Toelichting
Inhoudsopgave
3.3 Planologisch-juridische situatie
3.4 Strijdigheid met bestemmingsplan
5.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
5.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
Hoofdstuk 8 Juridische planopzet
8.3 Specifieke bestemmingsregels
Hoofdstuk 9 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de westkant van de stad Tilburg is Stadsbos013 gelegen. Grofweg loopt dit Stads- bos vanuit de stad richting het buitengebied. Stadsbos013 is een 18- en 19e eeuws landgoederenlandschap dat ontstond rond buitenplaatsen van Tilburgse fabrikanten. Het is een relatief onbekend gebied aan de zuidwestflank van Tilburg. Een plek waar natuur en stad samenvloeien. Het is het grootste stadsbos van Nederland.
In Stadsbos013 is op het perceel aan Bredaseweg 546 een vervallen buitenhuis gelegen. Het betreft buitenhuis uit 1884 dat onderdeel uitmaakt van het landgoed Heidepark/Vredelust. Het buitenhuis is een van de eerste voorbeelden van de stichting van buitenhuizen langs de bosrijke gronden aan de uitvalswegen rondom Tilburg. In principe betreft het pand een langgevelboerderij met een vijfzijdige uitbouw. Deze vorm en de relatie met de landelijke omgeving hebben een hoge waardering gekregen en heeft daardoor de status van een Rijksmonument (2001) gekregen. Het Rijksmonument en de bijbehorende gronden zijn sinds 1973 (deels) in bezit van de gemeente Tilburg. Naar alle waarschijnlijkheid heeft de gemeente Tilburg het pand destijds aangekocht vanwege de ligging in een waterwingebied, destijds geëxploiteerd door de Tilburgse Waterleiding Maatschappij. Het beleid was er destijds op gericht om zoveel mogelijk eigendommen te verwerven waardoor men controle kon houden op wat er met die eigendommen gebeurde en het waterwingebied hiermee optimaal kon worden beschermd.
In de loop der tijd is er veel veranderd waaronder de rol van de overheid, de waterleidingmaatschappijen, de maatschappij en de rol van recreatie, beleving en het belang van de ontstaansgeschiedenis van Tilburg. Destijds paste de sloop van opstallen binnen het te voeren beleid, maar is inmiddels door de status van Rijksmonument achterhaald.
Het pand en de bijbehorende gronden zijn slecht onderhouden, waardoor het noodzakelijk is gelden te genereren die bijdragen aan het opknappen en het onderhoud en beheer van het Rijksmonument en omliggende gronden. Het behoud, beheer en ontwikkeling van Stadsbos013 en daarmee de landgoederenzone is van groot belang voor Tilburg en de geschiedenis van Tilburg. Daarom heeft de gemeente in 2013 besloten het pand te koop aan te bieden zodat een economische drager wordt gevonden om deze schakel in Stadsbos013 op een zorgvuldige wijze te exploiteren. De koper van het perceel heeft de wens om op deze locatie een horeca-faciliteit te realiseren. De ligging, het pand en de samenhang met de omgeving bieden perspectief voor een dergelijke functie en dragen bij aan het in stand houden en de ontwikkeling van het buitenhuis en de directe omgeving. Dit initiatief brengt Stadsbos013 op functioneel, landschappelijk, cultuurhistorisch en recreatief vlak naar een hoger niveau.
Om dit hoger niveau te bereiken is het noodzakelijk om een bestemmingsplanprocedure te doorlopen. Met het bestemmingsplan wordt niet alleen de nieuwe functie mogelijk gemaakt, maar wordt ook de gewenste kwaliteit geborgd. Onderliggend document betref het bestemmingsplan waarmee de procedure doorlopen kan worden.
1.2 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, regels waarin de rechten van de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de omgeving van het plangebied weergegeven. Daarin is ook de ambitie van de gemeente met betrekking tot het gebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt dieper ingegaan op het plangebied. Naast de huidige en de toekomstige (gewenste) situatie is ook aangegeven op welke punten het plan bijdraagt aan de ambities van de gemeente Tilburg voor het hele gebied. Hoofdstuk 4 bestaat uit een algemene beleidsanalyse en in hoofdstuk 5 is de toets aan het sectorale beleid beschreven. Het plan is getoetst aan alle relevante milieutechnische aspecten. De beschrijving daarvan is in hoofdstuk 6 weergegeven. De waterparagraaf is in hoofdstuk 7 beschreven en hoofdstuk 8 beschrijft de juridische planopzet. Tenslotte is in hoofdstuk 8 en 9 de economische en maatschappeijke haalbaarheid van het plan beschreven.
Figuur 2.1 Luchtfoto locatie plangebied
Figuur 2.2 Locatie plangebied
Hoofdstuk 2 Gebiedsprofiel
2.1 Gebiedsprofiel
Het plangebied is gelegen in Stadsbos 013 ten westen van de stad Tilburg aan de Bredaseweg 546 te Tilburg. Stadsbos 013 bestaat uit een groot bos, open graslanden, beekdalen, sportgelegenheden (zoals tophockey en -rugby, voetbal, hardlopen én golf), landbouwgronden en ook cultuurhistorisch waardevolle gebieden, zoals de landgoederen, maken onderdeel uit van het Stadsbos013. Het gebied is variërend in landschap en heeft (potentiele) natuurwaarden zoals de Kaaistoep.
Het uit de 18e eeuw stammende, barokke sterrenbos Oude Warande is cultuurhistorisch gezien een uniek icoon. Oude verbindingen met kenmerkende landschapselementen zoals het Bels lijntje, de Gilzerbaan en Bredaseweg hebben cultuurhistorische waarde, mede door de gebouwen en landgoederen, zoals Landgoed Heidepark / Vredelust of het pompstation uit 1898. Aan de zuidwestzijde ligt nog een aantal oude agrarische structuren en boerderijen.
In het gebied is een verscheidenheid aan functies aanwezig zoals wonen, sport, recreatie, horeca en (agrarische) bedrijvigheid. Grote percelen zijn als kantoor (bijvoorbeeld Van Landschot Bankiers) of horeca (bijvoorbeeld Auberge Du Bonheur) in gebruik. Het gebied wordt veel gebruikt voor extensieve recreatie (wandelen, fietsen e.d.) en is daardoor een uitloopgebied voor de stad Tilburg. De percelen die aan de Bredaseweg grenzen zijn voor het grootste gedeelte ingericht als bos.
Het plangebied is ten zuiden van de Bredaseweg gelegen en wordt via een interne ontsluitingsweg en via de Pompstationweg door de Bredaseweg ontsloten. Op en rond het plangebied is een grootschalige padenstructuur gelegen met een historisch verleden (landgoed). Het plangebied maakt deel uit van een 30ha groot landgoed Heidepark en bestaat uit bosgebied, een aantal open plekken, agrarische gronden en een vijver.
2.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Bredaseweg 546 te Tilburg. Figuur 2.1 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven. In figuur 2.2 is een topografische kaart van het plangebied weergegeven.
Hoofdstuk 3 Projectprofiel
3.1 Huidige situatie
Het plangebied heeft een oppervlakte van ruim 5ha en maakt deel uit van landgoed Heidepark-Vredelust. Heidepark-Vredelust is de naam van een combinatie van twee naast elkaar gelegen landgoederen die eigendom zijn van de gemeente Tilburg. Ze zijn gelegen aan de Bredaseweg ten westen van Tilburg en meten samen 68ha. Ze vormen het gebied tussen deze weg en de Gilzerbaan.
Deze landgoederen maken onderdeel uit van een reeks particuliere landgoederen die zich langs de Bredaseweg uitstrekten en die niet toegankelijk waren voor het publiek. Vaak waren deze landgoederen het eigendom van Tilburgse textielfabrikantenfamilies. Zo was Heidepark het bezit van de familie Straeter en is Vredelust in bezit geweest van de familie Mutsaerts. Beide landgoederen zijn aangelegd in Engelse landschapsstijl met slingerende paden en waterpartijen en alleenstaande zomereiken in weilanden. Door de opvolging van eigenaren trad er verwaarlozing op en werden ze door de gemeente Tilburg gekocht die ze omstreeks 1970 openstelde voor het publiek.
Heidepark bevatte een zomerverblijf, "De Koepel" geheten, dat echter is afgebroken. Het was gelegen op een kunstmatige heuvel nabij een waterpartij. Heidepark (waar het plangebied zich bevindt) en Vredelust worden door een klinkerweg (Pomstationweg) van elkaar gescheiden. Vredelust, dat zich ten westen van Heidepark bevindt, kent een door rododendronstruiken ingesloten groot gazon met daarop een grote beuk.
Op het perceel is een Villa (buitenhuis) gelegen dat sinds 2001 de status van Rijksmonument heeft. De Villa refereert aan het gebouwtype van een langgevelboerderij, maar is op een bijzondere manier tot villa opgewaardeerd door het paviljoen en de landschappelijke setting met dreef, tuin en vijver die nadrukkelijk georganiseerd worden vanuit een aslijn. Het bos omsluit nagenoeg de landschappelijke ruimte van de villa. Een paadje leidt rondom de vijver tot aan de Bredaseweg. Vanaf de villa biedt een kleine opening enig zicht op het verkeer tussen Breda en Tilburg. De weg van de Pompstationsweg richting de villa is een oude beklinkerde weg (waaronder een gedeelte kinderkopjes). Naast deze weg staan grote oude beuken gelegen, waardoor sprake is van een cultuurhistorisch waardevolle entree van dit deel van het landgoed.
Niet alleen is de bestaande monumentale bebouwing in slechte staat, dat geldt ook voor het landschap (het landgoed). Er heeft weinig tot geen onderhoud plaatsgevonden, waardoor de landschappelijke kenmerken en waarden ook in slechte staat verkeren. De villa wordt in de huidige situatie gebruikt als antikraak woning.
In figuur 3.1 is de luchtfoto van het perceel met daarop het Rijksmonument aangegeven. In figuur 3.2 is de topografische kaart met daarop het Rijksmonument aangegeven. Met name op figuur 3.2 is de ligging van het Rijksmonument ten opzichte van de waterpartij goed waarneembaar. In figuur 3.3 is een oude bouwtekening (1978) van de villa opgenomen. De benedenverdieping heeft een oppervlakte van circa 190m² en de bovenverdieping circa 84m².
Figuur 3.1 Luchtfoto met Rijksmonument aangegeven
Figuur 3.2 Topografische kaart met Rijksmonument aangegeven
3.2 Gewenste situatie
Om zowel de functionele als de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteit van het gebied te verhogen is het noodzakelijk om een nieuwe economische drager te laten vestigen op het landgoed. De gemeente Tilburg heeft deze gevonden in een ondernemer die horeca wil realiseren op het terrein, specifiek in het Rijksmonument. De gewenste vorm van horeca bestaat uit een restaurant. Het Rijksmonument zal daarvoor uitgebreid worden met een serre (max. 200m²), die deels onderkelderd is. De totale vloeroppervlakte van het restaurant (exclusief terras) bedraagt in de gewenste situatie bedraagt maximaal 500m² en is beperkt tot categorie II. Onder deze categorie vallen horeca-inrichtingen waarbij de exploitatie primair is gebaseerd op het verstrekken van maaltijden/eten met een drank- en horecavergunning zoals bistro, restaurant, eetcafé. In het Rijksmonument is desgewenst plek voor een bedrijfswoning met een oppervlakte van maximaal 80m².
Ter plaatse van het water wordt een vlonder gerealiseerd met daarop een bijgebouw. Het Vlonder heeft maximum oppervlakte van 75m² en het bijgebouw een maximale oppervlakte van 25m². Het bijgebouw kan gebruikt worden als rustpunt, kortstondig verblijf en beperkte opslag. Het is bedoeld voor gasten van de horecagelegenheid die een stukje willen wandelen en hier een rustpunt hebben (zowel buiten op het vlonder, als in het paviljoen). Door de ligging in/nabij het water wordt rondom het gebouw een steiger gebouwd, waardoor het bijgebouw toegankelijk is. Tevens kunnen daar zitjes worden gerealiseerd waar gasten zich kunnen terugtrekken.
Uitgangspunt is het bestaande pand met de uitbreiding van de serre. Wanneer een inpandige dienstwoning wordt gerealiseerd zal dit van de oppervlakte voor restaurant afgaan.
Parkeren vindt plaats op een stuk grond dat in de huidige situatie wordt gebruikt als weitje. Het weitje zal van halfverharding worden voorzien. In figuur 3.4 is de toekomstige situatie abstract weergegeven.
Figuur 3.3 Bouwtekening (1978) van de villa
Figuur 3.4 Toekomstige situatie bestaande uit: uitbreiding monument (1), parkeren (2), zoeklocatie paviljoen (3)
Om de kwaliteit van het gebied te verhogen is een aantal maatregelen noodzakelijk. Met deze maatregelen wordt het oude cultuurhistorisch waardevolle landschap opnieuw tot leven gebracht. Hierdoor wordt niet alleen een meerwaarde gecreëerd voor de (directe) omgeving van dit deel van het landgoed, maar ook juist voor de nieuwe horecagelegenheid. Door het verhogen van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het gebied zal de aantrekkelijkheid van het gebied toenemen dat weer een positief effect heeft op de functionele ontwikkeling en de inkomsten daarvan. Op deze manier is niet alleen sprake van de ontwikkeling van een economische drager, maar bestaat er ook een synergie tussen omgevingskwaliteiten en de nieuwe functie, waardoor ten alle tijdens sprake dient te zijn van een bepaalde balans. Wanneer deze balans verstoord wordt zal dat altijd een effect hebben op beide aspecten. Het is daarom ook zeker in belang van de eigenaar dat de kwaliteit hoog in het vaandel staat. Daarbij hoort onder andere het verbeteren van de entree, de landschappelijke inpassing van het beoogde parkeerterrein, het terugbrengen van de landgoedkwaliteiten en inherent daar- aan het verhogen van de natuurwaarden. De te nemen maatregelen en het inrichtingsplan zijn in bijlage 1 van dit bestemmingsplan opgenomen.
