Buitengebied De Zandleij 2012, 5e wijziging (De Mortel 2)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.WYZ2019005-e001 |
Plantype: | wijzigingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Op het perceel Mortel 2 te Udenhout staat een voormalige boerderij. Aangezien de agrarische functie hier al geruime tijd niet meer wordt uitgeoefend, heeft de eigenaar bij de gemeente een verzoek ingediend om de geldende bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" te wijzigen naar een woonbestemming. In het geldende bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de beoogde functiewijziging mogelijk maakt. Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de wijziging van het bestemmingsplan waarmee medewerking kan worden verleend aan dit initiatief.
1.2 Het plangebied
Het plangebied betreft het perceel Mortel 2 te Udenhout. Dit perceel staat kadastraal bekend als Udenhout, sectie E, nummer 3488. Ook de achterliggende percelen (nummer 4711 en 4710) maken onderdeel uit van het plangebied. De begrenzing van dit wijzigingplan komt dan ook overeen met de kadastrale grenzen.
Afbeelding 1: Ligging plangebied (rood omkaderd) in Tilburg.
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan is een wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" dat is vastgesteld op 27 januari 2014. Het plan is onherroepelijk sinds 19 juni 2014. In dit bestemmingsplan zijn de gronden voorzien van de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Het voorliggende plan vindt zijn juridische grondslag in de in onderdeel 4.6.2 van genoemd moederplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
Het plangebied behoort tot het voormalige buitengebied van Udenhout en maakt onderdeel uit van een klein bebouwingscluster. Dit bebouwingscluster wordt gevormd door twee (voormalige) agrarische bedrijven op de adressen Mortel 1 en Mortel 2. Deze percelen staan in een 'L-vorm' ten opzichte van elkaar; de het perceel Mortel 2 staat haaks op de weg, terwijl het perceel Mortel 2 evenwijdig aan de weg is gesitueerd.
Door de realisatie van de nieuwbouwwijken "Mortel I" en "Den Bogerd" - laatstgenoemde is nog in ontwikkeling - aan de oostzijde van Udenhout bevinden de percelen Mortel 1 en 2 zich aan de rand van de bebouwde kom. De weg Mortel fungeert als gebiedsontsluitingsweg voor deze woonwijken. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Tilburg - Den Bsch en direct ten zuiden daarvan ligt het bedrijventerrein Kreitenmolen. Aan de noord- en oostzijde van het plangebied zijn de gronden overwegend in gebruik ten dienste van de agrarische functie.
Waar het perceel Mortel 1 tot op heden nog steeds voor agrarische bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt (teelt van kerstbomen) is de agrarische functie binnen het plangebied al geruime tijd niet meer aanwezig. De achter op het perceel aanwezige stallen zijn ook al enkele jaren geleden gesloopt. Feitelijk resteert op het perceel alleen nog de voormalige bedrijfwoning alsmede zo'n 200 m2 aan bijbehorende bouwwerken.
Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones, zoals leidingen en/of hoogspanningsverbindingen.
Afbeelding 2: Luchtfoto plangebied (omkaderd) en directe omgeving.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op
doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels
opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en
deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan
bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing
zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe
ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet
een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een
of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde
projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.
Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van
de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro
vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de
bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van
strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Uit de jurisprudentie blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) is aangegeen dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.Aangezien dit wijzigingsplan alleen voorziet in een bestemmingswijziging van een reeds bestaand gebouw en geen nieuwe woningen mogelijk maakt, betreft het geen stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s.
Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening wordt waarschijnlijk rond de zomer van 2019 vastgesteld. Deze interim omgevingsverordening zal relatief beleidsarm zijn. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de nieuwe omgevingsvisie worden zoveel mogelijk meegenomen.
2.2.2 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. Het betreffen hier de regels uit de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.
De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Toets aan omgevingsverordening
Het perceel Mortel 2 ligt in de structuur Groenblauwe mantel. Binnen deze structuur kan een bestemmingsplan voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt en overtollige bebouwing wordt gesloopt (artikel 3.69, sub c Interim omgevingsverordening). De gemeente bepaalt welke bebouwing overtollig is. De beoogde bestemmingswijziging leidt niet tot splitsing van het pand in meerdere woonfuncties. Daarnaast zijn in het recente verleden alle op het perceel aanwezige stallen gesloopt, zodat ter plaatse geen sprake meer is van overtollige bebouwing. De beoogde bestemmingswijziging voldoet daarnaast aan de eisen omtrent kwaliteitsverbetering landschap. Gesteld wordt, dat de beoogde bestemmingswijziging past binnen de regels uit provinciale verordening ruimte.
