonden aan de Provincie Noord-Brabant, Directie ROH. Op 10 september 2020 is de vooroverlegreactie van de provincie ontvangen. Daarna is er nog uitvoerig over het plan gecommuniceerd tussen gemeente en provincie. Op 2 juni 2021 heeft een digitaal overleg plaatsgevonden tussen medewerkers van de beide organisaties. Uitkomst van dit overleg was dat de provincie instemt met het voorliggende plan, onder de volgende voorwaarden:
1. De cultuurhistorische waardestelling d.d. 25 januari 2021, zoals opgesteld door Monumentenhuis Brabant,
en de daarop voortbordurende Bouwkundige Toelichting op de splitsing van de boerderij van Nouwens Bouwkundig Tekenbureau (juli 2021) worden als bijlagen bij de plantoelichting gevoegd;
2. Daarnaast wordt sloop categorisch uitgesloten in de planregels;
3. Voor de landschappelijke inpassing wordt een inpassingsplan opgesteld, dat via een voorwaardelijke verplichting wordt geborgd in het plan.
Wijzigingsbevoegdheden
Zoals in onderdeel 1.3 van deze plantoelichting is vermeld, is dit wijzigingsplan gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheden, zoals opgenomen in de regelonderdelen 4.6.2 en 4.6.3 van het moederplan
Bgb De Zandleij 2012. Dat plan voorziet in een wijzigingsbevoegdheid m.b.t. agrarische bedrijfsbeëindiging en het splitsen van een in cultuurhistorisch opzicht waardevolle boerderij (regelonderdeel 4.6.2) en daarnaast in een wijzigingsbevoegdheid m.b.t. agrarische bedrijfsbeëindiging en het herbestemmen naar Wonen-Buitengebied met paardenhouderij (regelonderdeel 4.6.3).
Dat 2 wijzigingsbevoegdeheden gezamenlijk de basis kunnen vormen voor 1 wijzigingsplan volgt uit o.a. de uitspraak ABRvS 19 september 2012, 201110936/1/R4.
De genoemde regelonderdelen van het moederplan luiden als volgt:
4.6.2 Wijziging naar bestemming 'Wonen-Buitengebied'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming
'Wonen-Buitengebied', al dan niet gecombineerd met een aanduiding 'opslag' ten behoeve van de
opslag van naar hun aard statische goederen, een aanduiding 'paardenhouderij' ten behoeve van
een paardenhouderij of een aanduiding 'niet-buitengebiedgebonden bedrijvigheid' ten behoeve van
kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening, waarbij geldt dat de
laatstgenoemde aanduiding slechts kan worden toegekend ten aanzien van gronden, die worden
aangemerkt als bebouwingsconcentratie, mits:
a. de wijziging gelijktijdig plaatsvindt met wijziging van de eventueel resterende gronden naar de bestemmingen 'Agrarisch' of 'Agrarisch met Waarden', waarbij deze gronden worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende bestemmingen en
b. het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is en
c. de oppervlakte aan bijgebouwen bij de woning door sloop van overtollige bebouwing wordt
teruggebracht tot
1. ofwel 75 m², vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing, zulks tot een maximum van 200 m², indien geen sprake is van een combinatie met een andere functie, met dien verstande dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet gesloopt mag worden,
2. ofwel maximaal 600 m², namelijk indien sprake is van een combinatie met een paardenhouderij of niet-buitengebiedgebonden bedrijvigheid, in de vorm van kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening of opslag als bedoeld onder 3, met dien verstande dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet gesloopt mag worden,
3. ofwel maximaal 1.200 m², namelijk indien uitsluitend sprake is van een combinatie met het opgeslagen hebben en/of houden van naar hun aard statische goederen, zoals auto's, boten en caravans, met dien verstande dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet gesloopt mag worden,
4. ofwel maximaal 1.200 m², namelijk indien sprake is van een combinatie met een paardenhouderij of niet-buitengebiedgebonden bedrijvigheid, in de vorm van kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening, en het opgeslagen hebben en/of houden van naar hun aard statische goederen, zoals auto's, boten en caravans, en
d. ten behoeve van de woning geen nieuwbouw plaatsvindt, vervangende nieuwbouw uitgezonderd, en
e. sprake is van een duidelijke relatie tussen woning en bedrijfsgebouw(en) en
f. de vestiging van de woning en de eventuele nevenactiviteit geen onevenredige beperkingen oplevert ten aanzien van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven en
g. de woning en de eventuele nevenactiviteit aanvaardbaar zijn uit oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat, de nevenactiviteit zelf niet omgevingsvergunningplichtig is op grond van artikel 2.1, lid 1, onder e. van de Wabo en daarnaast milieuhygiënisch inpasbaar is en
h. het in geval van combinatie met een nevenactiviteit gaat om bedrijfsactiviteiten, die vallen onder de categorieën 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die bij dit bestemmingsplan is gevoegd en
i. de eventuele nevenactiviteit qua aard, omvang en uitstraling past binnen de omgeving en
j. de eventuele nevenactiviteit geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking
tot gevolg heeft en gezorgd wordt voor voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein en
k. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en
parkeersituatie ter plaatse en
l. in geval van combinatie met een nevenactiviteit, de woonfunctie op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft en degene die de activiteiten uitvoert, tevens de bewoner van de woning is en,
m. in geval van combinatie met opslag, geen sprake is van buitenopslag en
n. geen sprake is van detailhandel, uitgezonderd een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de nevenactiviteit en
o. de in het omliggende gebied aanwezige waarden niet in onevenredige mate worden aangetast en
p. op basis van een inpassingsplan wordt gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing en
q. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot een bestemmingsvlak met een omvang
van meer dan 5.000 m².