3.3 Planologisch-juridische situatie
Voor het perceel geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg’. Voor het gebied gelden twee bestemmingen, namelijk ‘Natuur-Landgoed’ en ‘Bos’. Ter plaatse van de bestemming ‘Natuur-Landgoed’ is een bouwvlak opgenomen. De gronden voor ‘Natuur-Landgoed’ zijn bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuur, bos, landschapselementen en landgoederen. Ter plaatse van het bouwvlak is één woning toegestaan. Tevens is recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt toegestaan met een maximale oppervlakte van 200m² (maximaal 5 eenheden). Tenslotte zijn bijbehorende tuinen, erfverhardingen, speelvoorzieningen, verharde en onverharde pa- den toegestaan. Extensieve recreatie (wandelen, fietsen e.d.) is eveneens toegestaan.
De gronden met de bestemming ‘Bos’ zijn bestemd voor behoud, herstel en/of ontwikkeling van bos en landschappelijke en/of natuurwaarden. Tevens zijn verharde en onverharde paden toegestaan net als geluidwerende voorzieningen en extensief recreatief medegebruik.
Naast beide bestemmingen is een aantal aanduidingen van toepassing zoals de bouw- aanduiding ‘Rijksmonument’, de aanduiding ‘luchtverkeerszone in relatie tot IHCS en ‘reconstructiewetzone-extensiveringsgebied’. De aanduiding voor het Rijksmonument is op het bouwvlak gelegen en heeft een signaleringsfunctie, wat wil zeggen dat ter plaatse sprake is van een Rijksmonument. De aanduiding met betrekking tot de luchtvaartzone geeft aan dat een maximum bouwhoogte van toepassing is, dusdanig dat deze geen effect heeft op luchtverkeer. Tenslotte geeft de aanduiding reconstructiewetzone-extensiveringsgebied’ aan of er mogelijkheden zijn voor de ontwikkeling van intensieve veehouderij. In figuur 3.5 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.
In het bestemmingsplan is geen mogelijkheid (afwijking- of wijzigingsbevoegdheid) opgenomen voor de functiewijziging van het perceel naar horeca. Ook is geen mogelijkheid opgenomen voor de realisatie van een parkeerterrein of een bijgebouw.
Figuur 3.5 Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg, locatie Bredaseweg 546, Tilburg
3.4 Strijdigheid met bestemmingsplan
Conform het bestemmingsplan is het niet mogelijk om een horecafunctie aan het gebied toe te voegen. Ook worden geen mogelijkheden geboden om een parkeerplaats of bijgebouw te realiseren. Om dit te kunnen doen is het noodzakelijk om een apart bestemmingsplanprocedure te doorlopen. Het college van Burgemeester en wethouders heeft besloten om medewerking te verlenen aan dit plan en daarvoor de bestemmingsplanprocedure in gang te zetten.
Hoofdstuk 4 Beleidsanalyse
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (vastgesteld op 13 maart 2012) staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt dat er een aanpak dient te ontstaan waarmee Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een Rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio’s rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Deze zijn geografisch weergegeven via de Nationale hoofdstructuur. Het plangebied is binnen de Nationale Hoofdstructuur gelegen (stedelijke regio met topsectoren en gedeeltelijk binnen het Nationale natuurnetwerk).
Om de ruimtelijk-economische structuur in heel Nederland te versterken, ontwikkelt het Rijk in nauwe samenspraak met het bedrijfsleven, kennisinstellingen en decentrale overheden een beleidsagenda over de volle breedte van het overheidsbeleid voor negen topsectoren: Water, Agro & Food, Tuinbouw en Uitgangsmaterialen, High Tech Systemen en Materialen, Life Sciences & Health, Chemie, Energie, Logistiek en Creatieve Industrie. De keuze voor deze sectoren is gebaseerd op hun mate van kennisintensiteit, exportorientatie, (sector)specifieke wet- en regelgeving en de bijdrage die zij leveren aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Daarbij gaat het om het versterken van de onderlinge relaties tussen verschillende sectoren door middel van slimme clustering, het vormen van (internationale) allianties en het stimuleren van ‘kruisbestuiving’, zodat de topsectoren elkaar kunnen versterken. In dit geval gaat het om maintenance Valley West Brabant. Voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren is het nodig om te beschikken over een voldoende voorraad (kwalitatief en kwantitatief ) woningen, bedrijventerreinen, kantoren en andere voorzieningen. Ook natuur, hoogwaardige landschappen en recreatieve voorzieningen horen daarbij.
Om flora- en faunasoorten in staat te stellen om op lange termijn te overleven en zich te ontwikkelen zijn vanuit ruimtelijk oogpunt twee zaken essentieel: het behoud van leefge- bieden en de mogelijkheden om zich te kunnen verplaatsen tussen leefgebieden. In internationaal verband heeft Nederland zich met het Biodiversiteitsverdrag en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) gecommitteerd aan afspraken over soorten (flora en fauna) en leefgebieden van soorten (habitats). Dit provincie- en landsgrensoverschrij- dende netwerk is het Nationale natuurnetwerk (NNN). De provincies geven bij de inzet van middelen voor inrichting en beheer prioriteit aan internationale verplichtingen voortvloeiend uit Natura 2000, de Kaderrichtlijn Water en de soortenbescherming.
De herijkte nationale NNB is de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het keren van de internationale achteruitgang van biodiversiteit. De mogelijkheid voor soorten om zich tussen natuurgebieden te verplaatsen, wordt vooral gerealiseerd via landbouwgebied en ander particulier beheerd groengebied. Bij de realisatie van de NNB zal aandacht zijn voor de toegankelijkheid, de recreatieve waarde en de cultuurhistorische en landschappelijke waarden. De natuur in de NNB blijft goed beschermd met een ‘nee, tenzij’-regime. Binnen de NNB zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNB niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels NNB zijn uitgewerkt (NNB-saldobenadering, herbegrenzen NNB, compensatie), blijven hierbij overeind.
Conclusie
De ontwikkeling draagt bij aan de Nationale belangen zoals die zijn vastgesteld door het Rijk. Het initiatief zorgt een differentiatie in het recreatieve/horeca aanbod. Daarnaast draagt het bij aan de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Ondanks dat het plangebied deels in de herijkte NNB is gelegen, worden er wel mogelijkheden geboden om daarin nieuwe ontwikkelingen toe te staan, zij het onder strikte voorwaarden.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee- tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Met dit initiatief zijn geen kaders noodzakelijk ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen waarbij Nationale belangen gemoeid zijn. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit initiatief.
4.1.3 Ladder voor duurzame ontwikkeling
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de “ladder duurzame verstedelijking”).
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. Deze stappen zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt de vestiging van een restaurant mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.
Trede 1: Is er een regionale behoefte?
De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.
(Regionale) behoefte
Uit een recent onderzoek1 naar de marktruimte voor restaurants in het hogere segment wordt geconcludeerd dat er in Tilburg en de regio nog ruimte is voor een of enkele restaurants uit dit segment. Op basis van een benchmark is Tilburg vergeleken met een viertal andere steden die qua grootte, ligging, profiel en regiofunctie vergelijkbaar zijn. Het aanbod van restaurants in het algemeen ligt in Tilburg gemiddeld lager dan in de vergelijkingsgemeenten. Voor wat betreft het aanbod in het hoogwaardige segment is het verschil beduidend groter. Het aanbod van dit type restaurants in de regio van Tilburg2 compenseert dit maar ten dele.
Regionale afstemming
De stedelijke voorzieningen vormen anders dan woningbouw en bedrijventerreinen nog geen onderwerp van een regionaal afsprakenkader in Midden Brabant. Desalniettemin zijn er in regionaal verband wel gemeenschappelijke ambities uitgesproken die zijn vastgelegd in het regionaal document de ruimtelijke visie Hart van Brabant 2025 (Dynamiek in een aangenaam landschap, regio Hart van Brabant dd. 27-11-2013).
Aan de hand van een viertal thema's wordt het ontwikkelperspectief voor de regio geschetst. Naast economie, bereikbaarheid en infrastructuur, groen en water gaat het ook over de kwaliteit van leven.
De kwaliteit van leven wordt vooral bepaald door het woonklimaat, het voorzieningenniveau en recreatiemogelijkheden. Hierbij zet de regio in op aanpassen van de woningvoorraad aan de wensen van bewoners en het versterken van de voorzieningenstructuur en anticiperen op ontwikkelingen daarin. De voorzieningenstructuur omvat winkels, horeca, sport, cultuur e.d. waarbij deze met name in Tilburg en Waalwijk de zwaartepunten in de regio vormen zeker als het gaat om de meer bovenlokale voorzieningen. Niet vreemd als bedacht wordt dat de primaire doelgroep van die voorzieningen bestaat uit de inwoners. De regionale
bevolking omvat bijna 450.000 inwoners, waarvan ongeveer de helft in Tilburg en Waalwijk woonachtig is.
Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
Focus op Tilburg
Gelet op deze behoefte, het regionale ontwikkelperspectief voor de stedelijke voorzieningenstructuur als onderdeel van de kwaliteit van leven én de centrumpositie van de stad Tilburg daarin, is de focus gelegd op Tilburg.
De vestiging van een restaurant - ongeacht het segment - behoort op veel locaties in het stedelijk gebied tot de mogelijkheden. Tot nog toe is daar ook veelvuldig gebruik van gemaakt, al is de dichtheid - zoals hiervoor reeds vermeld, in Tilburg kleiner dan de vergelijkbare steden. Als het gaat om het hogere segment dan is het verschil beduidend groter.
Voorkeurslocaties
Om een beeld te krijgen van de vestigingscriteria voor hoogwaardige en topvoorzieningen is het aanbod in de benchmark nader bekeken. Hieruit is naar voren gekomen dat de voorkeurslocaties voor een hoogwaardige voorziening veelal gelegen zijn aan de rand van een binnenstad of in het stedelijk groen. Een topvoorziening is doorgaans meer geïsoleerd gelegen. Deze heeft immers op basis van zijn keuken en gastheerschap zijn eigen trekkracht.
Hoewel tal van criteria belangrijk zijn (bereikbaarheid, parkeren, aantrekkelijkheid omgeving) heeft de vestiging in een aantrekkelijk pand een duidelijke voorkeur. De aantrekkelijkheid van een pand is - als onderdeel van sfeer en beleving - medebepalend voor de kwaliteit die aan de voorziening wordt toegedicht.
Locatie in het stedelijk groen
Het aanbod van locaties met deze combinatie van factoren is in Tilburg momenteel dunbezaaid. Het onderhavig Rijksmonument, gelegen aan de Bredaseweg, voldoet hier in alle opzichten aan. Het is gelegen aan de rand van Tilburg in het stedelijk groen en er is sprake van een bijzonder pand. Het pand verkeert in slechte staat en het behoud als rijksmonument staat onder druk als gevolg van hoge restauratie- en exploitatiekosten.
De locatie is niet gelegen in het binnenstedelijk gebied zoals formeel bedoeld in de provinciale verordening ruimte, maar maakt wel deel uit van het samenstel van bebouwing, stedelijk groen en infrastructuur aan de rand van het stedelijk gebied van Tilburg.
Een functiewijziging verhoogt de investeringsbereidheid en daarmee de kans dat het de status van Rijksmonument kan behouden. Gelet op het semi-openbare karakter van een dergelijke voorziening - zal het tevens voor een groter publiek toegankelijk zijn en leidt daarmee tot een kwaliteitsverbetering van de omgeving.
4.1.4 Conclusie
Er is sprake van een regionale behoefte, die niet wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. De locatie is echter op meerdere manieren te bereiken zoals bedoeld in de 3e trede van de ladder van duurzame verstedelijking (multimodaal). Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.
4.2 Provinciaal beleid
4.2.1 Structuurvisie
De Structuurvisie Ruimtelijke ordening (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 1 oktober 2010) geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Voor het plangebied zijn twee uitsneden gemaakt welke hierna zijn weergegeven. Op 7 februari 2014 hebben de provinciale staten de structuurvisie 2010, partiële herziening 2014 vastgesteld. Hierin is een aantal wijzigingen opgenomen ten aanzien van de Structuurvisie 2010. Voor het plangebied is een uitsnede van de structuurvisie gemaakt en weergegeven in figuur 4.1.
Op de kaart zijn vier ruimtelijke structuren geordend. Iedere structuur geeft een aantal belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen aan. Tezamen vormen deze structuren de provinciaal ruimtelijke structuur. De structuren geven de hoofdlijnen aan voor ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden in combinatie van functies. Iedere structuur biedt een aantal functies met randvoorwaarden die door de provincie zijn opgedragen.
De vier structuren zijn:
De groenblauwe structuur;
Landelijk gebied;
Stedelijke structuur;
Infrastructuur;
Groenblauwe structuur
Het plangebied is in de groenblauwe structuur gelegen (zie figuur 4.1). De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant, waaronder het Natuur- netwerk Brabant (NNB), waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. De structuur bestaat voornamelijk uit beken en andere waterlopen en uit bos- en natuurgebieden. Daarnaast liggen ook gebieden met een andere functie (zoals agrarisch of recreatie) binnen de groenblauwe structuur, als die gebieden van belang zijn voor de natuur- en waterfuncties. Behoud en ontwikkeling van natuurwaarden in én buiten natuurgebieden is hier belangrijk.