Kwaliteitsverbetering landschap
Artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening omvat de verplichting om bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied te komen tot een kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit betekent dat de realisatie van een beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard moet gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkelingen in hoofdlijnen heeft beschreven. De toelichting op het bestemmingsplan bevat hiertoe een verantwoording van de wijze waarop de bedoelde verbetering financieel, juridisch en feitelijk is gewaarborgd.
In het kader van de regels die de Verordening voorschrijft met betrekking tot kwaliteitsverbetering landschap zijn werkafspraken gemaakt. In deze werkafspraken is een indeling in ruimtelijke ontwikkelingen gehanteerd, gebaseerd op de invloed die de beoogde ontwikkeling heeft op de omgeving. Op basis van deze afspraken valt de beoogde bestemmingswijziging onder onder categorie 2: ruimtelijke ontwikkelingen die een (zeer) beperke invloed op het landschap hebben. Immers betreft het hier een wijziging van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' naar 'Wonen - Buitengebied', waarbij het bestemmingsvlak met ruim 60% wordt verkleind. Daarnaast is op het perceel Mortel 2 uiteindelijk nog 200 m2 aan bijgebouwen aanwezig.
Omdat de beoogde bestemmingswijziging binnen categorie 2 valt, is alleen landschappelijke inpassing vereist. Door initiatiefnemers is dan ook een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, die als bijlage bij de regels is gevoegd. Om te verzekeren dat de initiatiefnemer zorg draagt voor de hiervoor genoemde kwaliteitsverbetering landschap is een 'overeenkomst kwaliteitsverbetering landschap' gesloten. In deze overeenkomst is gesteld welk bedrag minimaal door de initiatiefnemer voor de kwaliteitsverbetering landschap dient te worden geïnvesteerd en op welke wijze deze geïnvesteerd wordt. De kwaliteitsverbetering landschap is als kwalitatieve verplichting opgenomen in het bestemmingsplan.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
2.3.2 Wijzigingsvoorwaarden
De aanleiding van dit wijzigingsplan vindt zijn grondslag in het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012". In dit bestemmingsplan is aan het perceel Mortel 2 de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' toegekend (artikel 4). In dit artikel zijn diverse wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waaronder de mogelijkheid om de bestemming te wijzigingen naar de bestemming 'Wonen - Buitengebied' (artikel 4.6.2). Van deze wijzigingsbevoegdheid wordt gebruik gemaakt, waarbij voldaan moet worden aan de gestelde voorwaarden. Deze zijn:
de wijziging gelijktijdig plaatsvindt met wijziging van de eventueel resterende gronden naar de bestemmingen 'Agrarisch' of 'Agrarisch met Waarden', waarbij deze gronden worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende bestemmingen, en
het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is, en
de oppervlakte aan bijgebouwen bij de woning door sloop van overtollige bebouwing wordt teruggebracht tot
ofwel 75 m², vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing, zulks tot een maximum van 200 m², indien geen sprake is van een combinatie met een andere functie, met dien verstande dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet gesloopt mag worden,
ofwel maximaal 600 m², namelijk indien sprake is van een combinatie met een paardenhouderij of niet-buitengebiedgebonden bedrijvigheid, in de vorm van kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening of opslag als bedoeld onder 3, met dien verstande dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet gesloopt mag worden,
ofwel maximaal 1.200 m², namelijk indien uitsluitend sprake is van een combinatie met het opgeslagen hebben en/of houden van naar hun aard statische goederen, zoals auto's, boten en caravans, met dien verstande dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet gesloopt mag worden,
ofwel maximaal 1.200 m², namelijk indien sprake is van een combinatie met een paardenhouderij of niet-buitengebiedgebonden bedrijvigheid, in de vorm van kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening, en
het opgeslagen hebben en/of houden van naar hun aard statische goederen, zoals auto's, boten en caravans, en
