direct naar inhoud van 5.9 Natuur en Ecologie
Plan: Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg, 1e herziening (tophockeycomplex)
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2011029-e001

5.9 Natuur en Ecologie

5.9.1 Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

5.9.2 Beleid

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn, en in de toekomst de Habitatrichtlijn, zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).

Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.

Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.

Kadernota Groene Mal

In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.

Flora- en faunawet

Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor tabel 1- c.q. algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.

In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen:

  • tabel 1: algemene soorten (zoals gewone pad, diverse muizensoorten, mol, konijn, grasklokje);
  • tabel 2: overige soorten (zoals eekhoorn, wilde gagel, kleine modderkruiper);
  • tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn (zoals vleermuizen, kamsalamander, das);
  • vogels (belangrijk zijn de soorten opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten).
5.9.3 Situatie binnen het plangebied

Natura 2000

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ruim 4 kilometer afstand van het plangebied en bestaat uit de Regte Heide & Riels Laag. Het gebied is begrensd op basis van de aanwezigheid van de habitattypen: stuifzandheiden met struikhei, zwakgebufferde vennen, vochtige heiden, droge heiden en pioniervegetaties met snavelbiezen. Genoemde habitattypen zijn (zeer) gevoelig voor onder andere verzuring, vermesting, verontreiniging, verdroging en verstoring door recreatie en/of mechanische effecten. Externe werking (bijvoorbeeld stikstofdepositie en invloed op grondwater) en cumulatie (mogelijke stapeling met andere projecten) moeten beoordeeld worden als er binnen het plangebied activiteiten gaan plaatsvinden die dergelijke effecten kunnen veroorzaken.

Gezien de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied en de relatief geringe omvang van de activiteiten binnen het plangebied, wordt verwacht dat er geen negatieve effecten zullen ontstaan op de natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn de bossen rondom het hockeycomplex begrensd als Ecologische Hoofdstructuur. In het Natuurbeheerplan Noord-Brabant zijn de bossen aangeduid met de beheertypen Droog en Vochtig bos met productie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2011029-e001_0012.jpg" Figuur: Begrenzing EHS en natuurbeheertypen van de ambitiekaart volgens Verordening ruimte en Natuurbeheerplan Noord-Brabant

Groene Mal

In de Kadernota Groene Mal zijn de bossen rondom het hockeycomplex begrensd als gebied met hoofdfunctie natuurbos.

Flora- en faunawet

In 2010 is door het Ecologisch Adviesbureau Cools (opgenomen als bijlage bij deze toelichting: Jaarrondonderzoek ecologie 2010) een gedetailleerd jaarrondonderzoek uitgevoerd naar beschermde en bedreigde planten- en diersoorten binnen en nabij het plangebied.

Tabel 1: algemene soorten

Op basis van het onderzoek in 2010 en een deskundigenoordeel kan worden gesteld dat het plangebied een vaste verblijfplaats, foerageer- en/of rustplaats is voor de mol, rosse woelmuis, bosmuis, huisspitsmuis, egel en het konijn. Rondtrekkende (jonge) exemplaren van de bastaardkikker en bruine kikker kunnen af en toe het plangebied passeren op zoek naar een nieuw leefgebied.

Door de herinrichting zal het leefgebied van de genoemde soorten verdwijnen dan wel drastisch in omvang afnemen. In de omgeving van het plangebied komt nog voldoende en vaak geschikter leefgebied voor. Op lokaal niveau ontstaan er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten en/of de populaties.

Op een plek is in 2011 1 exemplaar van de brede wespenorchis aangetroffen, de groeiplaats zal door de herinrichting niet verdwijnen.

Tabel 2: overige soorten

Van de soorten die zijn opgenomen in tabel 2 is in 2010 op een enkele plek de eekhoorn foeragerend waargenomen. Vaste verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen.

De kans dat het plangebied een foerageergebied is voor de steenmarter moet niet worden uitgesloten.

Door de herinrichting zal het leefgebied van de genoemde soorten verdwijnen. In de omgeving van het plangebied komt voor de eekhoorn en steenmarter voldoende en met name geschikter leefgebied voor. Op lokaal niveau ontstaan er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten en/of de populaties.

Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn

Vleermuizen

Op basis van het onderzoek in 2010 en een deskundigenoordeel kan worden gesteld dat binnen het plangebied af en toe enkele exemplaren van de gewone dwergvleermuis foerageren, alsook een of twee exemplaren van de laatvlieger. Vaste verblijfplaatsen en vliegroutes zijn in 2010 niet waargenomen.

De herinrichting zal zeer waarschijnlijk geen negatief effect hebben op de foeragerende vleermuizen. In de omgeving van het plangebied is voor de gewone dwergvleermuis en laatvlieger veelal geschikter foerageergebied aanwezig. Op lokaal niveau ontstaan er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten en/of de populaties.

Vogels

Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten

Binnen het plangebied broedde in 2010 de boomklever, boomkruiper, grote bonte specht, koolmees, pimpelmees en zwarte kraai. Door de herinrichting zullen (zeer waarschijnlijk) de territoria van de grote bonte specht, boomklever en zwarte kraai verdwijnen binnen het plangebied. Mogelijk tot waarschijnlijk dat de boomkruiper, koolmees en pimpelmees plaatselijk nog hun broedterritoria zullen behouden. Door de vernietiging van de territoria binnen het plangebied zullen er op lokaal niveau echter geen negatieve effecten ontstaan op een gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten aangezien in de omgeving van het plangebied nog ruim voldoende broedgebied aanwezig is.

Overige vogelsoorten

Andere soorten uit de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten komen in het plangebied uitsluitend foeragerend en/of rustend voor, zoals de sperwer, bosuil, groene specht en ekster. Aangezien de genoemde soorten echter niet broeden binnen het plangebied dienen er ook geen activiteiten plaats te vinden ter eventuele bescherming of compensatie van de nesten.

Naast de genoemde vogelsoorten uit de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten broeden, foerageren dan wel rusten er binnen het plangebied enkele andere vogelsoorten, zoals de fitis, goudhaan, heggenmus, merel, roodborst, houtduif, staartmees, winterkoning en de minder algemene appelvink en goudvink.

Het broed-, foerageer- en/of rustgebied van de vogelsoorten zal binnen het plangebied geheel tot grotendeels verdwijnen. In de omgeving van het plangebied is voor deze vogelsoorten nog voldoende leefgebied, zodat er geen negatieve effecten ontstaan op een gunstige staat van instandhouding van de vogelsoorten.

5.9.4 Maatregelen

Compensatie

De Flora- en faunawet kent geen compensatieplicht. Toch kan compensatie voor streng beschermde soorten noodzakelijk zijn, als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden en het maatschappelijk belang van het plan zo groot is dat negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Compensatie is dan een laatste redmiddel om de 'gunstige staat van instandhouding' van streng beschermde soorten te waarborgen. Zoals reeds in de voorgaande tekst is aangegeven heeft de herinrichting voor de streng beschermde diersoorten (binnen het plangebied alleen de vleermuizen) geen negatief effect, zodat de gunstige staat van instandhouding van de soorten niet in gevaar komt en compensatie niet noodzakelijk is.

Mitigatie

Eventuele vernietiging van broedbiotopen (= verwijdering van bomen, struiken) van de vogelsoorten kan het beste plaatsvinden vanaf half september tot half maart. Vooraf dient echter wel een veldinspectie worden uitgevoerd naar eventueel nog broedende vogels dan wel de verzorging van vliegvlugge jongen.

Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien/verwijderen van opslag van struiken en bomen.

Amfibieën en grondgebonden zoogdieren behorende tot tabel 1 die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied.

5.9.5 Onderzoek en advies

Natura 2000

De gemeente heeft geconstateerd dat zonder nadere gegevens en motivering niet kan worden gesteld dat de ontwikkeling van het gewenste tophockeycomplex geen significante effecten op Natura 2000-gebieden heeft, waarbij ook andere voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg Zuid-West moeten worden beschouwd.

Op basis van deze constatering is een toetsing van mogelijke effecten van de genoemde ontwikkeling op nabijgelegen Natura 2000-gebieden worden uitgevoerd. Deze toetsing kan worden aangeduid als een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet.