De structuur is de groenblauwe ruggengraat van het landschap; deze dooradert zowel het landelijk gebied als stedelijk gebied van Noord-Brabant. De groenblauwe structuur in het Brabantse landschap is wezenlijk voor de aantrekkelijkheid van zowel het stedelijke netwerk als het agrarische cultuurlandschap van Noord-Brabant. De (historische) landgoederen binnen de groenblauwe structuur vormen een bijzondere categorie vanwege de verweven doelstellingen voor natuur, cultuurhistorie, landbouw en recreatie.
Figuur 4.1 Uitsnede verbeelding behorende bij de structuurvisie Ruimtelijke ordening, provincie Noord-Brabant
De provincie onderscheidt in de groenblauwe structuur drie perspectieven, waarvan twee van toepassing zijn voor het plangebied, namelijk:
Het kerngebied groenblauw
De kern bestaat uit natuurgebieden in het Natuurnetwerk Brabvant inclusief de ecologische verbindingszones Ook belangrijke waterstructuren in Noord-Brabant zoals de Maas, de Brabantse beken en de Westbrabantse kreken horen tot het kerngebied. De hoofdfunctie is hier behoud en ontwikkeling van het natuur- en watersysteem.
De groenblauwe mantel
De mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave. Binnen het gebied liggen kansen voor recreatie en toerisme. Ook een aantal groene gebieden door én nabij het stedelijk kralensnoer zijn onderdeel van de groenblauwe mantel.
Het kerngebied groenblauw bestaat uit het Natuurnetwerk Brabant inclusief de ecologische verbindingszones en waterstructuren zoals beken en kreken. Op de structurenkaart zijn de belangrijkste gebieden van het Natuurnetwerk Brabant inclusief de ecologische verbindingen en de gebieden voor watersysteemherstel weergegeven als kerngebied groenblauw.
Het ruimtelijke beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Er is geen ruimte voor (grootschalige of intensieve) ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstellingen voor de NNB en beheer/herstel van de waterstructuren. Bestaande functies en bestaand gebruik binnen de groenblauwe kern worden gerespecteerd.
Voor de ontwikkeling van functies binnen de groenblauwe kern gelden de NNB- spelregels, zoals die door het Rijk/IPO zijn afgesproken: het 'nee, tenzij'-principe met toepassing van het compensatiebeginsel en met mogelijkheden voor de zogenaamde herbegrenzing en saldobenadering. De ontwikkeling van extensieve recreatie die zich richt op de beleving van natuurgebieden, is goed mogelijk. De ontwikkeling moet wel passen binnen de natuurdoelstellingen van het gebied en bijdragen aan de versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden.
Binnen het kerngebied liggen bestaande natuurgebieden maar ook gebieden waar nog ontwikkeling van natuur moet plaatsvinden. Als gevolg van de bezuinigingen op Rijksniveau wordt vanaf 2012 nog slechts een deel van de NNB door het Rijk gefinancierd, de 'rijks NNB'. Ondanks de besluitvorming van het Rijk om haar ambities (en de daarbij horende middelen) naar beneden bij te stellen, kiest Brabant er voor om haar ambities te handhaven. De provincie wil samen met de zogenaamde regionale 'Manifestpartners' de gehele NNB in Brabant realiseren; er is een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de realisatie van de zogenaamde provinciale NNB (dit is het niet rijksdeel). De provincie nodigt particuliere eigenaren en ondernemers uit om delen van de NNB te ontwikkelen. Natuur en landschap wordt meer vanuit de regio en dichter bij de samenleving gerealiseerd. Rekening houdend met de algemene belangen biedt de provincie ruimte om economische ontwikkeling te koppelen aan investeringen in natuur. Binnen het ruimtelijk beleid wordt het beleid voor natuurcompensatie zo aangepast dat compensatie binnen de nog niet gerealiseerde delen van de NNB hoge prioriteit krijgt. Daarnaast worden de mogelijkheden van financiële compensatie verruimd.
De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied.
De waarden in de groenblauwe mantel zijn vaak gekoppeld aan landschapselementen (zoals houtwallen en heggen), het watersysteem (zoals de aanwezigheid van kwel) en het voorkomen van bijzondere planten en dieren.
Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. De versterking van de binnen de groenblauwe mantel aanwezige leefgebieden voor plant- en diersoorten vraagt daarbij specifieke aandacht. Het beleid is er op gericht dat de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt. Ontwikkelingen passen qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe mantel en houden rekening met omliggende waarden. Dit wordt betrokken bij de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. Een (verdere) ontwikkeling van kapitaalintensieve functies, zoals stedelijke ontwikkelingen, (bezoekers)intensieve recreatie en concentratie- gebieden voor intensieve landbouwfuncties zijn strijdig met de doelen die in de groenblauwe mantel worden nagestreefd. De ontwikkelingsmogelijkheden voor deze intensievere functies zijn dan ook beperkt.
Recreatieve ontwikkelingen zijn mogelijk, zeker als daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van natuur, water en landschap.
Conclusie
Het initiatief past uitstekend bij de doelstellingen die de provincie stelt in haar structuurvisie. Het initiatief betreft een economische drager om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische te verhogen, waardoor een goede balans ontstaat tussen kwaliteit en functionaliteit. Niet alleen voor het perceel zelf, maar voor een veel grotere structuur (Stadsbos013). Hiermee draagt zij mede bij aan de verwezenlijking van de doelen van de provincie voor de Groenblauwe structuur.
4.2.2 Verordening Ruimte
Op 15 juli 2015 is de (herziende) Verordening ruimte van de provincie Brabant in werking getreden. In deze Verordening is aangegeven hoe men omgaat met ruimtelijke ontwikkelingen in Brabant. Op 1 januari 2016 is een geconsolideerde versie van de verordening ruimte gepubliceerd waarin een aantal verschillende herzieningen zijn opgenomen in de Verordening ruimte van 15 juli 2015.
De Verordening Ruimte is een middel om een ruimtelijke visie op Brabant te realiseren. De Verordening Ruimte geeft weer hoe de provincie om wil gaan met ontwikkelingen in Brabant. Deze regels zijn gerelateerd aan de doelstellingen en het provinciaal belang dat de provincie heeft weergegeven in de structuurvisie. Op de verbeelding behorende bij de Verordening ruimte is voor het plangebied een aantal zones van toepassing, namelijk:
Natuurnetwerk BrabantNNB);
Groenblauwe mantel;
Boringsvrije zone;
Beperkingen veehouderij;
Op de volgende pagina’s zijn enkele figuren (4.2 t/m 4.4) weergegeven die de ligging van het plangebied ten opzichte van de zones, zoals opgenomen in de Verordening ruimte, weergeeft.
Figuur 4.2 Uitsnede verbeelding Verordening Ruimte, themakaart Natuur en landschap
Figuur 4.3 Uitsnede verbeelding Verordening Ruimte, themakaart Agrarische ontwikkeling en windturbines
Figuur 4.4 Uitsnede verbeelding Verordening Ruimte, themakaart Water
Voor de zone “beperking veehouderij” gelden regels ten aanzien van de ontwikkeling van veehouderijbedrijven. Aangezien in dit geval geen sprake is van een veehouderijbedrijf zijn deze regels niet van toepassing voor deze ontwikkeling.
Voor de zone “Boringsvrije zone” gelden er regels ten aanzien van de bescherming van de kleilaag in de bodem. Aangezien geen boringen worden verricht of andere activiteiten die deze kleilaag kunnen verstoren, is deze zone niet relevant voor de ontwikkeling.
Voor de NNB gelden er regels die de natuurwaarden moeten beschermen. Daarin is onder andere opgenomen dat zolang de NNB niet is gerealiseerd, de bestaande bebouwing en de planologische gebruiksactiviteiten zijn toegelaten. In dit geval is dat de woonfunctie die in het pand mag plaatsvinden. De ecologische waarden die de provincie wenst te realiseren zijn vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.
Conform de Verordening ruimte is het mogelijk om een ingreep te doen in de NNB, zij het onder strikte regels. Daarvoor is het volgens de Verordening ruimte noodzakelijk om de NNB te herbegrenzen.
In de regels van de Verordening ruimte is aangegeven op welke manieren om kan worden gegaan met de herbegrenzing van de NNB. In de Verordening zijn de volgende mogelijkheden opgenomen ten aanzien van het herbegrenzen van de NNB:
Wijziging van de begrenzing om ecologische redenen
Wijziging van de begrenzing op verzoek met toepassing nee-tenzij principe;
Wijziging van de begrenzing op verzoek met toepassing van de saldobenadering
Wijziging van de begrenzing op verzoek bij kleinschalige ingrepen
In dit geval is geen sprake van een groot openbaar belang, waardoor geen gebruik kan worden gemaakt van het “nee- tenzij” principe. Tevens is er geen sprake van een overkoepelende visie waarin is aangegeven op welke plekken de natuur kan worden verbeterd. de saldo-benadering is dan ook niet toepasbaar voor dit plan. Er moet dan ook gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden met betrekking tot ecologische redenen of kleinschalige ingrepen. In dit geval zou sprake kunnen zijn van een kleinschalige ingreep. De ingreep bestaat uit de uitbreiding van het pand met 200m² en de realisatie van de parkeerplaats (circa 1.360m²). Het nieuwe bijgebouw (paviljoen) ligt in de groenblauwe mantel en is daardoor niet relevant voor de ingreep.
Vooraf heeft een verkenning plaatsgevonden in het gebied en inde verschillende documenten, zoals het natuurbeheerplan. Daaruit is naar voren gekomen dat op het terrein een deel van de NNB niet gerealiseerd is, waaronder de ruimte waar de parkeerplaats is gesitueerd. Het doel, zie paragraaf 1.1 en hoofdstuk 3, is uiteindelijk om op meerdere vlakken een kwaliteitsslag te laten plaatsvinden. Door aansluiting te vinden met het Natuurbeheerplan worden ook provinciale doelen bereikt. In de Verordening ruimte van de provincie Noord Brabant zijn regels opgenomen ten aanzien van de wijziging van begrenzing op verzoek bij kleinschalige ingrepen. Daarbij horen ook de regels voor compensatie en aanvullende regels. Deze zijn in Bijlage 2 weergegeven.
Om hier invulling aan te geven is tijdens de eerder vernoemde inventarisatie een gebiedsbeschrijving gemaakt op basis van de feitelijke kenmerken in relatie tot bovenstaande regels. Hieronder is de analysebeschrijving weergeven.
4.2.3 Ruimtelijke ingreep
Horecagelegenheid
Ten behoeve van de realisatie van een horecagelegenheid wordt het bestaande Rijksmonument gerenoveerd en uitgebreid middels een aanbouw langs de zuidelijke gevel. Met de bepaling van de aanbouw is rekening gehouden met de aanwezige bomen en het aangrenzende bospad. De aanbouw zal deels worden onderkelderd. De oppervlakte NNB die als gevolg van de uitbreiding zal worden opgeheven, bedraagt 200m².
Aangezien in de huidige situatie de gronden waar de beoogde uitbreiding zal plaatsvinden bestaan uit grasveld met deels verharding, zijn de aanwezige natuurwaarden beperkt. In de soortenarme vegetatie komen slechts algemene plantensoorten voor. De aanwezige natuurwaarden komen weinig overeen met het betreffende natuurbeheertype N16.01 (Droog bos met productie). Hierdoor zal het kwaliteitsverlies dat optreedt met deze ontwikkeling minimaal zijn. De oppervlakte die daadwerkelijk verdwijnt zal derhalve ter compensatie als bos teruggebracht worden op gronden nietgerealiseerde NNB binnen en/of aansluitend op het plangebied.
Parkeren
De locatie zal in de nieuwe situatie een beduidend zwaardere verkeersaantrekkende werking krijgen als in de huidige situatie. Het aantal te verwachten verkeersbewegingen voor de horecabestemming is, gebaseerd op het bedrijfsvloeroppervlak van 484m² en drie shifts bezoekers per dag, ca. 280 motorvoertuigbewegingen per dag. Het aantal parkeerplaatsen voor een restaurant in dit gebied is volgens de vastgestelde Tilburgse parkeernormen 11 per 100m² bvo. Voor 484m² bvo zijn dat dus 53 parkeerplaatsen. Uitgaande van ongeveer 20m² per parkeerplaats betekent dit dat er een parkeerterrein van ongeveer 1.360m² aangelegd moet worden. Gezien de beschikbare ruimte, het behoud van beplanting en een passende interne ordening kunnen er in het voorstel 54 plaatsen gerealiseerd worden binnen 1.360m².
In de nieuwe situatie is een centralisering van de parkeerplaatsen voorzien. Er komt één centrale parkeerlocatie tussen het monument en het zuidelijke bosgebied. Door de concentratie van de parkeervoorzieningen wordt tevens de verstoring op het bosgebied beperkt. Het parkeerterrein wordt ontsloten via het bestaande bospad wat aansluit op de Pompstationweg ten westen van de locatie. Langs het bospad staan monumentale beuken, welke als laanbeplanting doorloopt tot voorbij het monument. Gezien de cultuurhistorische waarde van de laan is het niet wenselijk de parkeerfunctie langs het bospad te situeren.
De oppervlakte NNB die verdwijnt door ontwikkeling van de parkeerlocatie is ca. 1.360m², bestaande uit een moestuin met enkele schuurtjes en aan de oostzijde een kleine weide. In de huidige situatie is de weide met moestuin niet erg rijk aan bijzondere natuurwaarden of soorten. Het negatieve effect op de actuele waarden en kenmerken is daarmee beperkt. Om deze locatie meer aan te laten sluiten bij het beoogde natuurbeheertype zal het gebied voor een gedeelte opnieuw worden ingericht en beheert ter compensatie. De oppervlakte die daadwerkelijk verdwijnt zal derhalve ter compensatie teruggebracht worden op gronden niet-gerealiseerde NNB binnen en/of aansluitend op het plangebied. De oppervlakte hoeft niet als bos teruggebracht te worden, maar kan ook in de vorm van andere natuurtypen gerealiseerd worden.