ten behoeve van de woning geen nieuwbouw plaatsvindt, vervangende nieuwbouw uitgezonderd, en
sprake is van een duidelijke relatie tussen woning en bedrijfsgebouw(en), en
de vestiging van de woning en de eventuele nevenactiviteit geen onevenredige beperkingen oplevert ten aanzien van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven, en
de woning en de eventuele nevenactiviteit aanvaardbaar zijn uit oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat, de nevenactiviteit zelf niet omgevingsvergunningplichtig is op grond van artikel 2.1, lid 1, onder e. van de Wabo en daarnaast milieuhygiënisch inpasbaar is, en
het in geval van combinatie met een nevenactiviteit gaat om bedrijfsactiviteiten, die vallen onder de categorieën 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die bij dit bestemmingsplan is gevoegd, en
de eventuele nevenactiviteit qua aard, omvang en uitstraling past binnen de omgeving, en
de eventuele nevenactiviteit geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft en gezorgd wordt voor voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein, en
het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse, en
in geval van combinatie met een nevenactiviteit, de woonfunctie op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft en degene die de activiteiten uitvoert, tevens de bewoner van de woning is, en
in geval van combinatie met opslag, geen sprake is van buitenopslag, en
geen sprake is van detailhandel, uitgezonderd een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de nevenactiviteit, en
de in het omliggende gebied aanwezige waarden niet in onevenredige mate worden aangetast, en
op basis van een inpassingsplan wordt gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing, en
toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5.000 m².
De voor het perceel Mortel 2 beoogde wijziging voldoet aan de gestelde voorwaarden. Het voormalig agrarisch bedrijf is sinds geruime tijd beeindigd en de aanwezige stallen zijn destijds ook gesloopt. Vanwege het ontbreken van eigen gronden is het oprichten van een volwaardig agrarisch bedrijf ook niet meer mogelijk. De beoogde bestemmingswijziging leidt niet tot de (her)bouw van een (extra) woning; ook van nevenactiviteiten dan wel opslagactiviteiten is geen sprake. Het woonperceel heeft een oppervlak van circa 3.685 m2. Op het perceel is daarnaast 200 m2 aan bijgebouwen aanwezig. Uit hoofdstuk 4 blijkt, dat de in het omliggende gebied aanwezige waarden en gebruiksmogelijkheden niet worden aangetast en uit paragraaf 2.2.2 blijkt dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.2.1 Historische geografie
Ligging: het plangebied ligt aan de noordoostelijke rand van de bebouwde kom van Udenhout.
Landschap: open agrarisch / dorpslandschap met woningen en boerderijen langs de oostelijk gelegen Groenstraat en het beekdal van de Roomley.
Geomorfologie: het plangebied is gelegen in het centrale dekzandlandschap van Noord-Brabant in het noordoostelijke deel van de Roerdalslenk. De Roerdalslenk, ook wel Centrale Slenk genoemd, is een tektonisch dalingsgebied dat door breuken, de Feldbiss / Breuk van Vessem en de Peelrandbreuk, wordt begrensd. Op de geomorfologische kaart is het plangebied grotendeels gekarteerd als een gebied met dekzandruggen, al dan niet met oud-bouwlanddek. In het midden van het plangebied loopt een noordoost-zuidwest georiënteerde dalvormig laagte, zonder veen, het beekdal van de Roomley. Circa 500 m ten oosten van het plangebied bevindt zich een vlakte met ten dele verspoelde dekzanden en circa 1 km ten westen van het plangebied een vlakte met ten dele verspoelde dekzanden en löss, relatief laag gelegen.
Bodemgesteldheid: het terrein wordt gekenmerkt door hoge zwarte enkeerdgronden, lemig fijn zand met oude klei, beginnend tussen 40 en 120 cm. onder het maaiveld en ten minste 20 cm dik. In het beekdal ligt een gebied met leek-woudeerdgronden. Direct ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een gebied met gooreerdgronden, lemig fijn zand met oude klei, beginnend tussen 40 en 120 cm. onder het maaiveld en ten minste 20 cm. dik. Ten oosten van het plangebied ligt een gebied met vlakvaaggronden, lemig fijn zand oude klei, beginnend tussen 40 en 120 cm onder het maaiveld en ten minste 20 cm. Dik.
