direct naar inhoud van Regels

Hooghoutseweg 12 Biezenmortel, 1e herziening

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2020035-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

 

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de vormverandering van een bouwblok ten behoeve van het bouwen van een loods aan de Hooghoutseweg 10b te Biezenmortel. Het betreft het perceel sectie UDH E nrs. 5710 en 5711.

 

Op het perceel is een sierplantkwekerij gevestigd. Het vigerende bestemmingsplan 'Hooghoutseweg 12 Biezenmortel' is op 18 juli 2014 vastgesteld ten behoeve van het bedrijf. Daarbij is uitgegaan van de toenmalige bedrijfsvoering. De loods zou achter de bestaande loods worden gesitueerd. Het bedrijf is inmiddels uitgebreid. Een loods achter de bestaande loods is uit bedrijfsmatig oogpunt niet meer gewenst.

Gevraagd wordt om verandering van het bouwvlak binnen het bestaande bestemmingsvlak. Door de vorm van het bestaande bouwblok te wijzigen, kan de nieuw geprojecteerde loods aan de zuidzijde van de bedrijfswoning worden geprojecteerd.

 

[image] 

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat het perceel aan de Hooghoutseweg 10b te Biezenmortel, ten zuidoosten van de kern Biezenmortel in het buitengebied van de (sinds 1-1-2021) gemeente Tilburg, voorheen gemeente Haaren.[image]

Figuur: ligging plangebied iin Biezenmortel

 

1.3 Toets aan vigerende bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herzieing van het op 18 juli 2014 vastgestelde bestemmingplan 'Hooghoutseweg 12 Biezenmortel'. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de vormverandering van het bouwblok. Met de wijzigingsbevoegdheid in het plan kan niet mee worden gewerkt, omdat op een gedeelte van het perceel de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' ligt. Daarom wordt een herziening van het bestemmingsplan doorlopen.

 

Het plan is getoetst aan de overige voorwaarden die in de wijzigingsbevoegdheid zijn opgenomen.

 

  1. Wijziging is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering of voor toepassing van milieuregels en/of andere wettelijke regels.

 

  1. Wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden voor naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven.

Er is geen sprake van aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden voor naburige agrarische en niet-agrarische bedrijven. De loods komt in het midden van het huidige perceel van de initiatiefnemer te liggen en verder weg van het naastgelegen perceel.

 

  1. Wijziging leidt niet tot vergroting van het oppervlak van het bouwvlak.

De oppervlakte van het nieuwe bouwvlak blijft hetzelfde, 4670m2. De huidige bedrijfswoning met verharding en tuin komt in zijn geheel in het bouwvlak te liggen, dat is nu niet het geval.

 

Door de wijziging van het bouwblok wordt geen afbreuk gedaan aan natuurlijke, landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. De nieuwe opzet gaat gepaard met een efficienter gebruik van de grond en milieuwinst, omdat de afstand tot de naastgelegen woning wordt vergroot. In die zin treedt er een verbetering op van de ruimtelijke kwaliteit.

1.4 Ruimtelijke en functionele structuur

De Hooghoutseweg is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tilburg, voorheen gemeente Haaren, ten zuidoosten van de kern Biezenmortel. Aan de Hooghoutseweg zijn agrarische bedrijven gevestigd, die met name actief zijn in de intensieve veehouderij en boomteelt. Daarnaast is sprake van de functies bedrijvigheid en wonen.

 

Het buitengebied van Biezenmortel (voormalige gemeente Haaren) maakt deel uit van een dekzandvlakte. Deze zijn ontstaan doordat in droge periodes zand uit de beekdalen verstoof. Van oorsprong kwamen op de dekzandvlakten de bos- en heidegebieden voor. Zij werden in de 20e eeuw als laatste ontgonnen, waardoor de hoofdfunctie veranderde in afwisselend grasland, bouwland, tuinbouw en boomteelt. In de tweede helft van de vorige eeuw zijn met name in het gebied ten zuiden van Helvoirt en de spoorlijn de tuinbouw en boomteelt tot ontwikkeling gekomen.

