direct naar inhoud van Regels

Buitengebied Haaren, 3e herziening (Winkelsestraat 2)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2021006-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren, 3e herziening (Winkelsestraat 2)" van de gemeente Tilburg.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan de Winkelsestraat 2 - perceel G879 - heeft tot omstreeks 2000 een varkenshouderij gefunctioneerd. Deze bedrijfsvoering is beëindigd via de provinciale opkoopregeling (28 februari 2001), bijgevoegd als bijlage 1. In 2018 heeft de afdeling Handhaving van de gemeente Haaren geconstateerd dat de gezamenlijke oppervlakte van de thans aanwezige bijbehorende bouwwerken ruim meer is dan het bestemmingsplan ter plaatse toestaat. Hiervan zijn de voor 2002 opgerichte loods (181 m²) en de na oktober 2014 opgerichte open schuur en het dierenverblijf - (gezamenlijk 111 m²) - illegaal gerealiseerd. De initiatiefnemer is voornemens om de loods en de open schuur te legaliseren.

 

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2020', omdat het aantal vierkante meters bijbehorende bouwwerken ruim meer is dan toegestaan. De gemeente Haaren (vanaf 1 januari 2021 gemeente Tilburg) heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan, op voorwaarde dat:

  1. De overkapping, het dierenverblijf en het kippenhok worden gesloopt (69 m²);

  2. De bedrijfsmatige opslag-functie van de bestaande loods wordt gestaakt;

  3. Er wordt voldaan aan de voorwaarden die het VAB-beleid van gemeente Haaren stelde bij een woning met meer dan 200 m² aan bijgebouwen;

  4. Er een bijdrage van 1.660 euro wordt gestort in ''de reserve verbetering van het landschap Haaren en/of reserve natuurontwikkeling van de gemeente Tilburg” (voormalig sloopfonds van de gemeente Haaren).

 

Voorliggend bestemmingsplan bevat de toelichting en regels voor de legalisatie van de loods en de open schuur op locatie, Winkelsestraat 2 te Biezenmortel.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

 

 [image]

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

 

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

 

 [image]

KADASTRALE SITUATIE

 

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie G, nummer 879. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 12.194 m². De gronden zijn particulier in eigendom van de initiatiefnemer.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2020'', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 24 september 2020. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

 

 [image]

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

 

De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch' en 'Wonen'. De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn onder andere aangewezen voor grondgebonden agrarische bedrijven, watergangen en waterpartijen en waterhuishoudkundige voorziening en voor evenementen. De gronden binnen de bestemming 'Wonen' zijn onder andere aangewezen voor wonen en tuinen en erven.

 

Ter plaatse van het plangebied bevinden zich tevens de (niet zichtbare) gebiedsaanduidingen:

 

Daarnaast bevat het plangebied gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming verplicht archeologisch onderzoek bij bodemingrepen van bepaalde omvang. Dit staat nader beschreven in paragraaf 5.2.1.

 

 

 

Analyse

Het initiatief betreft de legalisatie van de bestaande loods en open schuur binnen de bestemming 'Wonen'. Binnen de bestemming 'Wonen' is op basis van het overgangsrecht maximaal 211 m² aan bijgebouwen toegestaan. In de huidige situatie wordt het maximale aantal m² aan bijgebouwen overschreden (523 m²). De bijgebouwen voldoen verder wel aan alle overige eisen.

 

Conclusie

Voor legalisatie van de loods en open schuur is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding, foto's en schema geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

 

 [image]

DIRECTE OMGEVING

 

1

 [image]

5

 [image]

2

 [image]

6

 [image]

3

 [image]

7

 [image]

4

 [image]

 

 

 

Gebouw

Oppervlakte

Bouwjaar

Gebruik

woonboerderij

n.v.t

rond 1900

wonen + opslag

voormalig bakhuis

64 m²

rond 1900

hobby-/ontspannings ruimte en opslag

werkplaats + overkapping

143 m² (20 m² overkapping)

rond 1980

hobbymatige werkplaats

loods

181 m²

voor 2002

opslag privé eigendom-oldtimers, voer kleinvee, machines, aanhanger en klein materiaal

dierenverblijf

25 m²

2016

dierenverblijf voor 3 geiten en 3 herten

open schuur

86 m²

2018

stalling voor auto's

kippenhok

24 m²

rond 1900

houden van kippen

Totaal

523 m²

 

