direct naar inhoud van 7.1 Ontstaansgeschiedenis
Plan: Bedrijventerrein Kraaiven 2008
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2008016-e001

7.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied Kraaiven bestond voor de komst van het industrieterrein uit heidegronden, akkergronden en weilanden.

7.1.1 Landschap en ontginningsgeschiedenis Kraaiven

Het industrieterrein Kraaiven en het landgoed Charlotte-Oord zijn grotendeels gelegen in een gebied dat oorspronkelijk een reliëfrijk heidegebied was. De oostelijke helft van het industrieterrein was landbouwgrond en stond bekend als de Kraaivensche Akkers. Het onderzoeksgebied behoorde grotendeels tot het grondgebied van het voormalige gehucht het Kraaiven (ca. 1450 aangeduid als dat Creyeven).

Hoewel de toenmalige nederzettingsstructuur oorspronkelijk een verspreid karakter vertoond moet hebben, was er ook sprake van een zekere bewoningsconcentratie langs het tracé van de oude Kraaivensestraat (ter hoogte van de huidige Kraaivenstraat) en in mindere mate ook langs het tracé van de voormalige Langstraat (ruwweg tussen Hasseltplein en kruising Zevenheuvelenweg-Swaardvenstraat).

Ten zuiden van het Kraaiven, rond het Hasseltplein en de Hasseltse Kapel, lag de kern van het gehucht de Hasselt. Vanuit deze nederzetting werd het Kraaiven gesticht, evenals de Stokhasselt. De Stokhasselt lag een kleine kilometer ten oosten van het Kraaiven, geconcentreerd langs de voormalige Stokhasseltsestraat. Beide nederzettingen lagen langs een waterloop. Bij het Kraaiven was dat de Sloprijt die iets ten westen van de oude Kraaivensestraat stroomde (ongeveer tussen de Buijellestraat-De Kroonstraat en de huidige Kraaivenstraat). In het geval van de Stokhasselt was het de Stokhasseltse Waterloop die precies langs de Stokhasseltsestraat stroomde.

Ten westen en noorden van het voormalige gehucht Kraaiven werd het grondgebied begrensd door heidegronden. De voormalige Langstraat kwam uit op de heide en heette daar ook Hei Eind. Ook het verlengde van de oude Kraaivensestraat, de voormalige Postelstraat, kwam uit op de heide. Tussen de Langstraat en de Kraaivensestraat lagen de Kraaivensche Akkers. Ook aan de andere zijden van de genoemde straten strekten de akkers zich nog een stukje uit.

Van de boven beschreven landschapsinrichting is in het onderzoeksgebied weinig terug te vinden. Op een paar wijzingen na bleef de oude situatie tot circa 1950 grotendeels bestaan. De situatie in het gebied rond 1839 (Historische Atlas van Nederland) geeft daarvan een goede illustratie. Op deze is ook te zien dat er sprake is van bosaanplant langs of op de heidegronden. De kaart van D. Zijnen uit 1760 laat zien dat het heidegebied reliëfrijk is, met afzonderlijke bergjes (begroeid stuifduingebied?).

Op kaartmateriaal van circa 1890 is te zien dat het heidegebied dan grotendeels (productie)bos is. Ook is er ten zuiden van de Swaardvenstraat een ven of poel te zien die Stoor Blaak heet (op de kaart van Zijnen aangeduid als Stobblek). Op een topografische kaart van 1967 wordt de plas nog aangegeven.

Vanaf 1919 kwam het Wilhelminakanaal ten noorden en oosten om Tilburg te liggen. Dit kanaal vormt de zuidgrens van het onderzoeksgebied. De aanleg ervan maakte een einde aan de Sloprijt en doorsneed de voormalige Langstraat en Kraaivensestraat. Vanaf het einde van de jaren vijftig van de twintigste eeuw werd begonnen met de aanleg van het industrieterrein waarbij op het terrein afgravingen en egalisaties plaatsvonden. De Langstraat verdween, evenals de oude Kraaivensestraat en de Kraaivensche Akkers (inclusief oude bebouwing).