Bijgebouw/paviljoen
Het voornemen is om een paviljoen (25m²) op een vlonder (75m²) te realiseren aan de oostzijde van de waterplas in de buurt van twee rode beuken. Dit paviljoen zal een voorziening worden voor extensieve recreatie ten behoeve van de gasten van de horecagelegenheid. De waterplas en aangrenzende gronden zijn aangeduid als onderdeel van de Groenblauwe Mantel. Binnen de groenblauwe mantel hanteert de provincie een 'ja, mits' benadering. De 'mits' is daarbij vooral gericht op de voorwaarde dat een ontwikkeling een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken in het gebied.
Wanneer het paviljoen volgens de volgende randvoorwaarden ontwikkeld wordt, kan worden gesteld dat voldoende invulling wordt gegeven aan de doelstelling van de Groenblauwe Mantel:
Bij de positionering van het paviljoen wordt aansluiting gezocht met de rode beuken als ‘landschappelijk/cultuurhistorisch anker’;
Om de wezenlijke kenmerken en waarden te verrijken dient de bouwstijl van het paviljoen gekoppeld te koppelen aan de stijl van het monument.
Verstoring
Wandelen is de voornaamste vorm van dagrecreatie die momenteel plaatsvindt in de NNB in het plangebied. Daarnaast worden de bospaden in het gebied gebruikt door mountainbikers. Delen van de NNB worden momenteel gebruikt voor andere doeleinden, zoals de moestuin door de bewoners van het monument. Wandelen in het algemeen is voor bosvogels een weinig verstorende vorm van recreatie, mits de wandelaars op de paden blijven en honden aangelijnd zijn. Mountainbiken is een meer verstorende vorm van recreatie, wanneer wordt afgeweken van de wandelpaden.
In het plan is niet specifiek voorzien in een toename van de hoeveelheid dagrecreanten in het gebied. De belangrijkste wijziging is de geplande toename van het aantal gasten en het toegankelijk maken van het monument via de westzijde.
Met het plan is vooral de herontwikkeling van de moestuin en aangrenzende weide ten behoeve van parkeren een mogelijke significante aantasting van wezenlijke kenmerken of waarden. Met name de toename van verharding, verlichting en de toename van o.a. geluid tast de huidige waarde van bos aan. Volgens de beleidsregel natuurcompensatie van Provincie Noord-Brabant dient verstoring van de NNB te worden tegengegaan en dient netto verstoring die niet kan worden tegengegaan, te worden gemitigeerd en/of gecompenseerd. Om deze verstoring tegen te gaan zullen er maatregelen getroffen worden met betrekking tot het gebruik van het weiland als parkeervoorziening denk hierbij aan het omzomen van de parkeerplaats met een lage haag, waardoor het directe licht en geluid wordt beperkt. Daarnaast zal met de plaatsing van verlichting gebruik gemaakt worden van lage armaturen (bv. kniepaaltjes) en is een natuurvriendelijke verlichtingskleur als blauw of groen wenselijk. In het compensatieplan zijn deze maatregelen expliciet genoemd (paragraaf 2.5). Deze maatregelen worden via de regels geborgd.
Versnippering
Er zijn in het plangebied geen biotopen aanwezig die als gevolg van de geplande ontwikkeling versnippert komen te liggen tussen intensief te gebruiken (rode) functies. Versnippering van het NNB is hier niet aan de orde.
In de Verordening ruimte is een aantal voorwaarden opgenomen ten aanzien van de herbegrenzing van het NNB op verzoek door gemeenten ten behoeve van een individuele, kleinschalige ingreep. Hieronder zijn de voorwaarden genoemd en is gemotiveerd aangegeven of het plan hieraan voldoet. In bijlage 2 van dit bestemmingsplan is het compensatieplan, dat conform het NNB spelregels is opgezet, toegevoegd. In dat compensatieplan is gedetailleerd aangegeven welke maatregelen worden genomen en op welke manier de kwaliteit van het gebied en de kwantiteit aan natuur wordt vergroot.
Een verzoek om wijziging van de begrenzing, als bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een bestemmingsplan waaruit blijkt dat:
de voorgestelde ingreep slechts leidt tot een beperkte aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het NNB in het desbetreffende gebied;
In totaal betreft de ingreep een oppervlakte van 1.560m² in nog niet gerealiseerde NNB. Aan de zuidzijde van het Rijksmonument is de mogelijkheid opgenomen om een serre (aanbouw) te realiseren met een oppervlakte van maximaal 200m². Deze plek betreft nu de tuin van het Rijksmonument (tussen de ontsluiting en het Rijksmonument). De overige oppervlakte (1.360m²) bestaat uit een weiland dat deels in gebruik is als moestuin en weide. Omdat nog geen sprake is van gerealiseerde NNB kan geconcludeerd worden dat de kwantitatieve ingreep in het NNB een oppervlakte heeft van 1.560m² en dat de kwalitatieve ingreep een oppervlakte van 0m² betreft. Om die reden is sprake van een kleinschalige ingreep.
Naast de daadwerkelijke ingreep in het NNB, kan ook sprake zijn van een kwalitatieve aantasting zonder dat een fysieke ingreep plaatsvindt. In dat kader heeft een akoestisch onderzoek plaatsgevonden (zie bijlage 8). Uit dat onderzoek is gebleken dat de ontwikkeling leidt tot een kwalitatieve aantasting van het NNB met een oppervlakte van 3.520m². De ontwikkeling leidt tot een aantasting van het NNB (kwantitatief en kwalitatief) met een oppervlakte van 5.080m².
de voorgestelde ingreep leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het NNB als geheel;
Met het plan wordt een deel nog niet gerealiseerde NNB ingericht en een deel toege- voegd aan het NNB. Er wordt zowel invulling gegeven aan de kwalitatieve als de kwantitatieve opgave.
de voorgestelde ingreep is onderbouwd met een afweging van alternatieven;
Omdat sprake is van een bestaand Rijkmonument dat onderdeel uitmaakt van een historisch landgoed en in groter verband Stadsbos013 is het niet mogelijk om alternatieve afweging van de ingreep te maken. Het Rijksmonument staat nu eenmaal op die plek. De functie sluit aan bij de Rijksdoelen ten aanzien van natuur, hoogwaardige landschappen en recreatieve voorzieningen in het kader van Stadsbos013 en daardoor bij Maintenance Valley West (Rijksdoel). Dat houdt dan ook in dat deze ontwikkeling niet los gezien kan worden van de investeringen in natuur, landschap en cultuurhistorie. Er heeft een zorgvuldige afweging plaatsgevonden van de inrichting en de maatregelen die bijdragen aan een versterking van de kwalitatieve waarden zoals die eerder zijn genoemd. Daar hoort een economische drager bij die gebaat is bij een balans tussen functie en omgevingskwaliteiten. De functie die met dit plan wordt gerealiseerd is een functie die daarop aansluit.
de voorgestelde ingreep vergezeld gaat van zodanige maatregelen dat er sprake is van een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing;
Zoals hierboven vermeld is niet alleen sprake van een investering op ecologisch vlak, maar ook juist op landschappelijk en cultuurhistorisch vlak. Door het (her)beleefbaar maken van het landgoed wordt een gunstig effect bereikt op de functionele toevoeging op het terrein. Andersom geldt dat daardoor onderhoud en beheer noodzakelijk is vanuit ondernemersperspectief.
de uitvoering van de voorgestelde ingreep en de daarbij betrokken maatregelen en de monitoring daarvan zijn verzekerd;
In dit bestemmingsplan is een aantal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen die de inrichting, onderhoud en beheer juridisch borgen. Deze verplichtingen zijn gekoppeld aan het gebruik en hebben niet alleen betrekking op de aanleg, instandhouding, onderhoud en beheer van de NNB, maar ook van overige landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken en waarden. In de koopovereenkomst met de initiatiefnemer zijn deze aspecten privaatrechtelijk geborgd.
wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken bedoeld in artikel 5.6 (compensatieregels).
In bijlage 2 van dit bestemmingsplan is het compensatieplan opgenomen. Het compensatieplan is conform de regels zoals opgenomen in artikel 5.6 van de Verordening ruimte opgesteld. Daarin zijn onder andere de compenserende maatregelen opgenomen wat neerkomt op een kwalitatieve investering in de NNB van 6.440m² en een kwantitatieve investering van 5.084m² in de NNB. Conform de afspraken die zijn gemaakt met de provincie wordt een oppervlakte van 5.084m² toegevoegd aan de NNB.
4.2.4 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat sprake is van een kleinschalige ingreep in de NNB. Het plan om een economische drager aan het gebied toe te voegen om de gebiedskwaliteiten te vergroten is in lijn met de structuurvisie van de provincie Noord-Brabant. Via de regels van de Verordening is daar invulling aan gegeven. Het plan is dan ook in overeenstem- ming met het provinciaal beleid.
4.3 Gemeentelijk beleid
4.3.1 Omgevingsvisie Tilburg
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
4.3.2 Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en wer- ken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
4.3.3 De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
4.3.4 De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
4.3.5 Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Het plangebied ligt in het zgn. Stadsregionaal park Stadsbos013. Stadsbos013 is een 18e- en 19e eeuws landgoederenlandschap dat ontstond rond buitenplaatsen van Tilburgse fabrikanten. Het is een relatief onbekend gebied aan de zuidwestflank van Tilburg. Een plek waar natuur en stad samenvloeien. Het is het grootste stadsbos van Nederland. Een mooie kans om de aantrekkelijkheid van Tilburg te versterken.
Een groot bos, open graslanden, beekdalen, sportgelegenheden (zoals tophockey en -rugby, voetbal, hardlopen én golf), landbouwgronden en ook cultuurhistorisch waardevolle gebieden, zoals de landgoederen maken onderdeel uit van het Stadsbos013. Het gebied heeft mooie natuurkwaliteiten zoals de Kaaistoep.
Het uit de 18e eeuw stammende, barokke sterrenbos Oude Warande is cultuurhistorisch gezien een uniek icoon. Oude verbindingen met kenmerkende landschapselementen zoals het Bels lijntje, de Gilzerbaan en Bredaseweg hebben cultuurhistorische waarde, mede door de gebouwen en landgoederen, zoals Landgoed Heidepark/Vredelust of het pompstation uit 1898. Aan de zuidwestzijde ligt nog een aantal oude agrarische
structuren en boerderijen. Hier liggen tal van potenties voor het verder aantrekkelijk maken van het stadsbos.
Voor het aantrekkelijk maken van het stadsbos is een experiment opgestart waarbij initiatieven van derden bottom-up worden ontwikkeld en begeleid. Enkele expeditieleiders benutten hun netwerk en bevragen 'de stad' te helpen met ideeën, initiatieven en deze te koppelen (cross-over) met andere stakeholders.
De uitdaging is om stedelingen meer gebruik te laten maken van het stadsbos. Dat gebeurt door de biodiversi- teit te vergroten, de toegankelijkheid te verbeteren en bestaande kwaliteiten te verbinden en te versterken.
Ook de gemeente zelf draagt hieraan bij door de realisatie van de ecologische verbindingen de Oude Leij en de Hultensche Leij, het realiseren van een goede en aantrekkelijke verbinding met Wijkevoort, zowel landschappelijk als qua bereikbaarheid (recreatieve fietsverbinding), en de aanleg van een waterpark.
Het behoud en hergebruik van het rijksmonument Bredaseweg 546 naar een restaurant is een particulier initiatief waarbij de mogelijkheid wordt gecreëerd (economische drager) om de kwaliteit van de landgoederenstructuur te behouden en te herstellen. Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie. In paragraaf 6.3 "Wateraspecten" zal nader ingegaan worden op de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR).
Hoofdstuk 5 Sectoriaal beleid
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders.
5.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
De van de Landgoederenzone Bredaseweg is als volgt te omschrijven:
er is sprake van grote percelen langs de Bredaseweg, in de meeste gevallen voor het grootste gedeelte ingericht als bos;
per perceel is er sprake van maximaal één grote, vrijstaande woning die georiënteerd is op de Bredaseweg;
de woningen staan op behoorlijke afstand van de weg, waarbij in het ideaaltypische geval sprake is van een met landschappelijke middelen ontworpen (zicht-) relatie met de Bredaseweg.
De Bredaseweg kent steeds meer functiemenging. Grote percelen worden kantoor (Van Landschot Bankiers) of horeca (Auberge Du Bonheur). De huidige stedenbouwkundige opzet blijft min of meer ongewijzigd. Binnen het plangebied is één hoofdgebouw aanwezig, maar wordt met maximaal 200m² uitgebreid. Bij de vijver wordt een beperkt bijgebouw gerealiseerd. De ligging en de grootte daarvan zijn op basis van de bestaande en de te (her)ontwikkelen landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten gebaseerd. Het stedenbouwkundig ensemble wordt op deze wijze versterkt.
5.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
Landschap en ontginningsgeschiedenis:
Het plangebied ligt aan de westelijke zijde van Tilburg, ten zuidwesten van de Oude Warande aan de zuidzijde van de Bredaseweg. In dit deel wordt de Bredaseweg visueel afgebakend door bosontginningen en doorsneden door oudere kronkelende wegen en door laanbeplanting gekarakteriseerde lineaire verbindingswegen. De zogenaamde landgoederenzone wordt centraal doorsneden door de Donge en in het zuidwesten door de Grote en Kleine Leij. De overgang tussen de beekdalen en de hogere delen worden gevormd door de vlakten. Deze bestaan uit door smeltwater verspoelde dekzanden. De hogere delen bestaan uit terrasafzettingswelvingen, bedekt met dekzand, en dekzandruggen. De beekdalen zijn vanaf de late middeleeuwen in gebruik genomen als weide- en hooilanden. De drogere gronden langs de Grote en Kleine Leij werden in de late middeleeuwen in cultuur gebracht als akkergronden.
