Piushavengebied 2009, 6e herziening (Fabriekskwartier verbrede reikwijdte)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2020027-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de herstructurering en transformatie van een voormalig bedrijfsterrein naar woningbouw aan de Fatimastraat en Havendijk te Tilburg (Fabriekskwartier).
Het Fabriekskwartier wordt een woongebied met een gevarieerd centrumstedelijk milieu. Het oude bedrijventerrein wordt getransformeerd naar een centrumstedelijke buurt met ongeveer 475 woningen, waarin wonen in hoge dichtheid en stadsnatuur samenkomen. Het industriële verleden en de kwaliteiten van water en groen in de omgevings en binnenmilieu vormen het uitgangspunt voor de ontwikkeling.
Figuur: volumestudie
Voor deze ontwikkeling wordt een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte zoals bedoeld in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet opgesteld. Door voor het plangebied een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op te stellen, anticiperen wij op de Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking treedt en als doel heeft het omgevingsrecht te herzien. De gemeente heeft Fabriekskwartier aangemeld bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als een 'innovatief duurzaam experiment'in het kader van Crisi- en herstelwet. Op 1 juli 2022 is het Fabriekskwartier aangewezen als project als bedoeld in artikel 7c en 7ah van het besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor het bestemmingsplan verbrede reikwijdte, waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat het gebied aan de Fatimastraat 35 t/m 45 en Havendijk 20 t/m 26 en 30a. Het gebied wordt globaal begrensd door de Piushaven in het noorden, Hoevenseweg in het oosten, Fatimastraat in het zuiden en de Wethouder Baggermanlaan in het westen. Aan de overzijde van het plangebied in het zuiden is het winkelcentrum AaBee complex gelegen.
De Piushaven
In 1923 is de Piushaven geopend. Vanaf die tijd vindt rondom de Piushaven een verdere verstedelijking plaats. De haven wordt gaandeweg omringd door bedrijventerreinen en woonbuurten. Al deze gebieden zijn afzonderlijk en in verschillende tijdvakken gerealiseerd. Mede daardoor presenteert het ruimtelijke totaal van het gebied zich nu als een verzameling van stedelijke fragmenten.
In de afgelopen decennia is het gebruik en daarmee de betekenis van de Piushaven veranderd. De haven vervult geen rol meer als logistieke faciliteit voor de omliggende bedrijvigheid. In de 80-er jaren is de zuidelijke havenkom gedempt en is op die plek woningbouw gerealiseerd (De Residentie van Woonzorg Nederland). De beroepsvaart is uit de haven verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een meer recreatief en cultureel gebruik. De haven biedt tegenwoordig ligplaatsen aan onder andere enkele 'museumschepen' (historische bruine vloot), de watersporter (passanten) en een horeca boot.
In stedenbouwkundige zin heeft de haven een waardevolle betekenis als een brede blauwgroene 'inprikker' vanaf de oostelijke stadsrand bij Moerenburg tot aan het centrumgebied. Het westelijke deel van de haven heeft een enigszins stedelijk karakter door de aanwezigheid van kaden. Het oostelijke deel ademt een meer natuurlijke sfeer door de groene taluds met bijbehorende bermen.
Het Fabriekskwartier
Het plangebied ligt tussen de Piushaven, de Wethouder Baggermanlaan, de Fatimastraat en de Hoevenseweg. De percelen aan de oude lint van de Hoevenseweg behoren niet tot het transformatiegebied.
De locatie gaat transformeren naar een gevarieerd centrumstedelijk milieu met een grote mix van woon- en werkprogramma en buurtvoorzieningen. De stedenbouwkundige opzet draagt bij aan het ontwikkelen van ruimtelijke relaties tussen de Piushaven en (de hoven van) het monumentale AaBé-complex.
De bebouwing aan de randen sluit in hoogte en typologie aan bij de bestaande omgeving van de Havendijk en de Hoevenseweg. In het gebied komt een groene oost-west as te liggen die wordt opgespannen tussen 2 hogere accenten van circa 40 m (westelijke toren) respectievelijk 50 m (oostelijke toren). Het groene gebied krijgt diverse aansluitingen met de bestaande omgeving en wordt op die wijze toegankelijk voor voetgangers. Auto’s blijven aan de randen van het gebied door slimme, flexibele en toekomstbestendige parkeeroplossingen.
Ligging plangebied in Tilburg
Het Fabriekskwartier heeft ook een relatie met 2 andere nieuwe plannen: Wolstad (ca 35 m) en De Spinaker (hoogteaccent ca 50 m). Beide plannen zijn in vergevorderde planontwikkeling en zullen worden gerealiseerd voordat het Fabriekskwartier gaat worden bebouwd.
1.3 Voorgaande plannen
Het bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan 'Piushaven 2009' dat op 14 december 2011 onherroepelijk is geworden. In het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'bedrijventerrein'. Op een gedeelte van het plangebied ligt een wijzigingsbevoegdheid 'wro-zone - wijzigingsgebied 3'. Het plangebied is echter groter dan de wijzigingsbevoegdheid, daarom is gekozen voor een bestemmingsplanherziening.
Figuur: uitsnede vigerend bestemmingsplan
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
Technische infrastructuur
Binnen het plangebied zijn geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen in de bodem aanwezig die ten dienste staan van bebouwing of voorzieningen buiten het plangebied. De ondergrondse infrastructurele voorzieningen in de openbare ruimte worden niet aangetast en eventuele (veiligheids)afstanden worden gerespecteerd.
Er komt geen bebouwing dichter op de aanwezige ondergrondse infrastructurele voorzieningen. Tijdens de bouwfase worden eventueel voorzieningen getroffen om beschadiging van de ondergrondse infrastructurele voorziening te voorkomen. Aanwezige traforuimten in de openbare ruimte worden verplaatst naar inpandige ruimten in de nieuwe bebouwing.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en
ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.
De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen,
maatschappelijke partijen en burgers.
Hoe werkt de NOVI?
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog
voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken
van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
Afwentelen wordt voorkomen.
Belangrijkste keuzes in de NOVI
een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsen;
de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven‐ en industriegebied;
de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland.
Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water‐ en bodemsystemen.
Uitvoering van de NOVI
Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de
samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor
de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht
met Omgevingsagenda’s en NOVI‐gebieden.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing
zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe
ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet
een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een
of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van
strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van ca.475 woningen en 4500m2 aan overige functies mogelijk gemaakt.
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of
er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in
relatie tot de omgeving. Uit de jurisprudentie blijkt (zie overzichtsuitspraak ladder voor duurzame
verstedelijking van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) dat bij de bouw van meer dan 11 woningen en meer
dan 500m2 aan overige functies sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend initiatief betreft de
bouw van ca. 475 woningen en 4500m2 aan overige functies, waardoor in eerste instantie toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde is.
Woningen
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2020-2040 is er behoefte aan 25.000 extra woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De sterkste groei vindt plaats in de jaren tot 2030. In de update stedelijke ontwikkelingsstrategie 2021 is aangegeven dat de Tilburgse netto bouwopgave tot 2030 gemiddeld ten minste 1.500 woningen per jaar bedraagt.
De update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen van september 2021 geeft antwoord op de vraag hoe we invulling kunnen geven aan de grote en urgente woningbouwopgave. De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd in aansluiting op de uitgangspunten van de NOVI. De strategie bevat richtinggevende verdichtingsprincipes, zodat er op een toekomstbestendige manier gebouwd kan worden aan Tilburg en initiatieven beter afgestemd kunnen worden op de mogelijkheden en ontwikkelrichtingen die wij als gemeente zien.
Het plan tot de bouw van circa 475 woningen past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Ruimtelijk past dit plan binnen de in de update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen geformuleerde strategie. Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave verderop meer.
Overige functies
Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijk ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan. Een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime niet voorziet in een groter planologisch beslag op de ruimte en niet voorziet in een functiewijziging, voor niet in een stedelijke ontwikkeling.
Het plangebied krijgt een gemengde bestemming en er wordt voor een oppervlakte van totaal 4500m2 aan overige functies mogelijk gemaakt. Dit is grotendeels een vervanging van de nu aanwezige functies in het plangebied.
Binnen het plangebied zijn de volgende bestaande functies aanwezig, die gaan verdwijnen:
De volgende bestaande functies blijven in de nieuwe situatie bestaan:
Naast de hierboven genoemde functies aan de Havendijk 28 en 30, wordt binnen het plangebied maximaal 4500m2 aan gemengde functies toegelaten, zoals kleine bedrijvigheid, maatschappelijke doeleinden, dienstverlening, sport en horeca. Afgezien van de bestaande en blijvende functies, wordt net zoveel oppervlakte aan overige functies in het plangebied mogelijk gemaakt dan nu het geval is. De functies worden verdeeld over de 5 deelfases in het plangebied, zoals benoemd in de beleidsregel 'evenwichtige toedeling van functies'.
In totaal wordt maximaal 1000m2 aan kleine bedrijvigheid toegelaten. Bedrijvigheid is in het vigerende bestemmingsplan overal toegelaten en feitelijk aanwezig aan de Fatimastraat 41 en de Havendijk 22, 24 en 26 met totaal ca. 1300m2. Omdat minder bedrijvigheid in het nieuwe bestemmingsplan wordt toegelaten dan nu het geval is, is in het kader van de laddertoets geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Aan Dienstverlening wordt maximaal 2500m2 toegelaten. De bestaande kringloopwinkel aan de Hoevenseweg 3 heeft een oppervlakte van ca. 2000m2. Een gedeelte van de bestaande kringloopwinkel kan worden gezien als (perifere) detailhandel, maar over het algemeen genomen is hier sprake van een dienstverlenende functie. Per saldo wordt maximaal 500m2 meer oppervlakte in het plangebied toegestaan dan nu aanwezig is. Hierdoor is in het kader van de laddertoets geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Aan Sport en recreatie en Cultuur en ontspanning wordt per functie maximaal 250m2 toegelaten. Aan de Havendijk 24 is nu een sportschool met en oppervlakte van ca. 400m2 aanwezig. Totaal bezien is er geen sprake van een toename van deze functies van meer dan 500m2, waardoor in het kader van de laddertoets geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Aan maatschappelijke doeleinden wordt max. 250m2 toegelaten en In het plangebied is op 1 locatie een horecafunctie van 250m2 voorzien. Beide functies zijn nu niet aanwezig of toegestaan in het plangebied. De oppervlakte bedraagt echter echter minder dan 500m2, waardoor in het kader van de laddertoets geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dat met het bovenstaande voldaan wordt aan het gestelde in artikel 3.1.6 Bro.
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.
Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.
De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.
De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.
De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.
2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een
actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke
ordening biedt.
2.2.3 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.
De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk gebied en voldoet aan de interim omgevingsverordening.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Het Piushavengebied is onderdeel van het stedelijk weefsel. De Piushaven zelf is aangemerkt als groene
inprikker. Groene 'inprikkers' (groene verbindingen) en aantrekkelijke fiets- en wandelroutes zorgen voor een
goede verbinding van de stads met omliggende stadsregionale parken en buitengebied, en omgekeerd.
2.3.2 Programma Water en Riolering 2020 - 2023
Het Programma Water en Riolering (PWR) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de
gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het PWR wordt vastgelegd wat de gemeente wil
bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid, bewoners en bedrijven ten aanzien van stedelijk
afvalwater, hemelwater en grondwater. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer verplicht een plan op te
stellen waarin de zorgplichten worden uitgewerkt. De Wet milieubeheer schrijft geen geldigheidsduur voor,
hierin zijn gemeenten vrij. Het is wel gebruikelijk om het rioleringsplan periodiek te herzien. Het PWR is tevens
de basis voor de gemeentelijke rioolheffing.
