Plan: | Vossenberg Midden 2012 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2011002-e001 |
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Het plangebied 'Vossenberg Midden 2012' is in de Structuurvisie aangeduid als bestaand bebouwd gebied.
Onderdeel Structuurvisie inzake duurzame energie:
3.7. Ruimte voor duurzame energie Doordat fossiele energiebronnen uitgeput raken is het belangrijk dat de transitie naar andere duurzame energiebronnen stevig wordt ingezet en dat er zuinig wordt omgegaan met (bestaande) energiebronnen. De provincie wil bijdragen aan de ontwikkeling en opwekking van duurzame energie, zoals uit wind, zon, bodem, biomassa en vergisting. De provincie steunt de ontwikkeling van windenergie onder voorwaarden. Om versnippering van meerdere kleinere initiatieven tegen te gaan, kiest de provincie voor geclusterde opstelling van windturbines. Dat kan bij grootschalige bedrijventerreinen in het stedelijk con- centratiegebied. En in landschappen die daar voor wat betreft schaal en maat geschikt voor zijn. Dit betekent wel in de open zeekleigebieden en niet in de kleinschalige cultuurlandschappen. De provincie vindt het belangrijk dat windturbines na afloop van de gebruiksperiode worden gesaneerd. De provinciale doelstelling is om in 2020 320 MW aan vergund vermogen windenergie te produceren. De toepassing van zonne-energie op bebouwing wil de provincie stimuleren. Denk daarbij aan bedrijventerreinen en agrarische bebouwing.Energiewinning met biomassa is kansrijk in de relatief kleinschalige delen van Noord-Brabant, in de nabijheid van de grote steden op goed ontsloten plekken (langs het water).De provincie ziet voor vergisting vooral ontwikkelingsmogelijkheden in Oost-Brabant: de Peel is het belangrijkste gebied voor de intensieve veehouderij in Noord- Brabant.Naast het ontwikkelen van nieuwe energiebronnen wil de provincie dat bestaande energie optimaal wordt benut. Dit kan door de restwarmte in te zetten bij andere gebruikers. De uitwis- seling van reststromen is met name rendabel wanneer er een korte afstand is tussen ontdoener en afnemer. Energie is daarom een belangrijke factor bij de locatiekeuzes van grote energie- verbruikers |
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte laatstelijk in werking getreden op 1 juni 2012. Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
Het onderhavige bestemmingsplangebied is in de Verordening Ruimte aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied' dat onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.
Verordening Ruimte Noord-Brabant: kaart stedelijke ontwikkeling
In die verordening zijn - in artikel 3.6 - regels opgenomen voor aan te leggen of uit te breiden bedrijventerreinen en kantorenlocaties.
1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ontwikkeling of een uitbreiding van een bedrijventerrein of een kantorenlocatie bevat een verantwoording over de wijze waarop: a. de afspraken die daaromtrent in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 12.4, onder c, zijn gemaakt, worden nagekomen; b. het beoogde netto ruimtebeslag zich verhoudt tot de afspraken genoemd onder a en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor bedrijventerreinen en kantorenlocaties; c. door middel van regels zorgvuldig ruimtegebruik wordt bevorderd. 2. Onder harde plancapaciteit voor bedrijventerreinen en kantorenlocaties, als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor aan te leggen of uit te breiden bedrijven- terreinen en kantorenlocaties waarover een gemeente beschikt, die: a. wordt uitgedrukt in het netto ruimtebeslag van bedrijventerreinen en kantorenlocaties; b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarbij de bestemming nog niet is verwezenlijkt. 3. De wijze waarop zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt bevorderd, betreft in het bijzonder: a. de wijze waarop de inrichting van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert; b. voor zover van toepassing, regels inzake een doelmatige verdeling van het ruimtebeslag ten behoeve van bedrijven in de verschillende milieucategorieën; c. regels inzake de minimale omvang van de uit te geven bedrijfskavels; d. regels inzake een op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie aangepast bebouwingspercentage en bouwhoogte; e. regels welke beogen oneigenlijk ruimtegebruik, gelet op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie, tegen te gaan. 4. Onder oneigenlijk ruimtegebruik, als bedoeld in het derde lid, onder e, wordt voor wat betreft een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein verstaan het gebruik voor: a. bedrijfswoningen; b. bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen, tenzij deze direct verband houden met een of meer op het desbetreffende terrein gelegen bedrijven en zoveel mogelijk geclusterd zijn gesitueerd; c. andere bedrijven dan bedoeld onder b en behorend tot de milieucategorie 1 en 2, met uitzonde- ring van een bedrijf gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5000 m2. |
In die verordening zijn - in artikel 3.7 - regels opgenomen voor bestaande bedrijventerreinen en kantoorlocaties.