4.6.3 Wijziging ten behoeve van boerderijsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen-Buitengebied' ten behoeve van de splitsing van de voormalige agrarische bedrijfswoning in
twee separate zelfstandige woningen, mits:
a. het gaat om (een) voor het buitengebied kenmerkende woonboerderij(en) en
b. de wijziging gelijktijdig plaatsvindt met wijziging van de overige gronden naar de bestemmingen 'Agrarisch' of 'Agrarisch met Waarden', waarbij deze gronden worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende bestemmingen en
c. het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is en
d. de bouwmassa van de te splitsen boerderij een inhoud heeft van ten minste 900 m³ en
e. door de splitsing maximaal twee zelfstandige en volwaardige woningen ontstaan met beide
een inhoud van ten minste 400 m³ en
f. de oppervlakte aan bijgebouwen bij de boerderij door sloop van overtollige bebouwing wordt
teruggebracht tot maximaal 200 m², met dien verstande dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet gesloopt mag worden en
g. de vestiging van de nieuwe woning geen onevenredige beperking oplevert van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven en
h. de nieuwe woning aanvaardbaar is uit oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en
leefklimaat en
i. het niet gaat om een woonboerderij, die gelegen is op gronden binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone-luchtvaart' en
j. het bestaande architectonische karakter van de boerderij en de daaraan verbonden cultuurhistorische waarden niet worden aangetast.
Toetsing
Het gaat om splitsing van een woonboerderij met de bestaande legale nevenfuncties 'verblijfsrecreatie' en 'paardenhouderij'. Met betrekking tot de toets voor de maximale oppervlakte aan bijgebouwen wordt uitgegaan van 400 m2 bestaand en legaal voor de verblijfsrecreatieve functie, 600 m2 bestaand en legaal voor de functie paardenhouderij en 200 m2 voor de af te splitsen woning, zijnde het maximum bij splitsing vanwege cultuurhistorisch belang zonder nevenfuncties, zie regelonderdeel 4.6.3 onder f hierboven.
De na de splitsing overtollige gronden met in het moederplan een agrarische bedrijfsbestemming krijgen een agrarische bestemming, zie de planverbeelding. Het agrarische bedrijf ter plaatse wordt beëindigd (wat resteert is een hobbymatige paardenhouderij op één van de twee nieuwe percelen, in combinatie met de bestaande en legale verblijfsrecreatieve functie) en hergebruik voor agrarische doeleinden is redelijkerwijs niet langer mogelijk. De woonfunctie wordt de dominante functie op beide percelen en er bestaat een duidelijke relatie tussen hoofd- en bijgebouwen. Van nieuwbouw is geen sprake. Voor voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gezorgd, er is hiertoe meer dan voldoende ruimte aanwezig op beide percelen. De nevenactiviteit op het rechter perceel is reeds bestaand en legaal aanwezig. Deze activiteit is jaren geleden reeds toegestaan en als passend beoordeeld in dit gemengd landelijke gebied, ook qua verkeersaantrekkende werking, die overigens zeer beperkt is. Van detailhandel of buitenopslag is geen sprake. De onderhavige splitsing en ombestemming heeft geen belemmerende werking voor omliggende bedrijfsfuncties en er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (zie ook de milieuparagraaf).
Er ontstaan twee woningen van minimaal 400m3. De in het omliggende gebied aanwezige waarden worden niet aangetast, er is geen sprake van nieuwbouw, terwijl het voormalige agrarische bouwblok in omvang wordt verkleind (tot twee percelen ruim onder de maximale maat van 5.000 m2) en overtollige bebouwing op het linkerperceel wordt gesloopt.
Het bestaande architectonische karakter van de boerderij en de daaraan verbonden cultuurhistorische waarden worden niet aangetast. Dit wordt verzekerd door een aanduiding 'cultuurhistorie' te projecteren over de boerderij, waarnaar in de planregels wordt verwezen. In de planregels worden een instandhoudingsplicht en een sloopverbod aan de aanduiding gekoppeld. Dit sloopverbod sluit verbouwen niet uit. Een verbouwplan is bij de plantoelichting gevoegd.
7.4 Zienswijzen
Het wijzigingsplan heeft in ontwerp ter inzage gelegen van maandag 27 september tot en met