Eén van de doelstellingen in het PWR is om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te maken.
Door klimaatverandering krijgen we te maken met zwaardere buien, een toename van warme dagen,
langdurige perioden van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Deze verandering stelt nieuwe eisen
aan het watersysteem, de waterketen en de omgeving. Als we droge voeten en een leefbare omgeving willen
behouden, moet iedereen hier een steentje aan bijdragen.
Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te houden is een regenwateropgave geïntroduceerd
voor vervanging van verhard oppervlak en hanteren we nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard
oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de
wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave heeft als doel het
verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te
beperken.
<50 m2: geen regenwateropgave
50 m2 - 150 m2:
indien niet vergunningplichting: geen regenwateropgave
indien wel vergunningplichting: regenwateropgave volgens tabel 1
>150 m2: regenwateropgave volgens tabel 1
Tabel 1 - regenwateropgave
De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette
waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm heeft als doel om het water van de
kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad.
2.3.3 Uitvoeringsagenda Koel Tilburg
Het klimaat verandert sneller dan verwacht en zet de leefbaarheid van de stad onder druk. We willen dat onze
stad en dorpen prettig zijn om in te wonen, te werken en te verblijven. Daarom willen we dat de stad leefbaar blijft tijdens hittegolven, dat regenwater geen schade veroorzaakt en dat de Tilburgse bodem niet verder
uitdroogt. In de Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie is opgeschreven hoe we in Tilburg samenwerken aan een
Koel Tilburg.
De Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg is tot stand gekomen door in gesprek te gaan met partijen
uit de stad. We zetten in op bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten van en met de stad. Om hier
een olievlekwerking van uit te laten gaan. Initiatiefnemers, bedrijven en organisaties uit de stad die bijdragen
aan de doelstellingen nodigen we nadrukkelijk uit om mee te gaan in de beweging die met de Uitvoeringagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg in gang is gezet.
Ieder initiatief of ontwikkeling moet bijdragen aan het klimaatbestendiger maken van de stad. Om hier richting aan te geven hebben we zes doelstellingen geformuleerd en zijn er beleidsregels voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp vastgesteld. De beleidsregels voor het omgaan met regenwater zijn uitgewerkt in het Programma Water en Riolering 2020-2023. De beleidsregels worden juridisch verankerd in onder andere bestemmingsplanregels en Handboek Openbare Ruimte.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2.1 Stedenbouwkundige aspecten
Voor de ontwikkeling is een Regiedocument gemaakt dat is besproken met het Planteam (belanghebbenden) en het Kwaliteitsteam Spoorzone-Piushaven. Er heeft ondertussen een architectenselectie plaatsgevonden (5 architecten). Het regiedocument legt de stedenbouwkundige basisprincipes vast voor het programma, de bebouwing en openbare ruimte. Het regiedocument wordt per fase uitgewerkt in een kavelpaspoort, dat leidend is voor de architect(en). Er is een inhoudelijke supervisor aangesteld voor het bewaken van de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit van de uitwerking van de gebouwen en de openbare ruimte.
Wolstad gezien vanuit het Noordoosten
AaBé-terrein vanaf de Fatimastraat
De Spinaker vanuit het zuidoosten
Beleidsregel stedenbouwkundige structuur
Onderdeel van dit bestemmingsplan is de beleidsregel 'stedenbouwkundige structuur en beeldkwaliteit Fabriekskwartier'. Om te kunnen bepalen of een initiatief of bouwplan voldoet aan een hoogwaardige stedenbouwkundige structuur, wordt bij het indienen dan wel het tot stand komen van een bouwplan de in deze beleidsregel beoordelings- en toetsingscriteria gehanteerd.
Afbeelding: stedenbouwkundige structuur
De bovenstaande afbeelding toont de stedenbouwkundige hoofdstructuur van Fabriekskwartier. Dit is een dynamische structuur omdat gedurende de ontwikkeling nog geschoven kan worden met bouwblokken. De hoofdlijnen van de structuur staan wel vast:
Langs de Piushaven loopt het havenpark als doorgaande ruimte met bomenrij en haag langs het water. Uitgangspunt is dat de bestaande autoweg, Havendijk, in de ontwikkeling wordt teruggebracht tot fietsroute en route voor voetgangers. Bebouwing wordt met een wisselende rooilijn aan deze ruimte geplaatst.
De wethouder Baggermanlaan is een doorgaande stadsroute waarlangs gebouwen met een robuuste maat min of meer in een rooilijn staan. Langs deze route diverse functies.
De Fatimastraat krijgt tegenover de AaBé-fabriek nieuwe koppen, afgewisseld met groene ruimten die zijn ingesloten in Fabriekskwartier.
Deze groene ruimten zijn alternerend geplaatst t.o.v. van de openruimten van Aabé, waar parkeren en groen is gelegen.
Langs de Hoevenseweg liggen woningen met de achtertuinen tegen de bestaande woningen. Ter plaatse van de toegangsroute naar Fabriekskwartier een groene ruimte die het behouden van de aanwezige bomen op die plek mogelijk maakt.
Zowel aan de Wethouder Baggermaanlaan als de Havendijk komt een pocketpark zoals die op diverse plekken in Piushaven voorkomt. Dit zijn de verbindingen tussen de buitenwereld en de binnenwereld van Fabriekskwartier.
Kerngebied in het hart van het plan wordt gevormd door het bosplantsoen en de platanen, in combinatie met de toren.
Alle plekken worden in Fabriekskwartier verbonden door een doorlopende ‘stroomruimte’, die een sterk groen karakter heeft. Op 3 plekken loopt een calamiteitenroute. Op die plekken dus de functionele ruimte, echter zonder dat dit de identiteit bepaald.
3.2.2 Hoogbouw
In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.
Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.
De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.
Er is op 2 locaties sprake van hoogbouw, waardoor op basis van de Handreiking Hoogbouw (Raad 2017) een aantal motiveringen wordt gevraagd. Daarbij maakt het hoogbouwbeleid onderscheid tussen een Gebiedsprofiel en een Projectprofiel.
Gebiedsprofiel
Ruimtelijke oriëntatie en silhouet/skyline
Hoogbouw moet ten goede komen aan de ruimtelijk oriëntatie in de stad, ook wel ‘leesbaarheid’ genoemd. Daarnaast moet het een positieve bijdrage leveren aan de skyline van de stad.
De uitbreiding speelt een relatief kleine rol in de ruimtelijke oriëntatie in de stad, maar wel in het Piushavengebied. Het plan kan worden gezien als een aanvulling op het gebouwencomplex van de Piushaven, met de Havenmeester als noordelijke afsluiter van de Wethouder Baggermanlaan. Alle andere accenten krijgen een hoogte van maximaal 50 m, zoals ook de Spinaker.
De oostelijke toren neemt deze hoogte over. Daar ligt het belangrijkste pocket park van het Fabriekskwartier, aan de haven. Tevens is deze toren het oriëntatiepunt van de groene as door het plangebied. Deze as wordt aan de westelijke zijde gemarkeerd door een iets lagere toren (ca 40 m).
Inpassing in de omgeving
Hiermee wordt gevraagd om de inpassing in de gebouwde omgeving te motiveren. Dit beleidsuitgangspunt is bedoeld om de bijdrage van hoogbouw aan het ensemble van de straat en/of omgeving te motiveren. Ten opzichte van de bestaande omgeving wordt voldoende afstand gehouden. Uiteraard zal het bestaande uitzicht van sommige woningen worden beïnvloed. Dat is, hoewel persoonsgebonden, van beperkte invloed op het daadwerkelijke woongenot. Daarom is vooral de relatie tot de nieuwe grondgebonden woningen in het plangebied van belang. De oostelijke toren mag een eigen markante, stoere uitstraling krijgen, met verwijzing naar het industriële verleden van de plek. Verder wordt voldoende afstand gecreëerd tot de andere nieuwe woningen om privacy-conflicten te voorkomen.
De westelijke toren maakt deel uit van een gebouwcomplex, en krijgt daarmee een meer geïntegreerde situering in het plangebied.
Draagvlak en functiemenging
Hoogbouw kan in de stad een positieve bijdrage leveren aan het draagvlak voor voorzieningen, bijvoorbeeld in een winkelcentrum of bij een vervoersknooppunt. Daarvan is hier geen sprake, dus dit beleidsuitgangspunt is niet van toepassing. Wel wordt in de plint gezorgd voor extra programma buiten de woonfunctie.
Projectprofiel
Uitzicht en privacy
Het nieuwe gebied omvat een veelheid aan woningtypologieën. Aan de randen van het gebied, omsloten door de Havendijk, Hoevenseweg, Fatimastraat en Wethouder Baggermanlaan is de bebouwingshoogte maximaal 17 meter. Een enkele uitzondering hierop is de woontoren van ca 40 meter hoog aan de Wethouder Baggermanlaan. Deze toren is zo gesitueerd dat deze in het verlengde van de Wethouder Eijkemanstraat staat. De wethouder Baggermanlaan is voorzien van volwassen bomen die het zicht vanuit de toren op de woningen aan de Jan van Rijzewijkstraat (parallelweg van de wethouder Baggermanlaan) ontnemen. Momenteel staan er bedrijfsgebouwen van circa 6 meter hoog. De bebouwing aan de Havendijk wordt hoofdzakelijk maximaal 17 meter hoog en op enkele plaatsen is verhoging naar 20 meter toegestaan. De Havendijk is aan weerszijden voorzien van volwassen bomen die het zicht van en naar de overzijde ontnemen.
Het schoolgebouw grenzend aan de achtertuinen van de woningen aan de Hoevenseweg is inmiddels al gesaneerd. Dat gebouw had een hoogte van circa 9 meter. De aangrenzende rijwoningen zijn wisselend in hoogte. Veelal 2 lagen met kap maar ook is er een enkele woning van 3 lagen zonder kap. Grenzend aan de achtertuinen van de woningen aan de Hoevenseweg wordt aangesloten met tuinen van de nieuwe woningen en geen hogere afmeting dan 17 mtr toegestaan. De afstand tot de woontoren van circa 50 meter hoog tot de achtergevels van de woningen aan de Hoevenseweg is minimaal 60 meter. Tussen de toren en de erfgrenzen Hoevenseweg worden grondgebonden woningen gerealiseerd die het zicht in de tuinen beperken.
De beide hogere gebouwen zijn te rechtvaardigen en zelfs gewenst. Het gehele ensemble van Ringbaan Oost tot in de binnenstad langs de Piushaven kent een ritmiek van hogere en lagere bebouwing die ook in dit gebied wordt doorgezet. Zo vindt de transformatie van “restplek” naar woonomgeving plaats.
Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Fatimastraat en de bedrijven van het Aabe terrein. Hier zijn geen gevoeligheden qua privacy.
Windhinder
De hoogbouw van circa 50 meter staat in het midden van het plangebied tussen de Havendijk en Fatimastraat in. De hoge statige platanen blijven behouden. Op basis van windhinderonderzoek (bijlage 1) is een kleine aanpassing in het gebouw doorgevoerd waardoor het verblijfsklimaat van de omgeving en in het gebied goed blijft. De basisvorm van de hoogbouw aan de wethouder Baggermanlaan is zodanig dat windhinder door de hoogbouw niet te verwachten valt. Per fase met een hoogbouw element wordt een dergelijk windonderzoek uitgevoerd waardoor windhinder en verblijfsklimaat hoge prioriteit houden en waar nodig maatregelen worden genomen.