De toelichting bij de herziening van een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied, waarbij een bestemming voor een bedrijventerrein of een kantorenlocatie is aangewezen, bevat een verantwoording over: a. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden voor herstructurering alsmede voor zorgvuldig ruimtegebruik bedoeld in artikel 3.6, derde lid; b. de vraag in hoeverre het al dan niet in stand houden van de geldende bestemming, met inbegrip van de regels inzake het tegengaan van oneigenlijk ruimtegebruik, als bedoeld in artikel 3.6, derde en vierde lid, zich verhoudt tot de afspraken die in het regionaal ruimtelijke overleg zijn gemaakt over de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen en kantorenlocaties of de uitbreiding van zodanige terreinen en locaties bedoeld in artikel 12.4, onder c. |
Doorwerking artikel 3.6 en artikel 3.7 Verordening Ruimte in bestemmingsplan.
In het belang van zuinig ruimtegebruik is in het bestemmingsplan en op de verbeelding een minimum bebouwingspercentage opgenomen om te bebouwen per bouwperceel.
Voortvloeiend uit de vigerende bestemmingsplannen die op dit moment gelden voor het plangebied zijn de percelen binnen het plangebied van zuid naar noord gezien uitgegeven van kleine percelen in het zuiden naar grote (1 t/m 2ha) percelen in het noorden van het plangebied. Voor deze percelen geldt een minimum bebouwingspercentage van 50%. Met dit percentage wordt enerzijds zorgvuldig ruimtegebruik gewaarborgd en anderzijds recht gedaan aan de invulling van het bedrijventerrein met logistieke bedrijven die ook open ruimte nodig hebben voor het manoeuvreren en stalling van hun vrachtwagens. In de regels is onder voorwaarde van o.a. het principe van zorgvuldige afweging van het ruimtegebruik een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten aanzien van dit minimum percentage. Verder is de regeling uit de Verordening ruimte opgenomen om bedrijven behorende tot categorie 2 toe te staan mits het bedrijf een perceelsoppervlakte heeft van 5000m² of meer.
Oneigenlijk gebruik van het bedrijventerrein wordt tegengegaan door het uitsluiten van bedrijfswoningen en zelfstandige kantooractiviteiten en detailhandel worden uitgesloten. Voorts zijn maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen niet mogelijk binnen de bestemming Bedrijventerrein.
Artikel 3.9 Regels voor windturbines in stedelijk concentratiegebied
Een bestemmingsplan kan voorzien in de bouw van windturbines met een bouwhoogte van ten minste 25 m, gemeten van de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas, waarbij artikel 2.1, tweede lid, onder a, niet van toepassing is, mits: a. deze gesitueerd zijn op of direct aansluitend aan gronden, gelegen in een stedelijk concen- tratiegebied en buiten een nationaal landschap, waaraan een bestemming voor een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein met een bruto omvang van ten minste 20 hectare is toegekend; b. deze zijn gesitueerd in een cluster of een lijnopstelling van ten minste 3 windturbines; c. is verzekerd dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt. |
Doorwerking artikel 3.9 Verordening Ruimte in het bestemmingsplan.
Eind 2008 is door Fujifilm, het BORT (Bedrijven Overleg regio Tilburg) en de gemeente Tilburg een intentieverklaring ondertekend inzake plaatsing van windturbines op het bedrijfsterrein van Fuji. Met de ondertekening van deze verklaring is door de partijen een belangrijke stap gezet in de ontwikkeling en realisatie van een "windturbinepark" op het bedrijventerrein Vossenberg.
Op basis van onderzoeken op aspecten als externe veiligheid, geluid en ecologie en een steden- bouwkundige beoordeling is op de eerste plaats geconludeerd dat plaatsing van 5 windturbines op het bedrijfsterrein van Fuji aanvaardbaar is. De exacte locaties van de windurbines op het bedrijfs- terrein zijn vastgelegd op de planverbeelding.
Voorts is nader bezien waar de plaatsing van nog enkele windturbines elders in het plangebied Vossenberg mogelijk is. Daarvoor is een afgebakend gebied in het bestemmingsplan bedrijven- terrein Vossenberg 2008 opgenomen - aangeduid als wro-zone-ontheffingsgebied. Via een in de regels opgenomen ontheffingsmogelijkheid is de bouw van windturbines binnen die zone/zoek- gebied mogelijk. Het maximum is gesteld op 4. Bovendien geldt dat het totale vermogen - van alle windturbines in het plangebied - beneden de 15 megawatt dient te blijven.