 

In het gebied is sprake van een grote variatie in bedrijfsomvang- en type. Het aantal agrarische bedrijven is in lijn met de landelijke trend afgenomen. Er is naast agrarische bedrijfsvoering sprake van andere bedrijvigheid, zoals agrarisch-technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven, paardenhouderijen, buitengebied gebonden bedrijven, niet agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen. Bijzonder is Huize Assisië, opgericht in 1904 op initiatief van religieuzen en op enige afstand ten westen van het plangebied gelegen. Dit complex met parkachtige aanleg vormt een belangrijk onderdeel van de historische structuur van de kern Biezenmortel.

 

In het buitengebied staat een groot aantal burgerwoningen. Meestal betreft het woningen die gerelateerd kunnen worden aan de ontginningsgeschiedenis van het gebied. Deze zijn dan onder andere gelegen in de bebouwingslinten. Veel voormalige boerderijen zijn op dit moment in gebruik als burgerwoning, veroorzaakt door de beëindiging van de agrarische bedrijven.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

 

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing

zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe

ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet

een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een

of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

Met dit bestemmingsplan wordt de vormverandering van een bouwblok mogelijk gemaakt. De oppervlakte van het bouwblok blijft hetzelfde. De ladder voor duurzame verstedelijking is hiervoor niet van toepassing.

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

 

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een

actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke

onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar

2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet

rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke

ordening biedt.

2.2.3 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening (IOV) is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. De ontwerp Omgevingsverordening Noord Brabant is op 23 maart 2021 vastgesteld en ligt van 9 april tot en met 20 mei 2021 ter inzage gelegen. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt.

 

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

 

Ingevolge de Interim omgevingsverordening ligt het perceel in het landelijk gebied. Uitgangspunt is zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen het bouwperceel. Hier wordt aan voldaan. Bestaande loods, bedrijfswoning en nieuwe loods worden naast elkaar gesitueerd, aan de voorzijde van het perceel, nabij de Hooghoutseweg. De oppervlakte van het bouwvlak blijft hetzelfde als in het vigerende bestemmingsplan.

 

De achterzijde van het perceel is gelegen in het gebied Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone met de aanduiding 'behoud en herstel van watersystemen'. In het bestemmingsplan ligt op dit gedeelte van het perceel de aanduiding 'Waterstaat - Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant'. In het bestemmingsplan zijn ter plaatse van deze aanduiding regels opgenomen ten behoeve van het behoud, herstel, beheer en/of ontwikkeling van hydrologische waarden.

 [image][image]

Figuur: uitsnede interim omgevingsverordening: natuur en stiltegebied

 

Op de kaart 'instructieregels gemeente: specifieke gebieden voor agrarische ontwikkelingen' is het gebied gelegen in het gebied 'teeltondersteunende kassen' en 'stalderingsgebied'. Binnen dit gebied zijn, indien noodzakelijk, teeltondersteunende kassen tot een omvang van 1,5 hectare netto glas mogelijk. De regels behorende bij de aanduiding 'stalderingsgebied' behoeven niet op te worden genomen, aangezien het bestemmingsplan veehouderijen uitsluit.

 

In het vigerende bestemmingsplan (Hooghoutsweweg 12 Biezenmortel) zijn op het perceel drie gebiedsaanduidingen aanwezig:

a. gebiedsaanduiding overige zone - boomteeltontwikkelingsgebied

b. gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied

c. gebiedsaanduiding reconstructiwetzone - extensiveringsgebied

Daarnaast is de functieaanduiding 'overige zone - markering beekloop' aanwezig.

 

De gebiedsaanduiding overige zone - boomteeltontwikkelingsgebied blijft in dit bestemmingsplan van kracht. Binnen dit gebied kunnen boomteeltbedrijven zich ontwikkelen. In dit gebied is de mogelijkheid om, onder voorwaarden, binnen het bouwvlak teeltondersteunende kassen te plaatsen.

De aanduiding 'overige zone - markering beekloop' is in dit bestemmingsplan vervangen door de dubbelbestemming 'Waterstaat - Attetiegebied Natuur Netwerk Brabant'.

De aanduidingen 'reconstructiewetzone- verwevingsgebied' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' zijn verouderd en worden in dit bestemmingsplan niet meer opgenomen.

 

Ingevolge artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met kwaliteitsverbetering van het landschap. Ingevolge de regionale afspraken 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant, actualisering 2015' valt de ontwikkeling onder categorie 2: beperkte impact, landschappelijke inpassing noodzakelijk.