Historisch landgebruik: Udenhout is van oorsprong een boshoevennederzetting, ontstaan in de dertiende eeuw vanuit een schenking van zes hoeven door de hertog van Brabant aan de abdij van Tongerlo. De bosontginning wordt gekenmerkt door strookvormige ontginningspercelen, haaks op de weg, met aan de kop boerderijen.
Mortel wordt voor het eerst vermeld aan het einde van de veertiende eeuw. Het zou behoren tot de oud(st)e landgoederen in en rond Udenhout en deel uitmaken van de eerste ontginningen in het gebied. Deze landgoederen werden later opgedeeld waarna zich hier kleine buurtschappen vormden. Aan het einde van de veertiende eeuw wordt het ‘goed’ In de Mortel overigens nog wel als zodanig genoemd. De naam Mortel is een toponiem voor een komvormige uitholling, al dan niet gevuld met onvaste grond of voor simpelweg een moerassige plek.
Iets ten noorden van het plangebied bevinden zich in de bodem vermoedelijk de restanten van een omgrachte, versterkte hoeve waarvan de oorsprong wellicht nog tot het einde van de dertiende eeuw terugvoert. De zichtbare overblijfselen daarvan werden in de negentiende eeuw opgeruimd.
Huidig landgebruik: agrarisch, grotendeels onbebouwd grasland.
Direct ten westen van het plangebied is in de jaren na 2010 een woonwijk aangelegd met aan de noord- en oostzijde van het plangebied een randweg.
3.2.2 Archeologie
IKAW: het plangebied heeft grotendeels een hoge archeologische verwachting, die te relateren is aan de aanwezigheid van hoge zwarte enkeerdgronden en dekzandruggen die in het verleden aantrekkelijk waren voor bewoning.
AMK: het plangebied is niet weergegeven als deel van een terrein met vastgestelde archeologische waarde. Dergelijke terreinen zijn evenmin in de omgeving van het plangebied geregistreerd.
ArWaTi: het plangebied ligt in een zone met hoge archeologische verwachting.
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein.
ARCHIS en RAT: in de nabijheid van het gebied heeft eerder archeologisch onderzoek plaatsgevonden (Archis vondstmeldingsnr. 404037). In 2002 werd op de Korte Voren, een perceel van ca. 0,72 ha in het zuiden van het plangebied (perceelsnr. 148) door Bilan onderzocht door middel van een Archeologisch Aanvullende Inventarisatie (AAI). Het booronderzoek leverde in elf van de twaalf boringen een intact bodemprofiel op met een esdek en een B-horizont. In de boormonsters werd steenkool, houtskool, baksteen en aardewerk aangetroffen. De vondsten dateren uit de late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd. In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen meldingen bekend.
In 2018 rondde Archol een omvangrijke serie archeologische onderzoeken af in de nieuwe wijk Den Bogerd, direct ten westen van het plangebied. Den Bogerd van neolithicum tot nu - Deel I Definitieve onderzoeken en een inventariserend onderzoek in plangebied Den Bogerd, Udenhout (gemeente Tilburg), M. van Zon e.a. Archol 312.
Verwachting: gelet op de nabijheid van een belangrijke vindplaats heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting.
Omdat er geen bodemverstoringen zullen zijn bij de functiewijziging is verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
3.2.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
In het plangebied zijn geen beschermde monumenten, geen MIP-panden en geen panden of objecten van cultuurhistorische waarde aanwezig.
Ten noordwesten van het plangebied bevinden zich aan de Groenstraat diverse beschermde monumenten en anderszins als cultuurhistorisch waardevol aan te merken panden. De nrs. 84, 86, 90 en 92 hebben een beschermde status als rijksmonument. Nr. 88 is een gemeentelijk monument. Nr. 78 is opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Het betreft hier zonder uitzondering agrarische bebouwing die in de tweede helft van de negentiende eeuw is ontstaan.
Bebouwing van het plangebied tast de waardevolle panden langs de Groenstraat niet aan, al is er wel sprake van een mogelijke aantasting van het landschappelijk beeld vanaf de Groenstraat waarbij het open karakter van het achterliggende landschap gewijzigd wordt.