 

 

2.1 Bebouwing en functies

Het plangebied is onderdeel van het buitengebied van de gemeente Tilburg, liggend aan de Winkelsestraat met verspreid liggende bebouwing. Hierdoor is op sommige plekken een doorkijk naar het achterliggende agrarische landschap aanwezig. Het plangebied is opgedeeld in twee delen. Het westelijke deel bestaat uit een woonbestemming met hierop een woonboerderij inclusief een zestal bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van 523 m² (zie bovenstaand schema). Het oostelijke deel bestaat uit een agrarische bestemming die gebruikt wordt als weide.

 

Rondom het plangebied is er sprake van een gemengd gebied met meerdere functies: agrarisch, wonen, gemengd en bedrijf. In de directe omgeving bevinden zich meerdere agrarische bedrijven (onder andere Winkelsestraat 2a en Winkelsestraat 7), een niet-agrarisch bedrijf (Winkelsestraat 5) en meerdere woningen (onder andere Winkelsestraat 6 en Winkelsestraat 15).

2.2 Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten door vier uitritten. Twee hiervan bevinden zich aan de westzijde van het perceel en zijn aangelegd ten behoeve van de thans beëindigde agrarische bedrijfsvoering. Aan de zuidkant van het perceel zijn eveneens twee uitritten gesitueerd. Eén daarvan ontsluit de woning op de Winkelsestraat. De andere ontsluit de weide.

 

De Winkelsestraat heeft geen belangrijke ontsluitingsfunctie voor de kern van Biezenmortel, omdat het een doodlopende weg is die enkel is bedoeld als ontsluitingsweg voor de Winkelsestraat en de Winkelse Steeg. Hierdoor kan worden aangenomen dat de verkeersintensiteit relatief laag is. Daarnaast is de spoorverbinding 's-Hertogenbosch-Tilburg direct ten oosten van het plangebied gelegen. Deze spoorverbinding wordt gedurende de dagperiode (06.00 tot 01.00) circa 10 keer per uur gebruikt.

2.3 Groen en water

Het plangebied is in de huidige situatie ter plaatse van de woonbestemming gedeeltelijk verhard. Deze verharding betreft de binnenplaats en de paden die alle bouwwerken op het terrein met elkaar verbinden. Tevens kent de woonbestemming ten oosten van de verharding (inclusief gebouwen) een weide ten behoeve van het hobbymatig houden van geiten.

 

De agrarische bestemming is in zijn geheel in gebruik als weide. De erfgrenzen ter plaatse van deze bestemming zijn ingericht als houtsingel. Deze houtsingel is op vrijwillige basis door de initiatiefnemer aangeplant om zo een natuurlijke erfafscheiding te creëren en om ter plaatse van de oostelijke perceelsgrens het zicht op de aangrenzende treinverbinding 's-Hertogenbosch-Tilburg weg te nemen. Het plangebied bevat op een tweetal plekken een vorm oppervlaktewater. Dit zijn twee retentiesloten die direct ten oosten en ten noorden van de woonbestemming zijn gesitueerd. Daarnaast is direct ten zuiden van het plangebied nog een retentiesloot gesitueerd.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Op onderstaande afbeelding is de nieuwe inrichting van het perceel weergegeven.

 

 [image]

INRICHTINGSSCHETS

3.1 Bebouwing en functies

Het initiatief bestaat uit de legalisatie van de bestaande loods en de open schuur. De loods is gesitueerd aan de noordzijde van het perceel op circa 20 meter afstand van de bestaande woning. De locatie van de loods zorgt voor een afronding van het voormalige boerenerf aan de noordzijde van het perceel, waarbij de loods tevens zorgt voor een afschermende werking van het (woon)perceel. De loods wordt in de nieuwe planologische situatie uitsluitend gebruikt voor de stalling van de in privé-eigendom zijnde oldtimers, opslag van voer voor kleinvee, machines ten behoeve van het oogsten van hooi en de stalling van een aanhanger en klein materiaal. Middels dit planvoornemen zal de bedrijfsmatige opslag-functie in de loods worden gestaakt.

 

Deze open schuur is opgericht aan de oostkant van het woonperceel en doet dienst als overkapping voor de auto's. De locatie van deze open schuur zorgt vanwege de ligging voor een geluidsluwe werking tussen het spoor en de woonbestemming.

