Leijpark-Koningshoeven 2008, 2e herziening (Professor van Buchemlaan 4)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2019017-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Aanleiding voor onderhavig bestemmingsplan is de beoogde ontwikkeling voor het realiseren van woningbouw (28 appartementen) en een kleine horecagelegenheid aan de zuidoostkant van Tilburg. Op de locatie stond voorheen restaurant ‘Etenstijd’, welke in 2017 is afgebrand. Sindsdien ligt het terrein braak in afwachting tot een nieuwe ontwikkeling. Het plan voor de woningbouw past niet binnen de kaders van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan ‘Leijpark-Koningshoeven 2008’, d.d. 27 mei 2009. Met onderhavig bestemmingsplan wordt voorzien in een regeling voor de realisatie van de appartementen en een horecagelegenheid in het Leijpark.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat het Leijpark en wordt globaal begrensd door de Ringbaan-Zuid in het noorden, het park in het oosten en zuiden, en de Professor van Buchemlaan in het westen.
In afbeelding 1 is in het geel de begrenzing van het plangebied aangegeven.
1.3 Voorgaande plannen
Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan ‘Leijpark-Koningshoeven 2008’. Dit plan is door de gemeenteraad van Tilburg vastgesteld op 27 mei 2009. Het plangebied heeft momenteel in zijn geheel de functie ‘horeca’. Zie afbeelding 2. Omdat dit niet overeenkomt met de beoogde functie ‘wonen’, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de beoogde ontwikkeling toegelicht. In hoofdstuk 3 zijn de beleidskaders van het bestemmingsplan opgenomen en in hoofdstuk 4 staan de omgevingsaspecten die een rol spelen bij de locatie. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de juridische toelichting van het plan.
Hoofdstuk 2 Beschrijving gebied
De gewenste ontwikkeling bestaat uit het realiseren van 28 appartementen en een kleine horecagelegenheid in het Leijpark in Tilburg.
In de huidige situatie heerst er in het Leijpark een onvolledige padenstructuur, waardoor een kwart van het park niet gebruikt wordt. Door het introduceren van een nieuwe route door het park (‘de lus’), worden alle delen van het park gebruikt. ‘De lus’ wordt gedeeltelijk aangelegd binnen het plangebied en gedeeltelijk rondom. Het woongebouw, horecavoorziening, terrassen en parkeervoorziening zijn ondergeschikt aan de lus en worden in het park bedacht. De gebouwen oriënteren zich op het park en zijn zichtbaar vanuit alle richtingen. Aan de luwe bosrand is ruimte voor parkeren. Ontsluiting vindt plaats via de Professor van Buchemlaan aan de westzijde van het plangebied.
De appartementen bevinden zich in een woongebouw bestaande uit vier bouwlagen met een kap. Ter plaatse van de voormalige fietsparkeervoorziening wordt een horecagelegenheid beoogd. Dit gebouw bestaat uit één bouwlaag met een kap.
Stedenbouwkundige en landschappelijke motivatie
Stedenbouwkundig: Dit deel van de stad is volop in ontwikkeling. Met de herontwikkeling van de oude vuilstort ten zuiden van het park, heeft het park aan de zuidzijde een nieuwe stedelijke wand gekregen in de vorm van het ouderencomplex de Leijhoeve en het van de Valkhotel. Ook het ziekenhuis gaat uitbreiden, vernieuwen en transformeren en zoekt meer aansluiting met het park. Samen met de al wat langer geleden bouw van het Cenakel veranderd de positie van het park in het stedelijk weefsel dat omsloten wordt door stedelijke programma’s met gebouwen en de bouw van volumes die passend zijn bij de maat en schaal van het park. Er ontstaat nu een park in de stad. Met een woongebouw en theehuis dat qua landschappelijke inpassing, stedenbouwkundige positionering en architectuur veel meer aansluit bij de sfeer van het park. Het woongebouw met een groter volume positioneert zich aan de rand van een bosstrook waardoor het zicht op het park vanaf de Prof. van Buchemlaan optimaal blijft. Het theehuis is kleiner van schaal en staat losser in de ruimte en krijgt met haar terras een verblijfsfunctie in het park en sluit aan bij de padenstructuur van het park. Het theehuis kan een functie gaan vervullen als startpunt voor het park en als bestemming voor mensen die vanuit het ziekenhuis een rondje door het park willen lopen. Dit verhoogt de aantrekkelijkheid en gebruikswaarde van het park.
Door de functie, de positionering en de architectuur van het complex wordt de voormalige horeca locatie op een positieve manier getransformeerd en wordt er een waarde toegevoegd aan het park.
Landschappelijk: In de jaren 1920 tot en met 1937 heeft tuinarchitect L.A. Springer meerdere keren een ontwerp voor het Leijpark gemaakt in opdracht van de gemeente Tilburg. In de definitieve aanleg is een gemengde stijl van de Engelse landschapsstijl te herkennen. Met de herontwikkeling van de locatie Etenstijd kan de toevoeging van een woongebouw met bijgebouw in een Engelse landhuisstijl het Leijpark ruimtelijk versterken doordat de voorruimte van het gebouw alsmede de waterberging van de gemeente zo ook meer betekenis krijgen als parktuinzone voor het woongebouw. Met de omgevingscommissie wordt overlegd over de inrichting van de tuin waarbij sprake is van een nieuwe entree naar het park en waarbij een lusvormig pad de aansluiting maakt met het park.
Inbedding in het Leijpark
In de huidige situatie wordt slechts een deel van het Leijpark goed gebruikt. Door een onvolledige padenstructuur wordt ongeveer een kwart van het park – ter hoogte van de huidige planontwikkeling – niet gebruikt.
Door het introduceren van een nieuwe route door het park, wordt dit "afgesloten" deel aangesloten op de bestaande padenstructuur. De lus verbindt alle groentypologiën met het park. Er ontstaat ruimte.
De bestaande afrit aan de Prof. van Buchemlaan vormt een nieuwe, publieke entree van het park. Het landhuis, theehuis, terrassen en parkeerruimten worden in het park, aan de lus geplaatst. Het hoofdvolume staat als statig landhuis in het park, wat we kunnen zien als landgoed. Aan de voorzijde van het landhuis nestelt zich een poortwachtershuis - het theehuis - aan de lus. In de bosrand is ruimte voor de bezoekers van het landgoed om te parkeren. De bewoners van het landhuis parkeren op een groen erf achter de woning. De lus verbindt de nieuwe inrichting met de bestaande parkstructuur.
De appartementen en het theehuis vormen een ensemble, wat zich met recht de nieuwe entree van het Leijpark mag noemen. De nieuwe entree vormt een toegang voor alle bezoekers van het park, dat wordt verrijkt met bewoning en recreanten.
Het landhuis ligt vrij in het parklandschap. Door de plaatsing van (winter) groene heesters en bomen, wordt het zicht op de gevel gefragmenteerd. Het gazon ligt verhoogd ten opzichte van de terrassen aan de gevels, die hiermee uit het zicht vallen. Vanuit de woningen en terrassen ontstaat een directere verbinding met de rand van het gazon, door het hoogteverschil voelt het alsof deze weide bij het gebouw hoort.
In afbeeldingen 3 en 4 zijn een situatietekening en een sfeerbeeld weergegeven.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen, opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt
de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit
een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen één of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren. Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met één of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is er geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.
3.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Toetsing plan
Het plangebied is gelegen aan de zuidoostkant van Tilburg en momenteel bestemd als ‘horeca’.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij woningbouwlocaties is sprake als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Omdat met het plan juridisch 28 woningen worden toegevoegd, wordt het plan aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor de motivering van de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte wordt verwezen naar paragraaf 4.5 Volkshuisvesting. Hiermee is toepassing gegeven aan art. 3.1.6. Bro.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant. In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
3.2.2 Omgevingsvisie Noord-Brabant
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant, vastgesteld d.d. 14 december 2018, wordt de visie op de Brabantse leefomgeving tot 2050 beschreven. Binnen deze visie is sprake van één basisopgave en vier hoofdopgaven, welke nadrukkelijk met elkaar zijn verbonden. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan.
De basisopgave luidt: "Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Hiermee is de basisopgave veelomvattend en gaat het over milieuaspecten, maar ook over landschap-pelijke- en cultuurhistorische aantrekkelijkheid, een goede woon- en werkomgeving met een aantrekkelijk aanbod aan voorzieningen, stilte en een natuurlijke omgeving, waarin biodiversiteit en recreatie hand in hand gaan. De hoofdopgaven zijn:
Werken aan de Brabantse energietransitie;
Werken aan een klimaatproef Brabant;
Werken aan een slimme netwerkstad;
Werken aan een concurrerende, duurzame economie.
3.2.3 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samenge-voegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.