Historisch landgebruik
Het plangebied behoort tot de grootschalige heide-ontginning na 1850. Deze ontginning is omstreeks 1920 nagenoeg voltooid. Kenmerkend hierbij is de langgerekte vorm van de percelen die zowel aan de noordelijke als aan de zuidelijke zijde haaks op de Bredaseweg staan. De nu grotendeels beboste percelen zijn veelal door brandgangen of smalle slootjes van elkaar gescheiden. De belangrijkste ruimtelijk factor qua infrastructuur in het gebied is de Bredaseweg. Deze werd in de periode tussen 1820 en 1826 aangelegd als onderdeel van de Rijksweg van Tholen naar Grave. De nieuw aangelegde weg volgde deels enkele zandpaden die tenminste tot de late Middeleeuwen teruggaan en benutte de bestaande oversteekplaatsen van beekjes en de Donge. Kenmerkend voor de nieuwe Rijksweg was de beplanting langs het gehele tracé met een dubbele rij eikenbomen. In de decennia na de aanleg worden langs de weg ruim opgezette landhuizen opgetrokken, vaak omgeven door een ruime tuin en/of bosaanleg. Langs de Bredaseweg werd in 1902 het eerste verharde fietspad van Nederland aangelegd.
5.3.1 Archeologie
Het plangebied ligt op de rand van een gebied dat is gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) als een gebied met hoge archeologische trefkans. Op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) is te zien dat het gebied een middelhoge verwachting heeft ten aanzien van archeologische vondsten.
In 2009-2010 is door Fontys Hogescholen BILAN een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied landgoederenzone. Aan het gebied van Heidepark is daarin geen tot een lage archeologische verwachtingswaarde toegekend, onder meer vanwege de heideontginningen en de daarop volgende bebossing. In 2011 is door BAAC verkennend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd in het kader van de in de komende jaren geplande verbreding van de Bredaseweg (BAAC rapport V- 09.0406AA). Daarin wordt aanbevolen om vervolgonderzoek te beperken tot begeleiding van de werkzaamheden in het veld door een archeoloog. Planrealisatie met de mogelijkheid tot uitbouw van 200m² aan de zuidzijde van het bestaande pand heeft relatief beperkte gevolgen voor het bodemarchief. Mede gelet op de lage verwachtingswaarde van het gebied is archeologisch vervolgonderzoek dan ook niet noodzakelijk.
5.3.2 Cultuurhistorie
Heidepark, een in 1884 voor de fabrikantenfamilie Sträter gebouwd zomerverblijf met tuinaanleg en vijver, is in 2001 onder registernummer 521155 aangewezen als monument in de zin van de Monumentenwet 1988. Het maken van een uitbouw aan de zuidzijde van het pand kan een serieuze aantasting van het rijksmonument betekenen. Een kwalitatief goed ontwerp voor een nieuwe uitbreiding is dan ook van belang voor de belevingswaarde van het monument. Ruim ten westen (Bredaseweg 600) is het eveneens rijksbeschermde landgoed Dongewijk gelegen dat in de periode vanaf 1835 werd aangelegd.
In de directe omgeving is een aantal historische gebouwen gelegen. In onderstaande tabel zijn deze weergegeven.
Status |
adres |
Beschrijving |
Gemeentelijk monument |
Bredaseweg 602 |
Een in 1913 verbouwd tolhuis gelegen direct aan de weg bij de oversteek van de Donge. |
MIP object |
Bredaseweg 425 |
het grote bebouwde complex van Amarant, het vroegere Piusoord, dat in de periode vanaf 1938 en de daaropvolgende decennia werd aangelegd aan de zuidelijke zijde van de Bredaseweg |
MIP object |
Bredaseweg 429 |
Amarant |
MIP object |
Bredaseweg 455 |
Toegangshek |
MIP object |
Bredaseweg 461 |
Amarant |
MIP object |
Bredaseweg 530 |
Amarant |
MIP object |
Bredaseweg 570 |
Amarant |
De Oude Warande betreft een cultuurhistorisch waardevol jachtbos in sterpatroon dat tussen 1712 en 1715 werd aangelegd door landgraaf Willem van Hessen Kassel. Op de cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is dit gebied aangeduid als een historisch-geografisch vlak van zeer hoge waarde. Ook de beplanting langs de Bredaseweg is van historisch belang. Ook de Bredaseweg an sich heeft een hoge cultuurhistorische waarde, net als het tracé van het voormalige “Bels Lijntje”. Deze spoorlijn is tussen 1865 en 1867 aangelegd en liep van Tilburg naar Turnhout. Het Bels Lijntje is ten oosten van het plangebied gelegen. In 1988 werd het tracé opgebroken en een fietspad aangelegd. Het deel van de voormalige spoorlijn langs Heidepark dateert uit 1958 toen de lijn om de bestaande stad heen werd verlegd. Het tracé is op de CHW gewaardeerd als een historisch geografische lijn van zeer hoge waarde.
In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
Het landgoedachtige terrein waar de villa is gelegen (het plangebied) maakt onderdeel uit van een groter aaneengesloten deel van landgoederen en buitenhuizen. Zodoende is het van belang dat het plangebied opnieuw beleefbaar wordt gemaakt en de kwaliteit van het plangebied en daardoor ook de directe omgeving te vergroten. Het beleefbaar maken van het plangebied gebeurd door een aantal maatregelen te nemen zoals genoemd in bijlage 1 en 2.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast. Gelet op de lage archeologische verwachting in en om het plangebied en de geringe omvang van de voorziene bodemverstoringen, is geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk.
5.4 Volkshuisvesting
Vanuit volkshuisvestingoogpunt bestaat er geen bezwaar tegen het omzetten van de woning naar een restaurant (horecagelegenheid). Mocht het pand niet als restaurant verkocht worden dan kan het pand via een wijzigingsbevoegdheid weer een woonbestemming krijgen.
5.5 Groen en speelruimte
5.5.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn in bijlage 3 (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8m en 15m vanuit het hart van de desbetreffende boom. In bijlage 3 van dit bestemmingsplan is de Bomeneffectenanalyse opgenomen die voor dit project is uitgevoerd. De conclusie en het advies van dat onderzoek met betrekking tot de serre is hieronder opgenomen.
5.5.2 Conclusie
Het is onder randvoorwaarden mogelijk om de voorgenomen restauratie van Villa Heidepark/Vredelust en de nieuwbouw van een glazen serre te realiseren en hierbij de 2 gewone beuken met boomnummer 1 en 2 duurzaam te behouden.
De maatregelen die noodzakelijk zijn voor het behoud van de 2 gewone beuken zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Daarmee is behoud van de bomen verzekerd en worden constructie-eisen opgelegd aan de bouw van de serre.
In het onderzoek is ook ingegaan op het gebruik van de laan (toegangsweg) van het initiatief. Daaruit blijkt dat niet alleen het vanuit boomtechnisch oogpunt onmogelijk is om parkeren te laten plaatsvinden zonder dat deze negatieve effecten heeft op de aanwezige waardevolle bomen, maar ook vanuit landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt het niet wenselijk is om auto’s onder de bomen in de laan te parkeren. Om deze redenen wordt een aparte parkeerplaats aangelegd. In de regels van het bestemmingsplan is opgenomen dat parkeren uitsluitend op de parkeerplaats toegestaan.
5.5.3 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld. Het project draagt bij aan de Nota groen door het nemen van maatregelen waardoor niet alleen op landschappelijk en ecologisch vlak een hogere kwaliteit wordt bereikt, maar ook op cultuurhistorisch vlak.
5.6 Horeca
Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:
Actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en/of -aspecten;
Het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;
Het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;
Het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;
Inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;
Het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.
In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars e.d. met een max. vloeroppervlak van 150m² gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie. Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500m². In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500m² worden tot deze categorie gerekend. Het horecabeleid verschilt per gebiedstype.
Er zijn 4 gebiedstypen: West, Noord, Binnenstad en Oude Stad. Daarnaast wordt een functioneel onderscheid gemaakt in gebiedstypen. Dat zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, Lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied. De onderhavige locatie ligt in West in zgn. Overig gebied. Voor het Overige gebied, waartoe het buitengebied ook behoort, geldt dat in principe horeca I en II is toegestaan voor zover ondersteunend aan de hoofdfunctie van deze gebieden. Toegevoegd wordt themagerelateerde horeca zoals in een kartcentrum, een outdoorcentrum, een kinderspeelpaleis of bijvoorbeeld een natuureducatieve inrichting. Ook wordt de optie opengehouden voor de vestiging van een megadisco als hiervoor elders in de stad geen ruimte te vinden is. Bij een specifieke ‘megadisco-aanvraag’ zal het college een multidisciplinaire adviescommissie samenstellen waarin de aanvraag zal worden gewogen. In alle gevallen beslist het college. Voor wat betreft het
horecabeleid in West geldt het volgende:
Binnen de al aangegeven algemene ruimtelijke aspecten wordt voor West waar mogelijk uitgegaan van de beleidsinzet beperkt ontwikkelen. Binnen de woonwijken gaat het dan vooral om winkel- en buurtonder- steunende horeca van geringe omvang (categorie I) aan Westermarkt en Westermarktboulevard, Paletplein en Zonnehof, Heyhoef, Dalem en Buurmalsenplein. In de winkelstrips in West wordt verdere uitbreiding van horeca niet gewenst geacht. Bij parken (Reeshofpark, gebied Oude Warande-Reeshofdijk- Wandelbos) is horeca van de categorie III incidenteel mogelijk. Zo wordt bij Reeshofpark nu een combinatie van horeca (café-restaurant + feestzaal) en een kerk in projectvorm ontwikkeld. In het buitengebied nabij het kanaal en 'De Groene Kamer' zou horeca gericht op recreanten zich moeten kunnen ontwikkelen. Dit geldt ook voor een enkele locatie in de directe omgeving van de Dongevallei. Nabij het station Reeshof wordt binnen het project “De Knoop” vestiging voorzien van wat grootschaligere horeca tot categorie II. Binnen het bedrijventerrein Vossenberg is beperkte ontwikkeling van zogenaamde facilitypoints mogelijk. Voor de rest van stadsdeel West geldt dan automatisch de beleidsinzet consolideren. 'De gemeente streeft ernaar om de sociaal-
recreatieve en econmische waarde van de horeca zo goed mogelijk aan te wenden door met een weloverwogen ruimtelijk verantwoorde (beperkte) ontwikkelingen in de horecabranche te stimuleren, zowel binnen als buiten het Horeca Concentratiegebied'.
5.6.1 Conclusie
Het pand aan de Bredaseweg waarvoor een horecabestemming wordt voorgestaan bevindt zich in het buiten- gebied van stadsdeel West, in het zgn. Heidepark. Zoals het beleid aangeeft is horeca bij parken (Oude Warande, Wandelbos) en dus ook Heidepark mogelijk. Het gaat hier om horeca in de zgn. cat. II. Een hoogwaardig restaurant in dit solitaire pand past bij het beoogde toeristisch-recreatieve profiel van het gebied. Met de beoogde doelgroep is dit restaurant aanvullend aan de overige in het westelijk deel van Tilburg gelegen horecagelegenheden. Met de formule en het segment van het restaurant wordt aangesloten bij het monumentale karakter van het Rijkspand. De uitgangspunten voor horeca met een totaal oppervlak, na uitbreiding van circa 400m² volledig op de begane grond met 84m² op de bovenverdieping aangevuld met terrasruimte, biedt ruim voldoende voorwaarden en mogelijkheden om voor de exploitatie van een restaurant in het hoge segment.
Daarnaast wordt doormiddel van deze horecagelegenheid een natuurlijke balans gecreeerd met de gebiedskwaliteiten. De gebiedskwaliteiten zorgen voor een aangename omgeving en daardoor draagvlak voor de economische drager, in dit gevel de horecagelegenheid. Neemt de gebiedskwaliteit af, zullen ook de inkomsten dalen. De ondernemer is daarom ten opzichte van zijn eigen onderneming verplicht tot het in standhouden van de gebiedskwaliteiten om inkomstenderving te voorkomen. Omdat de nieuwe functie afhankelijk van is van deze gebiedskwaliteiten past een beperkt publiekstrekkende functie uitstekend bij de omgeving.
5.7 Verkeer en parkeren
Het perceel is aan de noordzijde ontsloten door de Bredaseweg, een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom meteen maximaal toegestane snelheid van 80km/h.
Aan de westzijde ligt de Pompstationweg, een erftoegangsweg type II met een maximaal toegestane snelheid van 60km/h. Op de Pompstationweg geldt een verbod voor vrachtverkeer.
Het perceel aan de Bredaseweg 546 gaat bij de functie restaurant een hogere verkeersaantrekkende werking krijgen dan bij de huidige woonfunctie. Het aantal te verwachten verkeersbewegingen voor de functie restaurant is, gebaseerd op het bedrijfsvloeropper vlak van 484m² en drie shifts bezoekers per dag, ca. 280 motorvoertuigbewegingen per dag. Het aantal parkeerplaatsen voor een restaurant in dit gebied is volgens de vastgestelde Tilburgse parkeernormen 11 per 100m² bvo. Voor 484m² bvo zijn dat dus 53 parkeerplaatsen. Uitgaande van ongeveer 20m² per parkeerplaats betekent dit dat er een parkeerterrein van ca. 1.100m² aangelegd moet worden. Uit het inrichtingsplan is gebleken dat het uiteindelijke oppervlaktebeslag 1.360m² is.