 

De gemeente Tilburg (voormalige gemeente Haaren) heeft als eis voor de legalisering gesteld dat overbodige bouwwerken gesloopt dienen te worden. Dit betreffen het kippenhok, de overkapping en het dierenverblijf, zie voor een nadere toelichting paragraaf 2.1. Deze bouwwerken hebben een gezamenlijke oppervlakte van 69 m². Dit leidt uiteindelijk tot 454 m² aan bijbehorende bouwwerken. Daarnaast dient, zoals reeds vermeld, de bedrijfsmatige opslag-functie van de loods te worden gestaakt.

3.2 Verkeer en parkeren

Zoals in paragraaf 2.2 reeds vermeld heeft de Winkelsestraat geen belangrijke ontsluitingsfunctie voor de kern van Biezenmortel. Hierdoor kan worden aangenomen dat de verkeersintensiteit relatief laag is.

 

Onderhavig initiatief zorgt niet voor een toename van het aspect verkeersgeneratie, zorgt niet voor een verandering van de ontsluitingen en zorgt niet voor een toename voor het aspect parkeren. Omdat in het kader van een goede ruimtelijke ordening het parkeervraagstuk inzichtelijk gemaakt dient te worden, wordt in paragraaf 3.2.1 dit aspect nader toegelicht.

3.2.1 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het

plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De gemeente Tilburg heeft hiertoe de

gemeentelijke nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'' vastgesteld (bijgevoegd als bijlage 3 bij de regels).

 

Van toepassing zijn de normen in zone D. In zone D wordt gerekend met een minimale norm van 1,8 parkeerplaatsen per grondgebonden woning of appartement (duur) > 130 m² bvo. De uitgangssituatie leidt tot de aanwezigheid van één woning. Hieruit volgt dat ten minste 2 parkeerplaatsen op eigen terrein noodzakelijk zijn. Deze parkeerplaatsen zijn reeds aanwezig. Hiermee wordt voldaan aan de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'.

3.3 Groen en water

Binnen het initiatief wordt geen extra groen aangeplant of oppervlaktewater aangelegd. De initiatiefnemer heeft in een recent verleden (2016 tot nu) de in paragraaf 2.3 toegelichte erfbegrenzing ter plaatse van de agrarische bestemming aangeplant. Dit wordt door de initiatiefnemer ingezet als de benodigde kwaliteitsverbetering van het landschap voor dit project, omdat een landschappelijke inpassing op de noordelijke erfgrens niet gewenst is door de aangrenzende gras kwekerij. Middels schaduwwerking zou deze met de oprichting van een houtwal in zijn bedrijfsvoering belemmerd worden. De landschappelijke inpassing wordt verder toegelicht in paragraaf 4.3.3.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

 

4.1 Rijk

 

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

 

De SVIR heeft geen directe gevolgen voor onderhavig plan.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

 

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren. Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

Onderhavig initiatief betreft de legalisatie van een open schuur. Uit de jurisprudentie blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) is aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt

 

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provincie

 

4.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

 

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

 

4.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant. In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

4.2.3 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.

 

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

4.2.3.1 De toedeling van functies

Onderhavig plan betreft de legalisatie van een thans bestaande loods en open schuur binnen een geldende woonbestemming in het 'Landelijk gebied'. Conform artikel 3.68 van de Interim Omgevingsverordening (IOV) mag het aantal woningen niet toenemen, onderhavig plan voorziet niet in het toevoegen van woningen en voldoet daarom aan de IOV.

4.2.3.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

 

Attentiezone waterhuishouding
Artikel 3.26 IOV stelt regels aan ruimtelijke ontwikkelingen ter bescherming van de hydrologische instandhoudingsdoelen voor het nabijgelegen Natuurnetwerk Brabant. Het gehele plangebied ligt binnen een dergelijke attentiezone. In paragraaf
5.3 is nader beschreven dat er geen negatieve effecten zijn op de waterhuishouding als gevolg van het plan.

 

Stalderingsgebied en Sanerings- en verplaatsingslocatie RBV
De artikelen 3.52 en 3.67 IOV stellen regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

 

Teeltondersteunende kassen

Artikel 3.65 IOV geeft de mogelijkheid tot het bouwen van teeltondersteunende kassen (tot 1,5 hectare netto glas) wanneer dit voor de agrarische bedrijfsvoering binnen het bouwperceel noodzakelijk is. Onderhavig plan omvat geen agrarische bedrijfsvoering. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

4.2.3.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van

functies zijn:

 

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.