De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Specifiek voor het plangebied geldt dat:
De locatie valt binnen het gebied "Stedelijk gebied" zoals opgenomen in kaart 2 (thema: landbouw) bij de Interimverordening. Een gebied met ruimtebeslag voor bebouwing, waar duurzame stedelijke ontwikkeling conform artikel 3.42 van de verordening is toegestaan:
De locatie valt binnen het gebied "Stedelijke ontwikkeling en erfgoed" zoals opgenomen in kaart 3 (instructieregels gemeenten) bij de Interimverordening. Waar de volgende rechtstreeks geldende regels met betrekking tot ontgrondingen (paragraaf 2.3.2 en 3.1.2. van de verordening van toepassing zijn. De bescherming van erfgoed wordt nader besproken in paragraaf 5.8 van deze toelichting. Tevens zijn de instructieregels voor gemeenten van toepassing met betrekking tot erfgoed, zoals opgenomen in afdeling 3.5. van de verordening. De zogenaamde zorgplicht voor omgevingskwaliteit. Dit is in de verschillende onderdelen van de toelichting nader beschouwd.
De locatie valt binnen het gebied "watersystemen, -veiligheid en - berging" zoals opgenomen in kaart 8 (instructieregels voor waterschappen) bij de Interimverordening. Er dient rekening te worden gehouden met de normering wateroverlast zoals opgenomen in paragraaf 4.1.2 van de verordening. Daarnaast zijn rechtstreeks werkende regels voor activiteiten van toepassing en instructieregels voor gemeenten en waterschappen. In hoofdstuk 6 van de toelichting wordt nader op dit aspect ingegaan.
Toetsing plan
Bestaand stedelijk gebied
Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor verder toepassing van de Ladder van duurzame verstedelijking niet aan de orde is (zie ook 3.1.3). Aan de vereisten van de interim omgevingsverordening wordt voldaan.
Natuur Netwerk Brabant en Ecologische verbindingszone
De ontwikkeling bevindt zich niet in het Natuur Netwerk Brabant of de Ecologische verbindingszone (zie afbeelding 5).
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren. Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk. Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw;
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing;
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven;
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant.
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg – Koningshoeven;
Stadsregionaal park Stadsbos013;
Stadsregionaal park Noord.
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid;
Zorgcluster Leijpark;
Duurzaam energielandschap Noord.
De twee ecologische verbindingszones:
aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied;
aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten;
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig;
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk;
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.;
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners;
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal;
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar;
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen;
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers;
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken.
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Specifiek voor dit plangebied geeft de Omgevingsvisie het volgende aan:
het plangebied is aangeduid als bebouwd stedelijk gebied. Zie uitsnede in afbeelding 6.
het plangebied is gelegen naast Stadsregionaal park Moerenburg-Koningshoeven. Zie afbeelding 7.
Het plangebied is gelegen naast het Stedelijk knooppunt Zorgcluster Leijpark. Zie afbeelding 8.
Conclusie
Met de omgevingsvisie wordt gezocht naar meer balans tussen people, profit en planet waarbij de juiste balans ook betekent meer menging van functies. Hierdoor ontstaat meer waarde voor de stad en ontstaan er bijzonder plekken. Bijzondere plekken die bijdrage aan het karakter, de stedelijke kwaliteit en de leefbaarheid van de stad. Met deze toevoegingen aan het park wordt een extra kwaliteit toegevoegd aan de stad; de omvang van de horeca wordt kleiner en de leefbaarheid en sociale controle op het park worden versterkt. Het theehuis vormt een extra attractie-punt waardoor de gebruikswaarde van het park toeneemt. Door de nieuwe bebouwing wordt de entree naar het park verbeterd. Daarnaast blijkt ook uit de omgevingsvisie en de ontwikkelingen in de omgeving van het park dat het karakter van het park veranderd van een park aan de rand van de stad (extensief gebruik) naar een meer centraal gelegen park in de stad (intensiever gebruik).
En als laatste is het gebied in de omgevingsvisie aangewezen als zorgknoop in de stad, waarbij verschillende zorgfuncties verbonden worden met de groene kwaliteiten van het gebied (ecologische zone en de Leij) en het park. Door het theehuis ontstaat er een relatie tussen het park en het ziekenhuis waarbij mensen na een ziekenhuisbezoek of tijdens een ziekenhuis bezoek met familie niet alleen een rondje kunnen lopen door het park maar ook ergens naar toe kunnen gaan om wat te drinken. Dit heeft een positief effect op het welzijn van patiënten (healing Enviorment). Dit zijn allemaal manieren om de omgeving van het park en de zorgfuncties in het gebied te verbinden met de groene kwaliteit. Het woongebouw en het theehuis dragen daaraan bij.
De beoogde ontwikkelingen passen binnen de ambities van de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en dragen bij aan het in die ambitie omschreven toekomstbeeld.
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt, op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
4.2.1 Hoogbouw
In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.
Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad.
Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.
De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.
Het plan maakt geen hoogbouw mogelijk, waardoor de Handreiking Hoogbouw hier niet van toepassing is.
4.2.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereedgekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die ertoe doen, in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit. Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
4.3 Groen en speelruimte
4.3.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2017;
Beoordelingscriteria houtopstanden;
Nota 'overige houtopstanden';
Boomwaarde zoneringskaart 2017;
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen.
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buitenzone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld onder andere met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De bomen waardekaart (BWZ-kaart) is gebruikt als basis bij het plan. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart (zie afbeelding 9) aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.
De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
Nabij het plangebied staan enkele potentieel waardevolle bomen die met hun cirkel gedeeltelijk binnen het plangebied zijn gelegen. Binnen 15 meter van het hart van deze bomen is de huidige situatie reeds verharding en bestrating aanwezig, in het nieuwe plan wordt waar mogelijk de afstand tot het hart van die bomen vergroot, het is echter onontkoombaar om op enkele plaatsen binnen 15 meter van het hart van de bomen verharding aan te brengen.
Indien binnen 15 meter van het hart van deze bomen bebouwing opgericht wordt of werken worden uitgevoerd, geldt hiervoor een afwijkingsmogelijkheid, dit is opgenomen in de regels.
4.3.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. In hoofdlijnen betekent dit:
inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
4.3.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen. De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden. In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide-en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
In de nota zijn de volgende doelstellingen opgenomen:
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied. In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'. Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit. Zoveel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bijvoorbeeld nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
Toetsing plan
Het Leijpark maakt deel uit van de ecologische structuur die is aangewezen op de kaart Stadsnatuur 2040, waardoor bij ontwikkeling moet worden ingezet op versterking van de biodiversiteit. Er zal met de doelstellingen uit de nota biodiversiteit rekening worden gehouden bij de landschappelijke inrichting van het gebied. Concreet zal de beplanting rondom de parkeerplaatsen aan de noordzijde van het plan een parkachtige uitstraling krijgen. Hierdoor wordt aansluiting gezocht bij de ecologische structuur. Daarnaast wordt aan de zuidzijde aansluiting gezocht met de meer natuurlijke begroeiing verderop in het beekdal. Dit zal worden vormgegeven door een extensief onderhouden bloemrijk grasland, mogelijk gecombineerd met een wadi of andere voorziening voor de infiltratie van hemelwater. Verder zal rekening worden gehouden met de biodiversiteit door het aanbrengen van verschillende inheemse boom- en struiksoorten. Mede door voorgenoemde maatregelen en het terugbrengen van de hoeveelheid verhard oppervlak draagt de ontwikkeling in positieve zin bij aan het versterken van de biodiversiteit.
4.4 Verkeer en parkeren
4.4.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
4.4.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
4.4.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beinvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven. De parkeerberekening is opgenomen in paragraaf 5.7.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
4.5 Volkshuisvesting
Zorgvuldig ruimtegebruik
De gemeente Tilburg maakt samen met 8 andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van- Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2017-2027 is de bouwopgave voor Tilburg ongeveer 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudensverdunning en in de groei door migratie. Tot ongeveer 2030 is de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld 1.100 woningen per jaar. In dat tempo worden ook de onttrekkingen in de stad jaarlijks gecompenseerd.
De woningbouwopgave voor Tilburg kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Dit geldt ook voor voorgenomen ontwikkeling. Het plan voor de realisatie van 28 woningen aan de Professor van Buchemlaan past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6 Bro).
Woonvisie
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015. Hierin staan de
thema’s en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Centraal in de Woonvisie staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zoveel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.
We onderscheiden de volgende woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk buiten het centrum, Groen-stedelijk, Dorps en Landelijk. Hierbij is sprake van een afnemende woningdichtheid, nabijheid en toegang tot voorzieningen en (OV-)bereikbaarheid. Binnen deze woonmilieus vinden verschillende leefstijlen een plek. Met voorliggende ontwikkeling wordt gebouwd in een groenstedelijk woonmilieu waaraan veel behoefte is, zo blijkt uit het kwalitatief woningbehoefteonderzoek uit 2018.
Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar de stad voor staat, worden een aantal kwaliteiten benoemd die vanuit de Woonvisie en voor de opgave in de stad belangrijk zijn.
Appartementen
Toevoegingen van nieuw appartementen moet bijdragen aan een van onze kwalitatieve woningbouwopgaven. De beoogde appartementen richten zich op de doelgroep senioren en worden minimaal levensloopbestendig en bij voorkeur nultreden gerealiseerd, zodat deze geschikt zijn voor inwoners met een (toenemende) zorgbehoefte. Dit is een waardevolle bijdrage aan het gemeentelijk woningaanbod.
Politiekeurmerk Veilig Wonen
Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.
Bestaand stedelijk gebied
Uit de Interim omgevingsverordening blijkt dat het plangebied ligt in een gebied dat is aangemerkt als stedelijk gebied (zie afbeelding 10).
4.6 Horeca
De raad heeft op 30 januari 2017 het horecabeleid vastgesteld. Daarin is de volgende doelstelling opgenomen:
"Tilburg wil een gastvrije stad zijn. Met het nieuwe horecabeleid willen we een bijdrage leveren aan eenhoreca-aanbod dat aansluit bij de wensen van de bewoners en bezoekers van de stad. We kiezen voor horecadie een meerwaarde heeft voor de functie van gebieden, om daarmee de gastvrijheid van Tilburg te benadrukken. Daarnaast willen we binnen het beleid ruimte houden voor vernieuwing van het aanbod. De stad realiseert hiermee een horeca aanbod waarvoor mensen nu, en in de toekomst, naar Tilburg komen en er willen verblijven."
Ruimte voor vernieuwing/innovatie van het aanbod
Nieuwe horeca-initiatieven moeten de aantrekkelijkheid van bepaalde gebieden vergroten of behouden. Gebieden als de binnenstad en het buitengebied zijn van groot belang voor het woon- en leefklimaat en bezoekers, vanwege de vele voorzieningen en mogelijkheden voor recreatie en ontspanning. Door daar in te zetten op (vernieuwende) horeca(concepten) kunnen deze gebieden een grotere waarde krijgen voor inwoners en bezoekers. Onderscheidende horecaconcepten, al dan niet in combinatie met een bijzondere locatie, moeten ruimte kunnen krijgen in Tilburg.
Evenwichtig aanbod
Bij het vormgeven van het horecabeleid dient tevens een balans te worden gevonden met andere functies zoals de leefbaarheid in wijken of de mogelijkheid om te ondernemen (in andere sectoren). Ook bij de omvang van het aantal horecagelegenheden moet een balans worden gevonden. Het toevoegen van horeca komt de diversiteit en spreiding van het aanbod ten goede. Bij overaanbod kan het rendement van horecabedrijven onder druk komen staan. Dit kan tot gevolg hebben dat de kwaliteit afneemt en dat daardoor niet voldoende ruimte is voor vervangingsinvesteringen en het investeren in het vernieuwen van het concept.
Horeca-categorieën
In het horecabeleid zijn categorieën opgenomen. Zo ontstaat de mogelijkheid om te sturen op de ontwikkeling van horeca die past bij het karakter van het gebied. Denk hierbij aan de wenselijkheid van daghoreca in winkelgebieden en het voorkomen van overlast van horeca die lang geopend is in gebieden waar ook (relatief veel) woningen aanwezig zijn. In het horecabeleid is daarom gekozen voor een nieuwe typering van horeca-categorieën waarmee aansluiting gezocht wordt bij het belangrijkste bezoekmotief van de consument en waarmee richting kan worden gegeven aan de ontwikkeling van horeca die aansluit bij de kwaliteiten van een specifiek gebied.
Categorie I (Daghoreca):
Horeca inrichting, met openingstijden gerelateerd aan de winkeltijden (daghoreca), niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar:
hoofdzakelijk (kleine etenswaren) en/of dranken worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: thee & koffieconcepten, brood & lunchconcepten, ijs & yoghurt concepten. Daarnaast zijn ook concepten zoals omschreven bij categorie III mogelijk indien de openingstijden kunnen worden beperkt.
Categorie II (Droge horeca):
Horeca inrichting waar:
hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of alcoholvrije dranken worden verstrekt.
Voorbeelden zijn aan te merken: fastfoodconcepten, healthy fastfoodconcepten, snackbars, shoarmazaken.
Indien alcohol wordt verstrekt valt het bedrijf in categorie III.
Categorie III (Eetgelegenheden):
Horeca inrichting, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar:
hoofdzakelijk maaltijden worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: restaurants, pizzeria's, all-you-can-eat-concepten, café-restaurant.
Categorie IV (Café - Barconcepten):
Horeca inrichting waar:
hoofdzakelijk dranken worden verstrekt, en waar eventueel in combinatie daarmee kleine etenswaren worden
verstrekt.
Voorbeelden zijn: cafés, bars, pubs, bier-, wijn- en cocktailconcepten.
Categorie V (Uitgaan & Zalen):
Horeca inrichting waar:
hoofdzakelijk dranken worden verstrekt en entertainment wordt aangeboden, zoals (live) optredens en mechanische muziek.
Voorbeelden zijn: clubs, discotheken, feestcafés, uitgaansconcepten, zalen- en partycentra, danscafés, karaokebars. Combinatie met (onderdelen) van categorieën III en IV vallen ook binnen deze categorie.
Categorie VI (Verblijfshoreca):
Horeca inrichting waar:
hoofdzakelijk gelegenheid tot tijdelijk slaapverblijf wordt gegeven, en waar eventueel in combinatie daarmee maaltijden, dranken en/of kleine etenswaren worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: hotels, motels en pensions.
Gewenste ontwikkeling per gebied
Binnenstad
De belangrijkste concentratie van horeca bevindt zich in de binnenstad in het horecaconcentratiegebied (HCG). Het HCG bestaat uit: Heuvel, Korte Heuvel, Piusplein, Heuvelring/Piusstraat, Paleisring, Oude Markt / Heikese Kerk. Hier is ruimte voor een ruim en divers aanbod van horeca, juist ook horeca die zich specifiek richt op uitgaand publiek.
In andere delen van de binnenstad zoals het Kernwinkelgebied, de Spoorzone, Veemarktkwartier, Piushaven en het Dwaalgebied heeft de horeca een ondersteunende functie en zijn andere functies zoals wonen, winkelen en werken de hoofdfunctie. Uitbreiding van horeca is in deze gebieden wenselijk als dit bijdraagt aan de sfeer en aansluit op de hoofdfunctie van het betreffende deelgebied. Hierbij blijft de balans met de andere functies van groot belang.
Woongebieden en overige winkelgebieden
Voor vestiging van horeca in woonwijken wordt allereerst gedacht aan winkelgebieden of andere locaties waar meerdere publieksgerichte functies zijn gevestigd of waar mensen toch al naar toegaan, bijvoorbeeld voor recreatie. Denk hierbij aan een buurtwinkelcentrum, MFA of park.
Aan de bedrijvige linten is horeca, net als in andere winkelgebieden, ondersteunend aan de hoofdfunctie. In met name de grotere winkelgebieden is vaak horeca gevestigd die ook wijk gebonden is. Naast op winkelend publiek gerichte daghoreca, kan hier ook gedacht worden aan een restaurant. Vanwege de goede bereikbaarheid en parkeergelegenheid bij dit soort centra, is dit een goede plek voor dergelijke horecavoorzieningen.
Bij buurtwinkelcentra is zeer beperkt ruimte voor uitbreiding. Hierbij moet ook gedacht worden aan bijvoorbeeld afhaalformules, die veelal ook mogelijk zijn binnen de bestemming detailhandel. Overaanbod aan 'horeca' is een risico, mede doordat het onderscheid tussen detailhandel en horeca juist op dit soort locaties vaak onduidelijk is.
Buitengebied en Bedrijventerreinen
In het (toeristisch) buitengebied speelt horeca een belangrijke rol bij de kwaliteit van het gebied en de aantrekkingskracht voor bezoekers. In deze gebieden is (beperkt) ruimte voor daghoreca en restaurants.
Horeca op bedrijventerreinen is ondergeschikt aan de bedrijfsfuncties en alleen bedoeld voor de mensen die er werken. Zelfstandige horeca hoort niet thuis op de Tilburgse bedrijventerreinen. De bestaande centra en bestaande horecaconcentraties horen immers vitaal te blijven.
Horeca bij winkels en dienstverlenende bedrijven (additionele horeca)
Door maatschappelijke en economische ontwikkelingen ontstaat er bij consumenten steeds meer een behoefte aan onderscheidende concepten in zowel winkels als horeca. Hoe meer een (winkel)gebied gericht is op recreatief winkelen of verblijf, hoe groter de behoefte aan 'beleving'. Voorbeelden van deze ontwikkelingen zijn een lunchroom in een boekenwinkel, een kapsalon met een wijnbar (mits gescheiden ruimtes) of een lunchroom waar het gehele interieur te koop is. Deze ontwikkeling vindt op dit moment met name plaats binnen de detailhandel waar steeds meer 'horeca-elementen' een plaats krijgen.
