Plan: | Buitengebied De Voorste Stroom, 2e wijziging (Waterpark Moerenburg) |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.WYZ2013006-e001 |
Op 3 oktober is een verzoek ingediend om wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied de Voorste Stroom voor de ontwikkeling van waterpark Moerenburg. De opgave voor het ontwikkelen van een waterpark volgt uit de Structuurvisie Water en Riolering, welke is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 oktober 2009. Het betreft het perceel sectie V. nr. 00882.
Momenteel heeft dit perceel op basis van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied de Voorste Stroom de bestemming 'agrarisch' met een dubbelbestemming ''Waarde-Archeologie'. Daarnaast heeft het perceel de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone-extensiveringsgebied' en 'wro-zone- wijzigingsgebied 4' en de functieaanduiding 'bomenteelt uitgesloten'.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
Dit wijzigingsplan wijzigt een klein gedeelte van het bestemmingsplan Buitengebied de Voorste Stroom, vastgesteld op 14 december 2009 en onherroepelijk geworden op 27 februari 2010.
Bij de totstandkoming van voorgenoemd bestemmingsplan is het waterpark reeds voorzien. Met het oog daarops maakt art. 36.6 van de voorschriften bij het moederplan het mogelijk om de bestemming 'agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'water' al dan niet in combinatie met de functie-aanduiding 'specifieke vorm van water- helofytenfilter'. Op basis van deze wijzigingsbevoegdheid wordt dit wijzigingsplan opgesteld.
Het plangebied wordt globaal begrensd door de Kommerstraat in het noorden en oosten en de Hoevense Kanaaldijk in het westen.
De locatie van het waterpark ligt in het landschapspark Moerenburg. Aan de westzijde grenst de locatie aan de Hoevense Kanaaldijk en het Wilhelminakanaal. Aan de noordzijde grenst de locatie aan de historische boerderijkavel Kommerstraat 2 (gemeentelijk) monument. Aan de oostzijde grenst de locatie een een terrein dat in gebruik is als waterbuffer en helofytenfilter. Dit is een natuurlijk waterzuiveringssysteem met rietvelden. Op dit terein is een Land Art project gerealiseerd, dat onderdeel is van het kunstproject 'Landen in het Groene Woud.' Dit betekent dat bij de inrichting en landschappelijke inpassing van het terrein een kunstenaar is ingeschakeld. Midden op dit terrein ligt een waterpaviljoen op een eiland, dit paviljoen is te bereiken via een pad.
Ook bij de inrichting van het waterpark wordt gestreefd naar een landschappelijke inpassing in het Landschapspark Moerenburg. Het gebied krijgt een zoveel mogelijk natuurlijke uitstraling zodat het feilloos opgenomen kan worden in de uitstraling van moerenburg (beekdallandschap). Het totale gebied is 11ha. Hiervan dient ongeveer 8 ha ingericht te worden als infiltratiegebied. Deze 8 ha wordt niet beplant met heesters, maar kan worden ingezaaid met een kruidenrijk grasland. De overige ha zullen heel natuurlijk worden ingericht met gebiedseigen heesters en bomen.
Bestaande ondergrondse infrastructuur
In het plangebied bevind zich geen ondergrondse infrastructuur.
Overzicht k&l-tekening
Fig. 1
Beleidskader
Nieuwe ontwikkeling
Afwegingen
Er zijn geen belemmeringen m.b.t. kabels en leidingen.
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Deze stappen zijn:
Met dit wijzigingsplan wordt een waterpark mogelijk gemaakt. Een waterpark is geen stedelijke ontwikkeling die valt onder de reikwijdte van art. 1.1.1 Bro.
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte
(vastgesteld op 17 december 2010, door Provinciale Staten integraal geactualiseerd op 11 mei 2012).
Groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur valt in twee gedeelten uiteen, de ecologische hoofdstructuur en de groenblauwe mantel. Het kerngebied natuur en water bestaat uit de ecologische hoofdstructuur met inbegrip van de ecologische verbindingszones en waterstructuren zoal beken en kreken. In de Verordening ruimte zijn al deze gebieden begrensd. Ter bescherming van de aanwezige waarden is bepaald dat deze strekken tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. In de groenblauwe mantel is de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Ook recreatieve en toeristische bedrijven zijn binnen de groenblauwe mantel aanwezig. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water, waterbeheer en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk als deze bestaande functies respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van die functies.