Gebieden: het plangebied bevindt zich buiten de noordoostelijke grens van het op 15 juni 2009 door de raad als beschermd dorpsgezicht aangewezen gebied "Kom Udenhout".
Lijnen (historische assen, linten,…): de Groenstraat is een lijn van hoge historisch-geografische waarde.
Historisch groen: nvt.
3.2.4 Conclusie
In cultuurhistorisch opzicht leidt de beoogde functiewijziging niet tot aantasting van (cultuur)historische structuren en van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing die in (de omgeving van) het plangebied aanwezig zijn. Omdat ook geen sprake is van bodemverstoring, is geen archeologisch (vervolg)onderzoek noodzakelijk. Het plangebied kan desondanks niet archeologisch vrijgegeven worden. Om eventuele aanwezige archeologische waarden te beschermen is aan het plangebied een archeologische dubbelbestemming toegekend. Hiermee is geregeld dat voorafgaand aan het (laten) uitvoeren van bodemverstorende activiteiten met een omvang van meer dan 100 m2 en die dieper reiken dan 0,6 meter beneden peil een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
3.3 Volkshuisvesting
De voorgenomen bestemmingswijziging van het perceel Mortel 2 verlangt geen toetsing aan de Ladder Duurzame stedelijke ontwikkeling, aangezien deze wijziging niet leidt tot de oprichting van extra woningen.
Daarnaast voldoet het plan aan de beleidsdoelen Wonen in de WoonVisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden wonen in een landelijk woonmilieu. Voor zover sprake van verbouw wordt aanbevolen de woning levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.
3.4 Verkeer en parkeren
3.4.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.4.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.4.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (bijlage 1) zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
3.4.4 Conclusie
De beoogde functiewijziging leidt niet tot de oprichting van nieuwe woningen. De extra parkeerbehoefte is daarmee 0, waardoor sprake is van een 'kleine ontwikkeling' waarvoor geen parkeereis wordt gesteld. Daarnaast geldt, dat op eigen terrein meer dan voldoende ruimte is om motorvoertuigen te kunnen stallen. Ook de wijze van ontsluiting van het perceel op de weg Mortel wijzigt niet. De beoogde functiewijziging heeft dan ook geen invloed op de verkeersdoorstroming en verkeersveiligheid ter plaatse.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van dit bestemmingsplan.
4.2 Milieueffectrapportage
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld als:
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid
worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.
beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer
dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Dit wijzigingsplan ziet op een functieverandering van een bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning en leidt niet tot een toename aan woningen of bruto vloeroppervlak. Het opstellen van een m.e.r. is hierdoor niet aan de orde. Verder blijkt uit het vervolg van dit hoofdstuk dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied
bevindt zich op meer dan 500 meter ten zuidoosten van het plangebie (Leemkuilen). Vanwege de afstand leidt alleen stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied. Omdat dit wijzigingsplan alleen ziet op een functieverandering van een bestaand pand en hierbij geen sloop- en/of bouwactiviteiten of extra verkeersbewegingen zijn voorzien, wordt verondersteld dat geen sprake is van een extra stikstofdepositie.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.3 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG-brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Het initiatief ligt aan de rand van de bebouwde omgeving. Aan de overkant van de weg wordt een nieuwe woonwijk gerealiseerd, terwijl rondom het perceel diverse agrarische bestemmingen liggen. De beoogde ontwikkeling betreft het omzetten van een voormalig agrarisch bedrijf met bedrijfswoning naar een burgerwoning. Er worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Omliggende bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. Daarnaast is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat omdat de voormalige bedrijfsmatige activiteiten op het perceel worden beëindigd.
Geitenmoratorium
In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.
De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld. Dit houdt in dat:
wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;
kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;
met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;
nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;
de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.
Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.
Het initiatief ligt binnen 2 km ven een geitenhouderij. Er worden echter geen nieuwe woon-initiatieven mogelijk gemaakt.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde "Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico" (bijlage 2) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.
4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.4.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico). De brandweer Midden- en West-Brabant heeft d.d. 7 oktober 2019 aangegeven dat het standaardadvies van toepassing is, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording. De aanrijtijd voor deze locatie is 10,40 minuut (vanuit vrijwilligerskazerne Udenhout).