Schaduwwerking
Voor de ontwikkeling is een bezonningsstudie uitgevoerd (zie bijlage 2). In deze studie is de schaduwwerking op de bestaande bebouwing in de omgeving meegenomen, waarvan wordt verwacht dat zij extra schaduw krijgen. De adressen die zijn onderzocht betreffen:
Jan van Rijzewijkstraat 5 t/m 35
Wethouder Eijkemansstraat 4 t/m 16
Fatimastraat 1 t/m 11 en 57 t/m 69
Hoevenseweg 17 t/m 55
Door de toevoeging van nieuwe bebouwing ontstaat op een aantal plekken meer schaduw dan in de huidige situatie. Voornamelijk de hoge bebouwing werpt schaduw aan het begin en einde van de dag. Als er specifieker gekeken wordt naar de locatie is te zien dat de hinder in de Jan van Rijzewijkstraat minimaal is. Dit is te verklaren, omdat de nieuwe bebouwing zich ten (noord)-oosten van de woningen bevinden. Voor de Wethouder Eijkemansstraat geldt dat er geen extra hinder ontstaat door de toevoeging van bebouwing. Ook voor de Fatimastraat geldt dat er geen schaduwhinder ontstaat door de ontwikkeling. Dit komt omdat de gebouwen zich ten zuiden van het Fabriekskwartier bevinden. Voor de Hoevenseweg is te zien dat de schaduwhinder aan het einde van de dag ontstaat. Voornamelijk zon in de achtertuinen zal een stuk beperkt worden door de ontwikkeling.
In zijn totaliteit is te zien dat de invloed van de ontwikkeling beperkt blijft voor de bestaande bebouwing. De meeste adressen blijven ongehinderd of lijden een verlies tot anderhalf uur. Er zijn zes adressen die anderhalf uur of meer verlies leiden, met een maximum van 2 uur. Daarbij zijn er geen adressen die minder dan 2 uur zonlicht per dag ontvangen. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan de Haagse Norm voor wat betreft de invloed van het plan op de bestaande woningen in de omgeving.
Daarnaast is binnen de plangrenzen bekeken of de zon op de meeste plekken kan komen. Niet alleen voor de nieuwe woningen is dit van belang, maar ook voor de openbare ruimte. Uit het onderzoek blijkt dat de twee woontorens voornamelijk in de winter en (vroege) lente veel schaduw over het gebied werpen. Het is voordelig dat de woontoren zich in het midden van het gebied bevinden. Naast nieuwe bebouwing zijn er ook enkele gebouwen (bedrijven) die gehandhaafd blijven. Voor deze bedrijven geldt dat er significant meer schaduw gaat vallen op percelen en gebouwen. Dit is echter niet te voorkomen, omdat er in de huidige situatie nagenoeg geen bebouwing staat.
Concluderend kan worden gesteld dat het grotendeels goed gaat met de bezonning op de gevels van de nieuwe gebouwen en de openbare ruimte. Een aantal gevel vereist extra aandacht. In de verdere uitwerking van de plannen zal dit mee worden genomen.
Plint en openbare ruimte
De openbare ruimte in Fabriekskwartier zorgt voor aansluiting op de Piushaven en het Aabe terrein. Door groene “inprikkers” te maken, nodigt het gebied uit voor een wandeling. Daarnaast worden een drietal langzaam verkeer routes gemaakt. Één route verbindt de Havendijk met de Fatimastraat, door het gebied en evenwijdig aan de wethouder Baggermanlaan. Eén route loopt midden door het gebied langs het pand aan de Fatimastraat 41 dat behouden blijft. De derde route loopt van de supermarktzone in Aabé naar de Hoevenseweg. Als de bebouwing van Havendijk 20 verdwijnt zal ook de route onderlangs de platanen richting de Havendijk worden gerealiseerd.
De gebouwen krijgen een intensieve relatie met de openbare ruimte. De openbare ruimte wordt een verlengstuk van de tuinen van de woningen. Het “mooiste straatje van Tilburg” is een goed voorbeeld hoe ruimten gedeeld en aangenaam ingericht kunnen worden. De filosofie van Shared Spaces sluit daarnaast helemaal aan op de filosofie die in de omgevingsvisie 2040 staat beschreven. In Fabriekskwartier wordt veel ruimte voor groen genomen, “groen tot aan de gevel”. Hiermee voorkomen dat regenwater afgevoerd moet worden naar andere plaatsen en wordt hittestress in de wijk voorkomen.
Verkeer en parkeren
Door Fabriekskwartier komen geen auto’s te rijden. Alleen in uitzonderlijke gevallen voor hulpdiensten of verhuizen zijn de wegen toegankelijk. Parkeren gebeurd in parkeergebouwen of parkeerhofjes. Deze voorzien zowel in de behoefte van de bewoners als van de bezoekers. Fabriekskwartier zet in op een duurzame samenleven en daarmee ook op deelmobiliteit. Ook het parkeren van deze voertuigen is opgenomen in de bepaling van de parkeerbehoefte. In de notitie parkeren wordt verder ingegaan op de uitwerking van de parkeerbehoefte.
3.2.3 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.3.1 Historische geografie
Het Piushavengebied bevindt zich in het zuidoosten van de bebouwde kom van Tilburg. Het plangebied bevindt zich circa 150 meter ten noorden van de Piushaven ten oosten van de Lanciersstraat.
Het Piushavengebied is grotendeels gelegen op een dekzandrug ten noorden van het stroomgebied van de Nieuwe Leij, al dan niet met een oud landbouwdek. Daarnaast komt ook de aan de Korvelse Waterloop gerelateerde beekdalglooiing voor. De Korvelse Waterloop verdween uit het plangebied bij de aanleg van de Piushaven tussen 1921 en 1923.
In de late middeleeuwen waren ten oosten van het plangebied de kleine gehuchten Hogendries en Hoeven gelegen. De rest van het gebied was zo goed als onbewoond. In het noordelijk deel bevond zich de gemeenschappelijke heide (gemeijnt) met enkele leemputten.
Op de kaart van Diederik Zijnen uit 1760 is te zien dat het plan gebied vrijwel geheel in gebruik is als akkerland en mogelijk deels als grasland. Dit gebruik gaat mogelijk zelfs terug tot de prehistorie maar in ieder geval tot de middeleeuwen. Slechts een klein deel aan de oostzijde van het Piushavengebied behoorde tot de bebouwde stadskern. Sinds de middeleeuwen was langs de oude linten al enige bebouwing te vinden, met name langs de Oude Beekse Dijk (Lanciersstraat-Kruisvaardersstraat), langs de huidige Prinsenhoeven (het gehucht Hogendries) en langs de Hoevenseweg (het gehucht Hoeven). Achter de bebouwing bevonden zich tot aan het begin van de twintigste eeuw weiden en akkers.
Na de aanleg van de haven (1921-1923) die aantakte op het zojuist gereedgekomen Wilhelminakanaal, vestigden zich in hoog tempo bedrijven aan beide oevers van de haven. De belangrijkste hiervan was de voor de oorlog ten zuiden van het plangebied gelegen AaBe-fabriek die een groot terrein in beslag nam en in verschillende fases vanaf 1930 is gebouwd. Na de oorlog werden er ook diverse bedrijfsgebouwen van de AaBe in het plangebied gerealiseerd. Tussen 1930 en 1950 werden grote delen ten noorden en ten zuiden van de Piushaven volgebouwd met woningen.
In de jaren na 2000 wordt het gebied Piushaven in hoog tempo getransformeerd van een bedrijfsgebied in een aantrekkelijk woongebied dat gepaard gaat met veel grote nieuwbouwprojecten.
3.3.2 Archeologie
Het plangebied is circa 4 ha groot en wordt begrensd door de Havendijk, Wethouder Baggermanlaan, Fatimastraat en Hoevenseweg te Tilburg.
Het plangebied vormt geen onderdeel van een AMK-terrein.
Het plangebied vormt onderdeel van het zuidelijk zandgebied van Nederland. Het ligt in het dalingsgebied van de Roerdalslenk. De oudere afzettingen zijn als gevolg van tektonische bodemdaling tot grote diepte weggezakt. Een groot deel van het zandpakket bestaat uit fluvioperiglaciale afzettingen (leem en zand) en dekzand. Het plangebied zelf ligt op de zuidflank van klein beekdal. Vanaf de late middeleeuwen is het gebied met plaggen opgehoogd waardoor de oorspronkelijke bodem is afgedekt. Een dergelijke afdekking betekent dat sporen en resten van gebruik en bewoning uit de perioden laat-paleolithicum t/m de volle middeleeuwen goed bewaard kunnen zijn gebleven.
In 1949 zijn bij grondwerkzaamheden op 185 m ten zuidwesten van het plangebied scherven gevonden van aardewerk uit de periode late-ijzertijd tot vroeg-Romeinse tijd.
In delen van het plangebied en in de omgeving zijn in het verleden verschillende archeologische onderzoeken gedaan. Een deel van het plangebied is middels een archeologisch bureauonderzoek in kaart gebracht (Beckers & Hanemaaijer 2011). Hieruit kwam een hoge verwachting voor archeologische vindplaatsen voor de onverstoorde delen van het terrein.
In 2011 zijn in het tracé van de Wethouder Baggermanlaan (parallel aan de Jan van Rijzewijkstraat) resten gevonden van een mesolithische vindplaats en van een boerenerf uit de ijzertijd (Ruijters 2014).
Aan de (noord)oostzijde van het plangebied zijn in verschillende archeologische onderzoeken vindplaatsen aangetroffen die dateren uit de prehistorie, Romeinse tijd en late middeleeuwen. Op circa 400 m ten zuidoosten zijn sporen van het dijklichaam van de laatmiddeleeuwse Driehuizendijk teruggevonden.
Bij onderzoeken aan de westzijde zijn eveneens sporen uit de prehistorie en late middeleeuwen aangetroffen.
Op basis van de landschappelijke ligging en archeologische onderzoeken in de directe omgeving van het plangebied, is er sprake van een hoge verwachting op het aantreffen van zowel vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum als voor nederzettingsresten, grafvelden en sporen van landgebruik uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw).
Op basis van de historische ontwikkeling is aan het plangebied een lage verwachting toegekend voor bebouwingsresten uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd. Wel kunnen ontginningssporen uit de Nieuwe tijd worden verwacht, restanten van de gedempte Korvelse Waterloop en sporen van een erf met schuur in de zuidwestelijke hoek van het plangebied.
In de tweede helft van de 20e eeuw is het plangebied ingericht als bedrijventerrein; dit is gepaard gegaan met grondroering tot verschillende dieptes.
In 2021 is een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een verkennend archeologisch booronderzoek uitgevoerd (S.M. Koeman, 2021: Bureauonderzoek met enkele boringen, Fabriekskwartier te Tilburg, Gemeente Tilburg. KSP Archeologie, Duiven.) (bijlage 3). Bij het bureauonderzoek is uitgebreid ingegaan op de verstoringen door de bebouwing in de 20e eeuw. Tijdens het booronderzoek is een (deels) intact potentieel archeologisch niveau aangetroffen dat is afgedekt door een recent ophogingspakket. De diepteligging van het archeologische niveau in de boringen varieert van gemiddeld 80 – 95 cm tot 185 – 195 cm beneden maaiveld (ca. 11,21 tot 12,78 m +NAP). Vanwege deze grote diepteligging is de verwachting dat het potentiële archeologische niveau ook onder de bebouwing nog intact aanwezig is. Op basis hiervan blijft de hoge verwachting voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum als voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) voor de rest van het plangebied gehandhaafd. De resultaten van het booronderzoek geven geen aanleiding om de lage verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd bij te stellen.
Alleen ter plaatse van het westelijke deel van bedrijfspand aan de Fatimastraat 45 en de zuidelijke aanbouw aan de Havendijk nummer 26 is het archeologische bodemarchief verdwenen vanwege de diepe ontgravingen die daar volgens de bouwdossiers hebben plaatsgevonden.