 

Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat middels voorliggend planvoornemen een drietal bijgebouwen (deels vergund) worden gesaneerd. Middels de afschermende werking van de open schuur (geluidsluwe werking ten opzichte van het spoor) en de positionering van de loods (afronding van het erf) wordt de ruimtelijke kwaliteit behouden en versterkt. Het plan neemt een verrommelde situatie weg en leidt middels de sloop van een drietal bouwwerken tot verbetering van de waterhuishouding in het gebied. Voorgaande aspecten zorgen voor een waardevermeerdering voor de omgeving.

De beoogde activiteiten behoren bij de woning van de initiatiefnemer, gelegen in het buitengebied. De activiteiten vinden plaats binnen de bestaande bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf, passend in het buitengebied. Gezien de omvang van de bebouwing en de ligging van de woning van de initiatiefnemer zijn onderhavige activiteiten niet behorend bij het stedelijk gebied. Onderhavige locatie betreft daarnaast een VAB-locatie, waar voorheen meer bebouwing aanwezig is geweest. In het jaar 2000 heeft onderhavige locatie meegedaan aan de provinciale regeling: RBV1 (1.911 m² aan bebouwing gesloopt). Middels de toepassing van de kwaliteitsverbetering van het landschap (paragraaf 4.3.3) is onderhavig planvoornemen passend op deze locatie.

 

Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze kwaliteitsverbetering is beschreven in paragraaf
4.3.3 waarin het project aan de gemeentelijke 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant, actualisering 2015' wordt getoetst.

4.2.3.4 Conclusie

Het plan is niet in strijd met de Interim Omgevingsverordening.

4.3 Gemeentelijk niveau

 

4.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

 

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

 

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en

grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

 

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

Onderhavig planvoornemen is gesitueerd binnen het 'Agrarische buitengebied' van de gemeente Tilburg ter hoogte van de 'Ecologische verbindingszone' tussen Udenhout en Biezenmortel. Binnen het 'Agrarische buitengebied' zijn primair gronden met een landbouwfunctie aanwezig. De ecologische verbindingszone betreft een lint natuur dat grotere natuurgebieden met elkaar verbindt. Door deze verbinding wordt het leefgebied van dieren vergroot en ook plantenzaad verspreidt zich langs dit groene lint. Er zijn natte en droge verbindingszones. De natte ecologische verbindingszones hebben een directe relatie met een watergang.

 

Het plan betreft enkel de legalisatie van een loods en open schuur. Hiermee wordt geen afbreuk gedaan aan de 'Ecologische verbindingszone'. Hierdoor is het plan ruimtelijk, juridische en milieutechnisch passend op voorgestelde locatie. Het plan is daarmee passend in de 'Omgevingsvisie Tilburg 2040'.

4.3.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

 

Analyse

Onderhavig plangebied is gesitueerd in 'Niveau 2; lichte welstandstoets, basiskwaliteit'. Dit niveau omvat de overige stedelijke beheergebieden en het buitengebied. Het zijn gebieden waarvan de ruimtelijke structuur en de gebouwen in mindere mate beeldbepalend zijn voor de stad, ten dele wél voor buurt of wijk. Van nieuwbouwplannen in deze gebieden mag gevraagd worden dat zij niet alleen op zichzelf redelijk zijn, maar ook dat zij bestaande ruimtelijke kwaliteiten in de omgeving respecteren. Kortom: een voldoende kwaliteit is hier de norm.

 

Conclusie

Onderhavig plan betreft de legalisatie van een thans bestaande loods en open schuur en kent hierin geen bouwplan. Toetsing aan welstand is hierin niet van toepassing.

4.3.3 Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap

Naar aanleiding van het uitgangspunt van het leveren van een kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals inmiddels opgenomen in artikel 22.5 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV) en de daaromtrent gemaakte regionale afspraken, heeft de gemeente Tilburg het beleidskader 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant, actualisering 2015' vastgesteld. Deze paragraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop invulling is gegeven aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

 

Voor het bepalen van de benodigde investering is de categorie-indeling van ruimtelijke

ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied van toepassing:

 

Het legaliseren van een thans bestaande loods en open schuur betreft, conform het Tilburgse beleidskader, normaliter een categorie 3-ontwikkeling. Gelet op de fortaitaire waardevermeerdering (zie bijlage 3) komt de berekende basisinspanning uit onder een bedrag van € 1.000,-. Dit betreft een uitzonderingsregel waardoor het planvoornemen kan worden aangemerkt als categorie 2-ontwikkeling.