Voor het plan is een nieuw landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het landschapsplan dat in het kader van het bestemmingsplan 'Hooghoutseweg 12 Biezenmortel' was opgesteld, kan door de vormverandering van het bouwblok niet meer volledig in stand worden gehouden. Aan de voorzijde was een gemengde inheemse haag voorzien, die door de nieuwe plaats van de loods niet meer op deze plaats mogelijk is. Daarnaast dient de nieuwe loods landschappelijk ingepast te worden.

 

Het nu aangeleverde landschapsplan bestaat uit een totale landschappelijke inpassing van het perceel (bijlage 1) en een aanvullende toelichting (bijlage 2). Het landschappelijk inpassingsplan totaal (bijlage 1) vormt de juridische basis van de landschappelijke inpassing ten behoeve van deze ontwikkeling.

 

Het bestaande landschapsplan uit het vigerende bestemmingsplan omvatte een bomenrij van 19 zomereiken, een gemengde haag en een beplantingssingel. De erfbeplanting was een 'groene compensatie' voor de bouw van een nieuwe bedrijfswoning, bedrijfsloods, aanleg containervelden en aanleg waterbassin.

Door de vormverandering van het bouwvlak is het bestaande landschapsplan niet meer actueel en is deze in de nieuwe situatie afgestemd op de nieuwe positionering van de bebouwing. Daarnaast is gekeken naar inpassing van het totale perceel.

 

Het nieuwe plan is uitgebreider, niet alleen qua omvang, maak ook qua kwaliteitsverbeterende maatregelen.

Het aangepaste plan voorziet in een groter aantal stuks bomen, te weten 57 stuks in plaats van 19 stuks, en een groter oppervlakte losse struweelbeplanting in plaats van lage geschoren hagen. Ook qua soortkeuze is er gekozen voor meer diversiteit, waarmee het aangepaste plan zowel kwantitatief als kwalitatief een betere landschappelijke inpassing betreft.

 

In de regels wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de nieuwe landschappelijke inpassing te realiseren en in stand te houden.

[image] Figuur: landschappelijke inpassing

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

 

Het bouwplan voor de nieuwe loods is op 1 september 2021 door de omgevingscommissie gunstig beoordeeld.

 [image]

Figuur: aanzichten nieuwe loods

 

 

 

 

 

 

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.3.1 Historische geografie

Omstreeks de vierde eeuw van onze jaartelling is in onze streken sprake van een klimaatsverandering. Het landklimaat verandert in een zeeklimaat. Het water krijgt de overhand in de natuur. Al het onbedijkte land beneden de zeespiegel komt onder water staan. Het laaggelegen westelijk Brabant wordt drassig land. Er vormen zich vele kleine riviertjes zoals Aa, Dieze, Reusel, Lei, Nemer, Donge, Leibeek en - over Biezenmortels grond- de Zandleij. Er zijn keer op keer grote overstromingen. Meer landinwaarts, boven de zeespiegel, wordt het Brabants landschap vooral bepaald door uitgestrekte bossen, ontstaan in de periode van het landklimaat. Midden-Brabant ligt op de grens van beide landschappen. Zo'n grens is natuurlijk geen strakke lijn, maar een brede strook. Dan weer droog, dan weer onder water. Het is moerassig land met afwisselende begroeiing. Soms diepe moerputten. Soms onbegaanbare moerasgebieden (de Brand). Soms berkenbossen (Berkel). Soms wat hoger en droger gelegen gronden (Hooghout, Haaren). Zo kan ook Biezenmortel worden gekarakteriseerd. Vooral drassig land, moerasachtig; vandaar de naam "mortel", afgeleid van 'moer' en 'moeras'. In de directe omgeving kunnen zich nog bossen ontwikkelen, waarop het woorddeel 'hout' van Udenhout en Hooghout duidt. Maar Biezenmortel ligt iets lager, is natter, staat vaker onder water, en leent zich slechts voor begroeiing met het dunne hoogopgroeiende riet- of biesgewas. Zo betekent Biezenmortel: met riet (of biezen) begroeide drassige grond.

 

In de veertiende eeuw zijn Udenhout en Biezenmortel nog altijd niet meer dan een moeilijk toegankelijk moerassig gebied, met een enkele doorgaande weg, ten noordwesten van Oisterwijk. Langzaamaan wordt het gebied wat droger door het oprukken van de Loonse en Drunense duinen. Het gebied behoort in de nieuwe bestuurlijke indeling tot het kwartier van Oisterwijk. Vanaf de veertiende eeuw wordt het gebied gestructureerd vanuit enkele hoeven ontgonnen met lange stroken gescheiden door paden en stroken.