Het is voor winkeliers mogelijk om binnen de bestaande regels maximaal 33% van de winkeloppervlakte in te richten voor horeca-activiteiten. Voor horecabedrijven die tevens alcohol verkopen gelden op grond van de Drank en Horecawet (DHW) aanvullende (inrichtings)eisen. Deze eisen gelden in Tilburg ook voor bedrijven die geen alcohol schenken, maar wel langer geopend willen zijn dan op grond van de winkeltijdenverordening mogelijk is.
Ondersteunende horeca
Horeca is ook een zeer wenselijk onderdeel van andere (maatschappelijke) voorzieningen zoals een schouwburg, buurthuis of sportvoorziening. Deze horeca staat ten dienste van een andere hoofdfunctie. Deze hoofdfunctie is dan ook opgenomen in het bestemmingsplan. Het schenken van alcohol is toegestaan middels een Drank- en Horecavergunning.
Maatregelen in bestemmingsplan
Ten aanzien van het plangebied is het voorstaande als volgt uitgewerkt:
Aan de beoogde horeca gelegenheid wordt horeca categorie I (Daghoreca) toegekend. Hierdoor wordt de rust in het park voldoende gewaarborgd, maar is er wel de mogelijkheid onder andere voor winkelend publiek
(AaBe-winkelgebied), bezoekers en patiënten ziekenhuis en fietsers/wandelaars om op deze aantrekkelijke locatie in het park te verblijven.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Bedrijven en milieuzonering
Bij het realiseren van woningen dient rekening gehouden te worden met (mogelijke) milieuaspecten van bedrijven in de nabijheid. Voor het waarborgen of realiseren van een goed woon-en leefklimaat wordt milieuzonering gehanteerd. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven (milieubelastend) een passende locatie in nabijheid van woningen (milieugevoelig) krijgen en dat deze op een verantwoorde manier van elkaar gescheiden worden.
Bij nieuwe ontwikkelingen dienen twee doelen:
Het voorkomen van of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Een hulpmiddel voor milieuzonering is de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" waarvan de laatste versie stamt uit 2009. Deze handreiking gaat uit van de hinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Bij het bepalen van richtafstanden is het omgevingstype van belang. Er zijn voor milieuzonering
drie omgevingstypen: ‘rustige woonwijk’, ‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. Een ‘rustige woonwijk’ is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Naast de wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor en er is weinig verstoring door verkeer. Omgevingstype ‘rustig buitengebied’ is vergelijkbaar. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is er sprake van functiemenging en/of ligging nabij drukke wegen. De richtafstanden mogen bij ‘gemengd gebied’ met één stap verlaagd worden.
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied bevinden zich op een grote afstand diverse functies, waaronder een revalidatiecentrum (circa 350 meter) en enkele bouwmarkten (circa 370 meter). Voor voorgaande functies geldt op basis van de VNG-handreiking een maximale richtafstand van 30 meter, op basis van het omgeving
stype ‘rustige woonwijk’. Op basis van de werkelijke afstand kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van milieuhinder ten gevolge van voorgaande functies.
De voorgenomen ontwikkeling maakt een kleine horecagelegenheid mogelijk, waardoor een milieubelastende bestemming wordt toegevoegd in de omgeving van de nieuwe woningen, welke milieugevoelig zijn. Voor een kleine horecagelegenheid geldt een maximale richtafstand van 10 meter bij het omgevingstype ‘rustige woonwijk’. De werkelijke afstand bedraagt circa 25 meter. Om die reden is geen milieuhinder ten gevolge van de kleine horecagelegenheid te verwachten.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied, omdat de milieubelastende bestemmingen zowel in de omgeving als binnen het plangebied op een grotere afstand dan de benodigde richtafstand liggen.
5.2 Geluid
Wet geluidhinder
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgelegd in welke mate het geluid veroorzaakt door gezoneerde wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen en dergelijke) mag belasten.
Op basis van de wet zijn voor de geluidgevoelige bestemmingen voorkeursgrenswaarden opgenomen waaraan in principe aan voldaan moet worden:
wegverkeer 48 dB;
spoorwegverkeer 55 dB;
industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen 50 dB(A).
Onderzoek
Uit het akoestisch onderzoek (Bijlage 1 bij deze toelichting) blijkt dat de voorkeurswaarde vanwege het verkeer op de Professor van Buchemlaan (maximaal 51 dB) en de Ringbaan-Zuid (maximaal tot 53 dB) wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Omdat het treffen van geluid reducerende maatregelen niet reel is of onvoldoende resultaat oplevert, dienen hogere waarden te worden vastgesteld. Het ontwerpbesluit tot vaststelling hogere waarden wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Evenementen
In het Leijpark vinden 15 dagen per jaar evenementen met versterkte muziek plaats, waarvan 10 dagen voor het evenement Circolo. Uit metingen die in de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden, blijkt dat er voldaan kan worden aan de evenementennorm van 70 dB(A)/85 dB(C) ter hoogte van de geplande woningen. Hier wordt een acceptabel woon- en leefklimaat voldoende gegarandeerd.
Conclusie
Na vaststelling van de hogere waarden, vormt het aspect geluid geen belemmering voor de ontwikkeling.
5.3 Bodem
Op basis van de Wet Bodembescherming (Wbb) en het Besluit bodemkwaliteit geldt dat bij een ruimtelijk plan bepaald moet worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik. Om die reden is het relevant om te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging.
Onderzoek
In het plangebied is een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 3 bij deze toelichting) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat ter plaatse licht verhoogde gehalten aan één of meer zware metalen in de grond en grondwater voorkomen. Deze vormen echter geen belemmering voor het voorgenomen gebruik/bouwplan, ‘Wonen met horeca’, al dan niet met tuin, parkeerterrein en overige voorzieningen. Het incidenteel matig verhoogde gehalte aan zink wordt in dit locatie specifieke geval als een zogenaamde ‘uitbijter’ gezien en hoeft daarom niet nader te worden onderzocht.
PFAS
Het uitgevoerde bodemonderzoek heeft ook betrekking op PFAS. Hieruit blijkt dat alle geanalyseerde grondmonsters voldoen aan de bodemfunctie landbouw/natuur. In enkele grondwatermonsters (peilbuis 01, 20 en 38) zijn zodanig lage waarden PFAS aangetroffen dat geen nader onderzoek nodig wordt geacht.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied is geen relevante bodemverontreiniging aangetroffen. Nader onderzoek is om die reden niet nodig.
5.4 Externe veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om:
bedrijven die onder het Besluit risico’s zware ongevallen vallen (Brzo);
LPG/LNG-tankstations;
opslagplaatsen (PGS);
ammoniakkoel-/vriesinstallaties;
spoorwegemplacementen.
In het Bevi is opgenomen dat binnen de PR 10 -6 contour geen kwetsbare objecten zijn toegestaan, voor beperkt kwetsbare objecten is dit een richtwaarde. Wanneer een ruimtelijk besluit wordt genomen binnen het invloedgebied van de risicobron dan dient het groepsrisico verantwoord te worden.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de omgang met externe veiligheid rond buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (zoals gas en brandbare vloeistoffen). De normen die door het Bevb worden gehanteerd zijn gelijkgesteld met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zodat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR) gelijk zijn.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Het beleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, binnenvaart en spoorweg is opgenomen in het Bevt. Voor de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten) geldt het Basisnet. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd.
Buiten 200 meter van de transportroute, of wanneer het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of de toename minder is dan 10%, kan volstaan worden met een beperkte verantwoording. Een uitgebreide verantwoording is nodig wanneer sprake is van een toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Onderzoek
De risicobronnen in de nabijheid van het plangebied zijn geïnventariseerd aan de hand van de EV-signaleringskaart, zie navolgende afbeelding 12.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen de plaatsgebonden risicocontour ligt van een inrichting, zoals bedoeld in Bevi. Het Bevi vormt om die reden geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Ten oosten van het plangebied ligt de aardgasbuisleiding Z-522-01. Deze buisleiding heeft een uitwendige diameter van 324,00 mm en maximale werkdruk van 40 bar. Het invloedsgebied van deze buisleiding reikt niet over het plangebied. Het Bevb vormt om die reden geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Ten zuidwesten van het plangebied ligt de rijksweg A58, ten noorden de spoorlijn Breda – Tilburg. Over beide transportroutes worden gevaarlijke stoffen met een relevante intensiteit vervoerd, de routes maken onderdeel uit van het Basisnet. Het plangebied ligt niet binnen het plaatsgebonden risicocontour en de 200 meter zone. Wel ligt het plangebied binnen het toxisch invloedsgebied waardoor een beperkte verantwoording van het groepsrisico van toepassing is. Elementen voor deze verantwoording zijn opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting. Met inachtneming van een positief advies van de brandweer/veiligheidsregio vormt het Bevt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied.
Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijd met het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in de plaatsgebonden risicocontour van risicobronnen in de omgeving. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van transportroutes waardoor de brandweer/veiligheidsregio om advies gevraagd dient te worden. De opkomsttijd voor de brandweer is 10: 45 minuten . Met inachtneming van het standaardadvies van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant neemt het bevoegd gezag verantwoording voor het groepsrisico en wordt het restrisico ten aanzien van externe veiligheid geaccepteerd.
5.5 Luchtkwaliteit
Regeling Niet In Betekenende Mate
Op 15 november 2007 is de AMvB Niet In Betekenende Mate (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) in werking getreden. Hierin zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Binnen het plangebied worden 28 appartementen gerealiseerd. Met 28 nieuw te realiseren woningen, valt het bouwplan ruim binnen het criterium voor de categorie woningbouwlocaties (de grens ligt op 1.500 woningen, bij één ontsluitingsweg). Daarnaast blijkt uit de monitoringstool dat ter plaatse van de ontwikkeling voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer voor wat betreft luchtkwaliteit. Met andere woorden, de realisatie van de woningen draagt niet of nauwelijks bij aan de luchtverontreiniging en is in dat opzicht niet in betekenende mate. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Stikstofdepositie
Voor het bepalen van de stikstofemissies van de beoogde woningen als stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de omgeving is een quickscan uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige gebied, Kampina & Oisterwijkse Vennen, zich op 2,7 km afstand van het plangebied bevindt.
Deze afstand is dermate groot dat het aantal motorvoertuigbewegingen geen significante bijdrage aan stikstofdepositie in het natuurgebied is te verwachten. De emissie van stikstof die de motorvoertuigbewegingen veroorzaken, vormt dus geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Tevens bevinden zich andere, stikstofgevoelige, gebieden in de omgeving van het plange-bied. Deze gebieden zijn: Regte Helde & Riels Laag op 5 km, Kempenland-West op 7 km en de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op 7 km.
Uit de uitgevoerde (indicatieve) AERIUS-berekening volgt dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is dus geen verplichting voor een Wnb vergunning. De berekening is te vinden in bijlage 6.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is Niet In Betekende Mate conform het Besluit NIBM. Daarnaast ligt het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige gebied, Kampina & Oisterwijkse Vennen, op een dermate grote afstand dat er geen significante bijdrage aan stikstofdepositie in het natuurgebied is te verwachten. Een aanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming is dan ook niet nodig. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
5.6 Geurhinder
Tijdens een quick scan naar mogelijke geurhinder in de omgeving van het plangebied, is gebleken dat binnen een straal van ongeveer 500 meter zich geen in bedrijf zijnde veehouderijen bevinden die mogelijk geurhinder kunnen veroorzaken. Op circa 1,1 kilometer afstand in zuidelijke richting ligt de dichtstbijzijnde veehouder (adres: Ambrosiusweg 13, 5081 NV Hilvarenbeek). Deze veehouderij heeft 10 schapen ouder dan 1 jaar en 15
volwassen pony’s, waardoor de geuremissie 78 Ou/s bedraagt. Deze geuremissie is dermate laag, en de afstand tot het plangebied is dermate hoog, dat geurhinder ten gevolge van voorgenoemde veehouderij op het plan is uitgesloten.
Geitenmoratorium
De gemeente Tilburg heeft in haar gemeentelijk beleid regels vastgesteld die gelden bij nieuwbouw waar een bestemmingsplanwijziging voor nodig is. Het plangebied ligt binnen 2 kilometer van een geitenhouderij. De ontwikkeling voldoet aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van nieuwbouw in de omgeving van een geitenhouderij, omdat woningbouwontwikkelingen binnen stedelijk gebied (inbreidingslocaties) zijn toegestaan.
Conclusie
Omdat er geen geurbelasting op de beoogde woningen is, vormt het aspect geur geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
5.7 Verkeer en parkeren
Verkeersgeneratie
Het voornemen is om ter plaatse 28 appartementen te realiseren. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is uitgegaan van een worstcase scenario, wat betekent dat is gerekend met een gemiddelde woning. De ontsluiting van het plangebied geschiedt op de Professor van Buchemlaan.
Op basis van de rekentool ‘Verkeersgeneratie en parkeren’ van CROW is bepaald wat de verkeersgeneratie van het plan is. Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Hoofdgroep: Wonen
Type: Gemiddelde woning (worstcase)
Gemeente: Tilburg
Ligging in gemeente: Rest bebouwde kom
Uit de CROW rekentool blijkt dat er op basis van een worstcase scenario met de realisatie van 28 appartementen een verkeersgeneratie ontstaat van 132 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag.
Gezien de ligging van het plangebied aan de rand van Tilburg en de ontsluiting aan de Professor van Buchemlaan, worden geen verkeersproblemen voorzien. Alle invoergegevens zijn te vinden in bijlage 4.
Parkeren
Op basis van de Nota Parkeernormen Tilburg 2017 van de gemeente Tilburg dienen binnen het plangebied 59 parkeerplaatsen te worden voorzien, welke bestaan uit de benodigde parkeerplaatsen voor de appartementen en de kleine horecavoorziening. Het plangebied bevindt zich in Zone C.
In het voorgestelde plan worden circa 65 parkeerplaatsen beoogd, waardoor een parkachtige uitstraling behouden blijft. Deze bevinden zich aan de noordzijde van het plan, aan de luwe boszijde. De parkeerplaatsen zijn verdeeld in 6 parkeerplaatsen voor de bezoekers van het park, 11 voor de horecagelegenheid en 48 parkeerplaatsen voor de bewoners van de woningen. Aan de parkeernorm wordt voldaan. (Zie Bijlage 11)
Conclusie
Het aspect verkeer- en parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling, omdat er wordt voldaan aan de parkeernormering van de gemeente Tilburg.
5.8 Cultuurhistorie en archeologie
Om de cultuurhistorische waarden van het gebied duidelijk in beeld te brengen worden 4 aspecten uitgewerkt:
Historische geografie en ontwikkeling van het landschap
Archeologie
Objecten en structuren (monumentale objecten, ensembles en gebieden)
Richtlijnen en voorwaarden
Al naar hun belang en de beschikbare informatie worden deze aspecten nader belicht. Tevens wordt aangegeven welke aspecten onder enige vorm van beschermende wet- en regelgeving vallen.
Beleidskader:
Monumentenwet 1988
Gemeentelijke monumentenverordening
Gemeentelijk monumentenbeleid en interim archeologiebeleid
Monumentenlijst Tilburg
Bronnen:
van Dijk & E. de Boer, Van Eselven tot Vyf Hoeven. Tilburg, Groenewoud-Koningshoeven
Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2007 (concept).
Cultuurhistorische Inventarisatie Noord-Brabant / M.I.P., gemeente Tilburg, opgesteld door de provincie Noord-Brabant, oktober 1995.
Architectuur en stedenbouw 1940-1965, gemeente Tilburg, STOA 2005.
Herinventarisatie M.I.P.-panden, BILAN 2006.
5.8.1 Historische geografie en ontwikkeling
Het plangebied bevindt zich op het meest zuidoostelijke deel van de hoge gronden waarop de verschillende nederzettingen van Tilburg lagen. Het plangebied behoorde tot de hooggelegen akkergronden van Broekhoven, Driehuizen en De Hoeven of De Vijfhoeven die de zuidelijkste uitloper vormden van het grootste, centrale akkercomplex van Tilburg (De Schijf). Er zijn aanwijzingen dat in dit gebied al in de twaalfde eeuw, maar zeer waarschijnlijk nog eerder, ontginningen plaatsvonden.
De hoge akkergronden van Tilburg werden in het zuiden begrensd door het brede beekdal van de Oude en Nieuwe Leij. De Nieuwe Leij is een aftakking van de Oude, een waterloop die ontspringt in de omgeving van Ravels (B). Voorbij de grens met Tilburg stroomden beide beken door een zeer breed beekdal om ter hoogte van Moerenburg, aan de oostzijde van het Wilhelminakanaal, weer samen te komen. Het beekdal bestond uit beemden (hooi- en graslanden), weidegronden en 'moerassen'.
Het Leijpark werd van noordwest naar zuidoost doorsneden door een aantal dijken die het beekdal van de Oude en Nieuwe Leij overstaken. Dit waren, van oost naar west, de Harmen Aerts Dyck (nu Koningshoeven), de Driehuizen Dyk (nu in het Leijpark) en de Broekhovenschen Dyk (nu deel van de Hilvarenbeekseweg). De meeste wegen waren in de Middeleeuwen (of wellicht al eerder) verhoogd om de routes naar het zuiden zeker te stellen. Vanaf die periode komt men de aanduiding 'dijk' dan ook veelvuldig tegen. De nederzettingen in het plangebied, Broekhoven, Driehuizen en De (Vyf)Hoeven, lagen bij het begin van deze verhoogde wegen.