Voor het plangebied is daarom een dubbelbestemming Waarde Archeologie op de plankaart opgenomen met uitzonderong van de verstoorde zones. Voor het grootste deel van het plangebied wordt vervolgonderzoek geadviseerd bij bodemingrepen dieper dan 100 cm beneden maaiveld. In enkele beperkte terreindelen in het zuidwesten en oosten wordt vervolgonderzoek geadviseerd voor ondiepere bodemingrepen vanaf respectievelijk 30 cm, resp. 50 cm beneden maaiveld.
Als vervolgonderzoek nodig is, dan wordt een proefsleuvenonderzoek geadviseerd om vast te stellen of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en zo ja, welke waardering hieraan gegeven kan worden. Voor dit proefsleuvenonderzoek is een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk.
Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek, wordt vastgesteld of zich een of meerdere behoudenswaardige vindplaatsen in het gebied bevinden. Wanneer dit het geval is, zal dit archeologische erfgoed door middel van behoud dienen te worden veilig gesteld. Dit kan door behoud in situ waarbij maatregelen worden getroffen voor het behoud en beheer van de vindplaatsen, of door middel van behoud ex situ. Dit laatste vindt plaats door opgraving inclusief documentatie, specialistisch onderzoek, conservering, rapportage en deponering. Een opgraving vindt plaats op basis van een vooraf goedgekeurd Programma van Eisen.
Het gehele plangebied is voorzien van een dubbelbestemming Waarde-archeologie. Er zijn binnen het plangebied 4 categorieën waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk is:
verstoord=> geen onderzoek nodig;
archeologisch onderzoek bij grondroering dieper dan 30 cm onder huidig maaiveld (13,85m +NAP);
archeologisch onderzoek bij grondroering dieper dan 50 cm onder huidig maaiveld (13,7m +NAP);
archeologisch onderzoek bij grondroering dieper dan 1 m onder huidig maaiveld (13,06m +NAP)
3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. Direct ten zuiden van het plangebied bevindt zich in het gebied tussen de Hoevenseweg, de Fatimastraat en de Wethouder Baggermanlaan de rijksmonumentale AaBe-fabriek die in verschillende fases vanaf 1930 gebouwd werd. In 1997 sloot de fabriek haar poorten waarna er in de periode vanaf 2010 een restauratie en transformatie van het complex volgde tot winkelcentrum. De naoorlogse delen van het fabriekscomplex werden gesloopt. Bijzonder aan het complex zijn onder meer de schoorsteen, het naar een horeca-functie omgebouwde ketelhuis, de grote bedrijfshallen met sheddaken en de lange fabrieksstraat met glazen dak.
Het aan de overzijde van de Piushaven gelegen pand Piushaven 1 is een tot brouwerij omgebouwde graan- en zadenhandel uit de jaren 30 van de twintigste eeuw. Ook dit pand is een rijksmonument.
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In de nabijheid van het plangebied komen enkele panden voor uit die periode. Dit zijn: Piushaven, nrs. 4 (bedrijfsruimte ca. 1930), 5-6 (woonhuis/ bedrijfspand uit 1940), 22 (het voormalige café Havenzicht, nu Burgemeester Jansen uit 1923). Aan de noord- en zuidzijde van de havenkop bevinden zich nog twee vooroorlogse transformatorhuisjes.
Direct ten oosten van het plangebied bevindt zich aan de overzijde van de haven nog een cluster cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Dit betreft een draaibrug, een voormalig pastoriegebouw, een brugwachtershuisje/wachtlokaal en een brugwachterswoning; alles uit de periode kort na 1920.
Historische structuren. Met name de ten westen van het plangebied gelegen Lanciersstraat die mogelijkerwijs al in de Bronstijd een belangrijke noord-zuid route was van waaruit de Korvelse Waterloop en de Leij overgestoken konden worden, is een historisch-geografische lijn van zeer hoge waarde. Ook de haven zelf kan worden beschouwd als een historisch geografische structuur van hoge waarde.
Het plangebied ligt circa 200 meter ten zuiden van het gemeentelijk beschermde stadsgezicht Sint Josephstraat, een gebied waarbinnen zich veel rijks- en gemeentelijke monumenten bevinden uit de periode 1840-1950.
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
3.3.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.
Voor wat betreft de archeologie is er vanwege de hoge verwachting van vindplaatsen uit diverse perioden een dubbelbestemming waarde archeologie op te nemen.
Als vindplaatsen niet in situ behouden kunnen worden, is vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek met een eventuele doorstart naar een opgraving noodzakelijk.
3.4 Volkshuisvesting
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015 en de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie en woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.
Woonadvies specifiek voor plangebied
In de wijk Fatima staan relatief meer grondgebonden woningen dan in naastgelegen wijken Hoogvenne en Broekbhoven (74% grondbebonden) met een vrij groot koopsegment (57%). Circa de helft van de inwoners voert een eenpersoonshuishouden, ongeveer een kwart vormt een gezin. Uit het gebiedsprofiel wonen voor het gebied Oud-Zuid Oost blijkt dat het gebied aantrekkelijk is voor stedelijk georiënteerde gezinnen. Het realiseren van woningen voor deze groep voorziet in een stedelijke behoefte. Verder is het wenselijk de doorstroming van ouderen in het gebied te versterken met de bouw van koopappartementen.
Het woningbouwprogramma van circa 475 woningen richt zich op de actieve stedeling. Volgend uit het beleid van de gemeente Tilburg komt er 20% sociaal programma in samenwerking met de Tilburgse corporaties en 10% middeldure huur conform de vereisten van de verordening middenhuur. Er is sprake van een divers aanbod om de marktvraag voor een ruime doelgroep te kunnen voldoen. Binnen de ontwikkeling is ruimte voor ontwikkeling in samenwerking met een bewonerscollectief. De woninggrootte varieert voor de appartementen tussen de 60m2 en 200m2. Voor de grondgebonden woningen is dit tussen de 90m2 voor een smalle rijwoning tot 150m2 voor een brede woning of een special (loft, kangoeroewoning, woonwerkunit, etc).
In de beleidsregel ' evenwichtige toedeling van functies' wordt nader ingegaan op de hoeveelheid en soort woningen per fase.
We adviseren de woningen levensloopbestendig en nultreden uit te voeren.Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.
In paragraaf 2.1.3. (Ladder voor) Duurzame verstedelijking hebben we omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.
3.5 Groen en speelruimte
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2017
Beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaarde zoneringskaart 2017
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.
De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
In dit bestemmingsplan is er voor gekozen de platanen, die in het midden van het plangebied zijn gelegen, als beeldbepalende bomen op de verbeelding aan te duiden. In de regels is aangegeven dat in principe tot deze bomen 15 meter afstand moet worden gehouden, tenzij uit een BomenEffectAnalyse blijkt dat de bomen duurzaam behouden kunnen blijven.
In het stedenbouwkundig plan is de bouw van een woontoren gepland, met een afstand van 12 – 14 meter tot de platanen. Er is op 17 oktober 2022 een Bomen Effect Analyse (BEA)uitgevoerd (bjilage 23) welke op 31 januari 2023 is aangevuld (bijlage 24) met een nader snoeiadvies.. Uit de rapporten blijkt dat, met snoeimaatregelen, de bomen behouden kunnen blijven. De conclusie van de BEA is dat de kronen voor aanvang van de bouw met 1 meter moeten worden ingenomen, en dat eens in de 2 of 3 jaar de boomkroon moet worden gesnoeid om 1 meter afstand te houden van de bebouwing. Hiermee wordt voor de toekomst een acceptabele beeldkwaliteit van de platanen voorzien.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
3.5.4 Agenda groen in de stad
De agenda groen in de stad (vastgesteld door het college op 19 juli 2016) gaat samen met beheerbeleidsplan
Groen op Niveau, en de nota’s groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad. De agenda
groen geeft de kaders om de impuls voor groen in de stad goed in te zetten. Het geeft duidelijk richting aan de
groene koers voor de in de omgevingsvisie 2040 omschreven netwerken, gebieden en structuren en omvat een
integrale visie op het groen voor de (middel)lange termijn gebaseerd op de drie pijlers klimaatbestendige stad,
beleefbaar groen en het verhogen van biodiversiteit.
Voor het halen van de doelstellingen op het gebied van biodiversiteit is de Stadsnatuurkaart 2040 opgesteld (gekoppeld aan agenda groen in de stad). Inmiddels is deze op 10 maart 2022 geactualiseerd (vastgesteld door de raad).
3.5.5 Stadsnatuurkaart 2040
De Stadsnatuurkaart 2040, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2022, is de actualisatie van de
Stadsnatuurkaart die samen met de agenda groen in de stad in 2016 eerder is vastgesteld.
Biodiversiteit en natuur zijn belangrijk voor al onze inwoners en de aantrekkelijkheid van de stad. Samen met de Bomenverordening, bijbehorend bomenbeleid en bestemmingsplannen vormt de Stadsnatuurkaart 2040 de beleidsmatige randvoorwaarden en instrumenten die ervoor moeten zorgen dat biodiversiteit in het
stedelijk gebied behouden blijft en waar het kan, wordt versterkt.
Op de Stadsnatuurkaart 2040 zijn onder meer de ecologische structuren benoemd. Hieraan is een duidelijke maatvoering gekoppeld. Deze maatvoering wordt zowel bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen als gedurende het verdere proces meegenomen om zo de ecologische kwaliteit op een juiste manier mee te nemen. De grote ambities en veelheid van belangen die spelen in ruimtelijke ontwikkelingen, maken een heldere en duidelijke structuur en maatvoering voor ecologie wenselijk.
3.6 Bedrijvigheid
3.6.1 Nota Verspreide Bedrijvigheid
Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Daar werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Daarom is behoud en versterking van deze vestigingsplaatsen vanuit economisch oogpunt zeer gewenst. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van die typen bedrijvigheid tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving.
De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:
de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;
het gewenste woonmilieu ter plaatse;
ruimte op basis van het bestemmingsplan.
De nota verspreide bedrijvigheid maakt bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht onderscheid in verschillende soorten woongebieden:
woongebieden met lage functiemenging;
woongebieden met gemiddelde functiemenging;
woongebieden met hoge functiemenging;
concentratiegebieden.
In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.
In dit bestemmingsplan is een woongebied met gemiddeld functiemenging beoogd.
Kleinschalige bedrijvigheid wordt toegelaten tot maximaal 1000m2. Kleinschalige bedrijvigheid is enkel in deelfase 1 voorzien.
3.7 Kantoren
In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Ontwikkeling van de Stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de Stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.
Na een evaluatie in 2001 is het beleid bijgesteld in de Nota Ruimte voor Kantoren 2001 omdat het slechts gedeeltelijk effect had. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:
een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;
het loslaten van het restrictief beleid buiten de Stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.
Doel van het kantorenbeleid is een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde groei en versterking van de zakelijke dienstverlening. Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen.
Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:
kleine en middelgrote eigenaar-gebruikers die veel waarde hechten aan een eigen kantoorpand in een representatieve omgeving;
kantoorgebruikers in de auto-afhankelijke zakelijke dienstverlening die veel waarde hechten aan een goed per auto bereikbaar kantoorpand en voldoende parkeerruimte.
Binnen het plangebied is een bestaand advocatenkantoor aanwezig, dat positief is bestemd. Voor het overige worden zelfstandige kantoren binnen het plangebied niet toegelaten. Wel worden dienstverlenende functies tot een maximum van 2500m2 toegestaan.
3.8 Horeca
3.8.1 Algemeen
De raad heeft op 30 januari 2017 het horecabeleid vastgesteld. Daarin is de volgende doelstelling opgenomen.