 

De Hooghoutseweg verwijst naar de hoger gelegen buurt 'het Hooghout' dat zo al werd aangeduid voordat het latere landgoed 'het Hooghout' is ontstaan. Brabants Hoek is wel een verwijzing naar een landgoed, en wel dat van de familie

Brabants. De weg grenst aan de voormalige gemeint van Haaren en is genoemd naar het gehucht Hooghout en enkele bijeen liggende boerderijen.

 

*Bron: Over d’n Biezenmortel, van buurtschap tot kleine kern, Stichting Heemcentrum ’t Schoor Udenhout, 1993.

3.3.2 Archeologie

Het plangebied ligt in een gebied met een lage archeologische waarde. Daarvoor gelden op basis van het huidige bestemmingsplan geen verdere archeologische bepalingen.

Op basis van de huidige archeologische informatie rondom het plangebied, is er geen reden om hiervan af te wijken.

 

Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden sporen of resten worden aangetroffen, waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat het gaat om archeologie. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt bij de Minister. In de praktijk kan deze melding het beste gedaan worden bij de archeologen van gemeente Tilburg (het bevoegde gezag).

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.

Op circa 750 meter ten westen van het plangebied bevindt zich het grotendeels van rijkswege beschermde complex van Huize Assisië dat omstreeks 1903 werd aangelegd en waarbinnen zich diverse beschermde monumenten bevinden. Hooghoutseweg 7 (vanaf 1850) en 17-19 (18e-eeuw) zijn langgevelboerderijen die zijn aangewezen als beschermde gemeentelijke monumenten. Hooghoutseweg 13 en 15 zijn langgevelboerderijen die zijn opgenomen in het provinciale Monumenten Inventarisatie Project (MIP).

 

Historische structuren.

Op 550 meter ten noorden van het plangebied is de spoorlijn Tilburg-’s-Hertogenbosch gelegen. De exploitatie van de lijn begon in 1881. Op 650 meter ten zuidoosten van het plangebied loopt de huidige N65 die in de jaren vanaf 1825 werd aangelegd als deel van een oost-westweg van Tholen naar Grave (later Nijmegen).

Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

Voor wat betreft de archeologie is er vanwege de lage archeologische verwachting geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden sporen of resten worden aangetroffen, waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat het gaat om archeologie. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt bij de Minister. In de praktijk kan deze melding het beste gedaan worden bij de archeologen van gemeente Tilburg (het bevoegde gezag).

3.4 Verkeer en parkeren

 

3.4.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.4.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.4.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (bijlage 3) zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

 

Bij onderhavige ontwikkeling wordt de vorm van het bouwblok gewijzigd teneinde de voorziene loods op een andere locatie binnen het perceel te kunnen bouwen. Hiervoor zijn geen etra parkeerplaatsen op het perceel benodigd.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

 

4.2 Milieueffectrapportage

 

4.2.1 Algemeen

 

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad. a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.

Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de

concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene

wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879/ RVS ECLI:NL:RVS:2017:694/ECLI:NL:RVS:2018:348 ).

In dit bestemmingsplan is sprake van de vormverandering van een bouwblok. De mogelijkheden tot bouwen worden hiermee niet uitgebreid. Gelet hierop is het ruimtebeslag van de wijziging te beperkt om aangemerkt te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

 

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied

betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op 400m van het plangebied. Vanwege de afstand leidt alleen stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied. Dit wordt in paragraaf 4.10 onderzocht en beoordeeld.

 

Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.

4.3 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Binnen dit plan wordt een aanpassing voorzien van het bouwvlak, waarmee de voorgenomen locatie van een opslagloods op het perceel wijzigt. Als gevolg daarvan wijzigen de bedrijfsactiviteiten. Gezien de aard van de bedrijvigheid en bestemming (agrarisch, niet zijnde veehouderij) is geluid het maatgevende milieuaspect. Om die reden is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (“Akoestisch Onderzoek Industrielawaai – Hooghoutseweg ong. te Biezenmortel”, M&A Omgeving BV, rapportnr. 220-BHo-il-v1, d.d. 5 oktober 2020), zie bijlage 4. De voorgestelde wijziging van het bouwvlak met de daaraan gekoppelde gewijzigde bedrijfsactiviteiten leiden niet tot overschrijding van de richtwaarden voor industrielawaai en/of indirecte hinder. Daarmee is Bedrijven en Milieuzonering geen belemmering voor dit plan.