Tot ver in de twintigste eeuw bleef het plangebied een overwegend agrarisch gebied. Rond 1920 werd ten noorden van Broekhoven een kleine wijk gebouwd (Vogeltjesbuurt). In 1939 werd het grootste deel van het plangebied omgevormd tot het Leijpark, naar een ontwerp van L. Springer. Rond de Koningshoeven ontwikkelde zich een klein bedrijventerrein, met name na de vestiging van de fabrieken van de familie Houben in de tweede helft van de negentiende eeuw die aan deze weg ook een aantal villa's liet bouwen.
Het gebied pal ten oosten van het Leijpark is tijdens het interbellum gebruikt als vuilstortplaats, hetgeen nog zichtbaar is in de hier aanwezige, afgeplatte heuvel.
In 1947 is langs de noordgrens van het plangebied de Ringbaan Zuid aangelegd als onderdeel van de Rijksweg 63 naar Breda. In 1958 werd ten zuiden hiervan de A58 aangelegd waarvoor vanaf de Ringbaan Zuid een verbindingsweg werd aangelegd (Kempenbaan).
5.8.2 Archeologie
Bij archeologisch bureauonderzoek wordt gebruik gemaakt van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). In de gemeente Tilburg wordt daarnaast ook gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI).
Volgens de IKAW heeft het plangebied, vanwege de aanwezige bebouwing en het ophogingspakket, een onbekende archeologische verwachting. Op de AMK worden geen archeologische monumenten binnen het plangebied verwacht.
De Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg geeft voor het plangebied een hoge verwachting weer, zie afbeelding 13. De kaart geeft echter de historische situatie weer, waarbij geen rekening is gehouden met moderne verstoringen. Zo is de kans op archeologische waarden sterk verminderd door de aanleg van ‘Etenstijd’ destijds.
5.8.3 Objecten en structuren
In het plangebied bevinden zich op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening geen beschermde monumenten.
De weg Ringbaan-Zuid wordt gezien als historische geografisch waardevol vanwege de stedelijke hoofdroute. Daarnaast wordt het Leijpark zelf als waardevol gezien, vanwege de Engelse landschapsstijl met inpassing van de beek De Leij.
5.8.4 Richtlijnen en voorwaarden
Archeologie
Indien een bepaald terrein nog niet verstoord is, is nader onderzoek naar eventuele archeologische sporen uitgevoerd. De rapportages zijn als bijlage 7 toegevoegd. Uit het uitgevoerde verkennende archeologisch onderzoek blijkt dat er in de nabijheid van 1 boring (6) archeologische resten bewaard gebleven zouden kunnen zijn. Ter plaatse is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.
Uit het uitgevoerde inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (bijlage 7) blijkt, dat er alleen relatief recente sporen aanwezig zijn. Er zijn geen resten van een archeologische vindplaats aangetroffen.
Cultuurhistorie
Beschermde monumenten en gebieden (rijks- en gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten) vallen onder separate besluitvormingsprocedures. In geval van wijziging van bestemmingen van percelen waarop deze wet- en regelgeving van toepassing is, zal de cultuurhistorische waarde een afwegingsfactor zijn. In het plangebied zijn geen monumenten en/of cultuurhistorische waarden gesitueerd, waardoor dit geen belemmering voor de ontwikkeling vormt.
Conclusie
Uit de uitgevoerde archeologische onderzoeken blijkt dat er geen archeologische vindplaats aanwezig is ter plaatse van de beoogde bebouwing. Er is dan ook geen vervolg onderzoek nodig en er behoeft geen functie aanduiding m.b.t. archeologie te worden opgenomen in de regels.
5.9 M.e.r.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Er is sprake van een planmer-plicht, projectmer-plicht of mer-beoordelingsplicht wanneer het te realiseren project wordt genoemd in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
Daarnaast dient ook bij activiteiten onder de drempelwaarden uit onderdeel D getoetst te worden of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn. De voorgenomen activiteiten binnen het plangebied vallen onder de volgende categorie van het Besluit m.e.r.:
De genoemde drempelwaarde bij deze activiteit bedraagt 2.000 of meer. De toename in woningen van de voorgenomen activiteit blijft met een aantal van 28 ruim onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D. Echter, voor de activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, dient alsnog nagegaan te worden of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Behandeld dienen te worden de ‘kenmerken van het project’, ‘locatie van het project’ en ‘soort en kenmerken van het potentiële effect’.
Uit de uiteenzetting van voorgaande milieuparagrafen blijkt dat beoogde ontwikkeling geen onderdelen bevat die in hoge mate bijdragen aan de aspecten cumulatie met andere projecten, de locatie van het plan, verontreiniging- en hinder, risico’s van zware ongevallen en risico’s voor de menselijke gezondheid. Aspecten die voorgaand niet zijn behandeld, worden nader toegelicht.
Kenmerken van het project
Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen
Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen ten behoeve van de realisatie zal plaatsvinden op een conventionele manier en geeft geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen, zodanig dat daarvoor een MER dient te worden uitgevoerd.
De productie van afvalstoffen
Het ontstaan van afval tijdens de bouw is tevens vanzelfsprekend. Dit is op elke slooplocatie het geval.
Verontreiniging en hinder (geur, energie en verwerking van afvalstoffen)
Er vinden bij de voorgenomen activiteit geen geur veroorzakende werkzaamheden plaats. Tijdens de bouw wordt vanzelfsprekend energie gebruikt, dit zou echter op elke willekeurige locatie het geval zijn. De afvalstoffen worden zo veel mogelijk gescheiden ingezameld en afgevoerd. Afvoer geschiedt door een erkende inzamelaar.
Locatie van het project
Relatieve rijkdom aan en beschikbaarheid natuurlijke hulpbronnen
Onder natuurlijke hulpbronnen wordt verstaan alle van nature aanwezige stoffen die van economisch nut kunnen zijn (zoals zoet water, delfstoffen, bos als houtleverancier). Voor zover natuurlijke hulpbronnen aanwezig zijn, worden deze niet aangesproken of beïnvloed door de voorgenomen activiteiten.
Soort en kenmerken van het potentiële effect
Bereik van het effect
De mogelijke effecten betreffen de aspecten geluid en verkeer. Deze zijn lokaal van aard, er is geen sprake van getroffen bevolking.
Grensoverschrijdend karakter van het effect
Gezien de ligging van het plangebied en de effectafstanden is geen sprake van een grensoverschrijdend karakter.
Conclusie
Er heeft een mer beoordeling plaatsgevonden (zie bijlage 9). Uit dit rapport blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet-en regelgeving.
Op 2 maart 2020 is aan de hand van een vormvrije mer beoordeling door het bevoegd gezag het besluit genomen dat er geen aanleiding of noodzaak is voor het doorlopen van een formele m.e.r. (beoordelings)procedure of m.e.r. procedure. Het besluit is als bijlage 9 opgenomen bij de toelichting. Het besluit heeft vanaf 16 maart 2020 voor 6 weken ter inzage gelegen.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Op grond van de afspraak uit de startovereenkomst WB21 dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. Ten behoeve van de planontwikkeling voor onderhavige herontwikkeling is het aspect water nauwkeurig verkend.
6.1 Bestaand watersysteem
Gebiedskenmerken
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap De Dommel. Dit waterschap is in dit gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Het plangebied is ongeveer 1,25 ha groot. De terreinhoogte varieert van ca. 12,40 m +NAP in het zuidwesten tot ca. 12,75 m +NAP in het noordoosten (bron: arcgisonline).
Bodem en grondwater
Uit het Verkennend bodemonderzoek, (kenmerk BM.0419152/VBO/msc.01) d.d. 20 juni 2019 blijkt dat de bodemopbouw van het plangebied voor het grootste deel te bestaan uit zeer fijne tot matig fijne zandige bodemlagen. Bij een enkele boring in het noordoosten van het plangebied, is naast de zandige bodemlagen ook een slib bodemlaag aangetroffen.
In het Verkennend bodemonderzoek zijn drie grondwatermetingen gedaan. Hieruit blijkt dat de grondwaterstanden variëren tussen de 1,50 m-mv en de 2,80 m-mv. Er zijn geen actieve grondwatermeetpunten nabij de locatie. Wel zijn er data uit 2017 beschikbaar waaruit blijkt dat de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) 12.33 m (NAP) bedraagt bij meetpunt B50F053-001 gelegen ten westen van het plangebied (tussen Ringbaan-West en Burgemeester Damstraat). Bij meetpunt B50F1365 gelegen ten oosten van het plangebied (nabij de Zandstraat) was de GHG 11.35 m (NAP). Op basis van langdurige meetreeksen heeft de gemeente de GHG bepaald en gekaarteerd. Omdat de maatgevende grondwaterstanden zo ver onder het maaiveld liggen is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende.