"Tilburg wil een gastvrije stad zijn. Met het nieuwe horecabeleid willen we een bijdrage leveren aan een horeca-aanbod dat aansluit bij de wensen van de bewoners en bezoekers van de stad. We kiezen voor horeca die een meerwaarde heeft voor de functie van gebieden, om daarmee de gastvrijheid van Tilburg te benadrukken. Daarnaast willen we binnen het beleid ruimte houden voor vernieuwing van het aanbod. De stad realiseert hiermee een horeca aanbod waarvoor mensen nu, en in de toekomst, naar Tilburg komen en er willen verblijven."
Ruimte voor vernieuwing/innovatie van het aanbod
Nieuwe horeca-initiatieven moeten de aantrekkelijkheid van bepaalde gebieden vergroten of behouden. Gebieden als de binnenstad en het buitengebied zijn van groot belang voor het woon- en leefklimaat en bezoekers, vanwege de vele voorzieningen en mogelijkheden voor recreatie en ontspanning. Door daar in te zetten op (vernieuwende) horeca(concepten) kunnen deze gebieden een grotere waarde krijgen voor inwoners en bezoekers. Onderscheidende horecaconcepten, al dan niet in combinatie met een bijzondere locatie, moeten ruimte kunnen krijgen in Tilburg.
Evenwichtig aanbod
Bij het vormgeven van het horecabeleid dient tevens een balans te worden gevonden met andere functies zoals de leefbaarheid in wijken of de mogelijkheid om te ondernemen (in andere sectoren). Ook bij de omvang van het aantal horecagelegenheden moet een balans worden gevonden. Het toevoegen van horeca komt de diversiteit en spreiding van het aanbod ten goede. Bij overaanbod kan het rendement van horecabedrijven onder druk komen staan. Dit kan tot gevolg hebben dat de kwaliteit afneemt en dat daardoor niet voldoende ruimte is voor vervangingsinvesteringen en het investeren in het vernieuwen van het concept.
3.8.2 Horeca-categorieën
In het horecabeleid zijn categorieën opgenomen. Zo ontstaat de mogelijkheid om te sturen op de ontwikkeling van horeca die past bij het karakter van het gebied. Denk hierbij aan de wenselijkheid van daghoreca in winkelgebieden en het voorkomen van overlast van horeca die lang geopend is in gebieden waar ook (relatief veel) woningen aanwezig zijn. In het horecabeleid is daarom gekozen voor een nieuwe typering van horeca-categorieën waarmee aansluiting gezocht wordt bij het belangrijkste bezoekmotief van de consument en waarmee richting kan worden gegeven aan de ontwikkeling van horeca die aansluit bij de kwaliteiten van een specifiek gebied.
Categorie I (Daghoreca)
Horeca inrichting, met openingstijden gerelateerd aan de winkeltijden (daghoreca), niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar:
hoofdzakelijk (kleine etenswaren) en/of dranken worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: thee & koffie-concepten, brood & lunchconcepten, ijs & yoghurt concepten. Daarnaast zijn ook concepten zoals omschreven bij categorie III mogelijk indien de openingstijden kunnen worden beperkt.
Categorie II (Droge horeca):
Horeca inrichting waar:
hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of alcoholvrije dranken worden verstrekt.
Voorbeelden zijn aan te merken: fastfoodconcepten, healthy fastfoodconcepten, snackbars, shoarmazaken. Indien alcohol wordt verstrekt valt het bedrijf in categorie III.
Categorie III (Eetgelegenheden):
Horeca inrichting, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar
hoofdzakelijk maaltijden worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: restaurants, pizzeria's, all-you-can-eat-concepten, café-restaurant.
Categorie IV (Café - Barconcepten):
Horeca inrichting waar:
hoofdzakelijk dranken worden verstrekt, en waar eventueel in combinatie daarmee kleine etenswaren worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: cafés, bars, pubs, bier-, wijn- en cocktailconcepten.
Categorie V (Uitgaan & Zalen):
Horeca inrichting waar:
hoofdzakelijk dranken worden verstrekt en entertainment wordt aangeboden, zoals (live) optredens en mechanische muziek.
Voorbeelden zijn: clubs, discotheken, feestcafés, uitgaansconcepten, zalen- en partycentra, danscafés, karaokebars. Combinatie met (onderdelen) van categorieën III en IV vallen ook binnen deze categorie.
Categorie VI (Verblijfshoreca):
Horeca inrichting waar:
hoofdzakelijk gelegenheid tot tijdelijk slaapverblijf wordt gegeven, en waar eventueel in combinatie daarmee maaltijden, dranken en/of kleine etenswaren worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: hotels, motels en pensions.
3.8.3 Gewenste ontwikkeling per gebied
Horeca concentratie gebied
Binnenstad
De belangrijkste concentratie van horeca bevindt zich in de binnenstad in het horecaconcentratiegebied (HCG). Het HCG bestaat uit: Heuvel, Korte Heuvel, Piusplein, Heuvelring/Piusstraat, Paleisring, Oude Markt / Heikese Kerk. Hier is ruimte voor een ruim en divers aanbod van horeca, juist ook horeca die zich specifiek richt op uitgaand publiek.
In andere delen van de binnenstad zoals het Kernwinkelgebied, de Spoorzone, Veemarktkwartier, Piushaven en het Dwaalgebied heeft de horeca een ondersteunende functie en zijn andere functies zoals wonen, winkelen en werken de hoofdfunctie. Uitbreiding van horeca is in deze gebieden wenselijk als dit bijdraagt aan de sfeer en aansluit op de hoofdfunctie van het betreffende deelgebied. Hierbij blijft de balans met de andere functies van groot belang.
3.8.4 Horeca bij winkels en dienstverlenende bedrijven (additionele horeca)
Door maatschappelijke en economische ontwikkelingen ontstaat er bij consumenten steeds meer een behoefte aan onderscheidende concepten in zowel winkels als horeca. Hoe meer een (winkel-)gebied gericht is op recreatief winkelen of verblijf, hoe groter de behoefte aan 'beleving'. Voorbeelden van deze ontwikkelingen zijn een lunchroom in een boekenwinkel, een kapsalon met een wijnbar (mits gescheiden ruimtes) of een lunchroom waar het gehele interieur te koop is. Deze ontwikkeling vindt op dit moment met name plaats binnen de detailhandel waar steeds meer 'horeca-elementen' een plaats krijgen.
Het is voor winkeliers mogelijk om binnen de bestaande regels maximaal 33% van de winkeloppervlakte in te richten voor horeca-activiteiten. Voor horecabedrijven die tevens alcohol verkopen gelden op grond van de Drank en Horecawet (DHW) aanvullende (inrichtings-)eisen. Deze eisen gelden in Tilburg ook voor bedrijven die geen alcohol schenken, maar wel langer geopend willen zijn dan op grond van de winkeltijdenverordening mogelijk is.
3.8.5 Ondersteunende horeca
Horeca is ook een zeer wenselijk onderdeel van andere (maatschappelijke) voorzieningen zoals een schouwburg, buurthuis of sportvoorziening. Deze horeca staat ten dienste van een andere hoofdfunctie. Deze hoofdfunctie is dan ook opgenomen in het bestemmingsplan. Het schenken van alcohol is toegestaan middels een Drank- en Horecavergunning.
3.8.6 Maatregelen in bestemmingsplan
Horeca is binnen het plangebied enkel toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'horeca' en wordt begrensd op maximaal 250m2.
3.9 Verkeer en parkeren
3.9.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en medewerkers nodig die van A naar B willen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.9.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW‐richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Als, ondanks de mogelijkheden van alternatieve oplossingen, de ontwikkeling niet kan voorzien in de parkeerbehoefte dan kan onder voorwaarden het instrument van een afkoopregeling ingezet worden. Dit kan echter alleen als de gemeente ook een reëel alternatief beschikbaar heeft.
3.9.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (bijlage 5) zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
3.9.4 Parkeren in het bestemmingsplan
Ontsluiting/Autoverkeer
In aansluiting op de mobiliteitsaanpak 2040 wordt voor het Fabriekskwartier ingezet op het terugdringen van autoverkeer, minder doorgaand verkeer, schone mobiliteit, verkeersveiligheid, gebruik van deelmobiliteit en stimuleren van fietsen en lopen.
Het plangebied ligt in het Piushavengebied (voormalige busremise) nabij de Aabé-fabriek, het meest direct bereikbaar vanaf de Ringbaan Zuid, wethouder Baggermanlaan en de Fatimastraat. Via de brug D'n Ophef en de Havendijk sluit het direct aan op de Piushaven.
Op de Wethouder Baggermanlaan geldt een maximum snelheid van 50 km/u. Onderzocht wordt of dit in de toekomst 30 km/u kan worden. De Fatimastraat is al 30 km/u gebied.
Het plangebied wordt op diverse punten aangesloten op de omliggende straten (Havendijk Zuid, Fatimastraat en Hoevenseweg) waardoor het verkeer zich verdeelt en goed afgewikkeld kan worden via het bestaande wegennet, zie bijlage Verkeer en Parkeren.
Langzaam verkeer
Het Piushavengebied is een aantrekkelijk gebied is voor recreatief gebruik. Het Fabriekskwartier wordt goed toegankelijk voor voetgangers, door aantrekkelijke routes te creëren dwars door het gebied en aan te sluiten op de Piushaven. Ook fietsen wordt gestimuleerd door een nieuwe noord-zuid verbinding tussen de Havendijk en Fatimastraat, waardoor makkelijker en veiliger naar de brug en de stad kan worden gefietst. Er ligt een sternetfietsroute op de Hoevenseweg/Prinsenhoeven waardoor ook via de St.Josephstraat snel naar het centrum kan worden gereden. Er worden bovendien veel fietsparkeerplekken gerealiseerd in de openbare ruimte.
Openbaar Vervoer
Binnen het Piushavengebied is beperkt openbaar vervoer aanwezig. Er rijdt busverkeer op de Fatimastraat, Ringbaan Oost en de Piusstraat. Op korte afstand liggen in de Fatimastraat twee bushaltes waarmee vrij snel het Centraal Station bereikt kan worden. Het Centraal Station ligt ook op fietsafstand van het plangebied.
Plan Fabriekskwartier
Het plan Fabriekskwartier biedt een perfecte kans op gedragsverandering met de doelgroep van nieuwe bewoners die niet standaard een auto bezitten en ook minder gebruik maken van de auto. De locatie ligt op loopafstand van winkelvoorzieningen (AaBe-terrein), de binnenstad en op fietsafstand van het Centraal Station. Indien men toch gebruik wil maken van de auto dan kan dat bij voorkeur via elektrische voertuigen en deelauto’s. Om dit te bewerkstelligen geldt een restrictief en sturend parkeerbeleid, met name op gebied van parkeerregulering, nulvergunningenregeling, geen privéparkeerplaatsen en een begrenzing van het aantal parkeerplaatsen. Daar staat tegenover een aantrekkelijke leefomgeving met minder bezoekersparkeerplaatsen, gebruik diverse vormen van deelmobiliteit en makkelijk bereikbare fietsenbergingen (laagdrempelig).
Parkeren
Het parkeerbeleid van de gemeente Tilburg is uitgangspunt, waaronder het voldoen aan de, op het moment van vergunningverlening, vastgestelde parkeernormen. Voor het programma is zone A van toepassing omdat in nabij toekomst sprake zal zijn van gereguleerd gebied, waarbij lagere parkeernormen van toepassing zijn om autogebruik te ontmoedigen. Nieuwe bewoners kunnen dan geen parkeervergunning krijgen in het openbare gebied.