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief.
Aangezien het plan op meer dan 200 meter van de relevante transportroute gevaarlijke stoffen ligt, neemt het groepsrisico van deze risicobron in de toekomstige situatie niet toe.
De bereikbaarheid van het plangebied is goed.
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart en de risicocommunicatie-campagne "Denk Vooruit".
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen.
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten.
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk.
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.5.1 Wegverkeerlawaai
Het plan voorziet in de realisatie de omzetting van agrarisch bedrijf naar burgerwoning. Er worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Verdere toetsing aan de Wet geluidhinder is niet nodig.
Het bouwvlak ligt op minimaal 26 meter van de gebiedsontsluitingsweg Mortel. Voor het bestemmingsplan "Den Bogerd" is destijds akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting afkomstig van de opgewaardeerde gebiedsontsluitingsweg (Croonen adviseurs 25 november 2013) . Hierbij is rekening gehouden met een toekomstige verkeersintensiteit van 3.500 mvt /werkdag. Uitgaande van een geluids-reducerende deklaag wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op bestaande woningen gerespecteerd. In het betreffende akoestisch onderzoek van Croonen is waarneempunt 05 de bestaande woning Mortel 2 en waarneempunten 06 en 07 de schuur behorende bij het adres Mortel 2.
4.5.2 Railverkeerlawaai
Het plan voorziet in de realisatie de omzetting van agrarisch bedrijf naar burgerwoning. Er worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Verdere toetsing aan de Wet geluidhinder is niet nodig.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening wordt hierbij opgemerkt dat de minimale afstand van het bouwvlak tot de spoorlijn Tilburg-Den Bosch 360 meter bedraagt. Met het geluidmodel van de gemeente Tilburg is een berekening gedaan naar de optredende geluidbelasting gedaan naar de optredende geluidbelasting vanwege railverkeerslawaai.
In onderstaande afbeelding zijn de geluidbelastingen weergegeven op 1,5-4,5 en 7,5 meter hoogte. Hieruit blijkt, dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt gerespecteerd. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Afbeelding 3: Geluidbelasting railverkeerlawaai.
4.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
4.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de omzetting van agrarisch bedrijf naar burgerwoning. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.7 Geur
4.7.1 Industriële geurhinder
In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dan ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
4.7.2 Agrarische geurhinder
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Het initiatief betreft het opheffen van een voormalige rundveehouderij. De bestaande woning blijft gehandhaafd. Omliggende veehouderijen worden niet belemmerd door deze wijziging. Voor de woning geldt dat de situatie verbeterd omdat de eigen veehouderij wordt opgeheven.
4.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform onderzoeksprotocol NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.
Er is een bodemonderzoek aangeleverd (bijlage 3). De bodemkwaliteit wordt beschreven onder 'Bodemkwaliteit plangebied'.
4.8.1 Bodembeleid gemeente Tilburg
Naast het bovengenoemde, landelijk erkende onderzoeksprotocol zijn voor de beoogde functiewijziging nog de volgende gemeentelijke beleidskaders van belang.
Nota "In goede aarde"
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg (specifiek Bodembeleid gemeente Tilburg). In deze context en de navolgende wordt opgemerkt dat in Noord-Brabant, zo ook in Udenhout e.o., regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen worden zonder direct aanwijsbare bron. Dergelijke verhoogde waarden zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd, ruimte en samenstelling variëren. Conform de nota zijn verhoogde waarden aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondgehalten te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele risico's voor de gezondheid en het milieu.
Bodembeheerplan (bodemkwaliteitskaart)
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Landbouw en natuur' (Toepassingskaart/Bodemfunctieklassenkaart). Ten aanzien van voornoemde zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren d.w.z., er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit. Grond uit deze zone kan worden toegepast in alle zones mits niet verontreinigd ("schoon").
Uitdrukkelijk wordt verwezen naar het de 'Nota bodembeheer gemeente Tilburg' (volg de eerder geven weblink). Daarin staat beschreven wat de (on-)mogelijkheden en uitzonderingen zijn van de toepassing of hergebruik van gebiedseigen grond van een mindere kwaliteit. De actuele/werkelijke grondkwaliteit wordt behandeld in de volgende subparagraaf 'Bodemkwaliteit Plangebied'.