Het plangebied is gelegen in de groen-blauwe mantel. Een belangrijke opgave binnen de groenblauwe mantel is de ontwikkeling van water en waterbeheer. Het onderhavige wijzigingsplan past bij deze doelstelling.
Intensieve veehouderij
In de Verordening ruimte zijn afzonderlijke regels opgenomen voor de intensieve veehouderij. Deze regels zijn gekoppeld aan de integrale zonering uit de reconstructieplannen die in de verordening is overgenomen. De integrale zondering bestaat uit zogenaamde extensiveringsgebieden, verwervingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. In extensiveringsgebieden is geen enkele uitbreiding van intensieve veehouderij meer mogelijk. In de wervingsgebieden en de landbouwontwikkelingsgebieden is een uitbreiding van een intensieve veehouderij toegestaan tot een maximale omvang van het bouwvlak van 1,5 hectare. In de aangewezen delen van de landbouwontwikkelingsgebieden is met ontheffing van de provincie een bouwvlak toegestaan tot maximaal 2,5 hectare.
Het plangebied is gelegen in een extensiveringsgebied. Op het perceel vindt geen intensieve veehouderij plaats. Op de planverbeelding is een gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone-extensiveringsgebied' opgenomen.
Aardkunde en cultuurhistorie
Met behulp van de Verordening ruimte wil de provincie aardkundig waardevolle gebieden en cultuurhistorische vlakken beschermen. Het plangebied ligt in een cultuurhistorisch vlak. Het betrefften hier bekende en verwachte archeologische waarden. Deze waarden zijn als beschermt in het Moederplan 'Buitengebied De Voorste Stroom.' Op de verbeelding bij dit wijzigingsplan is dan ook een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen.
Niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied
De Verordening ruimte geeft algemene regels voor een aantal niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. Algemeen uitgangspunt is dat gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing, veelal vrijkomende agrarische bebouwing. De regels hebben betrekking op het wonen in het buitengebied, waaronder ook de ontwikkeling van ruimte-voor-ruimtekavels en kwaliteitsverbetering in bebouwingsconcentraties en landgoederen. Daarnaast zijn er regels voor diverse andere niet-agrarische ontwikkelingen. Afwijkende regels zijn er voor: agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven, voor horecabedrijven en maatschappelijke voorzieningen, voor recreatiewoningen, voor dagrecreatie, voor kleinschalige vrijetijdsvoorzieningen, voor lawaaisporten en voor windturbines.
Het plangebied is gelegen in deze zone, maar het wijzigingsplan voorziet niet in bovengenoemde mogelijkheden.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
Tilburg kent één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
De realisatie van Waterpark Moerenburg vloeit rechtstreeks voort uit deze structuurvisie.
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:
Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.
De standaard archeologische en cultuurhistorische inventarisatie ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is uitgevoerd en is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen.
De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij het archeologische deel van bureauonderzoek:
Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Dit beeld wordt verder aangescherpt door een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen. Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in het onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied, die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te betrekken.
De gronden in het plangebied hebben de dubbelbestemming Waarde-Archeologie gekregen. Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met zich. Daarnaast geldt ten aanzien van de onderliggende enkelbestemming een beperking van de bouwmogelijkheden.
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is hoe de gemeente Tilburg om wil gaan gaan met de mobiliteit. Nieuwe bouwplannen in het plangebied moeten voldoen aan de, op dat moment, vastgestelde parkeernormen die staan in het TVVP.
Het plangebied is gelegen aan de Kommerstraat. Op deze straat geldt een snelheidsregime van 60 km/h. De Hoevense Kanaaldijk is ter hoogte van het plangebied een fietspad en dus verboden voor gemotoriseerd verkeer. Naast het fietspad ligt een onderhoudspad ten behoeve van onderhoud aan het Wilhelminakanaal.
Gelet op het feit dat de Hoevense Kanaaldijk ter hoogte van het plangebied een fietspad is, is het niet wenselijk om het plangebied hierop te ontsluiten. Ontsluiting dient plaats te vinden op de Kommerstraat.
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
Een waterpark is geen inrichting in het kader van de Wet Milieubeheer. Bovendien is het ook geen gevoelige bestemming. Onderzoek naar dit aspect is dan ook niet nodig.
Gelet op de aard van de bestemming, waterpark (retentie en infiltratie), heeft deze bestemming geen verblijfsdoel waarbij personen gedurende langere periode aanwezig zullen zijn. Daarmee is geen sprake van een (beperkt) kwetsbaar object. De ontwikkeling van het waterpark is niet relevant voor het aspect externe veiligheid.
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Een waterparkt ten behoeve van retentie en infiltratie is geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wgh. Dit betekent dat er geen toetsing aan de normen van deze wet hoeft plaats te vinden.
Het effect van een gevuld waterpark (hard bodemgebied) is in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing akoestisch beschouwd. De toename van de geluidsbelasting bij een hard bodemgebied ter plaatse van de woning aan de Kommerstraat 2 bedraagt maximaal 1 dB. Deze toename leidt niet tot een verslechtering van het bestaande akoestisch woon- en leefklimaat (bepaalt volgens de methode Miedema).
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van een waterpark ten behoeve van retentie en infiltratie. Dit zal geen nadelige gevolgen met zich meebrengen voor de luchtkwaliteit. Vanuit art. 5.16 lid 1 Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
Een waterpark is niet geurgevoelig en hoeft dus niet beschermd te worden ten aanzien van dit aspect. Vanuit dit aspect zijn geen belemmeringen voor de ontwikkeling.
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
In het verleden is het terrein gebruikt als stortplaats voor zinkassen, tijdens een onderzoek uitgevoerd op 12 mei 2011 is de bodem ter plaatse onderzocht tot 1 meter beneden maaiveld. Uit dit rapport is toen destijds naar voren gekomen dat er zintuiglijk geen bodemvreemde materialen waren aangetroffen.
Uit het verkennend bodemonderzoek toekomstige helofytenveld (fase 2) RWZI Tilburg-Oost, dat uitgevoerd is op 13 oktober 2008, komt naar voren dat de bovengrond ter plaatse licht verontreinigd is met cadmium, PAK's en minerale olie. De historische verdachtmaking demping # 153707 is op 24 maart 2011 onderzocht en niet aangetroffen.
Op de locatie Moerenburg (RWZI) zijn in het verleden enkele deelsaneringen uitgevoerd. Op locatie zijn er nu echter nog gevallen van ernstige, niet-urgente bodemverontreinigingen en aanwezige restverontreinigingen. Aan de hand van de monitoringsrondes is gebleken dat het gehele terrein licht verontrenigd is, met uitzondering van de slibput zuid-west.
Op 21 maart 2013 is er door Witteveen en Bos een aanvullend grond- en grondwateronderzoek uitgevoerd ter hoogte van de slibput zuid-west. De slibhoudende laag ter plaatse is sterk verontreinigd met cadmium, chroom, koper en zink. Het grondwater is eveneens sterk verontreinigd met dezelfde parameters. Het risico tot verspreiding wordt in het rapport klein geacht en er zou sprake zijn van een stabiele eindsituatie.
Het laten infiltreren van water in het gebied zou er mogelijk wel voor kunnen zorgen dat de verontreiniging ter hoogte van de slibput zal worden verplaatst. Dit kan een ongewenste situatie opleveren. Een geohydrologische berekening kan uitsluitsel bieden. Door Geofox-Lexmond is op 1 september 2014 een geohydrologische QuickScan uitgevoerd (Bijlage 2). Hierbij is gekeken naar de invloed van het infiltreren van water en de mogelijke verplaatsing van de verontreiniging in de bodem. Uit het rapport komt naar voren dat er mogelijk een kleine verplaatsing van 0,1m/jaar zou kunnen optreden. Dergelijke resultaten geven geen aanleiding voor aanvullende geohydrologische berekeningen dan wel aanvullend geohydrologische berekeningen dan wel aanvullend onderzoek.
Geadviseerd wordt om zowel voor als na de aanleg van het waterpark, de grondwaterverontreiniging te monitoren.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
Natuur
Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.
In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.
Er zijn drie mogelijkheden:
Analyse plangebied
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en op ca. 5.9 km van Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura2000-gebied zijn te verwachten.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is gelegen aan de Hazennest, op ca. 180 m. van het plangebied en betreft het natuurbeheertype N16.02 Vochtig bos met productie.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving. De EHS ligt buiten het plangebied en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde EHS.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal.
Analyse plangebied
Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal. De Ecologische Hoofdstructuur op ruime afstand van het plangebied daarentegen wel. Vanuit Groene Mal-beleid zijn geen aanvullende beschermingsmaatregelen - naast bovengenoemde EHS-bescherming - aan de orde.