In het plan zijn maximaal 475 woningen/appartementen voorzien, waarvan 99 appartementen in de sociale sector. Parkeren vindt plaats in parkeergarages en parkeerhoven op maaiveldniveau. Er is een parkeervisie opgesteld, waarbij gebruikt wordt gemaakt van minimaal 20 deelauto’s zodat het autobezit en ruimtegebruik voor auto’s wordt teruggedrongen. Alle deelauto’s zijn elektrisch en er komen voldoende laadpalen.
De parkeerbehoefte is berekend en die wijst uit dat voldaan kan worden aan de parkeereis, zowel voor bewoners als bezoekers, zie bijlage 4: Verkeer en Parkeren. Bij de vergunningverlening zal de definitieve parkeertoets plaatsvinden. Getoetst wordt aan de parkeerregels in het bestemmingsplan en de beleidsregel 'inrichting openbare ruimte en parkeren'.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.2 Milieueffectrapportage
4.2.1 Algemeen
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
4.2.2 Aanleiding vormvrije m.e.r beoordeling
Voor dit plan is een aanmeldnotitie opgesteld op basis waarvan is beoordeeld of het noodzakelijk is een m.e.r. op te stellen (bijlage 6, aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling d.d. 24 januari 2023). De aanmeldnotitie is getoetst aan de hand van de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. Naar aanleiding van deze toetsing is geoordeeld dat ten gevolge van de voorgenomen activiteit, gezien diens aard, omvang en locatie, geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura 2000 gebieden zijn te verwachten
Op 31 januari 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg besloten dat voor het bouwen van 475 woningen binnen het plangebied Fabriekskwartier geen milieueffectrapportage (m.e.r.) behoeft te worden opgesteld.
4.3 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
In de Memo Bedrijven en Milieuzonering (24 mei 2022) (bijlage 7) zijn alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, geïnventariseerd. In de Memo is beoordeeld of het toekomstige woon- en leefklimaat binnen het plangebied aanvaardbaar is als gevolg van de bedrijvigheid in en om het plangebied. Daarnaast is beoordeeld of bestaande bedrijven in de omgeving van het plangebied voldoende zekerheid geboden kan worden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen blijven uitvoeren.
Het plangebied voldoet aan de richtafstanden tot bedrijven buiten het plangebied. Deze bedrijven worden daarmee niet onevenredig beperkt in hun bedrijfsvoering. Tegelijkertijd worden binnen het plangebied alleen bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging, als onderdeel van het nieuwe bestemmingsplan. Hiermee kan worden gesteld dat ook voor de nieuwe functies binnen het plangebied onderling sprake zal zijn van een goede ruimtelijke ordening.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde Memo externe veiligheid Fabriekskwartier Tilburg (bijlage 8), uitgevoerd door WSP met datum 20 april 2022 en referentie SLM16595.NOT001.v3.AC.RL, zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Rijksweg A58 en de spoorlijn Breda-Tilburg. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.
4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.4.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A58 en de spoorlijn Breda-Tilburg. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Memo externe veiligheid Fabriekskwartier Tilburg).
De Brandweer Midden- en West- Brabant heeft d.d. 4 januari 2022 advies uitgebracht (bijlage 9). De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een toename van het groepsrisico van één of meerdere risicobronnen in de omgeving van het plangebied;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), dit (en daarnaast NL-Alert) biedt de mogelijkheid de aanwezigen in het gebied tijdig te waarschuwen;
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.6 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.6.1 Wegverkeerlawaai
De nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh ("zones langs wegen"). Dit betreft de Wethouder Baggermanlaan, de Ringbaan Zuid en de Ringbaan Oost. Daarom is getoetst aan de normen van de Wgh en is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voor de uitgangspunten en rekenresultaten van het akoestisch onderzoek opgesteld door WSP wordt verwezen naar het rapport “Fabriekskwartier Tilburg”, d.d. 20 april 2022 (projectnummer SLM016595, documentnummer SLM016595.RAP001.AC.NG, versie 3) (bijlage 10). De overige wegen in de nabijheid van het plangebied zijn niet-zoneplichtige 30 km/uur wegen. De 30 km/uur wegen zijn beschouwd in het kader van de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening.
Voor nieuwe woningen geldt als wettelijke voorkeurgrenswaarde 48 dB. Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat:
de wettelijke voorkeurgrenswaarde voor de Ringbaan Oost en de Ringbaan Zuid niet wordt overschreden;
de wettelijke voorkeurgrenswaarde voor de Wethouder Baggermanlaan wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor een binnenstedelijke situatie wordt niet overschreden. De hoogste geluidbelasting als gevolg van de Wethouder Baggermanlaan bedraagt 59 dB;
de gecumuleerde geluidbelasting ten hoogste 65 dB exclusief aftrek conform artikel 110g Wgh bedraagt. Deze geluidbelasting wordt met name bepaald door de Wethouder Baggermanlaan en de Fatimastraat;
de eerste lijnsbebouwing aan de Wethouder Baggermanlaan en de Fatimastraat een duidelijke geluidafschermende rol vervullen naar het achtergelegen deel van het plangebied. Rekening houdend met deze afschermende werking voor ca. 90% van de nieuwbouw sprake zal zijn van een redelijk tot goed woon- en leefklimaat. Voor de overige 10% van de nieuwbouw kan met een slimme positionering van de gebouwen en het voldoen aan de voorwaarden vanuit het gemeentelijk geluidbeleid tevens een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd worden.
Maatregelen
Voor de Wethouder Baggermanlaan geldt dat de gemeente geen invloed heeft op het stiller worden van voertuigen. Maatregelen aan de bron zijn daarom maatregelen die betrekking hebben op de uitvoering van de weg (wegdektype en snelheid) of het verkeer (intensiteiten en samenstelling). Op basis van de functie van de weg is het niet te verwachten dat op korte termijn wijzigingen mogelijk zijn met betrekking tot de verkeersintensiteit en verkeerssamenstelling. Bovendien is voor de Wethouder Baggermanlaan geluidsreducerend asfalt (SMA-NL5) al toegepast. Wel wordt opgemerkt dat naar verwachting de Wethouder Baggermanlaan op termijn een 30 km/uur weg wordt. In dat geval wordt een reductie van circa 3 dB gerealiseerd ter hoogte van de eerstelijnsbebouwing en is in dat geval ook geen sprake meer van een wettelijke geluidzone op basis van de Wet geluidhinder.
Om de geluidbelasting te reduceren kunnen maatregelen in de overdracht zoals geluidsreducerende schermen of grondwallen worden toegepast. Gezien de hoogte van de nieuwe woningen en woontorens en de beperkte afstand tot de Wethouder Baggermanlaan, zouden onrealistisch hoge schermen noodzakelijk zijn. Voor grondwallen is onvoldoende ruimte beschikbaar. Daarnaast is het toepassen van geluidschermen voor binnenstedelijke situaties niet gewenst vanuit stedenbouwkundige argumenten.
Geconcludeerd kan worden dat maatregelen aan de bron en in de overdracht om de geluidbelasting te reduceren tot aan de wettelijke voorkeurgrenswaarde van 48 dB overwegende bezwaren van verkeerskundige en stedenbouwkundige aard ontmoeten en derhalve niet wenselijk zijn.
Gemeentelijk geluidbeleid april 2015
Het gemeentelijk geluidbeleid is opgenomen in het document ‘Hogere waarde beleid’ van april 2015. Uitgangspunt van het gemeentelijk geluidbeleid is dat op geluid belaste locaties sprake moet zijn van een "acceptabel woon- en leefklimaat". In het geluidbeleid is aangegeven wanneer het zinvol is om aanvullende eisen te stellen. Deze aanvullende eisen zijn van toepassing als de geluidbelasting op de gevel van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen meer bedraagt dan 53 dB voor wegverkeerslawaai. Reden hiervoor is dat uit onderzoek is gebleken dat pas boven deze geluidbelastingen er sprake kan zijn van substantiële hinder. Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt voor dat een klein deel van het plangebied (gebied parallel aan de Wethouder Baggermanlaan) de geluidbelasting meer bedraagt dan 53 dB. Om voor deze woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening te borgen zijn aanvullende voorwaarden gesteld conform het gemeentelijk geluidbeleid. Dit betekent dat woningen waar de geluidbelasting op de gevel t.g.v. de Wethouder Baggermanlaan meer bedraagt dan 53 dB, de woningen moeten beschikken over een geluidluwe gevel (met daaraan bij voorkeur gelegen de hoofdslaapkamer) en een geluidluwe gevel. Om aan deze voorwaarden te kunnen voldoen zijn maatregelen bij de ontvanger noodzakelijk. Afhankelijk van de geluidbelasting kan dit bij de appartementen bijvoorbeeld door toepassen van balkons met gesloten balustrades en een geluidabsorberende plafondafwerking of door toepassing van afsluitbare loggia’s. De mogelijkheden hiervan zullen tijdens de verdere planuitwerking en in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het aspect bouwen nader worden onderzocht. Hierbij zal tevens de noodzakelijke geluidwerende gevelmaatregelen gedimensioneerd worden opdat aan de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit voor wat betreft de gevelgeluidwering kan worden voldaan.
Om de woningen akoestisch mogelijk te maken en te kunnen voldoen aan de normen van de Wgh en het gemeentelijk geluidbeleid heeft het college van burgemeester en wethouders voor dit bestemmingsplan een hogere waarden besluit genomen. In dit besluit, dat bij het bestemmingsplan is gevoegd, zijn aanvullende voorwaarden opgenomen op basis van het gemeentelijk geluidbeleid.
4.6.2 Railverkeerlawaai
Het plangebied is gelegen buiten het aandachtsgebied van de spoorlijn Tilburg-Boxtel-Den Bosch. Dit betekent dat er niet getoetst hoeft te worden aan de geluidnormen van de Wet/Besluit geluidhinder.
4.6.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen een wettelijke geluidzone van een industrieterrein of een geluidzone van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is vastgesteld. Industrielawaai vormt geen belemmering voor de nieuwbouw.
4.6.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.6.5 Trillingen
Het plangebied ligt ver buiten het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder niet te verwachten is en onderzoek hierna niet noodzakelijk is.
4.7 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de transformatie van dit voormalige bedrijventerrein tot een autoluwe stadsbuurt met maximaal 474 woningen. Verder worden er nog circa 5.000 m2 aan andere functies binnen het gebied mogelijk gemaakt, zoals kleinschalige dienstverlening en ambachtelijke bedrijvigheid.
In de Memo “Project Fabriekskwartier Tilburg-beoordeling luchtkwaliteit” opgesteld door WSP (d.d.14 februari 2022 met projectnummer SLM016595) (bijlage 11) heeft een beoordeling plaatsgevonden of het plan gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit ter plaatse door te toetsen aan de eisen uit de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit). Tevens is onderzocht of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de nieuwe gevoelige bestemmingen binnen het plan. Voor het plan Fabriekskwartier wordt uitgegaan dat een toename van de verkeersaantrekkende werking van het gebied teweeg wordt gebracht van ten hoogste 1.627 verkeersbewegingen per etmaal. Aan de hand van de NIBM tool is beoordeeld wat het effect is van deze toename van het aantal verkeersbewegingen. In bijlage 1 van de Memo d.d. 14 februari 2022 is het resultaat weergegeven van de NIBM rekentool. Geconcludeerd wordt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is en dat nader onderzoek niet noodzakelijk is.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening moet ook worden aangetoond dat het verantwoord is om te bouwen in de omgeving van het plangebied en dat de toekomstige bewoners een goed woon- en leefklimaat wordt geboden. De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied wordt bepaald door de luchtparameters stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). In tabel 3-1 van de Memo d.d. 14 februari 2022 zijn de concentraties voor deze stoffen in de nabijheid van het plangebied weergegeven op basis van de NSL-monitoringstool (monitoringsronde 2022) en afgezet tegen de grenswaarden in de Wet milieubeheer en de advieswaarden van de WHO. Ook is aangegeven wat de verwachting is voor het jaar 2030. Uit tabel 3-1 blijkt dat de concentraties verontreinigende stoffen ter plaatse ruim lager zijn dan de van toepassing zijnde wettelijke grenswaarden. Voor NO2 en PM10 wordt bovendien voldaan aan de WHO advieswaarde. De concentratie PM2,5 ligt boven de WHO advieswaarde van 10 μg/m3, echter blijkt uit de prognose voor het jaar 2030 dat deze concentratie zal dalen tot onder deze WHO advieswaarde. Gezien de lage concentraties verontreinigende stoffen
kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast is geen sprake van luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
4.8 Geur
4.8.1 Industriële geurhinder
Er is geen sprake van industriële bedrijvigheid nabij het plangebied.