De Pompstationweg heeft een breedte van 3 meter en wordt aan beide zijden begeleid door bomen. Door de beperkte breedte kan de weg slechts enkele honderden auto's per dag verwerken. Om inhalen en passeren van tegemoetkomend verkeer te faciliteren moet de weg worden verbreed of moeten er inhaalplekken worden aangebracht. De inpassingsmogelijkheden hiervan worden beperkt door de waardevolle bomen langs de rijbaan. De Pompstationweg is via een secundaire aansluiting op de Bredaseweg aangesloten. Men kan ter plaatse van deze aansluiting op de Bredaseweg alleen maar rechtsaf de Pompstationweg in- en uit rijden. Linksafslaan ter plaatse is niet mogelijk omdat deze bewegingen op de Bredaseweg vanwege de doorstroming en de verkeersveiligheid, altijd geregeld moeten worden met verkeerslicht. Het verkeersaanbod op de Pompstationweg vraagt niet om verkeerslichten en bovendien ligt de Pompstationweg te dicht bij de verkeersregeling met de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg om geregeld te kunnen worden met verkeerslichten. Het is dus niet mogelijk om ter plaatse linkafslaande bewegingen mogelijk te maken. Naast de ontsluiting via de Pompstationweg heeft het pand een kleine directe inrit op de Bredaseweg, ter plaatse van de verkeerslichten met de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg. Deze inrit valt binnen de verkeerslichtenregeling op de kruising maar is niet in de regeling opgenomen. Er is derhalve geen verkeerslicht t.b.v. de inrit. Het vol belaste kruispunt kan ook geen extra aansluiting in de regeling verwerken. Vanwege de functie van de Bredaseweg, grote snelheidsverschillen en de aanwezigheid van de drukke kruising is het niet mogelijk om op een verkeersveilige manier een particuliere inrit van dit perceel rechtstreeks op de Bredaseweg aan te sluiten.
De ontsluiting van het perceel, voor zowel autoverkeer als bevoorrading, dient dus via de Pompstationweg te verlopen. Teneinde de weg toegankelijk te maken voor vrachtverkeer zal een verkeersbesluit genomen moeten worden.
5.7.1 Verkeersaantrekkende functie
De ligging in het NNB levert beperkingen op aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen. Als gevolg hiervan en vanwege de beperkte capaciteit van de ontsluiting kan er enkel een functie komen met een relatief beperkte verkeersaantrekkende werking. Een verkeersaantrekkende restaurantformule, zoals een fastfoodketen, kan niet op deze locatie worden gevestigd. Het relatief gering aantal verkeersbewegingen wordt geborgd door de geringe omvang van de horecagelegenheid, het beperkt aantal parkeerplaatsen en het soort horecagelegenheid, namelijk een restaurant.
5.7.2 Parkeren
De ontwikkelingen moeten voldoen aan het parkeerbeleid van de gemeente Tilburg. Voor deze functie zijn de meest recent vastgestelde parkeernormen voor zone D van toepassing.
5.7.3 Fietsroutes
Langs de Bredaseweg ligt een secundaire fietsroute en langs de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg ligt een sternetfietsroute. Er ligt aan de zuidzijde van de Bredaseweg een fietspad wat de Pompstationweg verbindt met de kruising Bredaseweg - Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg, waar het doorgaand fietspad van de zuidzijde van de Bredaseweg oversteekt naar de noordzijde van de Bredaseweg.
5.7.4 Openbaar vervoer
Het gebied is slecht met openbaar vervoer bereikbaar.
De dichtstbijzijnde bushalte ligt bij de Daniel de Brouwerstraat op een afstand van bijna 900 meter.
Hoofdstuk 6 Milieuaspecten
6.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.2 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen etc. is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. Voor de horecafunctie geldt dat aan de richtafstanden wordt voldaan ten opzichte van omliggende woningen. Voor de woonfunctie geldt dat omliggende bedrijven op voldoende afstand liggen om aan de richtafstanden te kunnen voldoen.
Op naastgelegen percelen is de bestemming ‘Sport’ en ‘Recreatie’ van toepassing. Bij deze percelen is geen limiet gesteld voor de maximaal toelaatbare milieucategorie. Omdat deze begrippen zeer ruim zijn kunnen er ook wat zwaardere milieucategorieën onder vallen. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtafstanden. Echter is in de huidige situatie het gebruik als ‘Wonen’ mogelijk. De naastgelegen bestemmingen dienen hiermee dan ook rekening te houden. In het verleden heeft daardoor al een afweging plaatsgevonden waarom op deze plek gewoond kan worden. Het nieuwe, gewenste gebruik kan qua ge- voeligheid gelijkgesteld worden met de huidige functie waardoor het plan mogelijk is. Vanuit milieuzonering kan er dus een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden. Voor de bedrijfswoning geldt dat deze niet beschermd hoeft te worden ten aanzien van de eigen bedrijfsmatige activiteiten (onderdeel van de inrichting).
6.3 Externe veiligheid
6.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
6.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden. De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals
kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar. Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
6.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
de kans op een ongeval;
het effect van het ongeval;
het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aan-tal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
6.3.4 Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:
het projectkader;
de hoogte en toename van het groepsrisico;
bronmaatregelen;
ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;
mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007 en het supplement op de handreiking "Verantwoorden bij een ruimtelijk besluit", januari 2011) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht. Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform het besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied waarbij (beperkt) kwetsbare object(en) zijn geprojecteerd. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. In deze gevallen is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
6.3.5 Inrichtingen
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van
6.3.6 Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.
6.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
In de huidige situatie is de ontwikkelingslocatie bestemd als "Wonen". In de toekomstige situatie zal op de ontwikkelingslocatie een restaurant worden bestemd. De ontwikkeling ligt op ongeveer 155m van de weg. Met de ontwikkeling neemt het aantal personen toe in het invloedsgebied van de weg.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een kwantitatieve risicoberekening uitgevoerd ten aanzien van het groepsrisiconiveau van de Bredaseweg (zie Bijlage 4 Verantwoording externe veiligheid). Op basis van het uitgevoerde onderzoek is geconcludeerd dat er geen sprake is van een significante toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico conform het Bevt volstaat.
Daarnaast bevindt het plangebied zich binnen het invloedsgebied van de A58. Daarmee geldt ook ten aanzien van deze weg een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s- Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. Het plangebied ligt op 1000m en valt over het plangebied. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is daarmee conform het Bevt verplicht.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de Regeling basisnet blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
6.3.8 Restrisico en conclusies
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de volgende relevante risicobronnen: Route gevaarlijke stoffen (Bredaseweg). Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicovolle transportas is de verantwoordingsplicht ingevuld, welke stoelt op de Beleidsvisie externe veiligheid (zie Bijlage 4 Verantwoording externe veiligheid). Op basis van de deze groepsrisicoverantwoording zijn de volgende conclusies getrokken:
binnen het plangebied bevinden zich geen PR 10-6 contouren van nabijgelegen risicobronnen. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op;
het groepsrisico van de Bredaseweg is lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, de maximale waarde van het groepsrisico neemt niet toe in de toekomstige situatie;
de bereikbaarheid van het plangebied is goed;
goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie, dit biedt de mogelijkheid de aanwezigen tijdig te waarschuwen;
de aanwezigen kunnen het plangebied via de bestaande infrastructuur goed ontvluchten;
bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. In dit plangebied is echter sprake van bestaande bouw, waar vaak geen aanvullende maatregelen zijn getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Hierdoor is langdurig verblijf binnen bij een toxische wolk niet altijd mogelijk;
bij de omgevingsvergunning wordt de bluswatervoorziening getoetst en indien nodig aangepast;
er zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk om het restrisico's te beperken;
de brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan;
er is geen toename van het groepsrisico;
het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde;
er zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk om het restrisico's te beperken;
het aanbrengen van een afsluitbare ventilatie (bij mechanische ventilatie) vergroot de mogelijk om inpandig te schuilen;
echter is hier sprake van een bestaande situatie, waarbij dergelijke bouwkundige eisen niet afdwingbaar zijn. Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
6.4 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
6.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
6.5.1 Wegverkeerslawaai
Bestemming horeca
Er is géén sprake van een geluidgevoelig object. Dit betekent dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is m.b.t. de bestemming horeca en verdere toetsing aan (de normen van) de Wet geluidhinder achterwege kan blijven. Op grond van de VNG 2009 "Handreiking bedrijven en milieuzonering valt een restaurant in milieucategorie 1. Dit betekent dat vanaf de inrichtingsgrens een richtafstand van 10 meter voor geluid tot woonbebouwing geldt. Aan deze voorwaarde wordt ruimschoots voldaan. Dit betekent dat een goed woon- en leefklimaat voor het aspect geluid in principe gewaarborgd is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tevens beoordeeld te worden of de oprichting en de ingebruikname van een restaurant geen onevenredige geluidhinder met zich meebrengt. Met betrekking tot geluid zijn de voorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. De afstand tot woningen van derden is zodanig groot dat aangenomen mag worden dat de inrichting kan voldoen aan de in het Activiteitenbesluit gestelde geluidvoorschriften zonder dat het in de bedrijfsvoering wordt belemmerd.
Bestemming wonen
In het nieuwe bestemmingplan wordt de mogelijkheid opgenomen om de bestemming horeca met behulp van een wijzigingsbevoegdheid om te zetten naar bestemming wonen. Hiervoor dient t.z.t. een aparte ruimtelijke procedure gevolgd te worden en dient toetsing aan de Wet geluidhinder plaats te vinden. Voor dit moment dient slechts aannemelijk gemaakt te worden dat de omzetting in beginsel mogelijk is. De bestemming wonen (nieuwe woning) is gelegen binnen de volgende wettelijk gezoneerde wegen:
Bredaseweg (70km/uur);
Burgemeester Baron Voorts tot Voortsweg (70km/uur);
Pompstationweg (60km/uur).
Voor een nieuwe woning geldt op grond van de Wet geluidhinder een voorkeurgrenswaarde van 48dB. De optredende geluidbelasting t.g.v. de wettelijk gezoneerde wegen is indicatief berekend. Uit de berekeningen blijkt dat realisatie van de woning in principe mogelijk is en dat akoestisch gezien, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gebaseerd op de cumulatieve geluidbelasting realiseerbaar is. Om de functie wonen t.z.t. mogelijk te maken dient rekening te worden gehouden met een procedure hogere waarden voor wegverkeerslawaai.
6.5.2 Railverkeerslawaai
Bestemming horeca
Er is géén sprake van een geluidgevoelig object. Dit betekent dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is m.b.t. de bestemming horeca en dat verdere toetsing aan (de normen van) de Wet geluidhinder achterwege kan blijven.
Bestemming wonen
In het nieuwe bestemmingplan wordt de mogelijkheid opgenomen om de bestemming horeca met behulp van een wijzigingsbevoegdheid om te zetten naar bestemming wonen. Hiervoor dient t.z.t. een aparte ruimtelijke procedure gevolgd te worden en dient toetsing aan de Wet geluidhinder plaats te vinden. Voor dit moment dient slechts aannemelijk gemaakt te worden dat de omzetting in beginsel mogelijk is. De bestemming wonen (geluidgevoelig object) is niet gelegen binnen de wettelijke zone van het spoortraject Tilburg-Breda. Dit betekent dat de normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder niet van toepassing zijn.
6.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
6.5.4 Luchtverkeerslawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied, voor zover sprake is van een geluidgevoelige bestemming.
6.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Beiden bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. De bestemming wonen kan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Bovendien is geen sprake van een luchtgevoelige bestemming, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) aanwezig. Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
Voor de bestemming horeca is in eerste getoetst in hoeverre het project kan worden aangemerkt als "in betekende mate" dan wel als "niet in betekende mate". In Bijlage 1A van de Regeling "niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) wordt aangegeven wanneer een project als 'niet in betekende mate' wordt aangemerkt. Een restaurant wordt niet aangemerkt als een inrichting zoals bedoeld in Bijlage 1A van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen. Het aantal te verwachten verkeersbewegingen voor de functie restaurant is, gebaseerd op het bedrijfsvloeroppervlak van 484m² en drie shifts bezoekers per dag, ca. 280 motorvoertuigbewegingen per dag. De bijdrage ten gevolge van wegverkeer gebaseerd op 280 motorvoertuig- bewegingen met een aandeel van 1% vrachtverkeer is indicatief berekend aan de hand van de door Infomil beschikbaar gestelde tool welke uitgaat van een worst-case situatie. Hierbij berekent de tool wanneer de bijdrage van het verkeer in betekende mate bijdraagt. Uit de berekening blijkt dat de bijdrage van het verkeer in niet betekenende mate bijdraagt.
6.6.1 Worst-case berekening
Extra verkeer als gevolg van het plan
Extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde): 280
Aandeel vrachtverkeer: 1%
Maximale bijdrage extra verkeer NO2 inug/m3: 0,28
PM10 in ug/m3 0.07
Grens voor "Niet in betekenende mate in ug/m3: 1,2
De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekenende mate; geen nader onderzoek nodig.
6.6.2 Conclusie
Voor beide bestemmingen geldt: dat uitgebreid onderzoek naar het effect op de luchtkwaliteit achterwege gelaten kan worden, dat voldaan wordt aan artikel 5.16 lid 1 onder c van de Wet milieubeheer, dat de normen uit de Wet milieubeheer niet overschreden worden.