4.3.3.1 Feitelijke tegenprestatie

De feitelijke tegenprestatie bestaat in voorliggend plan uit de sloop van overtollige bebouwing, het aanleggen en onderhouden van het landschappelijk inpassingsplan (zoals verbeeld in bijlage 2) en een bijdrage van € 1.660,- dat zal worden gestort in ''de reserve verbetering van het landschap Haaren en/of reserve natuurontwikkeling van de gemeente Tilburg”.

 

Middels het storten van de bijdrage van € 1.660,- aan ''de reserve verbetering van het landschap Haaren en/of reserve natuurontwikkeling van de gemeente Tilburg” en het planologisch onderhouden van de landschappelijke inpassing wordt ten minste voldaan aan de basisinspanning, zoals omschreven in paragraaf 4.3.3.

4.3.3.2 Zekerstelling kwaliteitsverbetering

Gelet op de Interim Omgevingsverordening moet bij het nemen van een ruimtelijk besluit (i.c. het vaststellen van het bestemmingsplan) aangetoond zijn, dat wordt voldaan aan het principe van kwaliteitsverbetering van het landschap. Hiervoor is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen gekoppeld aan het gebruik.

 

 

 

 

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  1. milieu;

  2. waarden;

  3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit

 

5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Het initiatief omvat geen uitbreiding van bebouwing en betreft geen bestemmingswijziging naar een gevoeliger functie. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet noodzakelijk.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering

 

5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Het initiatief omvat geen nieuw gevoelig object. Het uitvoeren van een nader onderzoek is niet noodzakelijk.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Geurhinder veehouderijen

 

5.1.3.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.3.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geurgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is niet aan de orde.

5.1.3.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geluid

 

5.1.4.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.4.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Luchtkwaliteit

 

5.1.5.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.5.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan omvat de legalisatie van een thans bestaande loods en open schuur en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

 

Goed woon- en leefklimaat

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is door diverse bronbeheerders zoals gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat de Monitoringstool ingevoerd. Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat op deze locatie in de jaren 2012, 2015 en 2020 aan bovengenoemde grenswaarden (jaargemiddelde en overschrijdingsdagen) voor PM10 en NO2 wordt voldaan. Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Volksgezondheid

 

5.1.6.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

 

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor bij de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.6.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen.

 

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een toxisch effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. De Gezondheidsraad hanteert een advieswaarde van 30 endotoxine-eenheden per kubieke meter (EU/m³) voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht over een langere periode.

Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten. Een nadere beoordeling aan het aspect endotoxinen kan achterwege blijven.

 

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

 

Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten. Een nadere beoordeling aan het aspect geitenhouderijen kan achterwege blijven.

5.1.6.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

 

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven.

5.1.6.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

 

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 5,5 kilometer.

5.1.6.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Milieueffectrapportage

 

5.1.7.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.7.2 Analyse

De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

 

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.7.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

 

5.2.1 Archeologie

 

5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Onderhavig plangebied bezit voor het grootste deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Enkel het uiterste zuidoostelijke deel van het plangebied bezit niet de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor het bouwen van bouwwerken groter dan 100 m² en dieper dan 0,5 meter dient een rapport omtrent archeologische waarden overlegd te worden. Echter zorgt het initiatief niet voor een verstoring van de gronden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

 

Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie

 

5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden

 

5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

 

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Brabant. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied: Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen ligt op circa 235 meter afstand.

 

Vrijwel alle ruimtelijke ontwikkelingen hebben een zekere mate van stikstofemissie tot gevolg. Beoordeeld moet worden of die emissie tot een toename van de stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden leidt. Daarbij moeten zowel de bouw-/aanlegfase als de gebruiks-/bedrijfsfase worden meegenomen. Daarbij mag een interne saldering plaatsvinden.

Voor elk plan met een toename van de stikstofdepositie, waarbij uit een voortoets volgt dat significante effecten op het natuurgebied niet kunnen worden uitgesloten, is een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. Die vergunning kan uitsluitend worden verleend, indien met een passende beoordeling wordt aangetoond dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast.

 

Onderhavig initiatief zorgt voor de legalisatie van een thans aanwezige loods en open schuur, waarbij 69 m² aan bijgebouwen gesloopt worden. Dit leidt niet tot een toename van de stikstofuitstoot, omdat de loods en open schuur zelf geen stikstofuitstoot kennen. Het plan heeft geen negatief effect op natuurgebieden

Soortenbescherming
Er vinden geen ontwikkelingen plaats die de mogelijk aanwezige natuurwaarden verstoren. Het uitvoeren van een quickscan natuurwaarden is niet noodzakelijk.

 

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

 

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Water

 

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap De Dommel. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

De verschillende overheidslagen hebben hun waterbeleid vastgelegd in diverse beleidsdocumenten. De algemene strekking met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen betreft:

 

5.3.3 Watertoets

Door de gemeente Tilburg is een watertoets opgesteld, rapport: ''Watertoets Winkelsestraat 2 Biezenmortel'' (15 maart 2021, 20210315). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.

 

Geconcludeerd wordt dat de impact van deze ontwikkeling op het watersysteem beperkt is. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

 

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet verplicht.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

 

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

 

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

 

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

 

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

 

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

 

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De regels van het vigerende bestemmingsplan ''Buitengebied Haaren, correctieve herziening'' zijn integraal overgenomen in dit bestemmingsplan.

 

Agrarisch (artikel 3)

De bestemming ‘Agrarisch’ is het agrarisch gebied (AHS-landbouw) waar geen benoemenswaardige landschaps- en/of natuurwaarden aanwezig zijn. Ter plaatse van het plangebied is de aanduiding 'dierenweide' opgenomen.

 

Groen (artikel 4)

Het plangebied is voor een gedeelte in de bestemming 'Groen' vervat. Binnen deze bestemming is de Kwaliteitsverbetering van het landschap toegepast.

 

Wonen (artikel 5)

Het plangebied is voor een gedeelte in de bestemming 'Wonen' vervat. Binnen deze bestemming is één woning met 455 m² aan bijgebouwen toegestaan

 

Waarde - Archeologie 2 (artikel 6)

Een dubbelbestemming legt naast de geldende regels voor de aanwezige basisbestemming extra regels op aan de bestemde gronden. De aanvrager van een reguliere bouwvergunning dient, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,5 meter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

Waterstaat - Natte natuurparel bufferzone (artikel 7)

Er mogen in het gebied (de natte natuurparel) geen activiteiten plaatsvinden die een verslechtering van de (hydrologische) situatie in de natte natuurparel zelf tot gevolg hebben.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 8)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

 

Algemene bouwregels (artikel 9)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

 

Algemene gebruiksregels (artikel 10)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

 

Algemene aanduidingsregels (artikel 11)

In dit artikel zijn de thans aanwezige aanduidingen 'Veiligheidszone - aandachtsgebied trillingshinder' en 'Veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' nader omschreven.

 

Algemene afwijkingsregels (artikel 12)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

 

Algemene wijzigingsregels (artikel 13)
Dit artikel bevat de algemene wijzigingsregels.

 

Algemene procedureregels (artikel 14)
In dit artikel is de procedure voor het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

 

Overige regels (artikel 15)

In dit artikel zijn de overige regels opgenomen, waaronder een verwijzing naar de nota 'parkeernormen Tilburg 2017

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 16)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande
bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

 

Slotregel (artikel 17)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

 

 

 

 

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan ''Buitengebied Haaren, 3e herziening (Winkelsestraat 2)'' op 26 februari gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. De ingediende vooroverlegreacties geven geen aanleiding het concept-ontwerpbestemmingsplan aan te passen.

8.3 Omgevingsdialoog

Op 19 maart 2021 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een omgevingsdialoog gehouden in Biezenmortel. Tijdens deze omgevingsdialoog is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Een verslag van het gevoerde omgevingsdialoog is bijgevoegd als bijlage 5 van de toelichting.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken vanaf 6 september 2021 ter inzage gelegen. In deze periode is één zienswijze ontvangen vanuit de provincie Noord-Brabant. Het plan is op basis van deze zienswijze inhoudelijk aangepast.