Conclusie
Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde.
Flora- en faunawet
Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.
Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.
Analyse plangebied
Het plangebied is potentieel ongeschikt voor beschermde soorten. Potentieel geschikte voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen voor te verwachten soorten zijn niet aanwezig. Te verwachten soorten hebben habitat dat niet in het plangebied aanwezig is. In het plangebied zijn gebouwen afwezig. Voor vleermuizen geschikte spleten, scheuren, gaten etc. als vaste rust- en verblijfplaats worden op basis van de omvang van de aanwezige bomenniet verwacht. Er is een kleine kans op de aanwezigheid van soorten die niet in de tabellen van de Flora- en faunawet worden benoemd, die vermeld staan op tabel 1 van de Flora- en faunawet of broedende algemene vogels. Dit betreffen vissen en amfibieën in de watergangen en grondgebonden zoogdieren op het land. Door de trefkans zijn mitigerende maatregelen nodig die in een ecologisch werkprotocol nader worden uitgewerkt teneinde de activiteiten zorgvuldig uit te voeren (artikel 2 van de Flora- en faunawet).
Conclusie
Op basis van literatuuronderzoek en een deskundigenoordeel is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet nodig voor de ontwikkelingen in het plangebied. Er is een kleine kans op de aanwezigheid van soorten die niet in de tabellen van de Flora- en faunawet worden benoemd, die vermeld staan op tabel 1 van de Flora- en faunawet of broedende algemene vogels. Door de trefkans zijn mitigerende maatregelen nodig die in een ecologisch werkprotocol nader worden uitgewerkt teneinde de activiteiten zorgvuldig uit te voeren (artikel 2 van de Flora- en faunawet).
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
De bruto oppervlakte is ongeveer 1 ha. Dit gebied wordt in de bestaande situatie gebruikt voor agrarische doeleinden.
Het gebied ligt ingeklemd tussen het Wilhelminakanaal in het westen, het toekomstige waterpark (2de heloftenfilter) van het waterschap de Dommel aan de zuid- en zuidoostzijde en de Kommerstraat met een bestaande woning aan de noord- en oostzijde. De Kommerstraat ligt op een hoogte van 12,1 m+NAP. De kanaaldijk ligt op een hoogte van 13,0 m+NAP. Het maaiveld nabij de woning ligt op een hoogte van circa 12,1 à 12,4 m+NAP.
De bodem bestaat overwegend uit zand. In het uitgevoerde geohydrologisch onderzoek ter plaatse van het waterpark van het waterschap (bodemonderzoek helofytenfilter fase 2 Moerenburg, 16-10-2008, Witteveen en Bos) zijn enkele veenlaagjes aangetroffen tussen 2,0 en 4,0 m-mv. De toplaag is zwak tot matig humeus. Het zand is matig tot zeer fijn en matig tot vast gepakt. Er is geen duidelijk verloop aanwezig in de korrelgrootte naar de diepte.
In het kader van het uitgevoerde geohydrologisch onderzoek (bodemonderzoek helofytenfilter fase 2 Moerenburg, 16-10-2008, Witteveen en Bos) zijn een aantal peilbuizen geplaatst. In deze peilbuizen is de grondwaterstand in augustus en september 2008 gemeten. Hieruit blijken de volgende grondwaterstanden:
Ten zuiden van het toekomstig waterpark van waterschap de Dommel ligt een visvijver. Het maximale peil van de visvijver bedraagt circa 10,7 m+NAP.
Aan de zuidzijde en oostzijde is het waterpark/2de helefytenfilter van het waterschap de Dommel gerealiseerd. Het ontwerp bestaat uit een waterpark met rietzones en wandelpaden met centraal een verhoogd paviljoen. Het waterpark dient als buffervoorziening voor afvoer van HWA/DWA naar de RWZI Tilburg. De hoogtes van het ontwerp zijn als volgt:
Het waterpark van de gemeente Tilburg en het waterpark van waterschap de Dommel zal worden gescheiden door een dijk met damwand. Deze damwand heeft een lengte van 3 meter.
Ten westen van het gebied ligt het Wilhelminakanaal. Het peil van het kanaal ligt op 12,55 m+NAP. Het peil ligt hiermee circa 2,0 meter hoger dan het gemiddelde grondwaterpeil ter plaatse van het plangebied. Naast het kanaal is een kwelsloot aanwezig. In de kwelsloot varieert het peil met de grondwaterstand. De bodemhoogte van de kwelsloot verloopt van 10,9 m+NAP naar 10,6 m+NAP.
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedsbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
De gemeente Tilburg heeft als strategie om in gebieden met gemengde riolering het regenwater af te koppelen om zo bij hevige neerslag water op straat te voorkomen. Het afgekoppelde regenwater wordt via zogenoemde Blauwe Aders afgevoerd richting de stadsranden waar het geborgen, gezuiverd en vertraagd afgevoerd wordt door middel van zogenoemde waterparken. Een van deze trajecten is de blauwe ader en waterpark Moerenburg.
In het waterpark Moerenburg wordt in de toekomst afgekoppeld regenwater vanuit de blauwe ader Moerenburg geborgen en vertraagd afgevoerd naar de Voorste Stroom.
In de studie Hydrodynamische controleberekening blauwe ader Moerenburg van Arcadis (19 februari 2013 Bijlage 3 ) is de aanleg van de blauwe aders en waterpark Moerenburg nader onderbouwd. Het totale waterpark bestaat uit een bergingsbak met bodempassage.
De aanvoer naar de bodempassage is gereguleerd door een gemaal met een capaciteit die gelijk is aan de afvoercoëfficiënt (specifieke afvoer). Dit gemaal verpompt de inhoud van het RWA-stelsel onder het kanaal door in de bodempassage. De overstort vanuit het RWA-stelsel loost op de bodempassage door middel van een directe lozing.
Het doel van de bodempassage is om zo veel mogelijk water te infiltreren en daarmee te zuiveren. De bodempassage wordt opgebouwd door een pakket met een dikte van 1,1 m aan te brengen. Dit pakket bestaat uit twee lagen om te zorgen voor voldoende zuiveringsrendement, infiltratiecapaciteit en draagkracht.
Om te voorkomen dat er sterk verontreinigd regenwater op het waterpark loost, worden bepaalde oppervlakten uitgesloten, zoals de Ringbaan West. Verder wordt er bij de inlaat een microgemaal geplaatst voor het afpompen van sterk verontreinigd water (de first flush).
Om de bodempassage voldoende te laten functioneren, wordt de bodempassage voorzien van drainage. Deze drainage is gedimensioneerd op de maximale belasting van de bodempassage door het ledigingsgemaal van het RWA-stelsel.
De afvoer vanuit het waterpark richting de Voorste Stroom vindt plaats via een overstort op de bestaande kwelsloot (zonder onderdoorlaat). Het water dat via de bodempassage in de drainage terecht komt, wordt ook afgevoerd via de kwelsloot richting Voorste Stroom. De afvoer wordt gedimensioneerd zodat er bij een T=10 bui geen inundatie langs de watergang plaatsvindt.
Onderzocht is wat de effecten van de aanleg van het waterpark zijn op de woning in de Kommerstraat, op het Wilhelminakanaal en wat de meest optimale invulling van het waterpark is ten aanzien van waterpeilen en aan- en afvoer van water.
Op basis van de beschikbare globale gegevens is de ontwatering nabij de woning tijdens extreme situaties niet voldoende. Aanbevolen wordt om het bouwpeil (onderzijde vloer) van de woning exact in te meten. De AHN is namelijk een gemiddelde en het daadwerkelijk bouwpeil van de woning kan dus enkele decimeters verschillen. Het nemen van aanvullende maatregelen is afhankelijk van het daadwerkelijke bouwpeil.
Inmiddels is besloten rondom het perceel een hydrologisch scherm te ontwerpen met het doel minimale ontwatering te garanderen bij de woning. Zetting ter plaatse van de woning is niet aannemelijk, omdat de grondwaterstand niet wordt verlaagd.
De kwelsloot langs de kanaaldijk wordt tot de overstort gedempt ten behoeve van de bergingsbak van het waterpark. De kanaaldijk wordt versterkt. De kwelsloot en bijbehorende duikers voldoen thans aan de benodigde capaciteit.
Een belangrijk aandachtspunt vanuit Rijkswaterstaat is dat de boring onder het kanaal door voor de aanleg van de regenwaterleiding vergunningplichtig is en getoetst dient te worden door de Dienst Verkeer en Scheepvaart.
Het waterschap de Dommel is vanaf het begin nauw betrokken geweest bij de onderzoeken en het ontwerp van het waterpark Moerenburg, vanwege de relatie met de aanleg van de 2de fase helofytenfilter door het waterschap. Het helofytenfilter kan in de toekomst omgebouwd worden tot waterpark als het helofytenfilter te ruim wordt en het waterpark te krap, omdat er meer regenwater wordt afgekoppeld dan meegenomen in het VO 2013.
Ook bij de verdere uitwerking zal het waterschap verder worden betrokken. Bij deze uitwerking zullen, naast de technisch inhoudelijke aspecten, ook nadere afspraken moeten worden gemaakt over de vergunningtrajecten, het beheer, onderhoudsaspecten en het meten en monitoren.
Het waterschap de Dommel is betrokken bij de planvorming. Aan de hand van de uitgangspunten, de randvoorwaarden en het voorlopig ontwerp blauwe aders en waterpark is de waterparagraaf opgesteld. De concept waterparagraaf is via e-mail voor advies aan de Dommel toegezonden op 3 december 2013. Op verzoek van het waterschap is op maandag 6 januari 2014 de laatste versie van het rapport studie hydrodynamische controleberekening (versie 19 februari 2013) toegezonden. Het waterschap heeft in de mail van 14 januari 2014 aangegeven dat zij een wateradvies op het wijzigingsplan zal verstrekken bij de ter inzage legging van het wijzigingsplan, omdat dan alle stukken van het bestemmingsplan beschikbaar zijn.
Een aantal tekstuele opmerkingen zijn verwerkt in de definitieve waterparagraaf.
In dit wijzigingsplan wordt aangesloten bij de regels van het moederplan 'Buitengebied De Voorste Stroom'. De regels bij dit wijzigingsplan bestaan uit drie artikelen.
In het eerste artikel worden de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied De Voorste Sroom' van toepassing verklaard. Het tweede artikel benoemt de bij het wijzigingsplan behorende plankaart en regelt dat deze voor het betreffende perceel in de plaats treedt van de plankaart bij het bestemmingsplan ''Buitengebied De Voorste Stroom'. Het derde artikel bepaalt dat het wijzigingsplan aangehaald kan worden als ''Buitengebied De Voorste Stroom, 2e wijziging (Waterpark Moerenburg).
Op de plankaart is de bestemming 'Water', de dubbelbestemming 'Waarde-Archeolgie' , de funtieaanduiding 'specifieke vorm van water-helofytenfilter' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone-extensiveringsgebied'. Voor de bouw- en gebruiksregels van deze bestemmingen en aanduidingen wordt verwezen naar het moederplan.
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat bij een bestemmingsplan een exploitatieplan dient te worden vastgesteld tenzij
Het betreft een door de gemeente te ontwikkelen plan, waarvoor de benodigde financiële middelen gereserveerd zijn.
Kostenverhaal is voor de gemeente niet in beeld, noch andere locatie-eisen en de economische uitvoerbaarheid is middels het beschikbaar stellen door de gemeente van de benodigde financiële middelen afdoende verzekerd.
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. Hoewel deze verplichting niet geldt bij een wijzigingsplan is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggend plan Buitengebied de Voorste Stroom, 2e wijziging (Waterpark Moerenburg) op 7 december 2013 gepubliceerd in Stadsnieuws.
De bewoners van de Kommerstraat 2 zijn ingelicht over de komst van het Waterpark. In 2011/2012 heeft de gemeente twee gesprekken gevoerd met hen. De bewoners hebben hun wens uitgesproken dat de privacy aan de achterzijde van het perceel gewaarborgd blijft. Ten behoeve hiervan komt beplanting rondom het perceel. Hiermee is uitvoering gegeven aan het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied De Voorste Stroom, 2e herziening (Waterpark Moerenburg)' heeft van maandag 17 maart tot en met maandag 24 april 2014 ter inzage gelegen voor zienswijzen. Zienswijzen konden worden ingediend door belanghebbende. Er is één schriftelijke zienswijze ingediend door Waterschap de Dommel. De zienswijze is tijdig ingekomen en dus ontvankelijk. De zienswijze is gedeeltelijk gegrond en heeft tot aanpassingen in de toelichting geleid. Er zijn 2 onderzoeken toegevoegd en er heeft een tekstwijziging plaats gevonden in paragraaf 6.1.