 

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

 

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.

 

Dit houdt in dat:

 

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

 

Binnen dit plan wordt de realisatie van een opslagloods mogelijk gemaakt. Een opslagloods is geen gevoelige bestemming in relatie tot het geitenmoratorium. Het geitenmoratorium is daarmee geen beletsel voor dit plan.

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

Op basis van uitgangspunten van dit initiatief blijkt dat de bestemmingsplancapaciteit gelijk blijft en de situatie voor het aspect externe veiligheid daarmee als conserverend kan worden geacht. Er is geen aanvullende onderbouwing vereist.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.6.1 Weg- en railverkeerlawaai

Er worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt die zijn gelegen binnen de zones van wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen") respectievelijk binnen het "aandachtsgebied" van een spoorlijn. Dit betekent dat niet getoetst hoeft te worden aan de normen van de Wet geluidhinder/besluit geluidhinder.

4.6.2 Industrielawaai

Binnen het gewijzigd bouwblok wordt een nieuwe loods mogelijk gemaakt. Deze loods komt op een andere plaats te liggen dan eerder is voorzien, namelijk achter de bestaande loods. Omdat het bedrijf inmiddels is uitgebreid is het realiseren van een loods achter de bestaande loods vanuit bedrijfsmatig oogpunt niet meer gewenst. Door de vorm van het bouwblok te wijzigen, kan de nieuw geprojecteerde loods aan de zuidzijde van de gerealiseerde bedrijfswoning worden geprojecteerd.

 

De akoestische gevolgen ten gevolge van de oprichting van de nieuwe loods op de omliggende woningen zijn in beeld gebracht. Voor de uitgangspunten en de rekenresultaten wordt verwezen naar het akoestisch rapport opgesteld door M&A d.d. 5 oktober 2020, rapportnummer 220-BHo-il-v1 (bijlage 4).

Uit de rekenresultaten van het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de omliggende woningen van derden voldaan kan worden aan de geluidrichtwaarden van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering gebaseerd op een rustig buitengebied. Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de nieuwe loods.

4.6.3 Luchtvaartlawaai

Er liggen geen geluidzones over het plangebied.

4.6.4 Trillingen

De nieuwe loods wordt op ruime afstand van de spoorlijn Tilburg-vught gerealiseerd. Trillinghinder is redelijkerwijs gezien dan ook niet te verwachten.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de vormverandering van het bouwblok. Door de vorm van het bestaande bouwblok te wijzigen, kan de nieuw geprojecteerde loods aan de zuidzijde van de bedrijfswoning worden geprojecteerd. De gevolgen van de realisatie van de loods is zeer beperkt gelet op het aantal verkeersbewegingen dat toegerekend kan worden aan de oprichting van de nieuwe loods. De verkeersgeneratie kan worden aangemerkt als "niet in betekenende mate". Daarnaast komen er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.8 Geur

 

4.8.1 Industriële geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

 

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

 

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

 

De te realiseren loods betreft geen geurgevoelig object. De geuremissie vanuit het plan zelf is ook nihil. Daarmee is industriële geur geen belemmering voor dit plan.

4.8.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

De te realiseren loods betreft geen geurgevoelig object. De agrarische geuremissie vanuit het plan zelf is ook niet relevant. Veehouderij is op basis van het bestemmingsplan uitgesloten. Daarmee is agrarische geur geen belemmering voor dit plan.

4.9 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

 

Voor deze ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd (verkennend bodemonderzoek Hooghoutseweg 10b, rapportnr 2003296, bijlage 5). Middels dit onderzoek is de milieuhygienische kwaliteit van de grond en het grondwater vastgelegd. In het kader van de Wet bodembescherming zijn geen aanvullende procedures noodzakelijk. Op basis van de bevindingen uit onderhavig bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygienisch oogpunt derhalve geen belemmeringen c.q. beperkingen voor de voorgenomen nieuwbouw op deze locatie.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

4.10 Natuur en ecologie

 

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Analyse plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Hooghoutseweg nummer 12 te Biezenmortel. Het bestaat uit een woonhuis, agrarische loods en hoogintensieve plantenkwekerij. Daartussen zijn enkele verharde paden aanwezig en rond het perceel is een afwateringssloot. In de omgeving van het plangebied liggen eveneens planten- en bomenkwekerijen, woningen, agrarische bouwwerken, weilanden en enkele bosschages. Het plan omvat een bestemmingplanwijziging waarin het bouwvlak van het kadastrale perceel in vorm veranderd. Dit om de bouw van een nieuw agrarische loods mogelijk te maken.

[image] 

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op 400 meter afstand tot de planlocatie. Gezien de relatief korte afstand tot de planlocatie strekt het tot de aanbeveling om voor de bouw van de nieuwe loods een AERIUS-berekening uit te voeren. Voor het vaststellen van het bestemmingsplan is het niet nodig deze berekening uit te voeren. Het aanpassen van het bouwvlak brengt namelijk geen andere bouwtoestemmingen met zich mee met betrekking tot het perceel. Het bouwen van een loods is in de huidige situatie eveneens mogelijk. Door de relatief kleine vorm van de ontwikkeling zijn effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van de uitstoot van stikstof niet te verwachten. Middels een Aeriusberekening (bijlage 6) met aanvullende memo (bijlage 7) is dit ook aangetoond.

 

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op ongeveer 65 meter van het plangebied (gerekend tot de toekomstige loods). Het betreft een ecologische verbindingszone gelegen binnen het gebied van het onderliggende bestemmingsplan. Binnen de ecologische verbindingszone wordt ingezet op behoud en herstel van watersystemen.

 

Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant (NNB), zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien de wijziging tot het bouwblok, de afstand tot het NNB en de zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten. Het aanpassen van de vorm van het bouwvlak en het bouwen van een agrarische loods leidt niet tot aantasting van het NNB of de wezenlijke kenmerken en waarden daarvan.

 

Soortenbescherming

Het plangebied bestaat uit een intensief gebruikte plantenkwekerij, een woonhuis en een agrarische loods. Het plan omvat het herbegrenzen van het bouwvlak binnen het bestemmingsplan en het bouwen van een nieuwe tweede agrarische loods. In de reeds bestaande gebouwen kunnen potentieel verblijfplaatsen van vleermuizen en nestplaatsen van huismus en andere gebouwbewonende vogelsoorten aanwezig zijn. De plannen hebben echter geen betrekking op deze gebouwen waardoor effecten op deze soorten uitgesloten zijn.

 

De plantenkwekerij biedt geen habitat voor strikt beschermde soorten van artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wet natuurbescherming. Het voorkomen van dergelijke soorten op de plaats waar de nieuwe loods gebouwd wordt, is dan ook uit te sluiten. Hierdoor zijn negatieve effecten op deze soorten als gevolg van het aanpassen van de begrenzing van het bouwvlak en de bouw van de loods uitgesloten. Het is dan ook niet nodig om tijdens de bouw van de loods nader rekening te houden met deze beschermde soorten.

 

Enkele algemene soorten kunnen in het plangebied mogelijk wel leefgebied of een deel van het leefgebied vinden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor deze soorten echter alleen de zorgplicht welke inhoudt dat enige mate van zorg voor deze soorten gedragen wordt.

 

Conclusie

De aanpassing van de grens van het bouwvlak in het perceel aan de Hooghoutseweg nummer 12 te Biezenmortel heeft geen negatieve effecten op:

 

De aanpassing van de begrenzing van het bouwvlak kan dan ook doorgang vinden. De bouw van de nieuwe loods heeft eveneens geen effecten op:

 

Naar verwachting heeft de bouw van de nieuwe loods eveneens geen effecten op in de omgeving aanwezige beschermde Natura 2000-gebieden. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning is een Aeriusberekening uitgevoerd, waarmee is aangetoond worden dat geen effecten op Natura 2000-gebieden ontstaan als gevolg van de uitstoot van stikstof bij de bouw van de loods.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Bestaand watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het plangebied zijn weergegeven in tabel 1. In de huidige situatie is op het perceel een woning met bijgebouwen en erfverharding aanwezig.

 

Kenmerk

In plangebied

Stroomgebied

Zandleij

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

4.670 m²

Terreinhoogte

Ca 8,5 m+NAP

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

onbekend

Ontwateringdiepte

onbekend

Bodem

onbekend

Riolering

Drukriool (alleen vuilwater)

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

Het perceel is aan de oost en zuidzijde begrensd door een watergang. Langs de Hooghoutseweg ligt een watergang die als B-water op de legger van de keur is aangegeven.