4.8.2 Bodemkwaliteit plangebied
Op basis van een zogenaamd eindsituatie onderzoek op de locatie en op basis van grootschalige NEN 5740-bodemonderzoeken, uitgevoerd op de tegenoverliggende nieuwbouwlocaties 'Den Bogerd en 'Mortel', waarbij het bodemgebruik vergelijkbaar is (was ), kan het volgende worden geconcludeerd:
In haar algemeenheid kan worden geconcludeerd dat de grond geen verhoogde gehalten bevat. Incidenteel wordt een licht verhoogd gehalte aan PAK gemeten. Het grondwater bevat licht verhoogde aan diverse metalen: zie m.b.t. de verhoogde gehalten aan metalen hetgeen is geschreven onder 'Nota in goede aarde';
Het nulonderzoek betreft een bodemonderzoek in het kader van de milieuvergunning-/Activiteitenbesluit Wet Milieubeheer. Er heeft onderzoek plaatsgevonden t.p.v. een, in 2016 verwijderde, bovengrondse dieseltank. De tank was geplaatst onder een afdak en in een lekbak: in de grondlaag van globaal 1,20 t/m 2,00 meter minus maaiveld is diesel geroken en gemeten. Naar schatting bevat 18 m3 grond in meer of mindere mate diesel. Het grondwater is niet verontreinigd.
4.8.3 Conclusie
Voor de bodem ter plaatse van het plangebied is er op basis van de vastgestelde, algemene bodemkwaliteit geen risico voor de volksgezondheid en/of het milieu, die de beoogde bestemmingswijziging belemmeren. Ook de beschreven verontreiniging met diesel vormt geen belemmering voor de wijziging. Gelet op omvang en diepte van voorkomen hoeft deze verontreiniging vanuit het wettelijk perspectief niet te worden verwijderd (RO). Of de dieselverontreiniging moet worden verwijderd, of een andere vorm van bodemsanering, is ter beoordeling aan bevoegd gezag Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit, als er sprake is van een 'inrichting' ("milieuvergunning") dan wel aan bevoegd gezag Wet bodembescherming (zorgplicht artikel 13 Wbb). In het kader van de maatschappelijk-financiële afweging worden er vanuit dit oogpunt geen of geen noemenswaardige belemmeringen verwacht.
4.9 Natuur en ecologie
4.9.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn);
overige inheemse broedvogels;
soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;
nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant);
nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.9.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op relatief korte afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op circa 0,5 km ten oosten van het plangebied. De ontwikkeling leidt niet tot potentieel verstorende ruimtelijke ontwikkelingen, zoals bouw- of sloopwerkzaamheden, toename in bedrijfsactiviteiten of verkeersaantrekkende werking. Verstorende effecten zoals stikstofuitstoot, hydrologische effecten, licht- en geluidsverstoring zijn daarom niet aan de orde. Negatieve effecten op het Natura 2000-gebied kunnen op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Verordening ruimte
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 1,3 km ten oosten van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 7 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.
Het plangebied ligt wel binnen de Groenblauwe Mantel zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. Bestemmingsplannen binnen de Groenblauwe Mantel voorzien in de bescherming van de aanwezige natuurwaarden. Het agrarische gebied maakt deel uit van het foerageergebied van kwetsbare diersoorten zoals haas en das. In de directe omgeving worden ook zeldzame struweelvogels aangetroffen zoals de kneu (bron: NDFF). De aanwezige natuurwaarden worden door de in de bestemming 'Agrarisch met waarden' opgenomen aanlegvergunningstelsel beschermd.
Soortenbescherming
De aanwezige bebouwing en erfbeplanting kan van waarde zijn voor beschermde diersoorten, zoals vogels en vleermuizen. De bebouwing en erfbeplanting blijft behouden, evenals het omliggende agrarische gebied. Negatieve effecten op beschermde soorten zijn daarmee op voorhand uit te sluiten.
Conclusie
Vanuit de Wet Natuurbescherming zijn geen beperkingen of voorwaarden aan de beoogde functiewijziging verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan de functiewijziging verbonden.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand watersysteem
Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn weergegeven in tabel 1.