4.8.2 Agrarische geurhinder
Er is geen sprake van agrarische bedrijvigheid nabij het plangebied.
4.9 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.
Binnen het bestemmingsplangebied zijn meerdere historische bodembedreigende activiteiten bekend. Ook in de directe omgeving is sprake van (historische) bodembedreigende activiteiten. Ter plaatse van de locatie waren in het verleden meerdere onderdelen van de voormalige Wollen-stoffenfabriek Aabe gesitueerd. Tevens is een busremise binnen het plangebied actief. Verder zijn na de beëindiging van de activiteiten van Aabe meerdere gebouwen in gebruik genomen door andere bedrijven.
Er zijn 2 bodemonderzoeken aangeleverd.
Historisch vooronderzoek bodem plangebied Fabriekskwartier, WSP Nederland BV, kenmerk SLM 016595, 16 juli 2021
Wij hebben het historische vooronderzoek op 23 december 2021 beoordeeld. Belangrijkste opmerkingen waren het ontbreken van de gegevens van grootschalige bodemverontreinigingen in de directe omgeving (Havendijk 43 en voormalig Aabe terrein) en de aanwezigheid van PFOS waarvan de bron onvoldoende was onderbouwd.
Verkennend bodemonderzoek plangebied Fabriekskwartier fase 1 en 2, WSP Nederland BV, kenmerk SOM 018014, 21 oktober 2021 (bijlage 12)
Wij hebben het bodemonderzoek getoetst en hebben daarbij de volgende opmerkingen:
Er heeft er nog geen inkadering plaatsgevonden, dit moet nog worden onderzocht. Tevens is maar een deel van het bestemmingsplangebied onderzocht. Dit dient voor het gehele gebied te gebeuren, tenzij er al actuele onderzoeken bekend zijn. Deze moeten dan aan de bodemonderzoeken toegevoegd. Tenslotte is geen rekening gehouden met grootschalige verontreinigingen in de directe omgeving en wat voor invloed deze hebben op de plannen.
Conclusie
Voor het bestemmingsplangebied zijn enkele bodemonderzoeken aangeleverd. In deze onderzoeken zijn sterk verhoogde gehalten gemeten binnen de onderzoeklocatie. Bepaalde aspecten zijn nog niet voldoende in het historisch onderzoek betrokken. Omdat het bestemmingsplangebied maar voor een deel onderzocht, kan niet voor het gehele gebied risico’s voor het toekomstig gebruik worden uitgesloten. Er moet dus aanvullend onderzoek worden uitgevoerd op de ontbrekende delen van het bestemmingsplangebied, en ook nader onderzoek naar aanleiding van aangetoonde verontreinigingen uit het bodemonderzoek.
Strikt genomen moeten eventuele risico’s ten gevolge van de bodemkwaliteit in de bestemmingsplanfase worden uitgesloten. Echter gezien de gefaseerde aanpak is gekozen om het aanvullend onderzoek in een latere fase uit te voeren. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal nader bodemonderzoek moeten worden overlegd. Naast het bouwplan, dient ook het gevoeliger gebruik binnen het bestemmingsplangebied, dus tuinen, openbaar (recreatief) groen etc., te worden onderzocht.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
4.10 Natuur en ecologie
4.10.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.10.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op beperkte afstand van wettelijk beschermde natuurgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Kampina & Oisterwijkse Vennen op 2,7 kilometer afstand van het plangebied. Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek en Aeriusberekening voor zowel aanlegfase (bijlage 13) als gebruiksfase uitgevoerd (bijlage 14). Hieruit blijkt dat negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs kunnen worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 660 en 690 meter van het plangebied en betreft de Ecologische Verbindingszone. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
Op 22 september 2017 is er een quickscan naar flora en fauna uitgevoerd (bijlage 15). Naar aanleiding van de quick scan heeft er in 2019 nader onderzoek plaatsgevonden naar vleermuizen en marterachtigen (bijlage 16). Naar aanleiding van het aanvullend onderzoek zijn meerdere verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis binnen het plangebied vastgesteld. Er zijn tijdens het onderzoek geen marterachtigen waargenomen. Op 22 juni 2022 heeft aanvullend onderzoek plaatsgevonden om te controleren of er aanleiding is om de bevindingen ten aanzien van de marterachtigen te herzien (bijlage 17). Er zijn geen aanvullende waarnemingen gedaan. Het voorkomen van marterachtigen binnen het plangebied kan daarmee worden uitgesloten.
Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men maatregelen in acht nemen. Deze maatregelen zijn enerzijds gericht op zorgvuldig werken en anderzijds op het creëren van vervangende verblijfplaatsen. (zie bijlage 18: gebiedsspecifiek ecologisch advies Fabriekskwartier.
In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Deze beplantingen zullen moeten worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.
De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur, de algemene verspreidingsgegevens (NDFF) en aanvullende onderzoek met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.
Conclusie
Ten aanzien van de gebiedenbescherming zijn er geen belemmeringen om het project uit te voeren. Voor de soortenbescherming wordt aangehaakt op de gebiedsgerichte onthefing. Ten aanzien van de soorten zal er een ecologisch werkprotocol moeten worden opgesteld met daarin de uitwerking van de te nemen maatregelen.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand watersysteem
De belangrijkste kenmerken van het plangebied zijn weergegeven in tabel 1. Het te ontwikkelen plangebied betreft een deel van één kadastraal perceel en is in de bestaande situatie in gebruik en deels verhard.
Kenmerk |
In plangebied |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte |
Ca 6 ha |
Terreinhoogte |
Tussen NAP+12,0 m en NAP+13,6 m |
Ontwateringdiepte |
Meer dan 2 meter |
Bodem |
Overwegend matig fijn, zwak siltig zand |
Riolering |
Gemengde riolering |
Afkoppelgebied |
n.v.t. |
Oppervlaktewater |
De locatie ligt ten zuiden van de Piushaven |
Keur beschermde gebieden |
n.v.t. |
Tabel 1; Gebiedskenmerken
Afbeelding 1; Locatie plangebied (rode ovaal) ten opzichte van oppervlaktewater
In de omgeving van het plangebied is gemengde riolering aanwezig. In de bestaande situatie wordt het regenwater van verharde oppervlakte afgevoerd naar de gemengde riolering. Het regenwater dat op onverharde oppervlakken valt infiltreert in de bodem. Het terrein was voorheen nagenoeg geheel verhard.
5.2 Beleidskader
Het Provinciale “Regionale Water en Bodem Programma” (RWP) 2022 – 2027 heeft als doel een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Rode draad is het herstel van de systeemwerking. Het water en bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.
Waterschap De Dommel heeft zijn actuele waterbeleid opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5). In dit programma staat een watertransitie centraal die moet zorgen voor een toekomstbestendig watersysteem. De transitie heeft drie leidende principes: 1) elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt; 2) functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan; 3) wat schoon is moet schoon blijven.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023 (zie paragraaf 2.3.2 van deze toelichting). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
5.3 Toekomstige situatie
Door WSP is op 23 augustus 2022 een waterparagraaf opgesteld (bijlage 19).
De ontwikkeling betreft de realisatie van een stedelijke buurt met maximaal 475 woningen (zie afbeelding 2).
Afbeelding 2; Plattegrond nieuwe situatie
In het project is groen aanwezig waarin een deel van het water geborgen kan worden. Daarnaast zal regenwater worden opgevangen op polderdaken en voor een deel worden hergebruikt als grijswater.
Tabel 2; Afvoerende oppervlakken in de plansituatie
In deze dimensionering is er van uitgegaan dat de polderdaken daadwerkelijk 60 mm bergen. Ze zijn daarom niet meegeteld in het verharde oppervlak. Als de polderdaken minder water bergen moet het tekort worden geborgen in andere regenwaterbergingen.
Duurzaam watersysteem
De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
voldoende ontwateringdiepte;
de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;
de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten en dus op het juiste peil worden aangeboden;
aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen.
Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.
Omdat de omliggende openbare verhardingen gevoelig zijn voor water op straat bij extreme neerslag moet worden voorkomen dat water uit openbaar gebied tot overlast kan leiden in het plangebied en wordt geadviseerd de vloerpeilen van nieuwbouw in het plangebied minimaal 0,2m boven de T-hoogte aan te brengen.
Regenwater
Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).
Voor het Fabriekskwartier wordt onderzocht of het regenwater kan worden gebruikt als grijs water. Dat betekent dat dat water niet kan infiltreren. In de directe omgeving van de locatie zorgt het daardoor niet voor een aanvulling van het grondwater. Het grijze water vervangt echter drinkwater dat bij de drinkwaterwinning aan de Gilzerbaan uit de bodem omhoog wordt gepompt. Op gemeentelijke schaal is dit dan ook een zeer duurzame toepassing van het omgaan met regenwater.
Op ongeveer 70% van de daken worden groene daken en polderdaken toegepast. Daarnaast worden oppervlakkige en ondergrondse waterbergingen toegepast. Voor een uitgebreide beschrijving van het systeem wordt verwezen naar de waterparagraaf van de ontwikkelaar.
Het surplus aan regenwater, boven de 60 mm, kan worden afgevoerd naar de blauwe ader in de Fatimastraat. Er kan worden aangesloten op de blauwe ader in het westelijke deel van de Fatimastraat, meer naar het oosten ligt de blauwe ader te diep om op in te prikken. Desgewenst kan nog een hoge regenwateruitlaat worden aangelegd richting de Piushaven. Deze calamiteitenuitlaat kan het regenwater bij zeer extreme buien afvoeren naar het kanaal.
Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.
Huishoudelijk afvalwater
Het huishoudelijk afvalwater kan worden afgevoerd naar de bestaande gemengde riolering.
5.4 Watertoets
De locatie was voorheen grotendeels verhard en wordt hydrologisch positief ontwikkeld. De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is daardoor beperkt en valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
6.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
6.2 Bestemmingsplan verbrede reikwijdte
De ontwikkeling van het plangebied Fabriekskwartier wordt in fases uitgevoerd, zoals op onderstaande figuur weergegeven. Per fase wordt een kavelpaspoort opgesteld, met stedenbouwkundige randvoorwaarden. Vanwege de uitvoering van dit plan in fases, waarbij verschillende deelgebieden bij verschillende projectontwikkelaars in eigendom zijn, is besloten tot het opstellen van een globaal en flexibel bestemmingsplan.
Figuur: gebiedsindeling plangebied
Gekozen is voor een bestemmingsplan verbrede reikwijdte zoals bedoeld in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Door voor het plangebied een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op te stellen, wordt geanticipeerd op de omgevingswet. Het bestemmingsplan verbrede reikwijdte is een globaal bestemmingsplan, waarbij regels worden uitgewerkt in beleidsregels. Zolang de beleidsregels en kavelpaspoorten niet zijn vastgesteld, geldt een bouwverbod.