Het oorspronkelijke landschap op Charlotte-Oord bleef beter bewaard. De huidige bebouwing daar is recent (jaren zeventig) en wordt nog steeds omgeven door een reliëfrijk naaldbosgebied. Andere oude relicten in het landschap zijn het tracé van de Dongenseweg en IJpelareweg, evenals een aantal toponiemen.

7.1.2 Geomorfologie en bodemgesteldheid Kraaiven

De ligging van Tilburg in de Centrale Slenk (een tektonisch dalingsgebied) en op het centrale dekzandlandschap is bepalend voor de geomorfologie en de bodemopbouw in het gebied. De ondergrond van Tilburg wordt gekenmerkt door een zwak golvend dekzandreliëf met afzonderlijke dekzandruggen parallel aan de beekdalen. Langs de beekdalen komen, met name langs het stroomgebied van de Donge in het noordwesten van Tilburg, verspoelde dekzanden voor. Deze liggen iets westelijk en noordelijk van het onderzoeksgebied. Het onderzoeksgebied zelf ligt deels op lage landduinen met bijbehorende laagten en vlakten en wordt omgeven door dekzandruggen. Deze dekzanden liggen op de oudere rivierafzettingen van de Maas en zijn 3 tot 4 meter dik.

De Centrale Slenk grenst hier vlak aan het Kempisch Hoog (een tektonisch stijgingsgebied). Vanaf hier helt dit deel van het centrale dekzandlandschap af richting noord en noordoost, naar de Maas en 's-Hertogenbosch. Op de rand van het Kempisch Hoog stroomt de Donge richting Dongen en Geertruidenberg (afhelling naar noord en noordwest).

De oorspronkelijk afwatering van het onderzoeksgebied loopt in noordoostelijke richting via een voormalige bovenloop van de Zandleij. Het afwateringssysteem van de Zandleij mondde vroeger uit in de Bossche Sloot en tegenwoordig in het Drongelens kanaal. De afwatering van het gebied werd aangeduid als Sloprijt of Bovenste Brug. Ter hoogte van de hoek Componistenlaan en Puccinistraat kwam deze samen met de Stokhasseltse Waterloop. Tussen deze bovenlopen van de Zandleij en het systeem van de Donge ligt een lage drassige vlakte met nauwelijks afwateringsgeulen. Het onderzoeksgebied en zijn omgeving liggen hoger en droger ten opzichte van deze vlakte in het noordwesten waar verspoelde dekzanden en veenontginningsvlakten liggen. Ten noorden en noordoosten van het onderzoeksgebied ligt een grote dekzandrugzone die zich uitstrekt tussen Kaatsheuvel en Vught. Daarop liggen de Loonse en Drunense Duinen. Onder deze dekzandrugzone door moet de Zandleij stromen.

Het industrieterrein van Kraaiven ligt grotendeels op het voormalige openakkercomplex van de Kraaivensche Akkers, die ongeveer ten oosten van het tracé Brugstraat, H. Blomjousstraat en Posthoornstraat lagen. Daarom is het niet uitgesloten dat hier ook enkeerdgronden voorkomen. Doorgaans wordt aangenomen dat dergelijke gronden ontstonden vanaf de late Middeleeuwen doordat boeren een systeem van potstalbemesting gingen toepassen. Hierbij werden heideplaggen en/of bosstrooisel gebruikt als strooisellaag in de zogenaamde potstallen. Bij het regelmatig uitmesten van de stallen werd dit strooisel, vermengd met de mest van de staldieren, over het land verspreid. Door de eeuwenlange herhaling van dit proces ontstonden dikke enkeerdgronden die de archeologie in de ondergrond afdekken en zodoende conserveren.