Plan: | Spoorzone, uitwerkingsplan deelgebied Hart van Brabantlaan (TTS) |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2011022-e001 |
De bescherming van natuurwaarden vindt plaats door middel van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Om een beeld te verkrijgen van de natuurwaarden op de locatie is op 22 maart 2011 een veldbezoek gebracht aan de planlocatie. Mogelijke verblijfplaatsen en sporen van dieren zijn onderzocht. In het plangebied is specifiek gelet op het voorkomen van vleermuizen en gebouwbewonende vogelsoorten. Naast een veldbezoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevensbronnen. In het kader van de Flora- en faunawet is in 2005 in het gebied aan de overzijde van het spoor (aan de Lochtstraat) een onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van zwaluwen, uilen, vleermuizen en muurplanten. Omdat de gegevens van dat onderzoek gedateerd waren, is op 18 oktober 2009 een aanvullende onderzoek uitgevoerd (separate bijlage). Er zijn geen gegevens aangekocht bij Natuurloket omdat door het veldbezoek en de vrij beschikbare gegevens reeds een duidelijk beeld is verkregen van de aanwezige natuurwaarden.
Het plangebied TTS in de Spoorzone ligt niet in een Habitatrichtlijngebied of in de nabijheid of de invloedssfeer ervan. Bovendien gaat het om de herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied van Tilburg, waardoor geen sprake is van significant negatieve effecten op het Habitatrichtlijngebied. Bescherming in het kader van de Habitatrichtlijn is dan ook niet aan de orde.
Daarnaast ligt het plangebied niet in of nabij de Ecologische Hoofdstructuur of Groene Hoofdstructuur. Vanuit het bestaande rijks- of provinciale natuurbeleid rust dan ook geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.
Tot slot ligt dit gebied niet in de Groene Mal. Vanuit het gemeentelijk natuurbeleid rust daarom ook geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.
Flora: Binnen het plangebied zijn net name door de aanwezige verhardingen en bebouwingen geen noemenswaardige soorten aanwezig. Tijdens het veldbezoek zijn dan ook geen beschermde of bedreigde plantensoorten waargenomen. Op de muren zijn geen muurvegetaties aangetroffen. Op basis van deze gegevens en de resultaten uit het veldbezoek is het voorkomen van beschermde of bedreigde soorten in het plangebied redelijkerwijs uit te sluiten.
Grondgebonden zoogdieren: Er zijn geen sporen van (streng) beschermde diersoorten waargenomen. In het plangebied kunnen enkele algemeen beschermde diersoorten van beschermingsniveau 1, zoals Huisspitsmuis en Konijn, op enige wijze in het plangebied voorkomen. Voor de genoemde soorten geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op basis van algemene verspreidingsgegevens en habitatvoorkeur is het voorkomen van grondgebonden strenger beschermde soorten op deze locatie redelijkerwijs uit te sluiten.
Vleermuizen: Tevens is gelet op de aanwezigheid van potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen (holle bomen en gebouwen). In het plangebied zijn in het geheel geen holle bomen waargenomen. De aanwezige bebouwing is van de buitenzijde geïnspecteerd en een groot deel daarnaast ook aan de binnenzijde (de woningen aan de zuidzijde van het plangebied zijn niet aan de binnenzijde geïnspecteerd in verband met het nog bewoond zijn van de panden, dit betreft 5 gebouwen). Tijdens een flora- en faunaonderzoek aan de locatie ten noorden van het plangebied (nl. aan de projectlocatie aan de Lochtstraat) is in 2008 één foeragerend exemplaar van de Gewone dwergvleermuis waargenomen nabij de groenzone langs de spoorlijn. Ten tijde van het veldbezoek zijn talloze geschikte invliegopeningen (open stootvoegen, ventilatieopeningen, daklijsten, losliggende dakpannen) waargenomen. Uit aanvullende inspectie aan de binnenzijde van de gebouwen is gebleken dat ook de binnenzijde van de bebouwing erg geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen. Er bevinden zich donkere, niet in gebruik zijnde ruimten in het gebouw.
Vaste rust- en verblijfplaatsen (kolonieplaatsen) van vleermuizen zijn wettelijk beschermd. Het is daarom nodig om meer duidelijkheid te krijgen of er daadwerkelijk vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in de bebouwing aanwezig zijn. Om de effecten op vleermuizen te kunnen beoordelen is het nodig om het plangebied nader te onderzoeken met een bat-detector. Indien er vaste ruist- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, dan dient de functionele leefomgeving van de dieren te worden gewaarborgd. Hiervoor dient een mitigatieplan te worden opgesteld waarin maatregelen worden uitgewerkt en vastgelegd. Voor vleermuizen kan dit onder andere inhouden dat bijvoorbeeld nieuwe verblijfplaatsen gecreëerd worden in het plangebied. Vaak zijn dit redelijk eenvoudige maatregelen. Door het nemen van mitigerende maatregelen kan worden voorkomen dat het plan in strijd is met de Flora- en faunawet.