Een omgevingsvergunning kan enkel worden verleend voor een aanvraag welke passend is in de beleidsregels. Een uitzondering hierop zijn kleine veranderingen aan (grondgebonden) woningen, zoals aan- en bijgebouwen en uitbouwen, bijgebouwen, dakkapellen, erfafscheidingen, overkappingen e.d.
Begripsbepalingen
In dit artikel worden de begrippen opgenomen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Hierbij wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de landelijke standaard en begrippen die binnen de gemeente worden gebruikt. Omdat het een bestemmingsplan verbrede reikwijdte betreft zijn een aantal nieuwe begrippen opgenomen, zoals begrippen die van belang zijn voor de kostenverhaalsregels.
Doelstelling
In dit artikel worden de algemene en planspecifiek doelstelling van het bestemmingsplan omschreven. Dit artikel is gebaseerd op artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en bevat daarmee ook een algemene doelstelling: het in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en het instand houden van een goede omgevingskwaliteit.
Bestemmingen
Het gehele plangebied heeft de bestemming 'gemengd', waarbinnen zowel woondoeleinden (gestapeld en grondgebonden) als overige functies, zoals maatschappelijke doeleinden, dienstverlening, kleinschalige bedrijvigheid en sport en recreatie zijn toegestaan. Enkel de begane grond van de panden mag worden gebruikt voor overige functies.
Dubbelbestemmingen
Over het hele plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie'. Binnen het gebied mag pas worden gebouwd als dit archeologisch is vrijgegeven. Hiervoor is nog vervolgonderzoek naar de archeolische waarden van het plangebied noodzakelijk.
Aanduidingen
Gebiedsaanduidingen
Binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' wordt binnen het bestemmingsplan verwezen naar het Hogere Waardebesluit en worden exra regels gesteld over de indeling van de woningen. Indien de Wethouder Baggermanlaan aan wordt geduid als een 30 km/uur weg, geldt het Hogere Waardebesluit niet, en worden enkel regels gesteld ter waarborging van een goed woon- en leefklimaat.
De gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - kostenverhaalsgebied' is opgenomen, teneinde de kosten voor toekomstige ontwikkelaars te kunnen verhalen. In artikel 12 zijn de kostenverhaalregels opgenomen.
Functieaanduidingen
ter plaatse van de aanduiding Beeldbepalende Boom mag niet worden gebouwd en mogen geen activiteiten met grondverzet plaatsvinden. Als uit een BomenEffectAnalyse blijkt dat de bomen, bij bepaalde activteiten, eventueel met bescherming, behouden kunnen blijven, kan hiervan af worden geweken.
Aan de kant van de Havendijk is een functieaanduidng 'horeca tot max. categorie 3' opgenomen. Alleen op deze locatie mogen horeca activeiten worden uitgeoefend.
Algemene zorgplicht
In het plan is een artikel met de algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving opgenomen. Dit artikel regelt dat negatieve effecten op de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk worden voorkomen, beperkt of ongedaan moeten worden. Aan deze bepaling wordt redelijkerwijs gehoor gegeven als voldaan wordt aan de beleidsregels. Tevens kunnen maatwerkvoorschriften worden gesteld ter verbetering van de sociale veiligheid, gezondheid en verkeersveiligheid.
Kostenverhaalregels
Op grond van artikel 7ah van de regeling uitvoering Crisis- en herstelwet zijn in dit bestemmingsplan kostenverhaalregels opgenomen. Voor aanvragen om omgevingsvergunning, voor bouwplannen waarbij geen anterieure overeenkomst is gesloten, kunnen kosten worden verhaald. Zie hiervoor verder hoofdstuk 7: uitvoerbaarheid.
Beleidsregels
Voor het plan worden 4 beleidsregels opgesteld:
- beleidsregel Stedenbouwkundige structuur en beeldkwaliteitsplan
- beleidsregel Evenwichtige toedeling van functies
- beleidsregel Klimaatadaptief en natuurinclusief bouwen
- beleidsregel Inrichting openbare ruimte en parkeren
Stedenbouwkundige structuur en beeldkwaliteit
Op de verbeelding zijn geen bouwvlakken opgenomen. Enkel de 'hoogbouw'wordt op de verbeelding met maatvoeringsaanduidingen aangeduid. In de regels zijn de maximale hoogten opgenomen en de minimale afstanden tot de bestaande woningen. Voor wat betreft de aan- en bijgebouwen en uitbouwen, en bouwwerken geen gebouwen zijnde, is aangesloten op de standaard plansystematiek van de gemeente Tilburg.
De beleidsregel gaat nader in op de visie en stedenbouwkundig plan van het gebied. De beleidsregl is gebaseerd op het regiedocument 'Fabriekskwartier' van Wissing d.d. september 2019. In de beleidsregel worden de stedenbouwkundige kenmerken van het openbaar gebied benoemd. Voor wat betreft de bebouwing worden de algemene uitgangspunten voor hoogte en afstanden benoemd.
Deze beleidsregel wordt in een later stadium uitgewerkt in kavelpaspoorten.De kavelpaspoorten worden voor advies voorgelegd aan het regieteam en kwaliteitsteam Piushaen. De kavelpaspoorten gaan nader in op de archtitectuur en uitstraling van de woningen.
Evenwichtige toedeling van functies
In het bestemmingsplan zijn grondegebonden en gestapelde woningen toegestaan. Minimaal 20% van de woningen moeten worden uitgevoerd als sociale huurwoningen en minimaal 10% als middeldure huurwoningen. Daarnaast worden in het bestemmingsplan max. 4500m2 aan overige functies toegelaten.
De beleidsregel gaat nader in op de woningaantallen per deelgebied. Hierbij wordt het percentage sociale en middeldure huur aangeduid en het minimaal te realiseren grondgebonden woningen. Voor de overige functies is een verdeling per plangebied aangeduid. Enkel de functie horeca is nader aangeduid op de verbeelding.
Klimaatadaptief en natuurinclusief bouwen
Binnen het plangebied is een hoge ambitie tot klimaatadaptief en natuurinclusief bouwen. Om te borgen dat iedere ontwikkelaar binnen het plangebied deze ambitie ook waar maakt, zijn in deze beleidsregel regels opgenomen tot het bergen van water, groene daken, beperking van drinkwater en de opvang van regenwater. Daarnaast is het puntensysteem Natuurinclusief bouwen opgenomen, waarbij een minimale score van 30 punten dient te worden behaald.
In de stadsnatuurkaart 2040 zijn de noord- en westzijde van het plangebied aangeduid als ecologische zone. Om de inrichting hiervan de waarborgen zijn regels hierover in de beleidsregels opgenomen.
Inrichting openbare ruimte en parkeren
In het bestemmingsplan zit een dynamische verwijzing naar het parkeerbeleid, de nota parkeernormen 2017. In de beleidsregels zijn nadere regels voor het parkeren opgenomen, zoals de voorwaarde om bij aanvraag om omgevingsvergunning duidelijk te verschaffen over de verdeling van de parkeerplaatsen en het mobiliteitsplan. Daarbij zijn 6 extra parkeerplaatsen in het plangebied benodigd, ten behoeve van de naastgeleegen ontwikkeling Wolstad.
In het bestemmingsplan zit een voorwaardelijke verplichting tot het aanleggen van de ecologische structuur. De situering en gemiddelde breedte van deze structuur en de daarbij behorende randvoorwaarden zijn opgenomen in de beleidsregels.
Tevens zijn in de beleidsregel regels opgenomen over de inrichting van de groene ruimte en verkeer. In het bestemmingsplan is een norm van minmaal 30% aan groenvoorzieningen opgenomen en een verplichting tot het overleggen van een inrichtings- en beplantingsplan.
Bouwregels
Hoofdgebouwen
Het bestemmingsplan is globaal opgesteld. Op de verbeelding is een basishoogte opgenomen van 17meter. Daarnaast zijn 4 hoogteaccenten aangeven, 2 van 20 meter, 1 van 45 meter en 1 van 55 meter. Binnen deze hoogteaccenten zal de hoogbouw worden gerealiseerd. Om voldoende afstand tot de bestaande percelen in het plangebied te waarborgen zijn in de regels hiervoor minimale maten opgenomen. Voor de basis geldt een minimale afstand van 5 meter en voor de hoogbouw betreft dit respectievelijk 10 en 25 meter. In de beleidsregel 'stedenbouwkundige structuur en beeldkwaliteit' en bijbhorende kavelpaspoorten worden gedetailleerde bouwregels opgenomen.
Aan- uitbouwen en bijgebouwen
Er is een regeling opgenomen voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Bij grondgebonden woningen geldt dat de oppervlakte niet meer dan 40% van de oppervlakte van het achtererf mag bedragen en minimaal 25m2 van het achtererf moet onbebouwd en onoverdekt blijven.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist.
Financieel-economische uitvoerbaarheid
De gewenste ontwikkeling vindt plaats op particuliere gronden. Op basis van de programmatische invulling en de stedenbouwkundige randvoorwaarden is de (financiële) haalbaarheid van het plan door de gemeente getoetst. Hieruit blijkt dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Kostenverhaal
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.
Met de grootste grondeigenaar is een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over een exploitatiebijdrage conform de raamovereenkomst Piushaven. Hiermee is het kostenverhaal van de gemeente en de dekking van de bijdrage in de reserve Bovenwijkse voorzieningen geregeld. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkoming in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van artikel 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.
Voor de overige gronden, o.a. de huidige locatie La Poubelle, zal conform de kostenverhaalregels zoals opgenomen in de regels bij dit bestemmingsplan een exploitatiebijdrage betaald worden aan de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal van de gemeente en de dekking van de bijdrage reserve Bovenwijkse voorzieningen geregeld.
Gezien het bovenstaande wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht en is het kostenverhaal verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is zodoende niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 18 september 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Omgevingsdialoog
Op maandag 2 maart 2020 is er een informatieavond gehouden over de ontwikkeling Fabriekskwartier met omwonenden van het plangebied. Na deze avond is een planteam ingesteld met daarin bewoners en ondernemers uit de directe omgeving van het plangebied. Zij hebben advies gegeven over het gebiedsregiedocument waarin de uitgangspunten van het plan zijn uitgewerkt. Het advies van het planteam en de reactie van het kwaliteitsteam zijn opgenomen in bijlage 21 en bijlage 22 bij dit bestemmingsplan. Op basis hiervan heeft de ontwikkelaar de verschillende deelfasen uitgewerkt.
Op 3 oktober 2022 is een digitale informatieavond met omwonenden van het plangebied gehouden. Tijdens deze avond is de laatste stand van zaken gepresenteerd. Vanuit de omwonenden zijn er voornamelijk vragen gesteld omtrent het parkeren in het plangebied, energie en duurzaamheid en planning van de bouwwerkzaamheden. Van deze avond is een verslag gemaakt dat als bijlage 20 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van maandag 20 februari 2023 tot en met 3 april 2023 ter inzage gelegen.
Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid om zienswijzen in te dienen. Gedurende de periode van tervisielegging is 1 zienswijze ingekomen. Deze zienswijze is binnen de termijn ingekomen en daarmee ontvankelijk. De zienswijze is gedeeltelijk gegrond en leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan, in die zin dat het onderzoek naar stikstofdepositie is geactualiseerd. Tevens is er een tekstuele aanpassing doorgevoerd in bijlage 25 t/m 28 van het bestemmingsplan. Verwezen wordt naar de Nota van zienswijzen bestemmingsplan ‘Piushavengebied 2009, 6e herz. (Fabriekskwartier verbrede reikwijdte’ (bijlage 30).