Riolering
In de bestaande situatie is er een gemend rioolstelsel aanwezig binnen het plangebied. Het afvalwater stroomt af naar de afvalwaterzuiveringinstallatie Tilburg, in beheer van waterschap De Dommel. In de Leijparkweg is een regenwaterriool aangelegd welke onderdeel is van de secundaire afwateringsstructuur de blauwe aders.
Oppervlaktewater
Op circa 280 meter van het plangebied bevindt zich het A-watergang De Leij en daar omheen bevindt zich een Beschermd gebied waterhuishouding (zie afbeelding 14). In het park liggen verschillende waterpartijen in beheer van de gemeente, waarvan een deel betroken is bij de met blauwe aders gerealiseerde afwatering van afgekoppeld regenwater. Een significant deel van het afgekoppelde regenwater wordt vastgehouden en geborgen in deze vijvers.
6.2 Beleidskader
De waterschappen in Nederland richten zich op een veilig en goed bewoonbaar land met duurzame watersystemen. Het vergroten van de belevingswaarde van stedelijk water, natuurvriendelijke inrichtingen en de duurzaamheid van watersystemen zijn daarbij uitgangspunt. De waterbeheerders werken daarom samen met gemeenten om deze doelstellingen te halen.
Het waterschap De Dommel is verantwoordelijk voor de waterkwantiteit en –kwaliteit in het onderhavige gebied. De bestaande riolering in de omgeving van het plangebied is in beheer en eigendom van de gemeente Tilburg en het Waterschap De Dommel.
Beleid Waterschap De Dommel
Het waterschap De Dommel is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema’s gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Bij een toename van de verharding treedt bij neerslag een grotere afstroming van het hemelwater op. Als de toename van verharding in stedelijk gebied meer dan 2.000 m² bedraagt, geldt op grond van de (gezamenlijke) Keur van het Waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal moeten worden uitgevoerd. Dit betekent dat bij uitbreiding van verhard oppervlak wordt uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.
Beleid Gemeente Tilburg
De gemeente Tilburg heeft een Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2019 (vGRP) opgesteld. Vanaf 1 januari 2008 is de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken in werking getreden. De gemeenten hebben volgens deze wet en de Wet Milieubeheer drie zorgplichten voor;
Inzameling en transport van afvalwater (afvalwaterzorgplicht);
Inzameling en verwerking van overtollig hemelwater (hemelwaterzorgplicht);
Inzameling en verwerking van overtollig grondwater (grondwaterzorgplicht).
De voorkeursvolgorde voor hemelwater in Tilburg is evenals bij het waterschap gebaseerd op de trits vasthouden-bergen-afvoeren.
De gemeente Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Om bovengenoemde trits te realiseren kan gedacht worden aan:
Minder terrein verharden.
Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;
Groene daken;
Water opvangen in poelen, regentonnen en dergelijke;
Waterdoorlatende verharding.
In de watertoets en bij de verdere uitwerking van de bouwplannen wordt bovenstaande betrokken.
Verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP)
De gemeente Tilburg heeft een Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2019 (vGRP) opgesteld. Vanaf 1 januari 2008 is de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken in werking getreden.
In november 2019 heeft de gemeente waterbeleid vastgesteld voor de komende periode: het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Daarbij wordt de lijn van vGRP 2016-2019 aangescherpt in vier speerpunten:
waterrobuust en klimaatbestendig
duurzaam en levenscyclusgericht
integraal werken
participatie en communicatie
De vastgestelde basisopgave stelt hoogwaardige eisen aan bouwplannen en het beheer van de openbare ruimte.
6.3 Duurzaam watersysteem
Ontwatering planlocatie
Om grondwateroverlast te voorkomen, wordt gestreefd naar een bepaalde minimale ontwateringsdiepte bij de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Voor nieuwbouw wordt een onderwateringsdiepte van
0,90 m –mv. nagestreefd conform het beleid van de gemeente Tilburg.
In afbeelding 15 zijn de grondwaterpeilen weergegeven.
Het maaiveld bij de parkeerterrein loopt af van ong. 13.00+ langs de P. van Buchemlaan tot ongeveer 12,50+ aan de oostkant. De ontwateringsdiepte is daar tussen 1,1 en 1,6 m. Er is derhalve geen grondwateroverlast te verwachten.
Regionaal is er sprake van verdroging dus ook in het plangebied. Daarom is het waterbeleid van alle regionale en lokale overheden gericht op het vasthouden van regenwater daar waar het valt. Daarom moet regenwater opgevangen, geborgen en geïnfiltreerd worden.
Wateroverlast was in Leijparkweg een probleem, door de aanleg van de blauwe aders is het risico op water op straat flink verminderd en in of nabij het plangebied is geen risico voor wateroverlast aanwezig.
De grondwaterstand op basis het uitgevoerde bodemonderzoek ligt op 1.50 tot 2.80 m –mv. waarmee er ruim voldaan wordt aan de ontwateringsdiepte.
Hemelwaterberging
De Gemeente Tilburg hanteert een strenger beleid dan het Waterschap De Dommel. Volgens het beleid van de Gemeente Tilburg dat in november 2019 wordt vastgesteld, zal een bergingsopgave van 60 l/m2 op alle afvoerende oppervlakten in de nieuwe situatie verplicht wordt ingesteld.
In de het bestemmingsplan wordt de regenwateropgave vertaald door middel van een voorwaardelijke verplichting.
Riolering
De stedelijke omgeving wordt afgewaterd door gemengde riolering (afvalwater en regenwater). Onlangs is in Leijparkweg de regenwaterafvoer ontkoppeld van de riolering. Het regenwater van een deel van Groenewoud wordt vastgehouden, geborgen en zoveel mogelijk geinfiltreerd in een waterberging (waterpark Leijpark), gelegen net ten zuiden van het plangebied. Dit watersysteem hoort bij de blauwe aders. Het park wordt afgewaterd met een aantal watergangen en vijvers. Als de vijvers in het Leipark ook vol raken, bijvoorbeeld bij extreme neerslag, kan het water overlopen op de Leij.
6.4 Watertoets
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard. De verharding bestaat uit terreinverharding. Door de realisatie van het plan is er sprake van een afname van het verhard oppervlak. In de huidige situatie is circa 6.348 m2 verhard oppervlak aanwezig. In de toekomstige situatie wordt dit circa 6.293 m2. In tabel 4 is het verhard oppervlak in de huidige- en toekomstige situatie weergegeven.
In juli/augustus 2019 is er telefonisch overleg geweest met Waterschap de Dommel en de gemeente Tilburg. Het waterschap meldt dat op grond van de keur het infiltreren van hemelwater niet verplicht is, omdat het verhard oppervlakte niet toeneemt. Maar dat, nu er toch nieuw wordt gebouwd wel rekening gehouden kan worden met de nieuwste inzichten op het gebied van hemelwaterberging.
De gemeente Tilburg geeft aan dat er in verband met bovengenoemde beleidswijziging, het infiltreren en bergen van hemelwater wel verlangd wordt, ook in situaties waar de verharding en bebouwing niet toeneemt.
Ter plaatse van de planlocatie is reeds een kleine waterberging aanwezig (zie afbeelding 16).
Voorgesteld wordt de berging middels wadi’s of andere infiltratie voorzieningen te realiseren, dit is goed in te passen in het landschap en de samenstelling van de bodem laat infiltratie toe, zodat het water voldoende geborgen wordt.
In het totaal is voor de te realiseren bebouwing en verharding 378 m3 aan waterberging nodig, dit zal gerealiseerd worden middels één of meer Wadi’s of andere infiltratie voorzieningen die ingepast worden binnen het plangebied. Indien een deel van de parkeerplaatsen met waterdoorlatende bestrating wordt aangelegd is het totaal benodigde oppervlakte aan Wadi’s of andere voorzieningen kleiner.
Er is voldoende ruimte aanwezig om dit op een aantrekkelijke manier te realiseren.
Door de gemeente zijn daarnaast nog enkele aandachtspunten aangegeven met betrekking tot de terreinpeilen, aandacht voor water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen en aansluiting bij aangrenzende percelen. Dit wordt bij de verdere uitwerking van het bouwplan meegenomen.
Conclusie
Het plan voorziet in nieuwbouw binnen een bestaand gebied. Door de afname van het oppervlakte verhard terrein, geldt geen compensatieplicht voor hemelwater. Aangezien de gemeente het beleid ten aanzien van hemelwaterberging heeft aangescherpt en het afkoppelen en ter plaatse infiltreren van hemelwater ook door het waterschap wordt aanbevolen, wordt voorgesteld wadi’s of andere infiltratie voorzieningen te realiseren.