Tabel 1. Gebiedskenmerken
Kenmerk |
In plangebied |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte planlocatie |
Ca. 9.500 m² |
Terreinhoogte |
Ca. 9,50 m +NAP |
Ontwateringdiepte |
Ca. 1 m |
Bodem |
Zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 m |
Riolering |
Vuilwater op drukriolering Regenwater op oppervlaktewater |
Afkoppelgebied |
Niet van toepassing |
Oppervlaktewater |
Direct ten westen van de locatie ligt een A-watergang (code waterschap ZL16.1) |
Keur beschermde gebieden |
Invloedgebied Natura 2000. Zie fig. 1 |
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
Per 1 januari 2020 wordt het Programma Water en Riolering (PWR) met de verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2020-2024 van kracht. Daarin wordt het waterbeleid en de uitwerking van klimaatbeleid op water en riolering vastgesteld voor de komende tijd.
5.3 Duurzaam watersysteem
De voorgenomen bestemmingswijziging heeft geen impact op het watersysteem. Een waterparagraaf en een wateradvies van de waterbeheerder (waterschap De Dommel) zijn derhalve niet relevant. Echter, bij verbouwing, nieuwbouw of ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk een impact op de afwatering binnen het bestemmingsplangebied kunnen hebben, dient de initiatiefnemer rekening te houden dat op grond van bovengenoemde wet- en regelgeving verbetering van de bestaande situatie verlangt kan worden en/of compenserende maatregelen benodigd zijn.
5.4 Watertoets
De beoogde bestemmingswijziging heeft geen impact op het watersysteem. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het waterbeleid. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
6.1 Wijziging van de verbeelding
Met dit wijzigingsplan wordt een klein deel van de bij het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" behorende verbeelding gewijzigd. Deze wijziging betreft het omzetten van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' naar de bestemmingen 'Wonen - Buitengebied' en 'Agrarisch'. Daarnaast zijn aan het bouwvlak binnen het bestemmingvlak 'Wonen - Buitengebied' nog twee aanduidingen gekoppeld, namelijk:
'maximum inhoud', waarmee de maximale inhoud van de woning wordt geregeld;
'maximum oppervlak', waarmee het maximale oppervlak aan bijbehorende bouwwerken wordt geregeld.
6.2 Wijziging van de regels
De planregels van dit wijzigingsplan bestaan uit zes artikelen. Het eerste artikel zijn de belangrijkste begrippen opgenomen, die van toepassing zijn op dit wijzigingsplan. In het tweede artikel is voor de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen - Buitengebied' een verwijziging opgenomen naar desbetreffende bestemmingen in het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012. In het derde artikel is namelijk bepaald, dat de regels dit bestemmingsplan van toepassing zijn. Wel dient voldaan te worden aan de in artikel 4 van dit wijzigingsplan opgenomen parkeerregeling. zoals opgenomen in dit wijzigingsplan. Het vijfde artikel betreft het overgangsrecht en in het laatste artikel is geregeld, dat het wijzigingsplan kan worden aangehaald als "Buitengebied De Zandleij 2012, 5e wijziging (De Mortel 2)".
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit plan bevat geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden niet van toepassing. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende wijzigingsplan op invullen 6 september 2019 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van Burgemeester en wethouders wordt vermeld.
Instantie |
Datum verzending |
Datum ontvangst reactie |
Opmerkingen? |
Provincie Noord-Brabant Directie ROH |
6 februari 2020 |
3 maart 2020 |
Het plan is in overeenstemming met provinciale belangen. |
8.3 Omgevingsdialoog
Ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog heeft initiatiefnemer in de periode eind september - begin oktober 2019 contact gezocht met omwonenden in de directe omgeving van het plangebied. Met een mondelinge toelichting en een begeleidend schrijven zijn omwonenden persoonlijk op de hoogte gebracht van de voorgenomen bestemmingswijziging. Uit het verslag van de omgevingsdialoog (zie bijlage 4) blijkt, dat alle reacties van omwonenden positief zijn. De omgevingsdialoog heeft niet geleid tot aanpassing aan het plan.
8.4 Zienswijzen
Deze paragraaf is gereserveerd voor de resultaten van de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan.