direct naar inhoud van Regels

Reeshof Midden 2008, 4e herziening (Reeshofdijk 80-80A)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2021043-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

 

Door Van Wanrooij Bouw & Ontwikkeling is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van 24 grondgebonden woningen en circa 35 tot 40 appartementen te realiseren aan de Reeshofdijk in Tilburg. Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de aanpassing van het bestemmingsplan, zodat medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer. Het beoogde plan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan, waardoor een wijziging van het bestemmingsplan nodig is.

1.2 Het plangebied

Het plangebied aan de Reeshofdijk 80-80a bevindt zich op de samenkomst van het Reeshofbos, winkelcentrum Heyhoef en (woonwijk) de Campenhoef. Ten noorden van het plangebied ligt de Reeshofdijk, deze weg is onderdeel van de snelfietsroute Breda – Tilburg en is tevens een belangrijke verbinding tussen de wijk Reeshof met het centrum van Tilburg. Figuur 1 geeft een overzicht van de ligging van het plangebied.

 

[image]Figuur 1: Ligging plangebied (groene ster)

 

De planlocatie staat kadastraal bekend als gemeente Tilburg, sectie AF, nummers 5660 (gedeeltelijk) 6583 en 6584 (gedeeltelijk). Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ruim 1,7 ha. Hiervan is door Van Wanrooij circa 1,36 ha aangekocht ten behoeve van de beoogde ontwikkeling. Het restant van het plangebied blijft in eigendom van de huidige eigenaar (Reeshofdijk 80). Op het perceel is in de bestaande situatie een boomkwekerij gevestigd. Deze zal verdwijnen. Figuur 2 toont de begrenzing van het plangebied.

[image]Figuur 2: Indicatieve begrenzing plangebied (witte arcering)

 

1.3 Voorgaande plannen

Het plangebied is gelegen binnen de volgende vigerende bestemmingsplannen:

 

Onderstaande figuur toont een uitsnede van deze bestemmingsplannen.

 

De locatie heeft in de vigerende bestemmingsplannen de bestemmingen ‘Centrum’, ‘Groen’ en ‘Bedrijf’. Het bestemmingsvlak ‘Bedrijf’ heeft tevens de functieaanduiding: ‘specifieke vorm van agrarisch – kwekerij’. Daarnaast ligt over een gedeelte van deze bestemming de gebiedsaanduiding ‘milieuzone – spuitcirkel’ ter bescherming van de omliggende woonbestemming als gevolg van gewasbeschermingsmiddelen.

 

Het beoogde plan – het realiseren van 24 grondgebonden woningen en circa 35 tot 40 appartementen – is in strijd met het vigerende bestemmingsplan aangezien het toevoegen van woningen niet is toegestaan volgens de vigerende regels.

 

[image]Figuur 3: Uitsnede vigerende bestemmingsplannen

 

1.4 Functionele structuur

Binnen het plangebied liggen geen kabels en/of leidingen van openbaar nut. Samen met gemeente, nutsbedrijven en een civiel adviseur heeft overleg plaatsgevonden over de benodigde voorzieningen. Zo wordt in het woongebouw een netstation opgenomen. Alle voorzieningen van openbaar nut worden opgenomen in het openbaar gebied en verder uitgewerkt in bestek- en tekeningen bouw- en woonrijp maken.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

 

2.1 Bestaande situatie

Het perceel Reeshofdijk 80-80a ligt in de wijk Reeshof, dat aan de noordwestelijke zijde van Tilburg ligt. De Reeshof is Tilburgs grootste 'uitbreidingslocatie' voor woningbouw van de afgelopen decennia. Vanaf eind jaren '70 is hier gebouwd en de Reeshof heeft inmiddels ruim 40.000 inwoners.

 

Het beoogde plangebied, met in de huidige situatie een boomkwekerij met bedrijfswoning en een burgerwoning, ligt tussen de (woonwijk) Campenhoef en het Reeshofbos. Campenhoef heeft een rechthoekige verkaveling, die diagonaal wordt doorsneden door de Krabbendamstraat. De woonwijk bestaat met name uit grondgebonden woningen in verschillende typologieën (zowel geschakeld, halfvrijstaand als vrijstaand). De woonwijk wordt in de noord zuidelijke richting op twee plekken doorsneden door singels.

 

Het Reeshofbos maakt onderdeel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het vervult bovendien een recreatieve functie en zorgt voor een brede groene bufferzone tussen het bewoonde gebied en de spoorlijn. De paden volgen een rasterstructuur welke wordt onderbroken door een maïsveld in de vorm van een driehoek, de Drassige Driehoek.

 [image]

Figuur 4: Het plangebied met in de huidige situatie een boomkwekerij (rechts) gezien vanaf de Reeshofdijk

 [image]

Figuur 5: Aanzicht boomkwekerij vanaf de Kortgenestraat

 

[image]Figuur 6: Overzichtsfoto omgeving plangebied (midden) gezien vanuit het westen; linksonder het winkelcentrum Heyhoef, rechtsonder de woonwijk Campenhoef en bovenin het Reeshofbos

 

2.2 Toekomstige situatie

 

2.2.1 Stedenbouwkundige opzet

De locatie van het plangebied, ter plaatse van de samenkomst van het Reeshofbos, winkelcentrum Heyhoef en woonwijk Campenhoef is leidend geweest bij het ontwerpen van de stedenbouwkundige opzet. Onderstaande afbeelding toont een schematische weergave van de omgeving met daarbij een belangrijke rol voor de ‘groene diagonaal’. Met aan de westzijde het Reeshofpark en aan de oostzijde het Reeshofbos. Deze diagonaal wordt onderbroken door het winkelcentrum Heyhoef met hoogteaccenten en het noordelijke gedeelte van het plangebied.

 

[image]Figuur 7: Stedenbouwkundige uitgangspunten

 

Het planvoornemen bestaat uit een uitgesproken tweedeling in een noordelijk en zuidelijk plandeel. Het noordelijk plandeel sluit aan bij het groene van de ‘groene diagonaal’ en het stedelijke van het stadsdeelcentrum Heyhoef. Dit vertaalt zich door in een autonoom en compact gestapeld volume. Rondom het gestapelde volume zal een robuuste groenvoorziening aangelegd worden. Hierdoor ontstaat ter plaatse een open en groene structuur waarmee aansluiting gevonden zal worden op de groene diagonaal.

 

Het zuidelijk plandeel krijgt een meer introvert karakter en zal bestaan uit een verkaveling met grondgebonden woningen. De rand van dit plandeel wordt gemarkeerd door middel van robuust groen. Met dit dichtere laagbouwblok wordt aansluiting gevonden op het naastgelegen Campenhoef, waar tevens grondgebonden woningen in hoge dichtheid te vinden zijn. Onderstaande afbeelding toont het (voorlopig) stedenbouwkundig plan.

 

[image]figuur 8: Stedenbouwkundig plan

 

2.2.2 Woningbouwprogramma

De beoogde bebouwing bestaat uit een woongebouw met circa 35 tot 40 appartementen, en 24 grondgebonden woningen. De laatste in de vorm van twee-onder-één kapwoningen.

 

Het woongebouw krijgt een compact volume met 5 en 6 bouwlagen. Binnen het gebouw zullen op maaiveldniveau bergingen en een netstation voor Enexis worden gerealiseerd voor de appartementen. Daarnaast wordt op de begane grond een ruimte ingericht als ontmoetingsruimte.

 

De 24 grondgebonden woningen bestaan uit twee woonlagen (begane grond en eerste verdieping) en een beperkte vliering, en worden als tweekappers gerealiseerd. Gezien de inrichting van deze woningen, met de voorzieningen op de begane grond, worden de woningen levensloopbestendig. Hierdoor zijn de woningen voor een brede doelgroep, onder andere senioren, geschikt.

 

Onderstaande afbeelding toont een massamodel van de beoogde verkaveling van het plangebied.

 

[image] 

Figuur 9: Massamodel plangebied

 

Duurzaamheid

De grondgebonden woningen en het woongebouw worden middels individuele warmtepompen verwarmd. In verband met mogelijke beperkingen van de boordiepte zal nader onderzocht worden of warmtepompen met bodemlussen technisch haalbaar zijn. Verder zullen qua duurzaamheid platte daken ingezet worden voor zonnepanelen en/of als groene daken. Op deze manier zal bij de bebouwing op verschillende manieren rekening worden gehouden met duurzaamheid.

2.2.3 Inrichting plangebied

Voor de inrichting van het plangebied is reeds een inrichtingsplan opgesteld. Dit plan behelst onder andere de verkeersontsluiting, parkeren, de groene inrichting en waterberging. Het inrichtingsplan is te vinden in het voorlopige ontwerp in bijlage 1.

 

Rondom de bebouwing in het plangebied is er veel ruimte voor groen. Zo is het de bedoeling dat de erfgrenzen bij de grondgebonden woningen worden benadrukt met hagen en brede- en smalle groenstroken. In het noordelijk plandeel, rondom het woongebouw, zal de ruimte groen ingericht worden met afwisselende beplanting. Daarnaast zullen hier wadi’s aangelegd worden. Naast een waterbergende functie, zorgen deze wadi’s in combinatie met het omliggende groen voor ruimtelijke kwaliteit. Dit uit zich onder andere in een verhoogde belevings- en ecologische waarde.

 

Langs de oost- en westzijde van het plangebied worden robuuste groene structuren aangelegd. Deze structuren vormen een rand rond het laagbouwblok. Aan de oostzijde vormt deze groene strook een natuurlijke overgang naar het naastgelegen Reeshofbos.

 

De straten binnen het plangebied krijgen een groene uitstraling met afwisselende beplanting. Zo zal de beplanting rondom de parkeerplaatsen uit diverse grassen met bloemaccenten bestaan, en zullen binnen het plangebied bomen met bijzondere herfstkleuren geplant worden. De muren en hekwerken bij privétuinen zullen worden voorzien van klimplanten. De groene inrichting van het plangebied zorgt ervoor dat het verhard oppervlak geminimaliseerd wordt.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

 

3.1 Rijk

 

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

 

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving.

 

Daarin is vermeld dat Nederland de komende jaren voor grote opgaven staat: de bouw van één miljoen nieuwe woningen, het opwekken van duurzame energie, het omgaan met klimaatverandering en de overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In de NOVI heeft de Rijksoverheid de nationale belangen opnieuw gedefinieerd.

 

Analyse

De meeste nationale belangen hebben direct of indirect invloed op de voorgestane planontwikkeling en daarmee op de inhoud van voorliggend bestemmingsplan. De vaak algemeen geformuleerde belangen zijn gespecificeerd in de verordeningen en beleidsregels van de verschillende (lagere) overheden. Door te voldoen te voldoen aan die verordeningen en beleidsregels, geeft het plan invulling aan de nationale belangen. Een en ander komt in deze toelichting aan de orde.

 

Conclusie

Het plan voldoet aan de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Hoewel de hiervoor beschreven NOVI de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt, blijven bepaalde onderdelen van de SVIR van toepassing tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is namelijk een aantal ruimtelijke ordeningstaken van de Rijksoverheid overgedragen aan provincies en gemeenten en daarom niet meer verwoord in de Nationale Omgevingsvisie. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet liggen die taken nog bij de Rijksoverheid. Dat betekent dat tot dan ook onderdelen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van toepassing blijven. In deze paragraaf is het plan echter integraal aan de SVIR getoetst.

 

De SVIR geeft het kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving. De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

 

De SVIR bevat dertien nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, en het Natuurnetwerk Nederland. Een bescherming van die belangen is opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.3). Als aan dat besluit wordt voldaan, wordt tevens aan de SVIR voldaan.

 

Conclusie

Het plan voldoet aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de ambities, doelstellingen en belangen uit de SVIR. Het gaat daarbij om de volgende nationale belangen die door de regels in het Barro beschermd worden.

 

Wanneer er voor een nieuwe ontwikkeling een nieuw bestemmingsplan of een ruimtelijke onderbouwing gemaakt moet worden, is het van belang om de regels van het Barro in acht te nemen. In voorliggend bestemmingsplan is geen sprake van invloed op de nationale belangen beschreven in het Barro. Het is daarom niet nodig om voor de ontwikkeling op deze planlocatie aanvullende maatregelen te treffen.

 

Conclusie

Het project vormt geen belemmering voor de nationale belangen die middels het Barro beschermd zijn.

3.1.4 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet een beschrijving van de behoefte plaatsvinden en, indien de ontwikkeling plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Ten aanzien van woningbouwlocaties geldt op basis van jurisprudentie dat vanaf elf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is.

 

Bij deze ontwikkeling gaat het over het realiseren van 24 grondgebonden woningen en een woongebouw met circa 35-40 appartementen. In totaal worden er binnen het plangebied 62 woningen gerealiseerd, waardoor er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er dient getoetst te worden aan kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van de beoogde woningen.

 

Kwantitatieve behoefte

Ter verantwoording van de kwantitatieve behoefte voor de realisatie van de woningen, wordt gebruik gemaakt van de cijfers die voortkomen uit ‘De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2020’ van de provincie Noord-Brabant. Uit deze cijfers is af te leiden dat de bevolking binnen de provincie tussen 2020 en 2040 verwacht wordt toe te nemen met 230.535 inwoners. Deze bevolkingsgroei leidt tezamen met de vergrijzing en de individualisering tot een sterke groei van het aantal huishoudens. Hiermee groeit ook de behoefte aan woningen. In de periode 2020 tot 2040 zal de woningvoorraad in Noord-Brabant met ruim 182.000 woningen toe moeten nemen, om de verwachte groei van het aantal huishoudens op te kunnen vangen en de bestaande woningtekorten terug te dringen.

 

Voor de regio Midden-Brabant, waar de gemeente Tilburg onderdeel van uitmaakt, zijn in de Regionale Agenda Wonen relevante ontwikkelingen ten aanzien van de woningmarkt benoemd. Om in de totale woningbehoefte voor de periode 2021 tot 2040, exclusief vervangende nieuwbouw door sloop, te kunnen voorzien dienen de acht gemeenten in de regio Midden-Brabant gezamenlijk circa 35.000 woningen te realiseren. Een zorgvuldige afstemming van vraag en aanbod blijft hierbij van groot belang.

 

Specifiek voor de gemeente Tilburg is geprognosticeerd dat de woningvoorraad in de gemeente toeneemt van 101.655 woningen in 2021 naar 124.880 woningen in 2040. Dit resulteert in een netto toe te voegen woningvoorraad van ruim 23.000 woningen. De beoogde planontwikkeling sluit daarmee aan op de provinciale- regionale- en gemeentelijke prognoses.

 

Kwalitatieve behoefte

Ter verantwoording van de kwalitatieve behoefte voor de realisatie van de woningen wordt gekeken naar vigerende beleidsstukken op het gebied van wonen. In de Woonagenda 2020-2025 zijn de woonopgaven in beeld gebracht om te voorzien in voldoende passende woningen voor onze burgers, nu en in de toekomst. We willen iedere Tilburger een passende woning bieden, in een ongedeelde stad. In de bijbehorende Uitvoeringsagenda is opgenomen dat daarom een analyse wordt gemaakt van kenmerken per woningmarktgebied om op basis daarvan te kunnen bepalen wat de gewenste ontwikkeling op het niveau van het gebied is.

 

Op 28 september 2021 zijn de gebiedsprofielen wonen vastgesteld. Deze profielen bieden de ruimte om meer gericht een afweging vanuit het woonbeleid te maken ten aanzien van de wenselijkheid van concrete initiatieven en geven mede sturing aan de nieuwbouwopgaven voortkomend uit de Update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie.

 

In de wijk Reeshof staan voornamelijk koopwoningen voor gezinnen in het middeldure segment. Er is weinig woningaanbod voor 70-plussers. Het aanbod van nultredenwoningen (bijvoorbeeld: appartementen) is met slechts 6% (huur) en 1% (koop) erg laag in de Reeshof (zie mismatchanalyse in het gebiedsprofiel). Volgens de bevolkingsprognose neemt het aantal ouderen in de Reeshof snel toe. De prognose is dat het aantal 75-plussers binnen nu en 2040 in sommige wijken stijgt met extreme percentages.

 

De herontwikkeling van het plangebied naar 24 grondgebonden levensloopbestendige woningen en circa 35 tot 40 appartementen voorziet in die vraag. Zo zijn de beoogde woningen – gezien de prijsklasse, grootte en ligging nabij de voorzieningen – interessant voor zowel starters als ouderen. De beoogde toekomstige plansituatie past op deze manier binnen de vastgelegde normen op kwalitatief niveau.

 

Conclusie

Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

3.2 Provincie

 

3.2.1 Brabantse omgevingsvisie

De omgevingsvisie Noord-Brabant is vastgesteld op 14 december 2018. Deze omgevingsvisie bevat de visie van de provincie Noord-Brabant over hoe de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit moet zien, dit is de lange termijn visie. Daarnaast wordt ook de middel lange termijn visie besproken, tot 2030. De omgevingsvisie wordt omschreven als een wensbeeld dat richting geeft aan het formuleren van doelstellingen. Het is nadrukkelijk geen regionale strategie, blauwdruk of nieuw kader. De visie van de provincie is een verbonden, vernieuwend, welvarend en klimaatbestendig Brabant. Dit zorgt er voor dat Noord-Brabant een provincie is waar mensen goed wonen, werken en recreëren in 2050.

 

De omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant gaat niet specifiek in op de sector wonen of op de planlocatie. De voorgenomen ontwikkeling past binnen deze omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant.

 

Conclusie

Het plan geeft invulling aan de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

3.2.2 Interim omgevingsverordening

De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant bestaat uit regels waarvan de provincie het belangrijk vindt dat deze worden toegepast bij ruimtelijke besluiten. Noord-Brabant is opgedeeld is verschillende thema’s, bijvoorbeeld stedelijk gebied of landelijk gebied. Figuur 10 geeft het thema van de planlocatie weer volgens de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant. De planlocatie heeft het thema stedelijk gebied, concentratiegebied verstedelijking.

[image]Figuur 10: Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant met indactie plangied

 

Volgens de basisregeling moet er sprake zijn van duurzame stedelijke ontwikkeling. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden in bestaand stedelijk gebied, zoals het ontwikkelen van lege percelen of het benutten van leeg gekomen of leegstaand erfgoed. Als daarbinnen vanuit kwalitatieve- of kwantitatieve overwegingen geen ruimte beschikbaar is, kan een afweging worden gemaakt voor nieuw ruimtebeslag in gebieden die als ‘verstedelijking afweegbaar’ aangeduid zijn.

 

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de Interim omgevingsverordening, aangezien de realisatie van de 24 grondgebonden woningen en het woongebouw met circa 35 tot 40 appartementen binnen bestaand stedelijk gebied zal plaatsvinden. Hiermee wordt voldaan aan de hoofdregel van de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.

 

Conclusie

Het planvoornemen voldoet aan de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3 Gemeente

 

3.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de ‘Omgevingsvisie Tilburg 2040’ vastgesteld. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. Ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad gerealiseerd kan worden volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk, bereikbaar en concurrerend zijn.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien en waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

  

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  

De twee ecologische verbindingszones:

 

 

 

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Specifiek voor het plangebied aan de Reeshofdijk 80-80a geeft de Omgevingsvisie geen invulling, maar de beoogde ontwikkeling sluit aan bij de hoofdpunten van de stadsstrategie. Er is aandacht voor de ligging van het gebied naast het Stadsbos013 (Reeshofbos) en de functie die het heeft binnen het Natuurnetwerk Nederland.

 

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de eerder genoemde beleidsdocumenten. Op deze wijze is er voldaan aan de verantwoording van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

4.2.1 Hoogbouw

In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015) is de actualisering van de ‘Handreiking Hoogbouw’ als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. Deze handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017. Op 2 oktober 2023 is de Handreiking Hoogbouw, mei 2017, reparatie juni 2023, vast gesteld, met als hoofdkenmerk dat de handreiking in overeenstemming te brengen met de werkwijze in Tilburg, namelijk dat we de Haagse bezonningsnorm hanteren in plaats van de Haagse bezonningsregel.

 

Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw dient gerealiseerd te worden op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.

 

De ‘Handreiking Hoogbouw’ is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan.

 

Gebiedsprofiel

Hoogbouw moet ten goede komen aan de ruimtelijk oriëntatie in de stad, ook wel ‘leesbaarheid’ genoemd. Daarnaast moet het een positieve bijdrage leveren aan de skyline van de stad (indien hoger dan 35 m).

 

Het hoogteaccent van het appartementencomplex speelt gezien de hoogte een kleine rol in de ruimtelijke oriëntatie in de stad. Hierdoor is tevens de invloed op de skyline van de stad zeer beperkt. Het beoogde appartementencomplex conflicteert niet met haar directe omgeving door de aanwezigheid van hoogbouw ten noorden van het plangebied. Daarnaast levert verdichting op deze plek – in de directe nabijheid van winkelcentrum Heyhoef – een positieve bijdrage aan het draagvlak voor de benoemde voorziening.

 

Projectprofiel

Hierbij worden in het hoogbouwbeleid onder andere de volgende criteria gehanteerd: windhinder, schaduwwerking, uitzicht en privacy. Deze criteria zijn grotendeels toegespitst op hoogbouwontwikkelingen in de bestaande woonomgeving.

 

Windhinder

De methode voor de beoordeling van het windklimaat is beschreven in de Nederlandse norm NEN 8100:2006 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving. In de norm staat onder meer vermeld:

 

Een beschutte ligging is in de norm als volgt gedefinieerd:

 

Met een gebouwhoogte van maximaal .. meter valt het plan in de categorie waarbij een windhinderdeskundige bepaald of een kwantitatief onderzoek op basis van simulaties noodzakelijk is. Daartoe is een quickscan windhinder opgesteld (bijlage 2). Uit deze quickscan volgt dat rondom het nieuwbouwplan aan de Reeshofdijk het windklimaat goed is, met overwegend windklasse A tot lokaal windklasse B ter plaatse van de gebouwhoeken van het woongebouw. Klasse B betekent ‘goed’ voor zowel de functies ‘doorlopen’ als ‘slenteren’, klasse A is ‘goed’ voor alle functies. Daarnaast wordt op basis van het huidige ontwerp, op maaiveld geen overschrijding van het gevaarcriterium verwacht.

 

Schaduwwerking

In algemene zin wordt het beoogde woongebouw aan de noordzijde van het plangebied op ruime afstand gelegd van de bestaande grondgebonden woningen aan de Kortgenestraat. Uit de bezonningsstudie (bijlage 3) blijkt dat de schaduwwerking van de hoogbouw het grootste gedeelte van de dag ten noorden van het plangebied op de Reeshofdijk ligt. Alleen in de wintermaanden valt er schaduw op het bestaande woongebouw ten noorden van het plangebied. Echter is dit nu ook al het geval door de bestaande hoge bomen aan de Reeshofdijk. Verwachting is dat het beoogde woongebouw niet voor veel extra schaduw zal zorgen. Op de ten westen gelegen woonwijk Campenhoef zal geen schaduwwerking ontstaan als gevolg van het woongebouw.

 

Uitzicht

In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als boomkwekerij. De bestaande woningen aan de Kortgenestraat hebben nu een vrijwel vrij uitzicht op het Reeshofbos. In de nieuwe situatie wordt dit uitzicht voor een deel belemmerd door de realisatie van het woongebouw en de grondgebonden woningen. In het ontwerp is hiermee rekening gehouden en zijn bepaalde zichtlijnen open gehouden. Daarnaast draagt de ligging van het woongebouw op zichtlijnen vanuit de wijk bij aan een goede oriëntatie en accentueert de hoogbouw de entree van stadsdeel Reeshof.

 

Privacy

In de beoogde situatie is de onderlinge afstand tussen de voorgevels van de bestaande grondgebonden woningen aan de Kortgenestraat en het nieuwe woongebouw circa 60 meter. Voor een stedelijke situatie is dit een acceptabele afstand om voldoende privacy te waarborgen. Bovendien zorgt de wijkende positionering van het woongebouw ten opzichte van de gevellijnen van de grondgebonden woningen ervoor dat het zicht van de nieuwe woningen niet is gericht op de bestaande omliggende woningen. Een onaanvaardbare inbreuk op de privacy van de bestaande woningen is in dit plan niet aan de orde.

4.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten volgens de Woningwet worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand’. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010, 2012 en voor het laatst op 1 januari 2017). Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

4.3.1 Archeologie

Historische geografie plangebied

Verwachtingswaarde plangebied

 

4.3.2 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

Waardevolle objecten

4.4 Volkshuisvesting

 

4.4.1 Woonvisie en Kwalitatief WoningbehoefteonderzoekKWBO

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.

4.4.2 Woonadvies specifiek voor plangebied

Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar Tilburg als stad voor staat worden hier specifiek een aantal kwaliteiten benoemd waar vanuit de woonvisie en de opgave in de stad waarde aan gehecht wordt.

 

Appartementen

Toevoeging van nieuwe appartementen moet bijdragen aan een van de kwalitatieve woningbouwopgaven. In dit project worden circa 35 tot 40 huurappartementen gerealiseerd.

 

Betaalbare (huur)woningen

In het bijzonder bij grotere gebiedsontwikkelingen wordt aangestuurd op een aandeel goedkope woningen. Het beoogde planvoornemen voorziet in de realisatie van 62 nieuwe woningen, waarvan circa 35 tot 40 als sociale huurappartement.

 

Levensloopbestendig / nultreden bouwen

Als gevolg van de extramuralisatie van de zorg blijven ouderen en andere hulpbehoevenden langer zelfstandig thuis wonen. Door nieuwbouw zo veel mogelijk levensloopbestendig te realiseren kunnen zo veel mogelijk mensen zo lang mogelijk thuis (blijven) wonen. De beoogde grondgebonden levensloopbestendige woningen en appartementen voorzien hierin.

4.5 Groen

 

4.5.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een normaal en hoog beschermingsregime. Ook de compensatieverplichting maakt onderdeel uit van deze verordening.

Boomwaarde zoneringskaart 2021 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Maatregelen bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

 

Rondom het plangebied staan verschillende bomen. Om de huidige conditie en kwaliteit van het bomenbestand rondom het plangebied inzichtelijk te maken is een Bomen Effect Analyse opgesteld (bijlage 4). In deze rapportage wordt beschreven welk effect de voorgenomen werkzaamheden hebben op het bomenbestand en worden aanbevelingen ten behoeve van duurzaam behoud van de bomen gegeven. Als gevolg van de nieuwbouw blijven zoveel mogelijk bomen behouden. Aan de oostzijde van het plangebied, langs het zandpad, zal één boom gerooid worden vanwege de beoogde calamiteitenontsluiting (eis brandweer). Binnen het plangebied worden in de nieuwe situatie voldoende bomen teruggeplaatst ter compensatie.

4.5.2 Agenda groen in de stad

De agenda groen in de stad (vastgesteld door het college op 19 juli 2016) gaat samen met beheerbeleidsplan Groen op Niveau, en de nota’s groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad. De agenda groen geeft de kaders om de impuls voor groen in de stad goed in te zetten. Het geeft duidelijk richting aan de groene koers voor de in de omgevingsvisie 2040 omschreven netwerken, gebieden en structuren en omvat een integrale visie op het groen voor de (middel)lange termijn gebaseerd op de drie pijlers klimaatbestendige stad, beleefbaar groen en het verhogen van biodiversiteit.

Voor het halen van de doelstellingen op het gebied van biodiversiteit is de Stadsnatuurkaart 2040 opgesteld (gekoppeld aan agenda groen in de stad). Inmiddels is deze op 10 maart 2022 geactualiseerd (vastgesteld door de raad).

4.5.3 Stadsnatuurkaart 2040

De Stadsnatuurkaart 2040, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2022, is de actualisatie van de Stadsnatuurkaart die samen met de agenda groen in de stad in 2016 eerder is vastgesteld.

Biodiversiteit en natuur zijn belangrijk voor al onze inwoners en de aantrekkelijkheid van de stad. Samen met de Bomenverordening, bijbehorend bomenbeleid en bestemmingsplannen vormt de Stadsnatuurkaart 2040 de beleidsmatige randvoorwaarden en instrumenten die ervoor moeten zorgen dat biodiversiteit in het stedelijk gebied behouden blijft en waar het kan, wordt versterkt.

Op de Stadsnatuurkaart 2040 zijn onder meer de ecologische structuren benoemd. Hieraan is een duidelijke maatvoering gekoppeld. Deze maatvoering wordt zowel bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen als gedurende het verdere proces meegenomen om zo de ecologische kwaliteit op een juiste manier mee te nemen. De grote ambities en veelheid van belangen die spelen in ruimtelijke ontwikkelingen, maken een heldere en duidelijke structuur en maatvoering voor ecologie wenselijk.

4.5.4 Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg

We krijgen in Nederland en dus ook in Tilburg te maken met steeds extremer weer. Het gaat vaker en harder regenen, er komen meer en langere hittegolven en de bodem droogt steeds verder uit. De veranderingen gaan gepaard met overlast en schade voor mens en natuur en zet de leefbaarheid van de stad onder druk.

Doel van de uitvoeringsagenda (vastgesteld door het college op 30 juni 2020) is bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten. De gemeente heeft daarnaast een zelfstandige opgave op het gebied van klimaatadaptatie bij eigen projecten, bij het meegeven van randvoorwaarden bij stedelijke ontwikkeling en een rol in het verankeren van klimaatadaptatie in andere beleidsvelden en organisaties. Er zijn zes doelstellingen geformuleerd om klimaatbestendiger te worden:

 

Onderstaande beleidsregels geven handvatten en richtlijnen voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp:

4.6 Verkeer en parkeren

 

4.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het ‘Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan’ (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze ‘Mobiliteitsagenda 013’ wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

 

Verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling

Bijlage 5 bevat een uitwerking van de te verwachten verkeerseffecten op de omgeving als gevolg van het planvoornemen (definitieve versie maart 2024). Het verkeer zal of via de Kijkduinlaan of via de Kasterenlaan de wijk verlaten. Uitgangspunt in het onderzoek is dat de wegen in Tilburg ingedeeld zijn in categorieën. De wegen in het onderzoeksgebied vallen binnen de categorie “verblijfsgebied”. Dat geldt ook voor de Kasterenlaan en Kijkduinlaan, maar deze twee wegen zijn busroute en hebben voorrang op de aansluitende straten. Daarom geldt voor deze wegen een hoger maximum van 4.000 tot 6.000 voertuigen per etmaal, in tegenstelling tot maximaal 2.000 tot 4.000 voertuigen per etmaal. Uiteindelijk is de verwachting dat de nieuwe bewoners de wijk voornamelijk verlaten via het noordelijk deel van de Kasterenlaan. Volgens het verkeersmodel verwerkt de Kasterenlaan in 2030, met toevoeging van dit nieuwe plan, op het noordelijk deel ongeveer 1.740 voertuigen per etmaal. Dit ligt nog verder onder het maximum van 4.000 tot 6.000 voertuigen per etmaal dat acceptabel is.

 

Wel is er extra aandacht voor de bestaande kruising van de Kasterenlaan met de snelfietsroute ter plaatse. Uit de wijk komt het signaal dat de situatie ter plaatse van de kruising onveilig is. Dit is een punt van aandacht, maar dit neemt niet weg dat het plan als zodanig ruimtelijk aanvaardbaar is. Qua capaciteit kan de Kasterenlaan het extra verkeer aan. Het is daarnaast niet wenselijk om voor het nieuwe woongebied een nieuwe kruising met de snelfietsroute aan te leggen. Deze mogelijkheden hebben we afgewogen.

 

Het ontsluiten van het plan Reeshofdijk via het “Kortgenegroentje” en het Klundertplein is niet wenselijk om de volgende redenen:

  

Voor de route via het zandpad (verlengde van het Donkpad) geldt grotendeels hetzelfde, daarnaast:

4.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de ‘Hoofdlijnennotitie Parkeren’. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Tilburg richt zich als stad op de gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Doel is om de beschikbare parkeercapaciteit optimaal te benutten. Daar hoort bij dat parkeerders op de juiste plek gefaciliteerd worden, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

4.6.3 Nota 'Parkeernormen Tilburg 2017

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

Parkeren in plangebied

Het plangebied krijgt zoals gezegd een hoofdontsluiting aan de westkant op de Kortgenestraat. Middels deze toegang zijn de grondgebonden woningen en het woongebouw te bereiken.

 

In het openbaar terrein worden openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze worden als parkeerkoffers langs de straten ingepast. Aan de oostzijde van het appartementencomplex komt een grotere parkeerkoffer, onder andere voor het complex. Daarnaast kunnen op de opritten van de grondgebonden woningen auto’s geparkeerd worden.

 

Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal het bouwplan moet voldoen aan de op dat moment geldende parkeernota en de daarin opgenomen normen/eisen etc.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

 

5.1 Inleiding

Een planvoornemen moet goed kunnen functioneren in zijn omgeving en een gezonde leefomgeving kunnen vormen voor de toekomstige gebruikers. Dat betekent dat overlast door en op omliggende activiteiten moet worden voorkomen. Bovendien mogen er geen waarden worden aangetast. In dit hoofdstuk is daarom een omgevingstoets opgenomen, waarin het planvoornemen wordt getoetst aan de verschillende milieuaspecten en aanwezige waarden.

5.2 Milieueffectrapportage

In het voorstadium van een ruimtelijke ontwikkeling is het van belang om na te gaan of er mogelijk significant nadelige milieueffecten op kunnen treden. De milieueffectrapportage (m.e.r.) is hiervoor als wettelijk instrumentarium ontwikkeld. Het doel hiervan is om het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.

 

Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit milieueffectenrapportage inwerking getreden. De wetswijziging heeft tot gevolg dat nu ook onder de drempelvoorwaarden uit de D-lijst van het Besluit MER een formele procedure en apart besluit is vereist. De voorgenomen herziening van het bestemmingsplan kan daarbij worden aangemerkt als activiteit die, zij het onder de opgenomen drempelwaarden, voorkomt in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage. Daardoor is formeel sprake van een wijziging van een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ en dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.

 

Voorafgaand aan de terinzagelegging van onderhavig bestemmingsplan is deze vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. De aanmeldnotitie, d.d. maart 2024, is als bijlage 6 toegevoegd. Gelet op de kenmerken van de bestemmingsplanwijzigingen en de hiermee samenhangende (potentiële) milieueffecten, is geconcludeerd dat het planvoornemen van dusdanig beperkte invloed op het milieu is dat allerminst sprake kan zijn van ‘belangrijke nadelige milieugevolgen’.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

Bedrijfsactiviteiten kunnen een milieu-uitstraling hebben op de omgeving en daardoor hinder of gevaar opleveren voor. Daarom moet getoetst worden dat:

De handreiking “Bedrijven en milieuzonering” (VNG, Den Haag, 2009) bevat richtafstanden voor diverse bedrijfstypen en vormt de basis voor deze toetsing.

 

Omgevingstype

Het omgevingstype van het planvoornemen is een rustige woonwijk. In de omgeving is slechts van beperkte functiemenging sprake en er is weinig verstorend verkeer.

 

Invloed planvoornemen op omgeving

Het planvoornemen betreft woningbouw. Woningen worden algemeen geacht geen milieu-uitstraling naar de omgeving te hebben.

 

Invloed omgeving op plan

Uit de bestemmingsplannen ‘Reeshof Midden 2008’ en ‘Reeshof Oost 2010‘ komt voort dat rond het beoogde plangebied percelen zijn gelegen met de bestemmingen ‘Centrum’, Bedrijf’ en ‘Gemengd’. Tabel 1 geeft de relevante percelen weer met bijbehorende milieucategorie.

 

Adres

Voorziening/bedrijf

Activiteit (SBI)

Milieucategorie

(richtafstand)

Daadwerkelijke afstand tot plangebied

-

Winkelcentrum Heyhoef

Detailhandel (47); restaurants, cafetaria’s etc. (561)

1

(10 meter)

45 meter

Huibevendreef 18a

Van Beurden Tilburg

Benzineservicestation zonder LPG

(473)

2

(30 meter)

125 meter

Huibevendreef 22

Giardino d’Italia

Restaurant (561)

1

(10 meter)

120 meter

Huibevendreef 22

Vuurwerkverkooppunt

(enkel in december)

Consumentenvuurwerk, verpakt (46499)

3.1

(50 meter)

100 meter

Tabel 1: Omliggende bedrijvigheid plangebied

 

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het planvoornemen.

5.4 Geurhinder veehouderijen

In de omgeving van veehouderijen kan sprake zijn van geurhinder. In geval van een planvoornemen met geurgevoelige objecten moet worden aangetoond dat het planvoornemen niet leidt tot belemmering van veehouderijen en dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

 

Het plangebied is onderdeel van de bebouwde kom van Tilburg. Er is geen sprake van een nieuwe belemmering van veehouderijen, omdat er al woningen op kleinere afstand tot omliggende veehouderijen staan.

 

Voor het bepalen van het woon- en leefklimaat is de achtergrondgeurbelasting van belang. Onderstaande afbeelding geeft de achtergrondbelasting weer. Uit de kaart volgt dat het plangebied in een zone met een zeer goed woon- en leefklimaat ligt.

[image]Figuur 11: Uitsnede kaart achtergrondbelasting geur (omgevingsdienst Zuidoost Brabant)

 

Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het planvoornemen.

5.5 Volksgezondheid

In aanloop naar de Omgevingswet, waarin het gaat om een veilige en gezonde fysieke leefomgeving, heeft het aspect volksgezondheid de laatste jaren ook aandacht gekregen in bestemmingsplannen. Activiteiten die negatief effect kunnen hebben op de volksgezondheid zijn veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen.

5.5.1 Veehouderijen

Uit onderzoek is gevolgd dat het langdurig verblijven nabij veehouderijen tot een verhoogde kans op ziekten aan de luchtwegen kan leiden. Voorkomen moet worden dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen leiden tot het verblijf van grotere groepen personen nabij veehouderijen.

 

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

  

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.

Dit houdt in dat:

  1. wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;

  2. kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;

  3. met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;

  4. nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;

  5. de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

 

Analyse

De beoogde ontwikkeling betreft een wooninitiatief binnen bestaand stedelijk gebied. Daarnaast liggen er geen geitenhouderijen binnen 2 kilometer van het plangebied.

5.6 Externe veiligheid

Opslag, verwerking en vervoer van brand- of explosiegevaarlijke of giftige stoffen kunnen effect hebben op de veiligheid van personen in de omgeving van die activiteit. Zeker wanneer er zich een ongeval met die stoffen voordoet. In het kader van het aspect externe veiligheid moet worden uitgesloten dat een planvoornemen leidt tot een onaanvaardbare risicotoename met dodelijke afloop voor personen die geen directe relatie hebben met de genoemde opslag, verwerking of vervoer.

5.6.1 Inleiding

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel ‘Veilig en verantwoord ontwikkelen’. Dit document dient als aanvulling op de landelijke regelgeving.

Kernbegrippen

In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (tien personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

 

Bron

Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico

Inrichtingen (Bevi)

Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.

Buisleidingen (Bevb)

Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:

1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of

2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of

3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.

Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.

Transportroutes (Bevt)

Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:

1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of

2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of

3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.

Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.

Tabel 2: onderdelen van de verantwoording

 

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft, nadat de benodigde veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.6.2 Inventarisatie risicobronnen

De beoogde woningen van het planvoornemen betreffen nieuwe kwetsbare objecten. Beoordeling van het aspect externe veiligheid is noodzakelijk. De Signaleringskaart Externe veiligheid geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van deze kaart.

 [image]

Figuur 12: Uitsnede signaleringskaart externe veiligheid

 

Inrichtingen

Uit de kaart volgt dat het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (3.350 m) van de Bevi-inrichting Versteijnen Logistic Services B.V. Gezien de afstand tussen het plangebied en dit bedrijf, wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico. Gelet op deze afstand zal de geprojecteerde ontwikkeling geen gevolgen hebben voor het groepsrisico van dit bedrijf.

 

Transportroutes

Daarnaast ligt het plangebied binnen de invloedsgebieden (4.000 m) van de spoorlijn Tilburg-Breda en de Rijksweg A58 (4.000 m). Gezien de afstand tussen het plangebied en deze transportroutes gevaarlijke stoffen wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico. Een nadere beschouwing van het groepsrisico in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling is niet nodig (afstand is groter dan 200 meter).

 

5.6.3 Verantwoording groepsrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van Versteijnen Logistic Services B.V., de spoorlijn Tilburg-Breda en de Rijksweg A58. Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen wordt een verantwoording groepsrisico gegeven.

 

De gevolgen van onderhavig bestemmingsplan voor het groepsrisico zijn bekend en vormen samen met de aanwezige mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van in de nabijheid aanwezige personen de basis voor de verantwoording groepsrisico.

Bestrijdbaarheid

De bestrijdbaarheid moet op twee aspecten worden beoordeeld:

  1. Is het rampscenario te bestrijden

  2. Is de omgeving voldoende ingericht om bestrijding te faciliteren

Gezien de afstand tussen het plangebied en de relevante risicobronnen (≥ 400 meter) is enkel het toxisch scenario relevant en nader beschouwd.

 

Toxisch scenario

Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval de tankwagon lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

 

Bronbestrijding is bij een toxische vloeistof mogelijk door de vloeistof af te dekken. Hierdoor wordt de verdamping verminderd. Voor toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De brandweer kan dan proberen om het gat te dichten. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is. Bij het ineens vrijkomen van de gehele inhoud van de tank, zal deze effectbestrijding lastig te realiseren zijn. De mogelijkheden voor slachtofferreductie worden bepaald op basis van de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om slachtoffers bij een incident te voorkomen. De mogelijkheid voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen bestaan uit schuilen en ontvluchten. Binnen het plangebied zijn geen functies bedoeld voor groepen niet-zelfredzame personen opgenomen.

 

Vluchtmogelijkheden

Het plangebied wordt via de bestaande wegenstructuur (Reeshofdijk en aanliggende wegen) goed ontsloten, waardoor het gebied goed te ontvluchten is.

 

Ventilatie

Bij blootstelling aan een toxisch gas is ‘schuilen’ vaak de beste wijze van zelfredzaamheid. Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt ‘schuilen’ de beste wijze om de zelfredzaamheid te vergroten. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. De te realiseren woningen worden voorzien van een gebalanceerd ventilatiesysteem zodat de luchttoevoer bij een toxische wolk kan worden geminimaliseerd.

 

Alarmering

Van belang is dat bewoners in geval van een incident tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en Alarmering Systeem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het plangebied ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie. Daarnaast is mobiele alarmering via NL-Alert mogelijk.

 

Risicocommunicatie

Door actief te communiceren over risico’s zal de zelfredzaamheid namelijk worden vergroot. Geadviseerd wordt om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico’s wordt gecommuniceerd.

5.7 Geluid

De Wet geluidhinder bevat regels inzake verkeerslawaai en industrielawaai. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten aan die regels worden getoetst.

5.7.1 Industrielawaai

Het plangebied ligt niet op of in de nabijheid van een geluidgezoneerd bedrijventerrein. Er is geen nadere toetsing aan het aspect industrielawaai als bedoeld in de Wet geluidhinder nodig. Een beoordeling van individuele bedrijvigheid in de directe omgeving is opgenomen in paragraaf 5.3 Bedrijven en milieuzonering.

5.7.2 Verkeerslawaai

In de Wet geluidhinder zijn normen vastgelegd voor geluid van weg- en railverkeer. Om te bepalen of ter plaatse van het plangebied een acceptabel akoestisch woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, is een onderzoek verricht om de geluidbelastingen op de gevels van de beoogde woningen inzichtelijk te maken. Het akoestisch onderzoek, d.d. 17 mei 2023 is als bijlage 7 opgenomen.

 

De beoogde woningen zijn gelegen binnen de geluidszone van de Huibevendreef en de spoorlijn Tilburg-Breda. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen Kortgenestraat en Kerschotenstraat in het onderzoek opgenomen. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemming inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader dat wordt gevormd door de Wet geluidhinder.

Rekenresultaten akoestisch onderzoek

Huibevendreef

De geluidbelasting ten gevolge van de Huibevendreef is maximaal 48 dB (incl. aftrek artikel 110g Whg). De waarde ligt onder de voorkeursgrenswaarde waardoor geen hogere waarde ten aanzien van deze weg hoeft te worden aangevraagd. De Wet geluidhinder legt ten gevolge van deze weg geen restricties op het planvoornemen.

 

Spoorlijn Tilburg-Breda

Als gevolg van treinverkeer op de nabij gelegen spoorlijn Tilburg-Breda wordt de voorkeursgrenswaarde wel, maar de maximale ontheffingswaarde niet overschreden. Bij de gemeente Tilburg zal een verzoek worden ingediend voor het verlenen van een hogere waarde. Als ontheffingscriterium kan worden aangedragen dat het nieuwbouwplan wordt gerealiseerd op een open plek naast andere woonbebouwing. Gezien de beperkte omvang van het planvoornemen is het niet reëel om maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied te treffen, met als doel om de geluidbelasting te reduceren. De kosten van dergelijke maatregelen zullen na verwachting rond de 1 miljoen euro bedragen en stuiten daarmee op overwegende bezwaren van financiële aard.

 

Kortgenestraat

Er is sprake van een 30 km/zone, zodat niet hoeft te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de Kortgenestraat meegenomen in het akoestisch onderzoek en zijn de optredende gevelbelastingen beschouwd volgens de systematiek van de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden, zou getoetst worden aan de Wet geluidhinder. De geluidbelasting is ten hoogste 47 dB (excl. art. 110g Wgh). Zou de aftrek gehanteerd mogen worden is de belasting 42 dB (incl. art. 110g) waarmee deze waarde onder de voorkeursgrenswaarde ligt. Er is ten gevolge van de Kortgenestraat sprake van een goed woon- en leefklimaat.

 

Kerschotenstraat

Er is sprake van een 30 km/zone, zodat niet hoeft te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de Kerschotenstraat meegenomen in het akoestisch onderzoek en zijn de optredende gevelbelastingen beschouwd volgens de systematiek van de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden, zou getoetst worden aan de Wet geluidhinder. De geluidbelasting is ten hoogste 39 dB (excl. art. 110g Wgh). Zou de aftrek gehanteerd mogen worden is de belasting 34 dB (incl. art. 110g) waarmee deze waarde onder de voorkeursgrenswaarde ligt. Er is ten gevolge van de Kortgenestraat sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Voor de maximale geluidsbelasting als gevolg van de spoorlijn Tilburg-Breda zal bij de gemeente Tilburg een verzoek worden ingediend voor het verlenen van een hogere waarde.

5.8 Luchtkwaliteit

Een gezonde lucht draagt bij een aan gezonde leefomgeving. De luchtkwaliteit is echter niet overal even goed, als gevolg van zware industrie, (concentraties van) intensieve veehouderijen en drukke (vaar)wegen. Beoordeeld moet worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Bovendien moet aangetoond worden dat een planvoornemen zelf niet bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Goed woon- en leefklimaat

Voor het planvoornemen zijn uitsluitend de effecten als gevolg van het wegverkeer aan de orde, omdat de afstand tot de overige bronnen groot is. De monitoringstool die in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is opgesteld, geeft inzicht in de luchtkwaliteit ter plaatse. De resultaten uit de monitoringstool voor de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PMx) ter plaatse van het meest relevante meetpunt (13241, Huibevendreef Tilburg) zijn in Tabel 3 opgenomen.

 

Categorie

Grenswaarde

2020

2030

Jaargemiddelde concentratie NO2

40 µg/m³

15,2 µg/m³

11,7 µg/m³

Jaargemiddelde concentratie PM10

40 µg/m³

16,2 µg/m³

14,4 µg/m³

Jaargemiddelde concentratie PM2,5

25 µg/m³

9,0 µg/m³

7,6 µg/m³

Overschrijdingsdagen per jaargemiddelde concentratie PM10

35 dagen

6 dagen

6 dagen

Tabel 3: Resultaten NSL-monitoringstool

 

Uit de resultaten van de monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Effecten op de omgeving

De "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" bevat enkele categorieën van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Een project met maximaal 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg is zo’n geval.

 

Het planvoornemen omvat 62 woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.9 Bodem

De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de (toekomstige) gebruikers van de bodem. Bovendien mag toekomstig gebruik van de bodem niet tot nieuwe bodemvervuiling leiden.

 

Om de bestaande bodemkwaliteit inzichtelijk te maken is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 8 bijgevoegd. Hieronder volgen de conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek.

 

Analyse

Tijdens de veldinspectie op de locatie zijn geen waarnemingen gedaan die wijzen op de aanwezigheid van bodemverontreiniging of bronnen van verontreiniging. In het opgeboorde en opgegraven bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen bijzonderheden waargenomen. Daarnaast blijkt uit de analyseresultaten dat de milieuhygiënische conditie van de bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

 

Aanbevelingen

Indien er werkzaamheden plaatsvinden waarbij grond vrijkomt, kan de grond mogelijk niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Daarnaast is het grondwater ter plaatse van de planlocatie niet multifunctioneel toepasbaar. Het wordt daarom afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater.

 

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen planologische belemmering voor het planvoornemen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal een bodemonderzoek moeten worden ingediend volgens de NEN-norm.

5.10 Natuur en ecologie

 

5.10.1 Beleidskaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk ‘Natura 2000-gebieden’ (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk ‘soorten’ (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk ‘houtopstanden’ (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Natura 2000-gebieden

Het hoofdstuk ‘Natura 2000-gebieden’ heeft betrekking op de Natura 2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Soorten

Het hoofdstuk ‘soorten’ heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

  

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Beleidsmatige bescherming van natuurwaarden

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

 

Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een ‘nee-tenzijbenadering’. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

5.10.2 Analyse plangebied

Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd waarin wordt ingegaan op gebiedsbescherming en soortenbescherming. Hieronder volgen de belangrijkste bevindingen en conclusies van deze quickscan. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 9 van deze toelichting.

Natura 2000-gebieden

Door de voorgenomen werkzaamheden kan verstoring door geluid en beweging optreden. Deze effecten zijn zeer lokaal; bovendien liggen de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden ‘Regte Heide & Riels Laag’ en ‘Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen’ op een afstand van respectievelijk 6,1 en 7,5 kilometer van het plangebied. Externe effecten als gevolg van licht, trillingen en geluid vanwege de voorgenomen planontwikkeling zijn gezien de afstanden niet te verwachten. Externe effecten als gevolg van stikstofdepositie zijn op voorhand echter niet uit te sluiten. Om die reden is vervolgonderzoek in de vorm van een stikstofberekening uitgevoerd. Bijbehorende rapportage is opgenomen als bijlage 10 (versie mrt 2024).

 

De stikstofdepositie is berekend door middel van een AERIUS berekening. De AERIUS berekening is uitgevoerd voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase. Hieruit volgt dat de rekenresultaten niet hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Het aspect stikstof vormt hierdoor geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Natuurnetwerk Brabant

De planlocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Het meest nabijgelegen gebied ligt op korte afstand van het plangebied. De bouw en het gebruik van de woningen en de toenemende verkeersbewegingen hebben mogelijk negatieve effecten op het NNB. Het naastgelegen bos (Reeshofbos) is publiek toegankelijk. Door de aanwezigheid van een losloopgebied voor honden en een mountainbikeroute is de recreatieve druk op het bos al groot. Met het realiseren van de woningen zal de recreatieve druk nauwelijks toenemen.

 

Daarnaast is bij de stedenbouwkundige uitwerking van het plan rekening gehouden met het naastgelegen bos. Zo worden aan de boszijde géén openbare straten gesitueerd en zal de ontsluiting van het plangebied enkel via de Kortgenestraat plaatsvinden. Om eventuele lichthinder tot een minimum te beperken, zal de beoogde openbare verlichting van het bos af en omlaag worden gericht. Ter beperking van lichthinder (autoverkeer) naar het bos, zal aan het eind van de nieuw te realiseren straat haaks op het bos en parallel aan de te handhaven percelen aan de zuidzijde van het plan, opgaand groen worden aangeplant waarmee direct inschijnend licht van auto’s voorkomen zal worden.

Beschermde planten en dieren

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen onderstaande effecten op beschermde flora en fauna optreden:

5.10.3 Maatregelenafweging

Vogels

In de opgaande vegetatie en in de vogelnestkastjes in het plangebied komen mogelijk beschermde vogelnesten voor tijdens het broedseizoen. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd of als strenger beschermd wordt beschouwd. Hiervoor zijn maatregelen die negatieve effecten voorkomen wel verplicht. Verstoring van broedvogels en vernietiging van vogelnesten kan worden voorkomen door de vegetatie en vogelnestkastjes buiten de periode 15 maart –15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) te verwijderen. Door naleving van deze maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen op de Wet natuurbescherming begaan. Omdat vogels sporadisch ook buiten de periode 15 maart –15 juli broeden, kan het verwijderen van opgaande vegetatie of vogelnestkastjes toch leiden tot overtreding van de Wnb. Indien blijkt dat er broedende vogels aanwezig zijn, dan mogen deze niet worden verstoord. Ook mogen in gebruik zijnde nesten niet worden vernield.

Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën

In het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in de provincie Noord-Brabant een algemene vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

Vleermuizen

De laanbomen aan de Reeshofdijk en de bosrand fungeren mogelijk als vaste vliegroute en/of foerageergebied van vleermuizen. Omdat dit buiten het plangebied valt is er geen aantasting van een vaste vliegroute of foerageergebied te verwachten. Om verstoring van vleermuizen te voorkomen, zal er tot op een afstand van 10 meter van deze bomen alleen vleermuisvriendelijke buitenverlichting worden geplaatst; van de bomen af omlaag gerichte straatverlichting, met een scherpe bundel, zoals ledlampen. Hierbij kan worden gekozen voor amberkleurige UV-vrije led armaturen of rood licht. Daarnaast wordt ervoor gekozen om waar mogelijk inlandse loofboomsoorten aan te planten. Zij vormen een geschikte voedselbron voor insecten, die op hun beurt weer als voedsel voor vleermuizen kunnen dienen. Ook zal in de nieuwbouw rekening worden gehouden met vleermuizen door vleermuiskasten in te metselen.

Kleine marterachtigen

Het perceel is in de huidige staat ongeschikt voor kleine marterachtigen. Maar langs de Reeshofdijk en de bosrand is wel beschutting aanwezig, van waaruit kleine marterachtigen het gebied kunnen gebruiken.

In de toekomst kan het plangebied mogelijk wel een beperkte functie voor kleine marterachtigen krijgen als foerageergebied. Deze soorten kunnen zich handhaven in de stadsrandzone mits hier voldoende elementen aanwezig zijn zoals heggen en hagen. Het plan voorziet hierin op verschillende manieren. Aan de oost- en westzijde van het plangebied worden robuuste groene zones gerealiseerd in de vorm van houtsingels en inheemse heggen. Ter plaatse van erfscheidingen tussen openbare ruimten en uitgeefbare percelen (tuinen) worden inheemse hagen (met een instandhoudingsverplichting) aangeplant. In de woonstraten worden direct grenzend aan de uitgeefbare percelen ook nog groenstroken gerealiseerd met struweel en bomen. Deze stroken zijn de ‘groene aders’ in het plangebied, waarmee het plan een overgangszone vormt van het Reeshofbos naar de Campenhoef. Door de aanleg van wadi’s aan de noordzijde van het plangebied wordt tevens de kans op voedselvoorziening vergroot.

Vlinders en libellen

Aangezien veel bedreigde vlinder- en libellensoorten in kleine leefgebieden balanceren op de rand van uitsterven zijn maatregelen om de vlinders en libellen te beschermen hard nodig. Om de leefomstandigheden van vlinders en libellen, maar ook andere insecten, ter plaatse van het plangebied te verbeteren kan bij de inrichting van het gebied bijvoorbeeld een vlindertuin of bloemenweide aangelegd worden. Hierdoor worden overlevingskansen van vlinders en libellen vergroot en bedreigde soorten beschermd.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

 

6.1 Bestaand watersysteem

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Donge en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Brabantse Delta.

 

De bruto oppervlakte van het perceel is circa 1,4 ha. Deze grond is in de huidige situatie in gebruik als boomkwekerij en kent nauwelijks verharding. Het huidige maaiveldpeil binnen het plangebied is op basis van AHN-gegevens aan de zuidzijde circa NAP +9.60 m, en circa NAP +8.60 m aan de noordzijde. De maatgevende grondwaterstand ligt op ongeveer 8.10 m + NAP. Met maatgevende grondwaterstanden 0,70 meter onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie net voldoende.

 

In de bestaande situatie ligt gescheiden riolering in de omgeving van het plangebied. Het vuil- en regenwater worden inpandig gescheiden verzameld en vanaf de perceelgrens aangesloten op de hoofdriolering. Het vuilwater wordt verpompt richting de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg, welke in beheer is van waterschap De Dommel.

 

Ten noordoosten van het plangebied ligt een leggerwatergang categorie A.

6.2 Beleidskader

Het waterschap De Brabantse Delta heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. In het Waterbeheerprogramma staat hoe het waterschap haar taken in de periode 2022 – 2027 uitvoert. Er staan doelstellingen en ambities in. Het Waterbeheerprogramma komt voort uit afspraken in de Omgevingswet. Naast dit beheerprogramma beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

 

Nieuw Regionaal Water en Bodem Programma provincie Noord-Brabant 2022 - 2028 (RWP (6 jaar)) is in 22 december 2021 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Het RWP is de opvolger van het Provinciaal Milieu- en Waterplan en onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland. Zowel het RWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de Kaderrichtlijn Water.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

6.3 Toekomstige situatie

Binnen het plangebied wordt de bouw van 24 grondgebonden woningen en circa 35 tot 40 appartementen mogelijk gemaakt. Voor de nieuwe situatie van het wordt uitgegaan van de gegevens in Tabel 4.

 

Type oppervlak

Bruto opp. (m2)

Percentage afvoerende verharding

Netto verhard opp. (m2)

Bebouwing

3.360

100%

3.360

Rijbaan

1.980

100%

1.980

Parkeren

630

50%

315

Paden

540

50%

270

Particuliere inritten

210

350

50%

100%

105

350

Particuliere tuinen

1.940

0%

0

Open water / wadi

1.770

0%

0

Totaal

Circa 10.770

 

Circa 6.380

Tabel 4: Toekomstig verhard oppervlak

Grondwater

De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

  

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren). Mogelijkheden hiervoor zijn:

  

In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.

  

Op basis van de afvoerende oppervlakken van de toekomstige situatie uit tabel 4 geldt voor het plangebied een bergingsopgave van 6.380 m² * 0,06 m = 383 m³. Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen zoals wadi’s voorzien. Deze worden voorzien op de gronden aan de noordzijde van het terrein. Een globale eerste uitwerking van het waterhuishoudkundigplan is opgenomen als bijlage 11 aan deze toelichting.

 

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

6.4 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

 

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Standaard plansystematiek

 

7.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf. Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

 

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels.

Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten. Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

7.3 Bestemmingen en aanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:

Groen

De gebieden met openbaar groen worden als ‘Groen’ bestemd. Het betreft de noordelijke groenvoorziening rond het appartementengebouw en de groenstrook langs de oostzijde van het plangebied. Deze groenstrook heeft tevens de aanduiding ‘groene buffer’ dat het bouwen van bouwwerken van algemeen nut niet toestaat. In de groenzone rondom het appartementengebouw worden wadi’s aangelegd.

Verkeer – Verblijf

Deze bestemming geldt voor het openbaar 30km-gebied met rijwegen voor gemotoriseerd verkeer, fietsverkeer, voetgangers en overige functies die van toepassing zijn in openbaar gebied.

Wonen – 1

Binnen deze bestemming mogen grondgebonden woningen worden gebouwd. De functieaanduiding ‘erf’ is op de verbeelding aangegeven. Ter plaatse van deze aanduiding mogen aan- en bijgebouwen worden opgericht. Daarnaast ligt op een smalle strook achter zowel de oostelijk, als de westelijk gelegen woningen de specifieke bouwaanduiding ‘onbebouwd’. Deze bouwaanduiding borgt de maximale bouwhoogte van de erf- en terreinafscheidingen en borgt dat deze in een niet-gesloten constructie wordt uitgevoerd.

Wonen – 2

Het bestaande perceel Reeshofdijk 80a wordt herbestemd van ‘Bedrijf’ naar ‘Wonen – 2’. De herbestemming legt de bestaande situatie planologisch vast. Er is gekozen voor een aparte bestemming aangezien de bouwmogelijkheden afwijken van de gewenste bouwmogelijkheden die de bestemming ‘Wonen – 1’ mogelijk maakt bij de grondgebonden woningen.

Wonen – Gestapeld

Deze bestemming is van toepassing binnen de bouwvlakken waar het bouwen van de beoogde appartementen is toegestaan. Middels maatvoeringsaanduidingen wordt een gestapeld volume met verschillende bouwhoogtes mogelijk gemaakt.

7.4 Bouw- en gebruiksregels

 

7.4.1 Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

7.4.2 gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

 

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de ontwikkelende partij. Van deze verplichting kan worden afgezien indien het kostenverhaal inclusief planschade en bovenwijkse voorzieningen op een andere manier is geregeld. Voor deze locatie hebben gemeente en Van Wanrooij een overeenkomst gesloten waarin bovenstaande is opgenomen en vastgelegd. Op deze wijze is voldaan aan de borging van de financiële uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 9 Omgevingsdialoog

 

In het kader van een zorgvuldige besluitvorming wordt veel waarde gehecht aan het vroegtijdig betrekken en afwegen van de belangen vanuit de omgeving. Daarom heeft er op 16 december 2021 een omgevingsdialoog plaatsgevonden. Tijdens, vanwege de destijds geldende coronamaatregelen, een digitale informatieavond werd het planvoornemen toegelicht aan omwonenden. Hierbij was zowel tijdens de avond als daarna (tot 23-12-2021) de mogelijkheid om digitaal vragen te stellen c.q. reactie te geven op het plan. De beantwoording van de vragen en reacties is als bijlage 12 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand volgt een beknopte samenvatting.

 

Er zijn verschillende vragen en opmerkingen binnengekomen op het planvoornemen. Dit betreft onder andere vragen over de beschikbaarheid, prijzen en oplevering van de woningen. Daarnaast werden er een aantal vragen gesteld over de aspecten verkeersgeneratie en parkeren. Zo wordt door omwonenden gevreesd voor een tekort aan parkeerplaatsen en een onevenredige toename aan verkeersbewegingen in omliggende straten. Initiatiefnemer heeft hierop gereageerd dat met de realisatie van het plan er géén onveilige verkeerssituatie of ongewenste verkeers- en parkeerdruk zal ontstaan. Daarbij is de toezegging gedaan dat bij de verdere uitwerking van het plan het verkeersaspect een belangrijk punt een van aandacht zal blijven. Ook zal hierbij de ontsluiting langs de bestaande speeltuin nader bekeken gaan worden.

 

Ook met een vertegenwoordiging van de winkeliersvereniging is overleg gevoerd. Vanwege het plan gaan door de aanpassingen/wijziging van het parkeerterrein aan de Heyhoefpromenade, circa zes parkeerplaatsen verloren en was er behoefte om dit in een persoonlijk gesprek toe te lichten. Vanuit de winkeliersvereniging is hier geen bezwaar tegen. Wel is uitdrukkelijk verzocht om het ommuurde parkeerterrein zo gesloten te houden dat toekomstige bewoners van het nieuwbouwplan geen gebruik maken van deze parkeerplaatsen, het terrein is immers primair bedoeld voor bezoekers van het winkelcentrum. In de planuitwerking wordt hier dan ook rekening mee gehouden.

 

Op 19 september 2023 is een tweede informatieavond gehouden. Het verslag van deze avond en de presentatie zijn als bijlage 13 toegevoegd. Op de projectwebsite van Van Wanrooij is voornoemde presentatie zichtbaar en is nog twee weken de mogelijkheid geboden om (digitaal) vragen te stellen. De ingekomen vragen zijn middels in de vorm van Q en A op de website gepubliceerd.

Hoofdstuk 10 Zienswijzen

 

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 27 december 2023 tot en met 6 februari 2024. Tijdens deze periode zijn vier zienswijzen ingediend.

 

De zienswijzen zijn beoordeeld en hebben niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan (bijlage 14). Wel zijn er ambtehalve wijzingingen doorgevoerd in de regels, de toelichting en de verbeelding (bijlage 15).