Met de inachtneming van bovengenoemde zijn er geen belemmeringen voor het realiseren van het plan.
De waterparagraaf is ter beoordeling voorgelegd aan het Waterschap De Dommel. Bij brief d.d. 18 juli 2020 heeft het waterschap De Dommel laten weten in te stemmen met het plan en de waterparagraaf in de plantoelichting Bijlage 12 Advies waterschap De Dommel. Aan de opmerking van het waterschap om de 'voorwaardelijke verplichting waterberging' ook op te nemen in de regels bij de bestemming Horeca is voldaan.
Hoofdstuk 7 Ecologie
Wettelijke kaders
Het wettelijk kader voor natuurbescherming is per 1 januari 2017 geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Natuurbescherming is onder de Wnb op te delen in gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden), soortenbescherming en bescherming van houtopstanden. De bescherming van Nationaal natuurnetwerk (NNN) is vastgelegd in de Barro.
De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft
aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten,
plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden,
dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk
een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn
vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden
een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels,
reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en
diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk
is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk
beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het
beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt
het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te
verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een
verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een
beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de
gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te
waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen
te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze
soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te
voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rusten voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het
verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de
verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de
gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien
wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal
Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het
‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur
Planstandaard Tilburg 2018 bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Analyse plangebied
Om te bepalen of de wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de natuurwetgeving is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport behorend bij deze quickscan is bijgevoegd in bijlage 2.
Natura 2000-gebieden
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en ligt op ruime afstand (minimaal ca. 2,7 km) van gebieden die wel als Natura 2000-gebied zijn aangewezen:
• Kamping & Oisterwijkse Vennen: 2,7 km
• Regte Helde & Riels Laag: 5,6 km
• Kempenland-West: 7 km
• Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen: 7 km
Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN).
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden zijn geen negatieve effecten op de nabijgelegen EHS en Natura2000-gebieden te verwachten. Ook tijdelijke effecten tijdens de aanlegfase zullen niet aan de orde zijn. Significante gevolgen kunnen daarom worden uitgesloten.
Natuurnetwerk Brabant
Het plan bevindt zich niet in het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en een ecologische verbindingszone en heeft geen effect op deze gebieden. Zie hiervoor paragraaf 3.2.3 afbeelding 5.
Soortenbescherming
Onderzoek
Uit het ecologisch onderzoek blijkt dat er geen beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn. Om die reden is geen ontheffing nodig. Voor algemene broedvogels, vleermuizen, algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën kan niet zondermeer worden uitgesloten dat negatieve effecten optreden en geldt de algemene zorgplicht. Het ecologisch onderzoek is als bijlage 2 toegevoegd.
Een aanvullende ecologische onderbouwing is opgesteld waarin het advies is opgenomen op welke manier lichtuitstraling op de omliggende houtsingels dient te worden voorkomen. Bijlage 13 Ecologische aanvulling verlichting Leijpark-Koningshoeven
Biodiversiteit
De biodiversiteit wordt door de voorgenomen ontwikkeling versterkt, omdat rekening wordt gehouden met de doelstellingen uit de nota biodiversiteit. Er wordt bij de inrichting van de openbare ruimte ingezet op een parkachtige uitstraling waarbij aansluiting met de ecologische structuur wordt gezocht.
Conclusie
In het gebied zijn geen beschermde soorten aangetroffen, waarvoor geen ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming geldt. Voor de overige soorten geldt de algemene zorgplicht, welke in acht wordt genomen bij de realisatie van de planontwikkeling. Zie verder het ecologisch onderzoek dat als bijlage 2 is toegevoegd.
Hoofdstuk 8 Opzet planregels
8.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen
8.2 Standaard plansystematiek
8.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf. Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
8.2.2 Bouwdiepte
De bouwdiepte is gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. De Tilburgse standaardbouwdiepte bedraagt voor woningen 12 meter. In specifieke gevallen - bijvoorbeeld historisch zo gegroeide situaties - kan hiervan worden afgeweken.
De bouwdiepte van 12m is in dit concrete geval niet van toepassing. Het initiatief heeft betrekking op een bijzonder project voor het bouwen van appartementen in een samengesteld bouwblok. Hierbij is geen sprake van een standaard bouwblok of bouwstrook.
8.2.3 Bouwhoogte
De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:
bedrijvige linten;
rustige linten;
hoofdstructuur nieuwe gebieden;
overige gebieden.
Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Ook in het buitengebied en op bedrijventerreinen geldt een afwijkende regeling.
Gelet op de specifieke locatie en het afwijkende woningtype is vanuit stedenbouwkundig oogpunt de bouwhoogte van 15m mede gelet op de nabijgelegen gebouwen passend binnen het gebied.
8.2.4 Goothoogte
De toegelaten hoogte is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tot de meest nabije gevels. In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook meestal gelijkgesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en in bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.
8.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
oppervlakte:
20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;
40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;
80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;
100m2 bij erf vanaf 1000m2;
bouwhoogte:
maximaal 3m bij plat dak;
bij schuin dak goothoogte maximaal 3m;
bouwhoogte maximaal 4,5m.
N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningvrij bouwen, kan er vaak meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen.
In dit bestemmingsplan geldt een afwijkende maatvoering. Vanwege de specifieke situatie is geen sprake van de standaard regeling voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
8.3 Bestemmingen en aanduidingen
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:
Groen
Horeca
Wonen - Gestapeld
Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:
Erf (e)
Parkeerterrein uitgesloten (-p)
Horeca tot en met categorie 1 (h≤1)
Terras (tr)
De aanduiding "parkeren uitgesloten" is in een deel van de groenbestemming opgenomen om te voorkomen dat er geparkeerd kan worden op locaties in het groen waar dat niet gewenst is.
De aanduiding horeca tot en met categorie 1 is opgenomen om alleen daghoreca mogelijk te maken. Waarbij in de groenbestemming het realiseren van terrassen wordt mogelijk gemaakt, middels deze functie aanduiding.
Groen
De bestemming ‘Groen’ is toegekend aan alle gronden waarop het huidige park zich bevindt. Binnen deze bestemming zijn beperkt andere functies toegestaan, zoals voetpaden, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeerplaatsen, beeldende kunst en nutsvoorzieningen.
Horeca
De bestemming ‘Horeca’ is toegekend aan de beoogde te bouwen horecavoorziening
Wonen - Gestapeld
De bestemming ‘Wonen - Gestapeld’ is toegekend aan de gronden waarop de bouw van appartementen mogelijk is.
8.4 Bouw- en gebruiksregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid
9.1 Financiële uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke uitvoerbaarheid / omgevingsdialoog
10.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1. Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan.
In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan
Leijpark-Koningshoeven 2008, 2e herz. (Professor van Buchemlaan ) op 6 september 2019 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
10.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
Er zijn geen provinciale belangen betrokken bij dit bestemmingsplan. Er heeft daarom geen vooroverleg plaatsgevonden met de provincie. Het watertoetsproces heeft een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan. Door initiatiefnemer is vooraf overleg gepleegd met het waterschap De Dommel.
10.3 Omgevingsdialoog
Op 3 december 2019 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een informatieavond gehouden in cafe bet Kolen, Broekhovenseweg 111 te Tilburg. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd.
Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.
Van de informatieavond is een verslag gemaakt. Het (geanonimiseerde) verslag is gevoegd aan de toelichting als bijlage 8. De aanwezigen waren over het algemeen enthousiast over het plan. Diverse mensen hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid een reactieformulier in te vullen. Deze hadden betrekking op:
de omvang en de locatie van de bebouwing;
verandering van uitzicht;
verkeersafwikkeling;
herinrichting van de hoofdingang van het park.
10.4 Vervolg
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden op het plan reageren door middel van het indienen van een zienswijze. Nadat de ingekomen zienswijzen zijn beantwoord, stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan vast.
10.5 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet
ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 29 juni 2020 tot
en met maandag 10 augustus 2020. Tijdens deze periode zijn drie zienswijzen ingediend. Eén van de indieners van de zienswijzen heeft op 3 november 2020, daags na de inspraakbijeenkomst van de raadscommissie, haar inspraaktekst met aanvullende opmerkingen gemaild aan de griffie en raadsleden. Door diverse raadsleden zijn technische vragen gesteld.
De zienswijze met nummer 1 en 2 zijn ongegrond. De ingebrachte zienswijze met nummer 3 is gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond. Verder zijn ambtshalve enkele wijzigingen aangebracht die leiden tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.
Voor een zakelijke weergave van de zienswijzen en de beantwoording van de technische vragen van de raadsleden met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur wordt verwezen naar de onder Bijlage 14 gevoegde nota zienswijzen, staat van wijzigingen en notitie schriftelijke vragen raadsleden.