6.7 Geur
6.7.1 Industriële geur
In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
6.7.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (wet van 5 oktober 2006 en in werking getreden op 1 januari 2007) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft geen verordening met afwijkende normen vastgesteld. Dit betekent dus dat de wettelijke normen voor de maximale geurbelasting en vaste afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing zijn.
Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom van Tilburg. Omdat de functie Horeca niets regelt over sluitingstijden en dus ook over de langdurige aanwezigheid van personen niet regelt is ervan uitgegaan dat de functie geurgevoelig is. Hetzelfde geldt voor de wijzigingsbevoegdheid naar een woonbestemming. Ook deze is geurgevoelig.
Uit het onderzoek van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant van 3 juli 2013 "Geurhinder agrarische bedrijven, plangebied Bredaseweg 546 Tilburg" dat als bijlage 5 bij deze toelichting is gevoegd blijkt dat uit de berekening van de achtergrondbelasting gebleken is dat deze overal in het plangebied lager is dan 0,1 odour units. Dit komt overeen met een zeer goed woon- en leefklimaat. Dat betekent dat de achtergrondbelasting als gevolg van de veehouderijen het realiseren van de nieuwe functie niet in de weg staat. Vanwege de zeer lage achtergrondbelasting is het niet waarschijnlijk dat over de planlocatie een geur- of afstandscontour van een van de nabije veehouderijen ligt. De conclusie is dan ook dat het plan mogelijk is. Het rapport van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant gaat uit van woningbouw. In het onderhavige bestemmingsplan gaat het echter om een herziening naar horeca met een wijzingsbevoegdheid naar wonen. Omdat een restaurant (horeca) ook een geurgevoelig object is gelden de conclusie die getrokken zijn m.b.t. voor woningbouw eveneens voor horeca.
6.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek. Voor de locatie Bredaseweg 546 zijn er bij de gemeente Tilburg geen gegevens beschikbaar over in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken. Tevens is er niks bekend over voormalige bedrijfsactiviteiten of aanwezigheid van ondergrondse tanks. Uit onderzoeken uitgevoerd binnen een straal van 50 meter komt naar voren dat er in de grond en het grondwater licht verhoogde gehaltes van o.a. zware metalen zijn gemeten. Binnen 50 meter liggen er tevens enkele historische verdachtmakingen zoals dempingen. Gezien de toekomstige uitbreiding is het voor bodem noodzakelijk dat er voordat de bouw van start gaat, er een bodemonderzoek wordt uitgevoerd. Dit is voor de vergunning verplicht omdat het gaat om een verblijfsruimte met een oppervlakte van groter dan 55m². Het betreft hier om een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740. Ter hoogte van de parkeerplaats hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd. Hier wordt niet gegraven en is er voor bodem geen belemmering.
6.8.1 Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
n deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
6.9 Natuur en ecologie
6.9.1 Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en beschermde soorten (Flora- en faunawet). Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.
6.9.2 Natura
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998. Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en an- dere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets. In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat. Er zijn drie mogelijkheden:
Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.
Analyse plangebied
Het plangebied ligt in de landgoederenzone langs de Bredaseweg en maakt deel uit van het gemeentelijk landgoed Vredelust - Heidepark. Op ruim 4,1km ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen significant negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag, omdat het om een relatief kleine ingreep gaat en het plangebied op een ruime afstand van dit Natura 2000-gebied ligt.
6.9.3 Natuurnetwerk Brabant
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is het NNB begrensd. Het NNB is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot het NNB is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot hetNNB. Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het NNB is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken. Indien de natuur- en landschapswaarden van het NNB worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.
Zoals uit hoofdstuk 3 blijkt is reeds rekening gehouden met het NNB en de doelstellingen van het NNB. Met het plan wordt weliswaar een ingreep gedaan in het NNB, maar per saldo wordt op zowel kwantitatief als kwalitatief vlak een meerwaarde bereikt. Het beleid omtrent het NNB is tevens in hoofdstuk 4 beschreven.
6.9.4 Flora- en faunawet
Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt. Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd. Activiteiten die een schadelijk effect heb- ben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.
Analyse plangebied
Eind juni 2013 heeft een quickscan natuuronderzoek plaatsgevonden. Deze Quickscan beschermde flora en fauna Bredaseweg 546, Tilburg is als bijlage 6 bij deze Toelichting gevoegd. Na aanleiding van de conclusies van deze Quick-scan is een volledig onderzoek uitgevoerd in 2014.
Aanvullend onderzoek
De conclusie van de quickscan uit 2013 was dat nader onderzoek nodig is naar de eekhoorn, amfibieën, vleermuizen en jaarrond beschermde nesten om voldoende rekening te kunnen houden met aanwezige beschermde soorten. De resultaten van dit onderzoek geven aan of de geplande maatregelen nadelig kunnen zijn voor beschermde soorten. Zo ja, dan wordt aangegeven voor welke soorten in het kader van de Flora- en faunawet ontheffing moet worden aangevraagd.
In november 2014 is het aanvullend onderzoek (Nader onderzoek beschermde fauna Ontwikkeling horecagelegenheid Bredaseweg 546 te Tilburg) uitgevoerd door Ecologica uit Maarheeze. Het rapport dat het aanvullend onderzoek beschrijft is als bijlage 7 aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder zijn enkel de conclusies en de aanbevelingen van het aanvullende onderzoek opgenomen.
6.9.5 Conclusies aanvullend onderzoek
Grondgebonden zoogdieren
Er zijn tijdens het onderzoek geen nesten aangetroffen van de eekhoorn (FFwet tabel 2) in het plangebied. Wel is een betrouwbare waarneming door derden gedaan van een in gebruik zijnd nest van een eekhoorn nabij de beoogde parkeerplaats. Het plangebied wordt gebruikt als leefgebied van de eekhoorn. Aangezien alleen in gebruik zijnde nesten beschermd zijn van de eekhoorn, is overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen door kwetsbare perioden te ontzien indien in gebruik zijnde nesten worden aangetroffen. Een ontheffing is niet nodig.
Vleermuizen
Het plangebied wordt met name gebruikt als foerageergebied door verschillende vleermuissoorten. Alle vleermuissoorten zijn streng beschermd (FFwet tabel 3 en HR IV). Er is een zomerverblijfplaats aangetroffen in het woonhuis van de gewone dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis, tevens komt in het woonhuis zeer vermoedelijk een paarverblijfplaats voor van de gewone dwergvleermuis. Door de voorgenomen plannen worden verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis verstoord. Hiervoor is een ontheffing nodig van art. 11 van de Flora- en faunawet. Om effecten te beperken, zijn mitigerende maatregelen nodig in de vorm van een aangepaste planning, het tijdig plaatsen van vleermuiskasten en het opnemen van een permanent vleermuisverblijf in het ontwerp van de voorgenomen horecagelegenheid.
Vogels
Er zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen. Wel dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen, aangezien geen ontheffing kan worden verkregen voor het verstoren van broedgevallen.
Amfibieën
In de vijver ten noorden van het woonhuis en in een poel ten oosten van het plangebied zijn - naast algemeen beschermde amfibieën - streng beschermde salamanders aangetroffen (vinpootsalamander en kamsalamander, beide FFwet tabel 3 en HR IV). Tevens zijn betrouwbare waarnemingen bekend van streng beschermde salamanders rondom het woonhuis (kamsalamander). Door de voorgenomen plannen wordt alleen een deel van het overwinterhabitat aangetast en verstoord. Hiervoor is een ontheffing nodig van art. 11 van de Flora- en faunawet voor de kamsalamander en vinpootsalamander. Door het nemen van mitigerende maatregelen in de vorm van het wegvangen van exemplaren ter plekke van de maatregelen (verwijderen puin, slopen schuur en renoveren woning), kunnen effecten op de gunstige staat van instandhouding worden voorkomen en wordt zorgvuldig gehandeld.
6.9.6 Aanbevelingen aanvullend onderzoek
Los van de conclusies dienen de volgende aanbevelingen te worden gevolgd:
Beschermde broedvogels kunnen in het gebied voorkomen tussen de aanwezige vegetatie. Daarom is het van groot belang met het broedseizoen van deze beschermde vogelsoorten rekening te houden. Dit betekent dat maatregelen waarbij vegetatie wordt verwijderd buiten het broedseizoen moeten plaatsvinden om verstoring te voorkomen. De kans dat er helemaal geen vogels broeden is namelijk klein. EZ geeft als richtlijn voor het broedseizoen de periode half maart tot half juni. Algemeen wordt aangehouden dat het broedseizoen van de meeste vogels loopt van half maart tot half juli. Om rekening te houden met een klein aantal soorten die eerder of later broeden wordt aangeraden tussen half februari en eind augustus géén maatregelen te treffen. Indien besloten wordt ertoe over te gaan om het gebied vóór de broedtijd kaal te maken en vervolgens in de broedtijd door te werken, is het van belang ervoor te waken, dat er zich in de nieuwe kale situatie geen nieuwe broedgevallen voordoen zolang er nog maatregelen moeten worden uitgevoerd. Sluit de aanwezigheid van nesten uit tijdens alle fasen van de werkzaamheden.
Om mogelijk negatieve effecten op de vinpootsalamander en kamsalamander geheel uit te kunnen sluiten, wordt aanbevolen om extra vorstvrije schuilgelegenheden te bieden door bijvoorbeeld het creëren van half ingegraven takkenrillen of boomstammen binnen een straal van 150m van voortplantingswateren.
De zorgplicht dient ook voor andere organismen in acht te worden genomen. Dit houdt in dat er volgens normaal gebruik zorgvuldig gewerkt moet worden, waarbij indien mogelijk verstoring wordt voorkomen. Actief doden van dieren is altijd verboden.
6.10 Landschap
De entree van het gebouw bestaat uit een laan van zeer waardevolle beukenbomen, deze laan dient zorgvuldig te worden behandeld. Het is voor de bomen zeer ongunstig om verharding/verdichting onder deze bomen aan
te brengen waardoor deze ruimte niet geschikt is voor parkeerplaatsen. De open ruimte in het bos, ten zuiden van het gebouw zal dan ook worden ingericht als parkeerterrein voor 54 parkeerplaatsen (zie figuur 3.3). Het parkeerterrein wordt ingepast met hagen (beuken), waardoor deze opgaat in de omgeving en de auto’s minder zichtbaar zijn vanuit de omgeving en het restaurant. Het parkeerterrein dient uitgevoerd te worden in halfverharding of elementenverharding. De laan blijft openbaar toegankelijk voor langzaam verkeer. Het bosgebied is nu zeer aantrekkelijk voor wandelaars en dit blijft zo. De uitbreiding van het gebouw dient rekening te houden met de bomen naast het gebouw. Aan de zuidzijde van het gebouw staan 3 grote zeer waardevolle beukenbomen die onderdeel uitmaken van de laan in het bos. Deze bomen staan op enkele meters van de geplande uitbreiding van 200m².
Deze bomen en de bomen langs de toegangslaan, evenals de bomen rond de parkeerplaats zijn via dit bestemmingsplan aangewezen als beeldbepalende bomen. Dit betekent dat de afstand van enig bouwwerk, gemeten vanuit het hart van de boom, zoals weergegeven op de Boomwaardekaart minimaal 8 meter dient te bedragen. Van deze maat kan afgeweken worden indien via een bomeneffectanalyse (BEA) het voortbestaan van de boom wordt gegarandeerd. Aan de noordzijde van het gebouw is een vijver aanwezig, Het is landschappelijk mogelijk om een terras / tuin aan te leggen tot de insteek van het talud zodat een uitzicht op de vijver ontstaat. De inrichting van de tuin dient zorgvuldig te worden uitgevoerd omdat ook hier zeer waardevolle bomen op het terrein staan die ingepast kunnen worden.
Uiteindelijk is met o.a. voornoemde uitgangspunten een inrichtingsplan opgesteld die als bijlage 1 aan dit bestemmingsplan is toegevoegd. Met dat inrichtingsplan wordt een kwalitatieve opwaardering beoogt van het hele gebied (Stadbos013). Het inrichtingsplan is daarom ook als bijlage aan de regels gekoppeld. Op die wijze is aanleg en onderhoud publiekrechtelijk verzekerd.
Hoofdstuk 7 Wateraspecten
7.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
7.2 Bestaand watersysteem
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Donge en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Brabantse Delta. De bruto oppervlakte is ongeveer 67.200m². Daarvan is in de bestaande situatie ongeveer 200m² bebouwing, en ongeveer 170m² verharding. Het terrein in het aangrenzende openbaar gebied ligt ongeveer op 12,50m +NAP. De maatgevende grondwaterstand ligt op ongeveer 10,95m +NAP. Met maatgevende grondwaterstanden 1,50m onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende. In de bestaande situatie ligt drukriolering in de omgeving van het plangebied. Het vuil- en regenwater worden inpandig gescheiden verzameld, en vanaf de perceelgrens aangesloten op de hoofdriolering. Het vuilwater wordt verpompt richting de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg, welke in beheer is van waterschap De Dommel. Het hemelwater wordt verwerkt op eigen terrein. Ten oosten van het plangebied ligt een sloot ter ontwatering van aangrenzende percelen. Keurbeschermingsgebied: het plangebied ligt in volledig beschermd gebied. Voor dit soort gebieden geldt een strikte waterhuishoudkundige bescherming, waarbij nieuwe waterhuishoudkundige ingrepen niet zijn toegestaan, tenzij deze zijn gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur. Binnen het plangebied ligt een vijver. Deze is onderdeel van de groenblauwe mantel uit de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Brabant. De vijver is niet aangemerkt als natuur.
7.3 Duurzaam waterbeheer
Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave. Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedsbeheersplan Maas. De grond- watervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW). Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2015 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het boven- genoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken.
Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en verordeningen, waarvan de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009) van belang is voor eventuele ontwikkelingen. Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid. De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze rand- voorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe. Afwegingen Voor het plangebied zijn in SWR geen specifieke opgaven, behalve de algemene doestellingen voor de gehele gemeente. Het pand Bredaseweg 546 (Vredelust) is eigendom van de gemeente. Het heeft thans een woonbestemming. Het betreft een Rijksmonument. Het pand krijgt in het nieuwe bestemmingsplan een horeca-bestemming met tevens een wijzigingsbevoegdheid naar een woonbestemming.
Het bestaande pand zal van de functie ‘Wonen’ naar de functie ‘Horeca’ wijzigen. Daarvoor wordt een uitbreiding van maximaal 200m² mogelijk gemaakt en een bijgebouw met een maximum oppervlakte van 75m². Verder kan er aan de noordzijde van het pand een (horeca)terras komen. Toegang en bevoorrading van het restaurant vindt plaats via het bestaande pad ten westen van het pand. Het pad is 4m breed en heeft een oppervlakte van in totaal 553m².
Ten behoeve van het plan dienen 54 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Deze worden gesitueerd op de geplande parkeerplaats ten zuiden van het pand. het parkeerterrein wordt 1.360m² groot. Het toegangspad en het parkeerterrein zullen halfverhard worden uitgevoerd.
De totale toename van afvoerend verhard oppervlak komt daarmee op ongeveer 1.800m². Gezien de ligging van het mogelijke restaurant en het perceel wordt uitgegaan van verwerking van hemelwater op eigen terrein.
Vanwege de grotendeelse ligging van het plan in het NNB ligt het plan tevens in het keurbeschermingsgebied. Bij dit bestemmingsplan is een verzoek tot herbegrenzing gevoegd waardoor het toegangspad, het horecaperceel en de parkeerplaats buiten de NNB komen te liggen en een deel ten oosten van het perceel in de NNB komen te liggen. Per saldo wordt hierdoor NNB toegevoegd aan het gebied.
De bestaande drukrioolpomp is geschikt voor verwerking van dwa van huishoudens. Het lozingsgedrag van een restaurant is anders dan huishoudens. Er zijn grotere pieklozingen te verwachten door de toiletten en spoelkeuken. Dit kan in de huidige situatie tot problemen leiden. Er is onvoldoende inzicht in de capaciteit van de drukrioleringsstelsel en onvoldoende informatie over de gewenste capaciteit om een uitspraak te doen of het drukrioolstelsel een toename van dwa kan verwerken. In geval van de komst van een restaurant zal hier dus nader onderzoek moeten plaatsvinden. De kosten van aanpassing van het drukrioolstelsel zijn voor rekening van de ontwikkelaar.
Bij het plan gelden de volgende algemene uitgangspunten:
bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
het vuil- en hemelwater worden inpandig gescheiden ingezameld;
het vuilwater wordt aangesloten op de bestaande drukriolering;
in geval van vestiging van een restaurant moet de werking van de drukriolering worden onderzocht en op kosten van de ontwikkelaar worden aangepast aan de toename van gewenste capaciteit;
het regenwater van het dak, de inrit, parkeerplaats en tuinen wordt verwerkt op eigen terrein.
7.4 Watertoets
Aangezien er nauwelijks sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap Brabantse Delta en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de ter inzage legging.
Hoofdstuk 8 Juridische planopzet
8.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en de overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
8.2 Systematiek
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012, het vigerende bestemmingsplan in het plangebied (‘Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg’) en enkele recente bestemmingsplannen van de gemeente Tilburg. Voor een aantal regels is maatwerk geleverd. In onderstaande paragrafen zullen de regels nader worden uiteengezet.
8.2.1 Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
8.2.2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen en bouwwerken direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in voorliggend plan in beginsel als volgt uit3:
bestemmingsomschrijving;
bouwregels;
afwijken van de bouwregels;
specifieke gebruiksregels;
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
8.2.3 Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de gronden worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de gronden toegekende functies. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. Tevens zijn bijbehorende/ondergeschikte functies zoals paden, groen, erven e.d. toegestaan.
De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfuncties ondergeschikte functies mogelijk gemaakt.
8.2.4 Bouwregels
In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2.5 Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel van de bestemmingsregeling wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Deze bepaling geeft enkel en alleen de gebruiksvormen weer, waarvan uit de bestemmingsomschrijving niet rechtstreeks is op te maken dat zij binnen een bepaalde bestemming niet zijn toegestaan. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling om de bestemmingsomschrijving. Verder kunnen in dit onderdeel nadere specificaties of uitwerkingen van de bestemmingsomschrijving worden opgenomen. In het voorliggende bestemmingsplan betreft dit met name enkele voorwaardelijke verplichtingen.
8.2.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
In dit onderdeel is een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die mogelijk afbreuk kunnen doen aan de kenmerken en/of waarden van het gebied. De betreffende werkzaamheden zijn, al dan niet met een bepaalde drempelwaarde, opgesomd. Ook de uitzonderingen op de vergunningplicht en de toetsingscriteria zijn telkens beschreven.
8.2.7 Algemene regels Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
8.2.8 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. In dit geval betreft het een regeling met betrekking tot ondergronds bouwen.
8.2.9 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van de op de verbeelding weergegeven gebiedsaanduidingen. Dit betreft de luchtvaartverkeerszone, de in de Verordening ruimte toe te voegen NNB, de boringsvrije zone, de veiligheidszone – aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen en de aanduiding als waardevol landschap. Laatstgenoemde aanduiding is gekoppeld aan het als bijlage toegevoegde inrichtingsplan.
8.2.10 Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om voor alle in het plan voorkomende bestemmingen af te wijken van de regels ten behoeve van onder andere maatvoerings- en situeringsbepalingen, nutsvoorzieningen en de bouwhoogten. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
8.2.11 Overgangs- en slotregels Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik. Dit betreft het voor alle bestemmingsplannen op basis van artikel 3.2.1 en 3.2.2 Bro verplicht op te nemen overgangsrecht.
8.2.12 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat de titel van het plan.
8.3 Specifieke bestemmingsregels
In deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op de in het plan voorkomende bestemmingen.
8.3.1 Bos
Het grootste deel van het plangebied is, evenals in de bestaande situatie, bestemd als ‘Bos’.
Gebruik
De voor ‘Bos’ bestemde gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van het bos en de landschappelijke en/of natuurwaarden. Ter plaatse van de aanduiding ‘ontsluiting’ is een halfverharde of onverharde ontsluitingsweg naar het parkeerterrein toegestaan. Verder zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan in de vorm van (onverharde) paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Tenslotte is extensief recreatief medegebruik toegelaten. De gronden zullen worden ingericht conform de uitgangspunten van het inrichtingsplan, dat als bijlage aan de regels is toegevoegd. Werkzaamheden die dienen ter uitvoering van dit plan alsmede het compensatieplan, zijn uitgezonderd van de omgevingsvergunningplicht voor werken en werkzaamheden. Parkeren is uitdrukkelijk uitgesloten.
Bouwen
Er is geen bouwvlak opgenomen binnen deze bestemming. Op basis van een voorwaardelijke verplichting binnen de bestemming ‘Horeca’ dient het bestaande gebouwtje te worden gesloopt. Op deze gronden zijn uitsluitend kleinschalige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Erfafscheidingen zijn niet toegestaan.
8.3.2 Horeca
De bestemming ‘Horeca’ is opgenomen ter plaatse van het monumentale pand Bredaseweg 546 en de direct omliggende gronden. Verder is deze bestemming opgenomen ter plaatse van de te realiseren parkeervoorzieningen en het bijgebouw aan het water (paviljoen op vlonder). De bestemmingsvlakken zijn met relatietekens verbonden. Dit betekent dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de 3 bestemmingsvlakken gezamenlijk gelden en er derhalve slechts één horecabedrijf is toegestaan.
Gebruik
De voor ‘Horeca’ bestemde gronden zijn primair bestemd voor een horeca-inrichting van categorie 2 (onder meer een (eet)café, restaurant, brasserie e.d. tot maximaal 500m² netto vloeroppervlakte). Verder is één inpandige bedrijfswoning (max. 80m²) toegestaan en een bijbehorend terras. Het paviljoen is specifiek aangeduid. Ter plaatse van dit vlak zijn uitsluitend extensieve vormen van horeca toegestaan. Een keuken, bar of sanitaire voorziening zijn ter plaatse bijvoorbeeld niet toegestaan. Dit is opgenomen in de specifieke gebruiksregels. Ook het terras is specifiek aangeduid en mag maximaal 200m² groot zijn.
Parkeervoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ in de vorm van halfverharde of onverharde parkeerplaatsen. Tenslotte zijn bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, groen- en nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Paden zijn uitsluitend onverhard toegestaan.
Aan het gebruik ten behoeve van horeca is een aantal voorwaardelijke verplichtingen gekoppeld. Hiermee is geborgd dat de gewenste landschappelijke inrichting conform het inrichtingsplan zal plaatsvinden, dat voldoende natuurcompensatie conform het compensatieplan wordt gerealiseerd (ter plaatse van de bestemming ‘Natuur’) en dat het bestaande gebouwtje binnen de bestemming ‘Bos’ wordt gesloopt. Tevens is een parkeerregeling opgenomen.
Bouwen
Ter plaatse van het monument Bredaseweg 546 en de beoogde serre is een bouwvlak opgenomen. Uitsluitend binnen het bouwvlak zijn gebouwen toegestaan, behoudens één bijgebouw ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van horeca - paviljoen’. De maximale oppervlakte van het bijgebouw bedraagt 75m². Ter plaatse is tevens een vlonder toegestaan. Het bouwvlak bestaat uit een aanduiding ter plaatse van het monument, waar uitsluitend de bestaande monumentale bebouwing is toegestaan, en een aanduiding ter plaatse van de beoogde serre. Ter plaatse van laatstgenoemde aanduiding is uitsluitend een serre toegestaan (max. 200m², minimaal 0,4m lager dan de goot- hoogte van de monumentale bebouwing). Bij de realisatie van de serre dient rekening te worden gehouden met de als zodanig aangeduide waardevolle bomen. Dit betekent onder meer dat geen grondwerkzaamheden ter plaatse van de aanduiding ‘waardevolle boom’ zijn toegestaan; hier dient de serre dan ook met een zwevende constructie te worden uitgevoerd. De zwevende constructie dient minimaal 0,50m boven maaiveld te liggen. De serre dient een maximale transparantie en lichtheid te hebben.
Binnen het gehele bestemmingsvlak zijn kleinschalige nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Erf- en terreinafscheidingen zijn uitgesloten.
Wijzigingsbevoegdheid
In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming ‘Horeca’ te wijzigen in ‘Natuur - Landgoed’. Hierbij mag geen nieuwbouw plaatsvinden en is maximaal één woning toegestaan. Voorts dient te worden aangetoond dat de in het omliggende gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast. Na wijziging van de bestemming zijn de regels van de bestemming ‘Natuur - Landgoed’ zoals opgenomen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg’ van overeenkomstige toepassing.
8.3.3 Natuur
De bestemming ‘Natuur’ is opgenomen ter plaatse van de gronden die worden aangewend voor de benodigde compensatie en waar dus natuur zal worden gerealiseerd.
Gebruik
De voor ‘Natuur’ bestemde gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwaarden en het bos, een en ander conform het compensatieplan. De koppeling met dit plan is gelegd in de voorwaardelijke verplichting binnen de bestemming ‘Horeca’. Verder zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan in de vorm van (onverharde) paden, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Tenslotte is extensief recreatief medegebruik toegelaten. Parkeren is uitdrukkelijk uitgesloten.
Bouwen
Er is geen bouwvlak opgenomen binnen deze bestemming. Op deze gronden zijn uitsluitend kleinschalige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Erf- en terreinafscheidingen zijn uitgesloten.
Hoofdstuk 9 Economische uitvoerbaarheid
De kosten voor deze bestemmingsplanherziening komen op basis van de koopovereenkomst voor rekening van de gemeente. De kosten ten aanzien van de compensatie (perceel + inrichting) worden gefinancierd door de gemeente Tilburg. Alle kosten die samenhangen met de landschappelijke inpassing komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
10.1 Overleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat Burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. De reacties van deze instanties zijn in dit plan verwerkt. De mogelijkheid tot inspraak heeft daarmee plaatsgevonden.
In het kader van de burgerparticipatie zijn de omwonenden c.q. eigenaren van omliggende panden/percelen in september 2013 geïnformeerd over het initiatief. Er is inhoudelijk alleen gereageerd door zowel de eigenaar als exploitant van het nabijgelegen landgoed Sparrenbos. In de reactie is uitleg gegeven over de inmiddels vastgestelde Omgevingsvisie Tilburg 2040, over aanpassing m.b.t. Natuurnetwerk Brabant, over de hoogte van de bebouwing en over de concrete nieuwbouw en invulling van het pand. Hoewel deze burgerparticipatie 3 jaar geleden heeft plaats gevonden is besloten deze niet opnieuw te doen omdat het initiatief niet is gewijzigd. De twee reacties vormden geen aanleiding tot aanpassing van het initiatief.
10.2 Procedure
Het ontwerpbestemmingsplan zal daarna gedurende 6 weken als ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Binnen deze termijn heeft iedereen de mogelijkheid om een schriftelijke of mondelinge zienswijze in te dienen tegen het bestemmingsplan.
De zienswijzen zullen beoordeeld worden en van antwoord worden voorzien. Op basis van deze zienswijzen is het mogelijk dat het bestemmingsplan gewijzigd wordt. Daarna zal de gemeenteraad van Tilburg het bestemmingsplan vaststellen en wordt het bestemmingsplan ter inzage gelegd voor de beroepsprocedure.