Keur beschermde gebieden

Niet van toepassing

Tabel 1: Gebiedskenmerken

 

In de huidige situatie is het perceel deels bebouwd en verhard. Regenwater dat valt op verharde oppervlakken wordt in het perceel verwerkt. Regenwater wat valt op onverharde oppervlakken infiltreert naar het grondwater. Het perceel is aangesloten op drukriolering. Afvalwater wordt getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel.

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd

5.3 Duurzaam watersysteem

De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

 

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

 

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).

Mogelijkheden hiervoor zijn:

Alle beetjes helpen, andere/innoverende ideeën zijn mogelijk.

 

In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg. Voor de nieuwe situatie wordt op basis van de aangenomen afvoerende oppervlakken in tabel 2 vastgesteld dat er sprake is van een waterbergingsopgave van 800 m² x 0,06 m = 48 m³.

Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als wadi, greppel en groene-/waterbergende daken als kansrijk gezien.

 

Aanbevelingen en advies voor een duurzame invulling van het watersysteem:

 

Een overloop van de waterbergingsvoorziening(en) dient in overleg met waterschap te worden aangesloten op het oppervlaktewater.

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

 

Huishoudelijk afvalwater

Het huishoudelijke afvalwater van het perceel dient te worden ingezameld en afgevoerd naar de aanwezige drukriolering.

5.4 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

 

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.2 Bestemmingen en aanduidingen

In het bestemmingsplan bestaat uit de bestemming 'Agrarisch - agrarisch bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan, uitgezonderd veehouderijen. Binnen de bestemming is een bouwblok aangewezen, waarbinnen de bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning gesitueerd zijn/worden.

 

Binnen de bestemming 'Agrarisch - agrarisch bedrijf' is de gebiedsaanduiding 'overige zone - boomteeltontwikkelingsgebied aanwezig. Binnen dit gebied zijn binnen het bouwvlak, onder voorwaarde, ook teeltondersteunende kassen mogelijk.

Daarnaast is buiten het bouwvlak de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - permanente teeltondersteunende voorzieningen' aanwezig. Binnen deze aanduiding mogen teeltondersteunende voorzieningen worden aangelegd, zoals afdekfolies, anti-worteldoek, plastic tunnels etc. Hierbij zijn teeltondersteunende kassen uitgesloten.

 

Ter plaatse van de op de interim verording aangeduide zone 'Natuurnetwerk Brabant - ecologische verbindingszone' is de de dubbelbestemming 'waterstaat - attentiegbied NNB' gelegd. Binnen deze bestemming is het zonder omgevingsvergunning verboden werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zoals het verzetten van grond van meer dan 100m3, de aanleg van drainage, het verlagen van de grondwaterstand en het (buiten het bouwblok) aanbengen van oppervlakteverhardingen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

 

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan.Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro jo. artikel 6.2.1a van het Bro hoeft in dit geval van ondergeschikt belang echter geen exploitatieplan te worden opgesteld.

 

Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 11 december 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:

 

Instantie

Datum verzending

Datum ontvangst reactie

Opmerkingen?

Provincie Noord-Brabant directie ROH

27-08-2021

21-09-2021

Het plan is in overeenstemming met de provinciale belangen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Provincie Noord-Brabant heeft het plan bekeken aan de hand van de provinviale belangen zoals die zijn verwoord in de Brabantse Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV). De Provincie vermeld dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen.

8.3 Omgevingsdialoog

Ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog heeft de initiatiefnemer op verschillende data in december 2020 zijn buren/omwonenden op de hoogte gebracht van de plannen. Hierbij is uitleg gegeven over de plannen, te weten het oprichten van een nieuwe boomkwekerijloods op de bestaande boomkwekerij. Tijdens de gesprekken is de situatietekening gepresenteerd en is de gelegenheid geboden om vragen te stellen of opmerkingen te maken. De directe buren (Hooghoutseweg 12a) hebben aangegeven blij te zijn met het plan, aangezien bij het bestaande bouwvlak de nieuwe loods tegen hun perceel aan zou komen te liggen. De bewoners van Hooghoutseweg 10a zouden de loods liever achter de bestaande schuur zien. De overige omwonenden hebben geen opmerkingen gemaakt.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 22 november 2021 tot en