Op 4 mei 2011 is door de Locatiehouders Windturbines Tilburg-Dongen een principeverzoek ingediend voor de bouwen van meer windturbines op de bedrijventerreinen Vossenberg, Kraaiven, Spinder en aansluitend een bedrijventerrein gelegen in de gemeente Dongen. Dit verzoek is toen beoordeeld en heeft er toe geleid dat voor een aantal locaties een positief advies al dan niet onder voorwaarden is afgegeven. Zie Bijlage 4 Brief afdoening principeverzoek windturbines Tilburg noord-West
Over de de windturbine op het bedrijfsterrein van ELHO, Atlasstraat 11 Tilburg is toen het volgende gesteld:
"Deze windturbine lijkt in eerste instantie haalbaar en moet nader onderzocht worden. Deze turbine is gekoppeld aan een concrete locatiehouder. Stedenbouwkundig lijkt deze turbine in lijn met de reeds aangelegde turbines bij Fuji te staan. Op dit moment is een bestemmingsplan voor Vossenberg Midden in de maak en er bestaat de mogelijkheid deze aanvraag in dit bestemmingsplan te verwerken. De maximale toegestane hoogte voor deze turbine is 130 meter boven NAP. Indien men van deze mogelijkheid gebruik wil maken dan zullen nadere gegevens beschikbaar moeten worden gesteld om de precieze plek en de gevolgen in beeld te brengen. Het houdt dan in dat deze turbine uit het m.e.r.-traject zou kunnen worden gehaald. Er zal aanvullend onderzoek nodig zijn en de 10-6 contour dient binnen het eigen perceel te vallen overeenkomstig de beleidsvisie externe veiligheid."
In samenhang met de reeds aanwezige windturbines op het bedrijfsterrein van Fuji op het bedrij- venterrein Vossenberg en de beoordeelde beoogde andere locaties binnen de bedrijventerreinen Vossenberg, Kraaiven en Spinder en het aansluitend bedrijventerrein binnen de gemeente Dongen kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een "cluster van windturbines".
Met betrekking tot de verlangde garantie dat de windturbine na afloop van het daadwerkelijke ge- bruik zal worden gesloopt wordt opgemerkt dat door Elho green energy B.V. bij brief van 25 januari 2013 is verklaard dat aan het einde van de gebruikstermijn de windturbine zal worden gesloopt (tenzij in gezamenlijk overleg anders besloten wordt, bijvoorbeeld bij een nieuwe exploitatie). De verklaring van Elho green energy B.V. is als Bijlage 9 Verklaring sloop windturbine Atlasstraat 11 opgenomen.
In de Verordening Ruimte zijn - in artikel 4.1 e.v. - regels opgenomen ten aanzien van de (bescherming van de bestaande) ecologische hoofdstructuur.
Artikel 4.1. Aanwijzing en begrenzing van gebieden 1. Als ecologische hoofdstructuur zijn aangewezen de als zodanig aangeduide gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing met een nauwkeurigheid van 12,5 meter zijn vastgelegd. 2. Voor de gebieden aangewezen op grond van het eerste lid gelden als ecologische waarden en kenmerken de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan. 3. Als zoekgebied voor ecologische verbindingszone zijn aangewezen de als zodanig aangeduide gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing met een nauwkeurigheid van 12,5 meter zijn vastgelegd. 4. Als attentiegebied ehs zijn aangewezen de als zodanig aangeduide gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing met een nauwkeurigheid van 12,5 meter zijn vastgelegd. |
Artikel 4.2. Bescherming van de ecologische hoofdstructuur 1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de ecologische hoofdstructuur: a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden; b. stelt regels ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en houdt daarbij rekening met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken. 2. In afwijking van het eerste lid neemt een bestemmingsplan de geldende nietnatuurbestemming en de met het oog daarop gegeven regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken in acht. 3. In afwijking van het tweede lid stelt de gemeenteraad binnen negen maanden nadat op grond van een verplichting van Gedeputeerde Staten of van een waterschapsbestuur de inrichting en het beheer voor natuurdoeleinden zijn verzekerd, een bestemmingsplan vast waarbij de geldende niet-natuurbestemming is gewijzigd naar een natuurbestemming met overeenkomstige toepassing van de bepalingen van het eerste lid. 4. Een bestemmingsplan dat is gelegen buiten de ecologische hoofdstructuur en dat leidt tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur, strekt ertoe dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd waarbij wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken, bedoeld in artikel 4.11. |
Doorwerking verordening in bestemmingsplan
Het Wilhelminakanaal en delen van aangrenzende gronden binnen de bestemming Groen zijn aangemerkt als een ecologische verbindingszone. Daarvoor is de dubbelbestemming Waarde-Ecologie opgenomen.