direct naar inhoud van Hoofdstuk 4 Milieueffecten rapport (Mer)
Plan: Noordwesttangent (Dalem Zuid - Vossenberg West)
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2006012-e001

Hoofdstuk 4 Milieueffecten rapport (Mer)

Voor de aanleg van de Noordwesttangent met bijbehorende aantakkingen is aanpassing van de huidige bestemmingsplannen noodzakelijk. Op basis van de Wet milieubeheer moet daarbij, gelet op de omvang van de ingreep en mogelijke milieueffecten, de procedure van de milieueffectrapportage (m.e.r.) worden doorlopen. Hierdoor worden milieueffecten volwaardig meegewogen in de besluitvorming. In het MER is een aantal alternatieve tracés onderzocht. De Kadertoelichting geeft een overzicht van de gehanteerde alternatieven. Voor een beschrijving (van de effecten) van de alternatieven wordt verwezen naar het MER (1998).

Ten tijde van het opstellen van de MER werd parallel aan de Noordwesttangent een nieuwe spoorverbinding beoogd: de verbinding Vossenberg – Spinder. Deze verbinding is echter op basis van nieuwe inzichten komen te vervallen. Hij maakt wel onderdeel uit van het MER. Voor een goede weergave van de alternatieven uit het MER wordt er in dit hoofdstuk nog wel gesproken over de spoorverbinding.

Als referentie voor deze alternatieven geldt het Nul-alternatief. Het Nul-alternatief beschrijft de situatie waarbij de voorgenomen activiteit geen doorgang vindt. Tevens is een zogenoemd 'Meest Milieuvriendelijk Alternatief' onderzocht. Het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA) is het alternatief waarbij de best bestaande mogelijkheden ter bescherming van het milieu worden toegepast. Dat wil zeggen dat natuur en landschap maximaal worden gespaard en ook de kwaliteit van het woon- en leefmilieu wordt gewaarborgd. De basis voor het MMA wordt gevormd door de probleemoplossende variant per deelgebied die relatief het beste scoort voor de verschillende milieuaspecten. Het MMA is opgebouwd uit de volgende varianten per deelgebied:

  • Noord Mast zuid (NMz): nieuwe tangent gebundeld met spoor zo zuidelijk mogelijk door de Mast;
  • Midden (M): spoorlijn 'Vossenberg - Spinder' oostelijk van Noordwesttangent, met ondertunneling van het spoor Tilburg-Breda en met een vaste hoge brug over het Wilhelminakanaal;
  • Zuidwest (ZW): zo kort mogelijk om de zuidzijde van Het Blok heen en westelijk gekoppeld aan bestaande infrastructuur.

Aan het MMA is vervolgens een pakket maatregelen toegevoegd om de niet te voorkomen effecten op natuur, landschap en het woon- en leefmilieu te verzachten of te compenseren. Zo is het MMA aangevuld met voorzieningen die de bruikbaarheid van doorsneden verbindingszones (langs Leij en Wilhelminakanaal) voor fauna intact laat. Compensatie van de aantasting van het aanwezige natuurkerngebied Rijensbroek en de landschappelijke inpassing van het tracé van weg en spoor zullen in het kader van het betreffende bestemmingsplan nader worden uitgewerkt. Het plaatsen van geluidsschermen is in het ontwerp van 1998 niet nodig.

De voorkeur van de gemeente ging uit naar het MMA, behalve voor wat betreft het noordelijke gedeelte van het tracé. Hier is aanvankelijk gekozen voor de variant NMm, met dien verstande dat de variant NMm iets in zuidelijke richting is opgeschoven, omdat bij variant NMz bij nadere uitwerking uitzichtproblemen leken te ontstaan bij de aansluiting van Spinder. Deze variant is NMm+ genoemd. De wens tot behoud van de Mast is daaraan ondergeschikt gemaakt. Een zo groot mogelijk Lobelia aan de noordzijde van de weg kreeg prioriteit.

Het MER is vervolgens inclusief het Masterplan Compensatie en het Afwegingskader ter beoordeling voorgelegd aan de MER-commissie. De commissie is van oordeel dat alle essentiële informatie in het MER tezamen met de twee aanvullingen aanwezig is (Toetsingsadvies over het milieueffectrapport Noordwesttangent Tilburg en railverbinding Spinder, 1999).

Op basis van het voorgaande heeft de gemeente besloten over te gaan tot de aanleg van de Noordwesttangent. Na dat besluit is in het kader van het overleg over de Groene Mal nogmaals onderzocht of het tracé bij de Mast toch nog verder in zuidelijke richting kon worden verschoven. Dat opschuiven bleek mogelijk, omdat afgestapt is van het uitgangspunt dat spoorlijn Spinder ooit gebruikt moet kunnen worden door snelle personentreinen richting de Efteling-Waalwijk. Uiteindelijk is gekozen voor een tracé dat nagenoeg raakt aan de noordwestpunt van bedrijventerrein Kraaiven. Hiermee wordt voldaan aan de wens om Lobelia zo groot mogelijk te houden en wordt het MMA geheel gevolgd. Een beschrijving van het volledige tracé is opgenomen in hoofdstuk 5 van de Kadertoelichting.