Het plangebied is verder gezien de beperkte omvang en de aanwezige verhardingen verwaarloosbaar als onderdeel van een foerageergebied van vleermuizen. Ook vormt het gebied geen lijnstructuur waar als vliegroute van gebuikt gemaakt kan worden door vleermuizen
Vogels: Tijdens het verkennende veldbezoek zijn rondom het plangebied soorten als Merel en Houtduif waargenomen. Nesten van deze vogelsoorten zijn uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Dit is het geval in de periode van maart tot september. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Het is daarom aan te bevelen om de bestaande bebouwing waarin vogels kunnen broeden te slopen of ontoegankelijk te maken voor vogels in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Hetzelfde geldt voor het verwijderen van beplantingen waarin vogels kunnen broeden (bijvoorbeeld de beplantingen op het talud van de spoorweg aan de noordzijde van het plangebied). Dit is het geval in de periode september tot en met maart. Indien dit niet mogelijk is, is het nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden het gebouw te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op of direct rondom het terrein nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep.
Vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaatsen volgens de 'Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' van het Ministerie van LNV (2009) zijn niet aangetroffen. Tijdens het veldbezoek zijn ten tijde van het verkennende veldbezoek geen sporen of geschikte nestplaatsen van gebouwbewonende vogelsoorten, zoals Huidmus en Gierzwaluw, waargenomen. Door de ligging van het plangebied is het voorkomen van roofvogels of uilen zoals de Steenuil redelijkerwijs uit te sluiten.
De gemeente Tilburg heeft in 2010 deelgenomen aan het adoptieproject van de Duurzame Driehoek. Deelnemende gemeenten hebben voor dit project een dier- of plantsoort als ambassadeur geadopteerd waar men zich extra voor inzet. Tilburg heeft toen voor de Gierzwaluw gekozen omdat de Gierzwaluw een voorbeeld is van natuur in de stad. Het streven is om in 2011 ook nieuwe Gierzwaluwnestplaatsen in Tilburg te realiseren. In het kader van dit project zijn er verschillende waarnemingen van Gierzwaluwen in de stad doorgegeven. In het plangebied en direct eromheen zijn echter geen waarnemingen van Gierzwaluwen gedaan.
Overige diersoorten: Het voorkomen van vissen in het plangebied is uitgesloten vanwege het ontbreken van water. Als landbiotoop voor amfibieën en reptielen is het plangebied door de aanwezige verhardingen niet geschikt. Het is wel mogelijk dat amfibieën / reptielen rondom het talud van het spoor aan de noordzijde van het plangebied voorkomen (natuurlijke verbindingszone, schuilplekjes). Het plangebied maakt door de verhardingen geen deel uit van het eventuele leefgebied van deze soorten. Derhalve zijn negatieve effecten op deze soortgroepen redelijkerwijs niet te verwachten. Voor overige diersoorten, zoals beschermde ongewervelde soorten, heeft het plangebied weinig waarde door het ontbreken van geschikte biotopen. Negatieve effecten op deze soortengroep zijn derhalve redelijkerwijs uit te sluiten.
De bebouwing is als erg geschikt beoordeeld voor vaste rust- en verblijfplaatsen (kolonieplaatsen) van vleermuizen zoals Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger. Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn wettelijk beschermd. Om vast te stellen of er daadwerkelijk vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in de bebouwing aanwezig wordt het plangebied nader onderzochte met een bat-detector. Dit onderzoek wordt uitgevoerd conform het 'vleermuisprotocol'. Indien er vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, dan wordt de functionele leefomgeving van de dieren gewaarborgd, door middel van een mitigatieplan. In het mitigatieplan worden maatregelen uitgewerkt en vastgelegd. Voor vleermuizen kan dit onder andere inhouden dat bijvoorbeeld nieuwe verblijfplaatsen gecreëerd worden in het plangebied. Door het nemen van mitigerende maatregelen wordt voorkomen dat het plan in strijd is met de Flora- en faunawet.
Het is daarom aan te bevelen om de bestaande bebouwing waarin vogels kunnen broeden te slopen of ontoegankelijk te maken voor vogels in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Hetzelfde geldt voor het verwijderen van beplantingen waarin vogels kunnen broeden (bijvoorbeeld de beplantingen op het talud van de spoorweg aan de noordzijde van het plangebied). Dit is het geval in de periode september tot en met maart. Indien dit niet mogelijk is, is het nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden het gebouw te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op of direct rondom het terrein nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep.
Tot slot is te allen tijde de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel en tevens nadelig zijn voor de flora en fauna achterwege dienen te blijven.