In de Voortoets staat de volgende vraag centraal: 'is er als gevolg van het project kans op een negatief effect op een Natura 2000-gebied en zo ja kan dit negatieve effect significant zijn?'. Bij de beoordeling of sprake kan zijn van significante effecten, dienen de effecten van het project in samenhang met de effecten van eventuele andere projecten en plannen te worden bezien (cumulatie). Het betreft hierbij projecten of plannen die voorzienbaar zijn en waarvoor reeds sprake is van concrete besluitvorming. Bovendien moeten deze projecten en/of plannen negatieve effecten hebben op dezelfde habitats of soorten waarop het te toetsen project negatieve effecten kan hebben. Afhankelijk van het antwoord op bovenstaande vraag, bestaat het vervolgtraject uit een Verslechteringstoets, een Passende Beoordeling of kan een verdere beoordeling, indien negatieve effecten zijn uit te sluiten, achterwege blijven.

Voor een uitgebreide weergave van het onderzoek in het kader van de voortoets en de conclusies, wordt verwezen naar de bijlage bij deze toelichting (bijlage 2 voortoets).

De Voortoets Natuurbeschermingswet bij de ontwikkeling van het tophockeycomplex in Tilburg leidt tot de volgende - belangrijkste - conclusies:

  • 1. Ontwikkeling van het tophockeycomplex leidt bij toetsing van de mogelijke directe effecten, niet tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen in de drie meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebieden Loonse en Drunense Duinen, Regte Heide & Riels Laag, en Kampina & Oisterwijkse Vennen. Het betreft de toetsing op effecten als ruimtebeslag, en verstoring door licht en geluid.
  • 2. Bij toetsing van mogelijke indirecte effecten, zoals verdroging, verzuring en vermesting, worden evenmin effecten verwacht. Om effecten echter zeker uit te sluiten zullen bij de verdere uitwerking van de gebruiksfase mogelijk voorschriften of vergunningvoorwaarden moeten worden gesteld aan gebruik van grondwater voor sproeien van de watervelden. Aanspraak van grondwater mag niet leiden tot grondwatereffecten in een van de genoemde Natura 2000-gebieden.
  • 3. Veranderingen in verkeersstromen van leden en bezoekers aan het hockeycomplex als gevolg van de samenvoeging van de beide verenigingen zijn beperkt en spelen zich, indien er al sprake van is, in hoofdzaak af binnen de lokale wegen in de gemeente Tilburg en omgeving. Effecten op verkeersintensiteiten op snelwegen langs Natura 2000-gebieden, en daarmee effecten als gevolg van stikstofdepositie in de aangrenzende gebieden, zijn daarom uit te sluiten.

Ecologische Hoofdstructuur

In 2011 (bijlage bij deze toelichting: Toetsing en begrenzing EHS hockeyvelden Bredaseweg Tilburg) is door het Ecologisch Adviesbureau Cools een begrenzingsvoorstel uitgewerkt van de EHS in relatie met de herinrichting/uitbreiding van het hockeybolwerk.

Door de herinrichting/uitbreiding zal 1,08 hectare EHS verdwijnen dat een ontwikkelingstijd heeft van meer dan 25 jaar, waardoor het totaal aantal hectare te compenseren natuur komt op 1,80 hectare.

Buiten de EHS zal er door de herinrichting nog 0,49 hectare bos verdwijnen. Mogelijk is er sprake van een herplantplicht voor de te compenseren bosdelen die binnen het bestemmingsplan zijn bestemd zijn als sport.

De natuur die door de herinrichting/uitbreiding verdwijnt, bestaat uit bos en houtsingel op droge, (matig) voedselarme zandgrond met soorten zoals zomereik, Amerikaanse eik, grove den, ruwe berk, lijsterbes, gewone braam, wilde kamperfoelie en in de kruidlaag ondermeer valse salie, bochtige smele en smalle stekelvaren. De elementen die verdwijnen zijn een broedgebied dan wel een onderdeel hiervan, voor de boomkruiper, grote bonte specht, koolmees en pimpelmees, alsook mogelijk van de appelvink, goudvink, boomklever en diverse (zeer) algemene vogelsoorten. Daarnaast worden de elementen gebruikt als foerageergebied door de gewone dwergvleermuis en laatvlieger en waarschijnlijk tot mogelijk ook als vaste verblijfplaats dan wel foerageergebied door enkele (zeer) algemene muizensoorten, de egel, eekhoorn, steenmarter en enkele dagvlindersoorten.

Om meer biodiversiteit te kunnen ontwikkelen is het gewenst om naast bos de compensatiegronden deels te beplanten met struiken of te laten ontwikkelen als struweel/zoomvegetatie met ondermeer sporkehout, lijsterbes, bramen en tal van ruigtekruiden. Dergelijke vegetaties zijn met name voor dagvlinders en andere insecten, alsook voor kleine zoogdieren en bosrandvogels een belangrijk leefgebied.

Compensatielocaties

De binnenplanse natuurcompensatie van het tophockeycomplex vindt plaats door versteviging (en/of aanleg) van houtsingels in het zuidelijk deel en het beplanten van een bospad in het noordelijk deel. Hiermee wordt 0.32 ha gecompenseerd.

In de noordoostrand van het Landgoed Leijkant wordt 1,05 ha natuurcompensatie gerealiseerd door middel van een bosstrook die varieert van 40m tot 250m breed. Het beheertype dat wordt gerealiseerd komt overeen met het aangetaste beheertype, namelijk droog en vochtig bos met productie.

Om meer biodiversiteit te kunnen ontwikkelen worden de randen van de compensatiegronden deels beplant met struiken of te laten ontwikkelen als struweel/zoomvegetatie met ondermeer sporkehout, lijsterbes, bramen en tal van ruigtekruiden. Dergelijke vegetaties zijn met name voor dagvlinders en andere insecten, alsook voor kleine zoogdieren en bosrandvogels een belangrijk leefgebied.

In de zuidrand van het Landgoed Prinsenhoef wordt de overige 0,43 ha buitenplanse natuurcompensatie gerealiseerd. Deze compensatie wordt voornamelijk uitgevoerd ald mantel en zoomvegetatie die het bestaande bos aan de Bredaseweg zal versterken. Mogelijk kan hier nog een poel worden toegevoegd.

Deze twee locaties zijn gekozen om het bestaande bosgebied duurzaam en robuust te kunnen verbinden richting het zuiden met Riels Laag en de Regte Heide. (bron Noord-zuid studie Alterra 2005).

In het gebied Landgoed Leijkant is voldoende ruimte beschikbaar voor deze natuurcompensatie. Voor een groot deel is het Groene Bosch een onderdeel van het beekdal van de Oude Leij en bestaat van oorsprong uit een (relatief) open gebied met moerasvegetaties, natte tot vochtige gras-landen en ruigten, alsook hier en daar poelen, broekstruweel en zeer plaatselijk ook broekbos. Grenzend aan het Bels Lijntje en het volkstuincomplex in het noordoosten van het Landgoed Leijkant komen vochtige tot tamelijk droge, van oorsprong (tamelijk) voedselarme zandgronden voor. In dit deel van het Landgoed is compensatie mogelijk, waarbij aangesloten kan worden op de bestaande houtsingels en struwelen langs het Bels Lijntje.

Flora- en faunawet

Een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is voor de geplande activiteiten niet noodzakelijk:

  • voor vogels, als de vernietiging van de territoria/nesten binnen het plangebied door het verwijderen van struiken en bomen plaatsvindt in de periode half september tot begin maart;
  • voor de soorten die opgenomen zijn in tabel 1 en binnen het plangebied (kunnen) voorkomen, te weten het konijn, de mol, rosse woelmuis, bosmuis, huisspitsmuis, egel, bastaardkikker, bruine kikker;
  • voor de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, eekhoorn en steenmarter aangezien deze zoogdiersoorten het plangebied uitsluitend gebruiken als foerageergebied en er voldoende foerageergebied aanwezig is in de omgeving van het plangebied, waardoor er op lokaal niveau geen negatieve effecten ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de zoogdiersoorten en/of de populaties.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat activiteiten binnen het werkgebied die territoria/nesten of andere delen van het leefgebied vernietigen, in de periode van half september tot begin maart zonder ontheffing kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de zorgplicht van de Flora- en faunawet.